• No results found

Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Economie en Bedrijfskunde Opleiding: MSc Accountancy

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Economie en Bedrijfskunde Opleiding: MSc Accountancy"

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie en Bedrijfskunde Opleiding: MSc Accountancy

Titel: “Het einde van de Operationele Leasevorm en de invloed op Financiële Ratio’s van

beursgenoteerde ondernemingen uit Nederland in 2011”

Personalia

Naam: Teake Potijk

Studentnummer: 1918559

Adres: Venusstraat 14

8521 LV St. Nicolaasga

Afstudeerbegeleider: Mevrouw I.J. Kuiper MSc EMA RA Tweede begeleider: De heer Prof. dr. R.L. ter Hoeven RA

E-mail: teakepotijk87@live.nl

(2)

Voorwoord

Beste lezer,

Voor u ligt mijn Masterscriptie. In 2009, na afronding van de HBO-opleiding Bedrijfseconomie, besloot ik door te studeren aan de Rijksuniversiteit Groningen. Dit traject begon met een schakeljaar waardoor na afronding hiervan het universitaire Bachelor niveau is behaald. Hierna was het een logische keuze om een Master te gaan volgen. Bij aanvang van de Master heb ik besloten om naast de studie bij een accountantskantoor te gaan werken. Een goedgewaardeerde collega stelde mij als tip op de hoogte van het onderwerp van deze scriptie. Na enige verdieping in het onderwerp concludeerde ik dat dit een zeer interessant onderwerp was en mogelijkheden zag om dit succesvol in een afstudeerscriptie te verwerken. Door het vak Financial Accounting II is de interesse voor dit vakgebied gewekt en heb ik regelmatig de daarbij horende literatuur geraadpleegd. Voor het uitwerken van diverse complexe berekeningen kon ik de opgedane kennis bij het vak Financiële Rekenkunde gebruiken. Mijn carrière als student kent een lang en wellicht niet geheel logisch traject. Tegen het advies van de leraar van de basisschool in, ben ik niet naar de Lagere Technische School gegaan, maar begonnen op het VMBO (theoretische leerweg). Dit bleek niet alles wat ik aan kon; daarom heb ik ook de HAVO met succes afgerond. Het Hoger Beroepsonderwijs is ook zonder noemenswaardige moeite afgerond en de actuele situatie is dat de Master-titel bijna een feit is.

Graag wil ik een aantal mensen bedanken. Ten eerste mijn eerste begeleider, mevrouw Ineke Kuiper voor de intensieve en flexibele begeleiding. Daarnaast wil ik mijn tweede begeleider Prof. dr. R.L. ter Hoeven RA bedanken. Ten slotte ook dank aan familie, vrienden, studiegenoten en collega’s voor de getoonde interesse (en geduld) tijdens het traject van de scriptie.

Ik wens een ieder veel leesplezier. St. Nicolaasga, juni 2013

(3)

Samenvatting

“Het einde van de Operationele Leasevorm en de invloed op Financiële Ratio’s van beursgenoteerde ondernemingen uit Nederland in 2011”

Teake Potijk

Door het analyseren en kapitaliseren van de toekomstige operationele leaseverplichtingen van beursgenoteerde ondernemingen in Nederland, is de invloed van het afschaffen van de operationele leasevorm in kaart gebracht. De nog definitief uit te komen veranderende regelgeving vanuit IFRS is erop gericht om alle operationele leaseverplichtingen in de toekomst als één, namelijk financiële lease te behandelen. De balansen en de winst- en verliesrekeningen van 2011 van de beursgenoteerde ondernemingen in Nederland zijn in dit onderzoek hierop aangepast. Het onderzoek draait in de kern om de verandering van vier financiële ratio’s. Dit is uitgevoerd door het berekenen van verscheidene financiële ratio’s voor en na kapitalisatie van de leaseverplichtingen. De betreffende ratio’s zijn twee rendementsratio’s (de ROA- en ROE-ratio) en twee solvabiliteitsratio’s (de DE- en de TIE-ratio). Procentueel veranderen de solvabiliteitsratio’s gemiddeld aanmerkelijk meer dan de rendementsratio’s. Door middel van het testen van hypotheses kan geconcludeerd worden dat de mate van leverage, de grootte en de sector van de onderneming geen invloed hebben op de relatieve verandering van de rendementsratio’s. Dit is voor de solvabiliteitsratio’s wel het geval: de leverage, de sector en de grootte van een onderneming zijn statistisch significant verbonden met de relatieve verandering van de D/E-ratio. Voor de TIE-ratio geldt dit verband met betrekking tot de leverage en de grootte van de onderneming.

Classificatie: Masterthesis

Trefwoorden: Operationele lease, financiële lease, kapitalisatie, financiële

ratio’s, IAS 17

Gebruikte data: Publiekelijk beschikbare jaarverslagen op websites van

(4)

Inhoudsopgave

HOOFDSTUK 1: INLEIDING ... 6

1.1AANLEIDING ... 6

1.2WETENSCHAPPELIJKE BIJDRAGE EN RELEVANTIE ... 7

1.3HOOFD- EN DEELVRAGEN ... 9

1.4STRUCTUUR EN ONDERZOEKSMETHODOLOGIE ... 9

1.4.1 Structuur van de thesis ... 9

1.4.2 Onderzoeksmethodologie in het kort ... 10

HOOFDSTUK 2: THEORETISCH KADER ... 11

2.1LEASEN: DE BASIS ... 11

2.2HUIDIGE REGELGEVING VOOR BEURSGENOTEERDE ONDERNEMINGEN ... 12

2.2.1 Algemene definities ... 12

2.2.2 Rapportage-eisen voor de lessee (financiële lease) ... 13

2.2.3 Rapportage-eisen voor de lessee (operationele lease) ... 13

2.3VERANDERINGEN VAN DE REGELGEVING ... 14

2.3.1 Exposure Draft augustus 2010 ... 14

2.3.2 Kritieken op de Exposure Draft ... 15

2.4MOTIEVEN VAN LESSEES ... 16

2.5KAPITALISATIE VAN OPERATIONELE LEASEVERPLICHTINGEN ... 17

2.5.1 Eerder onderzoek ... 17

2.5.2 Methodes van kapitalisatie ... 19

2.6FINANCIËLE RATIO’S ... 20

2.6.1 Het belang van financiële ratio’s ... 20

2.6.2 Solvabiliteitratio’s ... 21 2.6.3 Rendementratio’s ... 22 2.7HYPOTHESES ... 23 HOOFDSTUK 3: ONDERZOEKSMETHODOLOGIE ... 24 3.1DATAVERZAMELING EN POPULATIE ... 24 3.1.1 Dataverzameling ... 24 3.1.2 Populatie ... 24 3.2VARIABELEN ... 25

3.2.1 Relatieve verandering van de ratio ... 25

3.2.2 Eigendomsstructuur (leverage) ... 26 3.2.3 Branche ... 26 3.2.4 Grootte: Index/marktkapitalisatie ... 27 3.3AANNAMES ONDERZOEK... 28 HOOFDSTUK 4: RESULTATEN ... 33 4.1BESCHRIJVENDE STATISTIEK ... 33

4.1.1 Ratio’s voor en na kapitalisatie ... 33

4.1.2 Relatieve verschillenanalyse ... 36

4.2TOETSING HYPOTHESES ... 36

4.2.1 Leverage vs. relatieve verandering van de ratio’s ... 36

4.2.2 Branche vs. relatieve verandering van de ratio’s ... 42

4.2.3 Grootte vs. relatieve verandering van de ratio’s ... 45

4.3DISCUSSIE RESULTATEN ... 47

4.3.1 Resultaatbespreking en -vergelijking ... 47

4.3.2 Analyse testen van hypothesen ... 48

HOOFDSTUK 5: CONCLUSIES, BEPERKINGEN, AANBEVELINGEN EN VERVOLGONDERZOEK ... 50

5.1CONCLUSIES ... 50

(5)

5.3AANBEVELINGEN VOOR HET IASB-BESTUUR ... 52

5.4VERVOLGONDERZOEK ... 53

REFERENTIES ... 54

APPENDIX I: DE ONTWIKKELING VAN IAS 17: LEASES ... 56

RAPPORTAGEVEREISTEN VOOR DE LESSEE (FINANCIËLE LEASE) IN DE JAARREKENING ... 56

RAPPORTAGEVEREISTEN VOOR DE LESSEE (OPERATIONELE LEASE) IN DE JAARREKENING ... 56

EEN ALGEMEEN OVERZICHT VAN KRITIEKEN OP DE EXPOSURE DRAFT VAN AUGUSTUS 2010 ... 57

APENDIX II: OPERATIONELE LEASEVERPLICHTINGEN AEX-, AMX- EN ASCX-FONDSEN ... 58

AEX ... 58

AMX ... 63

ASCX ... 68

APENDIX III: FINANCIËLE INFORMATIE BEURSFONDSEN AEX, AMX, ASCX ... 73

LIABILITIES VOOR KAPITALISATIE ... 73

ASSETS VOOR KAPITALISATIE ... 75

EBIT VOOR KAPITALISATIE ... 77

(6)

Hoofdstuk 1: Inleiding

1.1 Aanleiding

De IASB is sinds het jaar 2000 de mogelijkheden aan het verkennen om het onderscheid tussen financiële en operationele lease te laten vervallen (Lückerath-Rovers 2007). Ruim een decennium later heeft dit zich nog niet geuit in concrete regelgeving, maar volgens Hans Hoogervorst, voorzitter van de IASB, is het doel om dit project in 2013 af te ronden (De Accountant). Tot op heden is het namelijk mogelijk om via de operationele leasevorm, de leaseverplichting en het bijbehorende actief buiten de balans van de lessee te houden. Dit is één van de belangrijkste verschillen tussen financiële en operationele lease. De gevolgen van het kapitaliseren van leaseverplichtingen hebben invloed op drie kernregio´s van de balans. De schulden nemen het meest toe, een kleiner maar nog steeds aanzienlijke invloed is er op de materiële vaste activa – deze invloed is onder andere afhankelijk van de totale duur en resterende duur van het leasecontract – en ten slotte is er een negatieve invloed op het eigen vermogen van de onderneming.

Het onderwerp van dit onderzoek heeft zowel wetenschappelijke aandacht als aandacht vanuit de praktijk gehad. Zo heeft Prof. dr. M. Lückerath-Rovers haar proefschrift over het buiten de balans houden van operationele lease geschreven en is hierop in 2007 gepromoveerd.

Aandacht uit de praktijk is er vanzelfsprekend in vakbladen als de Accountant (2009) geweest. Het idee om het onderscheid tussen de leasevormen te laten vervallen en alle leases te behandelen als financiële lease is niet nieuw. De reden dat het idee zich nog niet heeft geuit in regelgeving, is dat de voorstellen aanzienlijke kritiek hebben gehad (de Accountant 2009). In dit artikel is te lezen dat het volgens de leasesector gaat om contracten die een gemeenschappelijke waarde hebben van 760 miljard Amerikaanse dollars. De financiële belangen zijn dus aanzienlijk.

De voor het artikel geïnterviewde experts – met verschillende achtergronden – hebben ieder hun visie op de voorgestelde verandering. Ruud Vergoossen van het accountantskantoor BDO is van mening dat het in wezen niet relevant is of lessees de operationele leaseverplichting nu op de balans vermelden of in de toelichting. Volgens de efficiënte markttheorie (Scott 2009) zijn partijen namelijk altijd goed geïnformeerd, want deze theorie gaat ervan uit dat alle voor de gebruikers beschikbare informatie door de markt wordt verwerkt. Tegelijkertijd stelt Vergoossen de efficiëntie van de markt wel ter discussie. Als markten niet efficiënt zijn dan is “in dat geval er des te meer reden elke vorm van lease op de balans te zetten. Want dan is blijkbaar het oog van de gebruiker niet alziend en loopt hij informatie mis over risico’s waarvan hij wel op de hoogte zou moeten zijn” (de Accountant 2009).

Beleggers, investeerders, kredietverleners en andere belanghebbenden zullen deze discussie op de voet volgen. Wellicht zijn deze partijen doorgaans goed geïnformeerd; toch maken zij bij de beoordeling om hun geld uit te lenen of te investeren in een onderneming gebruik van financiële ratio’s. Een algemeen voorbeeld hiervan zijn liquiditeitsratio’s, die voorspellen of ondernemingen op korte termijn aan hun financiële verplichtingen kunnen voldoen.

Voor mijn onderzoek wil ik gebruik maken van eigenschappen van de balansen en winst- en verliesrekeningen van beursgenoteerde ondernemingen uit Nederland. De ratio’s die geanalyseerd gaan worden, zijn dan ook ratio’s die samenhangen met de bezittingen, schulden

(7)

en resultaten van de ondernemingen. De ratio’s die ik in mijn onderzoek gebruik zijn ratio’s die voor verstrekkers van eigen en vreemd vermogen van belang zijn. Specifiek richt ik mijn onderzoek op aandeelhouders en kredietverleners als banken. Deze partijen zullen mede op basis van de in het onderzoek gebruikte ratio’s besluiten om al dan niet kapitaal aan ondernemingen te verstrekken. De leaseschuld staat in mijn onderzoek centraal, maar ik wil toch de invloed van het activeren van het bijbehorende actief op de balans niet onderbelicht laten.

1.2 Wetenschappelijke bijdrage en relevantie

De wetenschappelijke literatuur die reeds over het onderwerp geschreven is, is omvangrijk en al decennia lang actueel. In een onderzoek van Lückerath-Rovers (2004) komt bijvoorbeeld naar voren dat in het jaar 1996 slechts 26% van de 132 beursgenoteerde ondernemingen die in juli 2004 aan de Euronext genoteerd stonden volgens de rapportagevereisten van RJ 292 rapporteerden. Het gaat hier om de toenmalige wijze van verwerking van leases de jaarrekeningen. Toch is verbetering zichtbaar gedurende die jaren want in 2003 “voldeden 64% van de ondernemingen minimaal aan RJ 292.” Ondanks dat de operationele leaseverplichting buiten de balans kan worden gehouden, concludeert Lückerath-Rovers dat indien de contante waardemethode kan worden toegepast, leaseverplichtingen consistent en eenvoudig met elkaar kunnen worden vergeleken. Toch is voor ondernemingen die niet voldeden aan RJ 292 de betrouwbaarheid hiervan volgens dit onderzoek niet voldoende. Vervolgens stelt ze dat gebruikers die geen aanpassing maken voor de buiten de balans gehouden operationele leaseverplichting, aanzienlijk slechter geïnformeerd zijn doordat het al dan niet meenemen van de verplichting in de financiële analyse behoorlijke gevolgen kan hebben voor financiële ratio’s, zoals de solvabiliteitsratio.

In aanvulling op het onderzoek van Lückerath-Rovers hebben Fülbier et al. (2008) specifiek onderzoek gedaan naar de invloed van het activeren van de leaseverplichtingen op financiële ratio’s van Duitse beursgenoteerde ondernemingen. De leasekapitalisatie in dit onderzoek resulteert in aanzienlijke veranderingen van een groot aantal ratio’s, vooral ratio’s die betrekking hebben op de bezittingen en schulden. Toch is een andere conclusie van dit onderzoek dat de effecten van het activeren van de operationele leaseverplichting niet overschat moeten worden. De onderzoekers stellen vast dat onder andere winstratio’s minimale veranderingen ondergaan.

Voordat de bovengenoemde onderzoeken plaatsvonden, hebben Beattie et al. (1998) onderzoek gedaan naar de impact van het activeren van operationele leaseverplichtingen. Hun conclusie is dat voor gebruikers, marktwaarderingen, geldstromen van ondernemingen en het gedrag van managers aangewezen kunnen worden door het effect op belangrijke ratio’s die bij het maken van beslissingen en voor financiële contracten van belang zijn. Verder stellen ze vast dat activering een significante invloed heeft op kengetallen als de winstmarge, return on assets (ROA) en asset turnover.

Door het niet kapitaliseren of buiten de balans houden van de leaseverplichting zijn ondernemingen onderling moeilijk te vergelijken (Nelson, 1963; Imhoff et al., 1991). De specifieke conclusie van Nelson is dat het onderling vergelijken van enkele ratio’s van ondernemingen niet accuraat en misleidend is indien de leaseverplichting niet gekapitaliseerd wordt. Hier sluiten Imhoff et al. bij aan door te stellen dat operationele leasekapitalisatie een materieel effect kan hebben op vergelijkingen tussen ondernemingen. Haaks op deze resultaten staat de conclusie van het onderzoek van Ashton (1985). Hij stelt dat de

(8)

vergelijkingen van prestaties tussen ondernemingen niet significant beïnvloed worden door het kapitaliseren van de financiële leaseverplichting.

Daarnaast stellen Beattie et al. (2006) door middel van een veldonderzoek een aantal jaren na het eerder genoemde onderzoek van Beattie et al. (1998), vast dat gebruikers en samenstellers van jaarrekeningen uit het Verenigd Koninkrijk accepteren dat er gaten in de huidige regelgeving zitten. Ook zijn ze het niet eens zijn met de voorgestelde nieuwe regelgeving en ze geloven dat de voorstellen tot aanzienlijke economische consequenties voor belangrijke markpartijen zullen leiden. Dit laatstgenoemde resultaat komt overeen met eerdere onderzoeken die bewijs vinden dat het van de balans houden van de operationele leaseverplichting de fundamentele analyse van ondernemingen kan verstoren, helemaal als het gaat om financiële ratio’s (Altman et al., 1977; Elam, 1975).

In een ander onderzoek heeft Ely (1995) onderzocht of investeerders operationele leases als eigendomsrechten beschouwden. De SFAS No. 13 van destijds nam aan dat de gebruikers (in dit verband: de investeerders) zich focussen op het risico van eigendom. Hierbij wordt gesteld dat lessees te weinig risico ‘dragen’ om het actief als bezit te beschouwen of de verplichting als een schuld. Ely vindt een significante relatie tussen vermogensrisico en de effecten van operationele leaseactiva en leaseverplichtingen. Daarnaast vindt ze een significante relatie tussen vermogensrisico en de aanpassing van de DE-ratio voor operationele leases. Concluderend voorziet het artikel van Ely (1995) in bewijs dat investeerders operationele leaseactiva- en schuldwaarden beoordelen bij het bepalen van het vermogensrisico. Dit komt overeen met het ‘property rights’ perspectief. Investeerders gebruiken bij deze beoordeling een waarderingsmethode die aansluit bij de destijds geldende verslaggevingsregels (Ely, 1995). Dit wil zeggen dat de investeerders een kapitalisatiemethode gebruikten om de invloed op de balansposten activa en passiva te bepalen en daarmee uiteindelijk de vermogenspositie van ondernemingen.

Mijn onderzoek naar het buiten gebruik stellen van de operationele leasevorm zal aantonen wat de gevolgen hiervan zijn voor beursgenoteerde ondernemingen uit Nederland. Omdat de nieuwe regelgeving dichterbij komt (zie aankondiging van Hans Hoogervorst), is het van belang om vast te stellen wat dit voor gevolgen heeft voor de financiële ratio’s. Ik zal gebruik maken van beschrijvende statistiek en zal testen of een aantal variabelen correleert met de verandering van de ratio’s.

Mijn onderzoek bouwt voort op het onderzoek van Lückerath-Rovers (2004). Zij heeft onderzoek gedaan naar Nederlandse beursfondsen in de jaren 1996 tot en met 2003. De data waar dit onderzoek op gebaseerd is, zijn niet meer actueel en in deze periode waren Nederlandse beursfondsen nog niet verplicht om aan IFRS te voldoen. Namelijk, de voorschriften van de Raad van de Jaarverslaggeving werden destijds nog toegestaan. Daarnaast hebben Fülbier et al. (2008) onderzoek gedaan naar de impact van leasekapitalisatie op de financiële ratio’s van Duitse beursgenoteerde ondernemingen. Het kan van toegevoegde waarde zijn om de resultaten van dit laatstgenoemde onderzoek te vergelijken met de resultaten uit dit onderzoek en eventuele verschillen te verklaren.

De afgelopen jaren heeft geen openbaar gemaakt onderzoek plaatsgevonden naar de gevolgen van het kapitaliseren van de operationele leaseverplichting van beursgenoteerde ondernemingen uit Nederland en in dat opzicht kan mijn onderzoek een serieuze wetenschappelijke bijdrage hebben.

(9)

1.3 Hoofd- en deelvragen

Doordat nieuwe regelgeving met betrekking tot de operationele leasevorm dichterbij komt, is de impact ervan een relevant vraagstuk. Ondernemingen, maar ook externe marktpartijen zullen zich afvragen of, en zo ja in hoeverre, dit impact zal hebben. De hoofdvraag van mijn onderzoek is daarom als volgt:

In hoeverre heeft het afschaffen van de operationele leasevorm invloed op de financiële ratio’s van beursgenoteerde ondernemingen uit Nederland op basis van het boekjaar 2011? Deelvragen:

 Wat is de huidige verslaggevingsregelgeving voor Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen?

 Wat zijn redenen voor ondernemingen op voor operationele lease te kiezen en wat is er reeds bekend over kapitalisatie van leaseverplichtingen?

 Welke financiële ratio’s worden gebruikt door investeerders en kredietverstrekkers en wat zijn de eigenschappen van deze ratio’s?

 Hoe zien de financiële ratio’s eruit voor leasekapitalisatie?  Hoe zien de financiële ratio’s eruit na leasekapitalisatie?

De beantwoording van de deelvragen zorgt voor een uiteindelijke beantwoording van de hoofdvraag en daarmee leidt dit tot de conclusies van het onderzoek. De eerste deelvraag geeft antwoord op de huidige verslaggevingsregels met betrekking tot de verwerking van operationele leases in de jaarrekening van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen. De tweede deelvraag zal motieven en reeds bekende kapitalisatiemethodes verkennen en aan de hand van eerder onderzoek de meest geschikte methode selecteren om hiermee het onderzoek met betrekking tot de bewerking van de verzamelde data te vervolgen. Door middel van de derde deelvraag wordt een selectie gemaakt voor de meest gebruikte of meest gebruikelijke financiële ratio’s voor de kapitaalverstrekking van investeerders/beleggers en kredietverleners aan ondernemingen. Tevens wordt door middel van deze deelvraag kort stilgestaan bij de eigenschappen en structuur van deze ratio’s. De vierde en vijfde deelvraag betreffen beide een momentopname van de berekende financiële ratio’s voor en na kapitalisatie van de operationele leaseverplichtingen.

1.4 Structuur en onderzoeksmethodologie 1.4.1 Structuur van de thesis

In dit hoofdstuk is de aanleiding en het belang van het onderzoek behandeld. Ook zijn de hoofdvraag en deelvragen weergegeven, hetgeen leidt tot het vervolg van de thesis. Om te komen tot resultaten en conclusies, zal eerst een stevig theoretisch kader worden neergezet, met andere woorden: de uiteenzetting en de afbakening van het onderwerp en de theoretische onderbouwing daarvan. In het daarna volgende hoofdstuk wordt de onderzoeksmethodologie in detail behandeld. Daarna volgt de presentatie van de belangrijkste resultaten van het onderzoek en worden de resultaten vergeleken met eerder uitgevoerde onderzoeken. De thesis wordt afgesloten met een overzicht van de belangrijkste conclusies, de beperkingen van het onderzoek, aanbevelingen voor de IASB en suggesties voor verder onderzoek. Ten slotte zijn de referenties en bijlagen weergegeven.

(10)

1.4.2 Onderzoeksmethodologie in het kort

In dit onderzoek is sprake van kwantitatief onderzoek. De data is verzameld door de publiekelijk beschikbare jaarverslagen van de Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen te analyseren. Een deel van de data betreft de positie met betrekking tot de operationele leaseverplichtingen van de ondernemingen. Deze kan in de toelichting op de jaarrekening gevonden worden. Een ander deel van de data betreft de input voor de berekening van de financiële ratio’s voor de leasekapitalisatie. Deze data komt uit de winst- en verliesrekeningen en de balansen van de ondernemingen. De operationele leaseverplichting van elke onderneming is aan de hand van een kapitalisatiemethode geactiveerd. Door het activeren is een aantal onderdelen van de winst- en verliesrekeningen en de balansen veranderd. Daarna zijn de financiële ratio’s opnieuw berekend.

(11)

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader

In dit hoofdstuk gaat het ten eerste om een basisbegrip van de huidige leasevormen. Daarna wordt de huidige en toekomstige regelgeving behandeld. Vervolgens worden de motieven van lessees om voor de operationele leasevorm te kiezen behandeld. Daarna worden de kapitalisatie en bijbehorende methodes behandeld. Het hoofdstuk wordt afgesloten met de presentatie van enkele financiële ratio’s.

2.1 Leasen: de basis

Een normale zakelijke transactie leidt, als het om de aanschaf van een duurzaam productiemiddel gaat, tot de volgende gesimplificeerde journaalpost: materiële vaste activa (neemt toe) Aan liquide middelen (neemt af) of materiële vaste activa (neemt toe) Aan crediteuren (neemt toe). De eerste journaalpost geldt wanneer de investering direct wordt betaald; de tweede geldt wanneer bijvoorbeeld in termijnen wordt betaald. In de eerste situatie wordt er vanuit gegaan dat de kopende partij de middelen vrij heeft, dat wil zeggen een liquiditeitspositie van een behoorlijke omvang heeft. In de tweede situatie wordt om onder andere de hoogte van het investeringsbedrag gekozen voor gespreide betaling. Het is dus niet altijd het geval dat een onderneming een investering in materiële vaste activa ineens betaalt en zou het wel het geval zijn, dan nog zijn er redenen om het niet in één keer uit te geven. Een van de redenen is dat naast investeringen in productiemiddelen de normale bedrijfsvoering ook gefinancierd moet worden (o.a. betaling van lonen en inkopen). Daarom zijn constructies als onder andere huur en lease uitgevonden.

Leasen is door de bovengenoemde redenen een populaire financieringsvorm. Vooral voor partijen die niet kapitaalkrachtig zijn, is het een relatief eenvoudige vorm tot het verkrijgen of gebruiken van onroerende of roerende zaken. Immers, de betaling geschiedt in termijnen en afhankelijk van de vorm of contractuele afspraken is men na de laatste betaling eigendom van het actief.

Leasen kent tot nu toe twee vormen (IAS 17.4), te weten financiële (internationaal: financing of financial) lease en operationele (internationaal: operating of operational) lease. Het onderscheid tussen financiële of operationele lease is onder andere afhankelijk van bij welke entiteit zich het economisch eigendom bevindt, met andere woorden: de partij die het risico draagt over het actief. Het economisch eigendom is van belang omdat bij financiële lease op de balans van de lessee (de partij die least ‘van’) zowel het actief als de meerjarige verplichting op de balans geactiveerd wordt. Financiële lease kan met andere woorden beschouwd worden als een soort koopcontract op afbetaling, inclusief een rente- en winstopslag voor de lessor (Sutton 2004).

Bij operationele lease gaat dit anders. De lessor (de partij die least ‘aan’) blijft economisch eigendom en houdt het actief op zijn balans. De lessee heeft wel de meerjarige verplichting, maar kan door de huidige regelgeving de schuld samenhangend met toekomstige perioden buiten de balans houden. De lessee is echter wel verplicht om de operationele leaseverplichting op te nemen in de toelichting van de jaarrekening. Operationele lease kan beschouwd worden als een huurovereenkomst. De lessee verantwoord de leasebetalingen rechtstreeks als kosten in de winst- en verliesrekening (Sutton, 2004).

(12)

Voor de lessee kan het buiten de balans houden van de verplichting een reden zijn om te kiezen voor operationele lease. Toch stelt Sutton (2004) dat het verschil in impact van de keuze tussen financiële of operationele lease weinig impact heeft op het inkomen / resultaat van de lessee. In het begin, ook wanneer het gebruik van leasing toeneemt, leidt het kapitaliseren van lease tot lager inkomen, omdat de afschrijving en rentelasten gecombineerd de huurlast overschrijden. De rentelasten worden echter gedurende de tijd lager en in latere periodes wordt de jaarlijkse uitgave waarschijnlijk ook lager bij het kapitaliseren van lease. Belangrijke marktpartijen hebben hun mening over het thema gegeven. Zo heeft Deutsche Bank (2002) bijvoorbeeld gesteld dat het onderscheid tussen financiële en operationele lease dient te verdwijnen door het subjectieve karakter. Ook UBS Warburg (2001) heeft de huidige leasemethode ter discussie gesteld door te stellen dat het lastig is om ondernemingen onderling te vergelijken in de huidige situatie van twee verschillende leasevormen en twee verschillende rapportagevormen.

2.2 Huidige regelgeving voor beursgenoteerde ondernemingen

In deze paragraaf wordt dieper ingegaan op de huidige IAS 17 standaard. Eerst wordt een klein overzicht gepresenteerd van de ontwikkeling van de standaard. Daarna komt een aantal praktische definities aan bod. In de subparagrafen hierna wordt dieper ingegaan op de verwerking van financiële leases en operationele leases in de jaarrekening. Dit is gedaan om de officiële regels toonbaar te maken.

Sinds 1 januari 2005 zijn alle beursgenoteerde ondernemingen in de Europese Unie verplicht om te rapporteren conform IFRS. IAS 17 Leases is uitgegeven door het IAS comité in 1997. De versie van 1997 vervangt IAS 17 Accounting for Leases die in 1982 uitgegeven was. Eind 2003 is door IASB een herziene versie van IAS 17 uitgegeven (IAS 17.4).

Het aanpassen van de versie van 1997 heeft een aantal redenen (IAS 17.4), onder andere:  Opvolging van vragen en kritiek van regelgevers, accountants en andere

belanghebbende partijen;

 Het verstrekken van duidelijkheid over het leasen van grond en gebouwen.

2.2.1 Algemene definities

Doordat IAS 17 centraal staat in dit onderzoek, wordt in deze subparagraaf op enkele definities die genoemd zijn in IAS 17 dieper ingegaan. Om exact duidelijk te maken waar het over gaat, zijn op sommige plaatsen in de tekst citaten uit IAS 17 overgenomen. Dit zorgt voor een beter begrip van het onderwerp.

Er wordt uitgegaan van de volgende definitie van lease: “A lease is an agreement whereby the lessor conveys to the lessee in return for a payment or series of payments the right to use an asset for an agreed period of time” (IAS 17.4).

En voor de financiële lease: “A finance lease is a lease that transfers substantially all the risks and rewards incidental to ownership of an asset. Title may or may not eventually be transferred.” Ook wordt gesteld dat een operationele lease een andere lease is dan een financiële lease (IAS 17.4). Voornamelijk is dus het dragen van alle risico’s een belangrijke eigenschap van een financiële lease.

(13)

2.2.2 Rapportage-eisen voor de lessee (financiële lease)

Voor de volledigheid is het zinvol om te vermelden dat het in deze subparagraaf alleen gaat over de verwerking van financiële leases in de jaarrekening van lessees. Doordat de regelgeving relatief zwart-wit is en doordat vertalingen kunnen leiden tot onjuistheden, is voornamelijk gekozen voor het gebruik van de Engelstalige citaten uit IAS 17.

Initïele verantwoording van financiële leases dient als volgt plaats te vinden: “At the commencement of the lease term, lessees shall recognise finance leases as assets and liabilities in their statements of financial position at amounts equal to the fair value of the leased property or, if lower, the present value of the minimum lease payments, each determined at the inception of the lease. The discount rate to be used in calculating the present value of the minimum lease payments is the interest rate implicit in the lease, if this is practicable to determine; if not, the lessee's incremental borrowing rate shall be used. Any initial direct costs of the lessee are added to the amount recognised as an asset” (IAS 17.20).

Over de daaropvolgende waardering vermeldt de standaard: “Minimum lease payments shall be apportioned between the finance charge and the reduction of the outstanding liability. The finance charge shall be allocated to each period during the lease term so as to produce a constant periodic rate of interest on the remaining balance of the liability. Contingent rents shall be charged as expenses in the periods in which they are incurred” (IAS 17.25).

En over de daarbijhorende afschrijvingen: “A finance lease gives rise to depreciation expense for depreciable assets as well as finance expense for each accounting period. The depreciation policy for depreciable leased assets shall be consistent with that for depreciable assets that are owned, and the depreciation recognised shall be calculated in accordance with IAS 16 Property, Plant and Equipment and IAS 38 Intangible Assets. If there is no reasonable certainty that the lessee will obtain ownership by the end of the lease term, the asset shall be fully depreciated over the shorter of the lease term and its useful life” (IAS 17.27).

Specifieke (huidige) rapportage-eisen voor lessees die financiële leasecontracten hebben, zijn opgenomen in Appendix I: ‘De ontwikkeling van IAS 17 Leases’.

2.2.3 Rapportage-eisen voor de lessee (operationele lease)

Ook voor deze subparagraaf is belangrijke informatie dat alleen ingegaan wordt op de verwerking van operationele leases door lessees. Voornamelijk is gebruik gemaakt van Engelstalige citaten uit IAS 17.

De verantwoording van operationele lease dient als volgt plaats te vinden: “Lease payments under an operating lease shall be recognised as an expense on a straight-line basis over the lease term unless another systematic basis is more representative of the time pattern of the user's benefit” (IAS 17.33).

Ondernemingen die operationeel leasen, kunnen leasekosten dus direct als kostenpost verantwoorden in de winst- en verliesrekening. Specifieke voorschriften over de op te nemen informatie in de toelichting, is gepresenteerd in Appendix I: ‘De ontwikkeling van IAS 17 Leases’.

(14)

2.3 Veranderingen van de regelgeving 2.3.1 Exposure Draft augustus 2010

Het implementeren van nieuwe accountingregels zal volgens Scott (2009) economische consequenties hebben. Naast de kosten om aan de nieuwe standaard te voldoen, ontstaan ook kosten als gevolg van de noodzaak tot de verandering van bestaande financiële overeenkomsten. Dit houdt kortweg in dat de afhankelijke, aan het begin van het contract afgesproken voorwaarden van contracten veranderen. Met andere woorden: in de nieuwe situatie hadden managers wellicht andere keuzes gemaakt bij aanvang van de overeenkomsten. De kosten kunnen het operationele en financiële beleid van managers beïnvloeden. Voor het invoeren zouden regelgevers de economische consequenties moeten afwegen als een belangrijke kostenpost die zowel de behoefte aan de nieuwe standaard zal beïnvloeden, als de bereidheid van organisaties / stakeholders om de standaard te accepteren. In augustus 2010 heeft de IASB voorstellen gedaan om de verslaggevingseisen met betrekking tot lease accounting te verbeteren.

De IASB is van mening dat lease accounting gebruikers van financiële overzichten moet voorzien in een compleet en begrijpelijk beeld van de leaseactiviteiten van een entiteit. De bestaande methoden en modellen krijgen kritiek omdat ze niet aan de behoeftes van de gebruikers voldoen. Bijvoorbeeld wordt belangrijke informatie over rechten en plichten onthouden. Ook wordt de bestaande modellen een gebrek aan vergelijkbaarheid en onnodige complexiteit verweten.

Om deze redenen hebben de IASB en de FASB een projectgroep opgericht om een nieuwe aanpak voor lease accounting te ontwikkelen die zekerheid biedt dat bezittingen en schulden die opkomen onder leasen, verantwoord worden in de balans.

Hoewel veel van de problemen die samenhangen met bestaande leasestandaarden te maken hebben met de verwerking van operationele leases bij lessees, zou het behouden van de bestaande standaard voor lessors niet consistent zijn met de voorgestelde aanpak van lease accounting. In de nieuwe, gewenste behandeling van leases zou de lessee het actief op de balans krijgen (dit wordt dan de partij die het risico ‘draagt’). Dit betekent dat het actief van de lessor niet meer op zijn balans zou kunnen staan. Het behouden van de bestaande standaarden voor lessors zou ook niet consistent zijn met de exposure draft IASB omtrent opbrengstenverantwoording (zie ook verderop in de tekst). Daarom behandelt deze exposure draft van leasing zowel lessee accounting als lessor accounting (IFRS, 2010).

De exposure draft van leasing stelt daarom voor dat lessees en lessors een recht van gebruik model moeten toepassen met betrekking tot de verwerking van alle leases. Voor leases binnen de scope van de exposure draft IFRS betekent dit dat (IFRS, 2010):

 “a lessee would recognise an asset representing its right to use the leased (‘underlying’) asset for the lease term (the ‘right-of-use’ asset) and a liability to make lease payments” (IFRS, 2010).

 “a lessor would recognise an asset representing its right to receive lease payments and, depending on its exposure to risks or benefits associated with the underlying asset, would either:

o recognise a lease liability while continuing to recognise the underlying asset (a performance obligation approach); or

(15)

o derecognise the rights in the underlying asset that it transfers to the lessee and continue to recognise a residual asset representing its rights to the underlying asset at the end of the lease term (a derecognition approach)” (IFRS, 2010).

Veranderingen voor lessee accounting

Zoals bekend kwalificeerden IFRS en US GAAP leases in twee categorieën: financiële leases en operationele leases. Lessees zouden de meeste impact ondervinden als ze een aanzienlijke operationele leaseportofolio hebben, helemaal als het gaat om het leasen van onroerend goed. Onder de huidige regelgeving kunnen leasebetalingen van operationele leases worden verantwoord in de periode waarin ze plaatsvinden. De voorstellen zouden van de lessees vereisen dat ze alle bezittingen en schulden die voortkomen uit die leases gaan verantwoorden (IFRS, 2010).

Veranderingen voor lessor accounting

De volgende gevolgen zijn er mogelijk voor de lessor: “If a lessor does not retain exposure to significant risks or benefits associated with the underlying asset, the lease would be accounted for in a way similar to the current accounting for finance leases. That pattern of income recognition is similar to the pattern of revenue recognition currently required for manufacturer/dealer lessors. However, there would be significant changes in the measurement of the right to receive lease payments, the recognition of lease income and the recognition and measurement of residual assets. For such leases, the lessor would satisfy the lease liability at the date of commencement of the lease by delivering the right-of-use asset to the lessee and thus would recognize lease income representing the sale of the right to use the underlying asset” (IFRS, 2010).

2.3.2 Kritieken op de Exposure Draft

Er zijn 760 commentaarbrieven ontvangen op de exposure draft uit 2010. Dit aantal is hoog, want veel ondernemingen zijn of als lessor of als lessee in het proces van aanstaande veranderingen betrokken. Dit uit zich mede in de diversiteit van de branches waarvan de commentaren zijn ontvangen. Tevens hebben andere betrokken partijen hun commentaar gegeven, zoals accountants en toezichthouders.

In Appendix I: ‘De ontwikkeling van IAS 17 Leases’ is een algemeen overzicht van de geleverde commentaren opgenomen (IFRS, 2011).

Bij een aantal van de genoemde kritieken sluit de decision usefulness theorie, beschreven door Scott (2009), aan. De decision usefulness aanpak bij financiële verslaggeving impliceert dat accountants de beslissingsproblematiek van gebruikers van financiële rapportages moeten begrijpen. Dit houdt bijvoorbeeld in dat naarmate er informatiever gerapporteerd wordt, de reactie van investeerders op geleverde informatie sterker zal zijn. Financiële rapportages zijn een belangrijke en kosteneffectieve bron van informatie voor investeerders, ondanks dat ze niet direct verslag doen van toekomstige investeringen. Ze voorzien in een informatiesysteem dat investeerders kan helpen om de toekomstige prestaties van ondernemingen te voorspellen, die op hun beurt het rendement van toekomstige investeringen kunnen voorspellen. Deze voorspellende rol wordt versterkt door de mate waarin financiële rapportages in een nuttige afweging voorzien tussen relevantie en betrouwbaarheid. Een belangrijke voorwaarde voor het succesvol zijn van een nieuwe accounting standaard is daarom dat deze decision useful is. Het is niet makkelijk om dit voor de invoering van de standaard te stellen, want de markt heeft nog geen kans gehad om economisch te reageren op de standaard. Hoewel decision

(16)

standaard, is dit niet voldoende om succes te garanderen. Een standaard kan decision useful lijken, toch kan de maatschappij slechter af zijn omdat bijvoorbeeld niet rekening is gehouden met de kosten van het produceren van de informatie. Verder kunnen veranderingen van de standaard voor contractkosten zorgen – zoals onderhandelingskosten en kosten van contractbreuk – voor de ondernemingen en de managers. Organisaties die nieuwe standaarden zetten, moeten om andere criteria denken dan decision usefulness, bijvoorbeeld het terugdringen van informatieasymmetrie (Scott, 2009).

2.4 Motieven van lessees

Ondernemingen hebben het in hun aard om bij de presentatie van de jaarrekening te proberen om de bezittingen positiever (lees: hoger) te waarderen dan de korte en langlopende schulden. Het effect van deze sturingsneiging zal resulteren in positievere solvabiliteit- en liquiditeitsratio’s, waardoor het mogelijk makkelijker wordt om vermogen aan te trekken. Onder andere om deze reden worden de jaarrekeningen van de ondernemingen gecontroleerd door een accountant (auditor) die door middel van het gebruik van controletechnieken en controlemiddelen een oordeel geeft dat de cijfers – met in achtneming van een materialiteitgrens – opgesteld zijn in overeenstemming met de normen van de relevante regelgever.

In overeenstemming met het bovenstaande onderkent Lückerath (2004) dat het buiten de balans houden van de leaseverplichting voordelen kan hebben voor ondernemingen. Zo heeft het een positieve invloed op de solvabiliteit- en rentabiliteitratio, wordt er geen leencapaciteit verbruikt en wordt de balans verkort. “Deze argumenten worden ook wel aangemerkt als een (dubieuze) accounting reden om te leasen, in tegenstelling tot de (verstandige) economische reden om te leasen” (Monson, 2001), Brealey en Meyers, 2003).

Ook El-Gazzar et al. (1986) gaan in hun onderzoek in op de motieven voor een accountingkeuze van lessees. In dit onderzoek stellen ze grofweg drie verklaringen voor de verschillen in accountingkeuze: schuldenconvenant beperkingen, compensatie of bonusregelingen die gebaseerd zijn op winsten en politieke kosten.

Eén van de verklaringen is het schuldenconvenant. Ondernemingen hebben afspraken of creëren verwachtingen met betrekking tot hun schuldenpositie. Volgens onderzoek van El-Gazzar et al. (1986) had de keuze voor een lease accounting methode “een effect op de gerapporteerde schuld en de ingehouden winsten.” Het gaat hier om de periode voor de openbaarmaking van SFAS nummer 13. Deze accountingmaatregel had als gevolg dat ondernemingen minder bewegingsvrijheid kregen in de keuze voor de accountingmethode. In dit onderzoek wordt verwezen naar eerder onderzoek van Kalay (1982). Hij stelt dat het voor ondernemingen met hoge D/E (Debt to Equity) ratio’s waarschijnlijker is dat deze dichter bij de grens van het convenant zijn en dus waarschijnlijk impulsen hebben om accounting methodes te gaan gebruiken die deze grenzen of beperkingen verder uit de buurt houden. Door dit voorgaande en de invloed die managers eventueel kunnen uitoefenen op de keuze voor een accountingmethode, zullen lessees met een hoge D/E ratio volgens Kalay “het meest gemotiveerd zijn om leaseverplichtingen buiten de boeken te houden door de operationele methode te gebruiken.”

Verderop in het onderzoek van El-Gazzar et al. (1986) gaat het om de branchespecifieke ratio van D/E. Schwartz en Aronson (1967) en Scott en Martin (1975) concluderen dat

(17)

ondernemingen binnen een branche gelijksoortige financiële structuren hebben en dat de D/E ratio kenmerkend is of een onderneming al dan niet bij een branche hoort.

Daarnaast gaan El-Gazzar et al. (1986) in op de invloed van het beloningsplan. Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat bij gelijkblijvende omstandigheden managers die beloningsplannen tot hun beschikking hebben eerder geneigd zijn om met opbrengsten tussen periodes te schuiven. El-Gazzar et al. (1986) stelden de volgende hypothese op: ondernemingen met bonusplannen die gebaseerd zijn op winst na rentebetalingen, zijn eerder geneigd om voor de operationele vorm van lease accounting te kiezen. De hypothese wordt bevestigd.

Ten slotte geven El-Gazzar et al. (1986) de politieke kosten theorie als verklaring. Ze gebruiken twee meeteenheden van politieke kosten. Ze gebruiken hiervoor grootte van de onderneming en het effectieve belastingspercentage. Volgens eerdere onderzoeken is het waarschijnlijker dat grote ondernemingen lijden onder hevige regelgeving en/of hoge belastingtarieven. Als deze grote ondernemingen een hogere winst publiceren, zullen hun verdiensten eerder opvallen bij regelgevers die er op uit zijn om geld(middelen) bij deze grote ondernemingen weg te halen (door bijvoorbeeld belastingheffing). Onder deze omstandigheden zullen grote ondernemingen meer reden hebben om accountingmethodes te kiezen, zoals leasekapitalisatie, om hun winst van de huidige periode te reduceren. Voor de grootte van de onderneming stelden ze de volgende hypothese op: “Large lessees are more likely to report lower earnings by capitalizing leases; thus, sales are negatively correlated with the operating method”. De hypothese wordt verworpen. De onderzoekers vinden tevens dat het belastingtarief negatief correleert met de keuze van de operationele methode.

Holthausen en Leftwich (1983) vinden grootte geen goede maatstaf voor politieke kosten. Een alternatief is het effectieve belastingtarief. Zimmerman (1983) concludeert dat de vaardigheid van het effectieve belastingtarief om een surrogaat te zijn voor politieke kosten, varieert tussen verschillende periodes en branches. Dit komt omdat in elke branche specifieke factoren meespelen, zoals overheidssubsidies en importquota’s. “Ondernemingen met de hoogste politieke kosten zullen het meest gemotiveerd zijn om hun politieke zichtbaarheid te verlagen door hun inkomen te minimaliseren”.

Conclusie van El-Gazzar et al. (1986) is dat gegeven het potentiële effect van kapitalisatie op convenantbeperkingen, de ondernemingen die hierdoor het meest worden beïnvloed, het meest waarschijnlijk gebruik zullen maken van de operationele methode. Ook als ondernemingen de grenzen van de toelaatbare schulden bereiken, zoals gemeten door variaties op de D/E ratio, zouden lessees kiezen voor de operationele methode. Het gebruik van de operationele methode correleert positief met het bestaan van bonusplannen.

2.5 Kapitalisatie van operationele leaseverplichtingen 2.5.1 Eerder onderzoek

Fülbier et al. (2008) hebben onderzoek gedaan naar het effect van het kapitaliseren van leaseverplichtingen op financiële ratio’s van Duitse beursgenoteerde ondernemingen. Dit onderzoek is uitgevoerd met behulp van verzamelde data uit financiële jaarverslagen van de jaren 2003 en 2004. In totaal zijn 90 bedrijven van de DAX 30, MDAX en SDAX in het onderzoek betrokken. De resultaten tonen een significante kapitalisatie-invloed voor een aantal bedrijven, vooral bedrijven die actief zijn in de sectoren mode en retail. Ze vinden vooral veranderingen in bezittingen- en schuldenratio’s. Aan de andere kant vinden ze

(18)

zwakkere effecten op winstratio’s en market multiples die vaak worden gebruikt voor waarderingsdoelen. Voor regelgevers geven de resultaten van het onderzoek verder aan dat de effecten van het kapitaliseren van de operationele leaseverplichting niet overschat moeten worden. Ze concluderen dat de meeste sectoren niet beïnvloed worden door de kapitalisatie en dat ranglijst van de ratio’s van de compleet gebruikte steekproef niet veel gebruikt.

Volgens Fülbier et al. (2008) is door eerdere onderzoeken duidelijk geworden dat markten het kapitaliseren van operationele leaseverplichtingen tot een bepaald niveau zelf al verwerken. Ze stellen door deze conclusie dat het kapitaliseren van de leaseverplichting dan minder zinvol kan zijn. Toch geven ze aan dat een aantal zaken niet duidelijk genoeg is en dat die een reden kunnen zijn voor verder onderzoek naar het thema. Dit zijn onder andere de vraag of de huidige manier van leasepresentatie wel een “waar en eerlijk beeld” weergeeft en of bestaande inefficiënties, zoals de kosten van het aanpassen van financiële verslagen de markt niet uit moeten.

Daarentegen denkt Goodacre (2002) dat als in de toekomst alle leases gelijk behandeld worden, dat de houding van managers ten opzichte van leases kan veranderen. Managers kunnen ten eerste het gebruik van leases terugdringen; bijvoorbeeld door zorgen over de leningscapaciteit. Dit kan zorgen voor grotere betrokkenheid bij de bouw en eigendom van onroerend goed. Bij deze aanpak heeft de onderneming de voordelen van de stijging van de waarde van onroerend goed, maar ook het nadeel van het risico van waardedalingen. Meer eigendom gaat ook tegen de trend in van het outsourcen van alle activiteiten behalve de kernactiviteit. De optie is trouwens niet altijd beschikbaar omdat het relevante onroerend goed eigendom kan zijn van ondernemingen die onroerend goed aanhouden of financiële instellingen.

Daarnaast kunnen managers mogelijk de voorkeur hebben om door te gaan met het leasing alternatief, terwijl ze zoeken naar lease contractvoorwaarden die minimale impact op de balans hebben. Dit kan diverse vormen aannemen, inclusief het verhoogde gebruik van de contractbreuk clausule of het aangaan van nieuwe, kortere leasevarianten of misschien het grotere gebruik van variabele huurovereenkomsten. Ringer en Unerman (2000) suggereren namelijk dat partijen wier leases binnenkort aflopen, waarschijnlijk – voor de onderhandeling van nieuwe leaseovereenkomsten – contracten met grotere flexibiliteit en kortere termijnen willen afsluiten.

Het bovenstaande geeft aan dat ondernemingen willen voorkomen dat onnodig extra schulden op de balans worden gezet. De balans bestaat uit meer schulden en relatief minder eigen vermogen, dus de balans wordt minder aantrekkelijk, laat staan de ratio’s. Zou het mogelijk zijn dat er ondernemingen in financieel zwaar weer komen als besloten wordt om de verplichte kapitalisatieslag door te zetten? In ieder geval heeft Lückerath-Rovers (2007) onderzoek gedaan naar de voorspellende waarde van de informatie over operationele leaseverplichtingen in de toelichtingen van jaarrekeningen. Een van de belangrijkste conclusies van dit onderzoek is dat “ondernemingen in financiële problemen relatief meer operationele leaseverplichtingen hebben dan gezonde ondernemingen.” Dit impliceert dat de leverage ratio (verhouding tussen de schulden en het eigen vermogen van ondernemingen) van invloed kan zijn op de verandering van andere financiële ratio’s.

Door middel van een case gericht op McDonalds, komen Imhoff et al. (1991) tot de conclusie dat kapitalisatie van langlopende leaseverplichtingen waarschijnlijk nodig is voordat een

(19)

goede vergelijking van financiële resultaten tussen ondernemingen en tussen verschillende branches kan worden uitgevoerd. Hoewel het kapitalisatiemodel dat gehanteerd werd in het onderzoek enkele beperkingen heeft, is het nog steeds van voldoende niveau om te gebruiken voor het schatten van effecten op financiële overzichten. De gebruikers van deze overzichten kunnen voldoende redenen hebben om niet-financiële informatie tot hun beschikking te krijgen. Door middel van deze informatie kunnen ze de juistheid van de kapitalisatievariabelen zoals rentetarieven en levensduur van activa vaststellen.

2.5.2 Methodes van kapitalisatie

Luckerath-Rovers (2004) onderscheidt in haar onderzoek drie methodes om leaseverplichtingen te kapitaliseren. Terecht wijst ze er op dat in de jaarverslagen alleen nominale waardes worden weergegeven. Door het contant maken van deze waardes kunnen ze worden opgeteld bij de relevante balanseenheden. De methoden of modellen deelt ze als volgt in:

1. Vuistregels;

Deze methode wordt gehanteerd in onderzoeken door Bennet en Bradury (2003), Moody’s Investor Service (1999). De vuistregelmethode houdt in dat een vast getal wordt genomen dat vermenigvuldigd wordt met de jaarlijkse leaseverplichtingen. Onder andere Unilever gebruikte deze methode in het jaarverslag van 2003.

2. Multiple method;

Gebruikt in onderzoeken van UBS Warburg (2001) en Ely (1995). “Aan de hand van de geschatte resterende looptijd en een gemiddelde disconteringsvoet wordt een multiple berekend. Deze multiple wordt vervolgens vermenigvuldigd met de eerstvolgende jaarlijkse leaseverplichting.”

3. Contante waarde methode;

Gebruikt in onderzoeken van Beattie, Edwards en Goodacre (1998), Imhoff et al. (1991; 1997) en Ely (1995). Deze methode onderscheidt zich van de vorige twee methodes door het rekening houden met de toekomstige leaseverplichtingen.

Dat het gebruik van de verschillende methodes tot aanzienlijke verschillen kan leiden, blijkt wel uit een testberekening uitgevoerd door Lückerath-Rovers. De gekapitaliseerde leaseverplichting varieert bij Akzo Nobel tussen € 421 miljoen en € 1.224 miljoen.

De gehanteerde methode van Imhoff et al. (1991) zou zeer nuttig moeten zijn voor vergelijkingen en analyses van relatief kleine groepen ondernemingen voor wie operationele leases belangrijk zijn. Ook kan de methode nuttig zijn voor empirische onderzoeken waar balansdata een relevant onderdeel zijn van de economische analyse.

De methode Imhoff et al. (1991; 1997) wordt ook gebruikt door Fülbier et al. (2008). Deze methode gaat uit van een effect van de operationele leasekapitalisatie op bezittingen, schulden, eigen vermogen en de verwante posten in de resultatenrekening. Het berekenen van de boekwaarde van het op de balans gehouden bezit, vereist de volgende aannames over elk leasecontract:

 Bij het begin van de lease, is de boekwaarde van het actief gelijk aan de waarde van de leaseschuld;

 Aan het einde van de lease is de boekwaarde van het actief en van de schuld gelijk aan nul;

 Het actief wordt afgeschreven door het gebruik maken van de lineaire methode;

(20)

 Leasebetalingen zijn gelijk over de gehele leasetermijn.

Voor het corrigeren van het EBIT gebruiken Fülbier et al. (2008) het gemiddelde van de toekomstige minimale leasebetalingen die verwacht worden voor het volgende jaar van de jaren 2003 en 2004. Ze gebruiken dus niet het bedrag dat wordt verantwoord als leasekosten in de jaarrekening. Dit doen ze omdat dit om leasecontracten kan gaan die korter dan een jaar duren.

De afschrijvingsaanpassing van Fülbier et al. (2008) rust op vijf verschillende activa (waarin deze onderzoekers hun berekeningen in indelen) berekend voor 2003 en 2004 en het resulterende gemiddelde van elk jaar. Ze delen elk actief door de resterende levensduur en gebruiken dat resultaat om de jaarlijkse afschrijvingen te berekenen.

In het tweede onderzoek naar het kapitaliseren van operationele leaseverplichtingen onderkennen Imhoff et al. (1997) dat ze zich in het onderzoek 1991 eenzijdig hebben gericht op de balanseffecten. In dit tweede onderzoek wordt uitgebreider ingegaan op posten uit de resultatenrekening; voornamelijk op het EBIT / bedrijfsresultaat en de nettowinst.

2.6 Financiële ratio’s

Financiële ratio’s worden gebruikt voor verschillende doelen (Barnes, 1987). Dit zijn onder andere het bepalen of een onderneming in staat is om zijn schulden te betalen en de evaluatie van de prestaties van een onderneming.

2.6.1 Het belang van financiële ratio’s

Volgens Elam (1975) zijn financiële ratio’s transformaties van data uit financiële overzichten gemaakt door gebruikers van deze overzichten om te helpen bij het nemen van beslissingen. Potentieel faillissement zou een van de grootste interesses zijn van de gebruikers van financiële overzichten. Daarom worden ratio’s – naast andere functies – gebruikt voor het voorspellen van faillissementen. Accounting data die afgeleid zijn van financiële overzichten zijn de basis voor het maken van beslissingen over die onderneming. Investeerders zullen de overzichten bestuderen om zodoende een besluit te maken in welke ondernemingen te investeren en informatie uit financiële overzichten helpt banken bij het besluiten om al dan niet leningen te verstrekken aan ondernemingen en het helpt crediteuren voor het stellen kredietbeleid.

Directe analyse van getallen uit financiële overzichten kan inhouden de beoordeling van de grootte van een aantal specifieke items, zoals: totale activa, nettowinst, ingehouden winst en kortlopende schulden.

In aanvulling hierop, kan de data worden omgezet in ratio’s, zoals de hoeveelheid liquide middelen ten opzichte van de kortlopende schulden. Deze omzettingen kunnen leiden tot de vergelijking van ondernemingen van verschillende grootte en geven een beter beeld van de financiële positie van een onderneming en de samenhang tussen de data.

Daarentegen vindt Barnes (1987) twee specifieke algemene redenen om ratio’s te gebruiken. Dit zijn:

 Het effect van grootte te beheersen.

Dit werd duidelijk wanneer Lev en Sunder (1979) zich over het topic bogen. Ze stelden dat het gebruik van ratio´s nodig was door de relatie tussen teller- en de

(21)

noemervariabele. De laatstgenoemde variabele is vaak een variabele die verband houdt met grootte, zoals het eigen vermogen. Het beheersen van grootte door het gebruik van een ratio was alleen gewenst onder bepaalde voorwaarden. Anders zou bias optreden.  Branchefactoren te beheersen.

Het gebruik van ratio’s kan bijvoorbeeld helpen bij vergelijkingen tussen een populatie van branches. Doordat financiële ratio’s opgebouwd zijn uit twee variabelen, zal de uitkomst afhangen van het gedrag van de teller en de noemer en de samenhang tussen deze variabelen. Als dit niet in verhouding is, zal de uitkomst een vertekend beeld geven, aldus Barnes (1982).

Reeds in de inleiding is aangegeven dat dit onderzoek wordt uitgevoerd voor twee belangrijke partijen voor ondernemingen: aandeelhouders en kredietverleners. Het is van belang om te onderkennen wat deze partijen de belangrijkste ratio’s vinden. De ratio’s in dit onderzoek zijn onder te verdelen in twee categorieën: solvabiliteitratio’s en rendementsratio’s.

Om na te gaan of een onderneming in staat is om aan zijn korte termijn schulden te voldoen, is het van belang om eerst vast te stellen wat de kortlopende schulden zijn en vervolgens te beoordelen of de onderneming de middelen heeft om ze te voldoen (Sutton, 2009). De ratio’s die aan deze omschrijving voldoen zijn liquiditeitsratio’s. Veelgebruikte ratio’s op dit gebied zijn de current ratio en de quick ratio. Hoewel dit vaak nuttige ratio’s zijn, zijn ze voor dit onderzoek niet geschikt gebleken om te gebruiken omdat de onderliggende balansposten (vlottende activa en kortlopende schulden) niet worden beïnvloed en dus de ratio’s niet zullen veranderen bij kapitalisatie.

2.6.2 Solvabiliteitratio’s

De solvabiliteit van een onderneming is de mate waarin de onderneming in geval van liquidatie in staat zou zijn om aan haar financiële verplichtingen te voldoen. Met de solvabiliteit wordt daarom ook wel de verhouding tussen het eigen en vreemd vermogen bedoeld. De gekozen relevante ratio’s zijn Debt to Equity (D/E) en Times interest earned (TIE), omdat dit in eerder uitgevoerde onderzoeken en financiële analyses veelgebruikte ratio’s zijn (Sutton, 2009; Fülbier et al., 2008; Imhoff et al. 1991; Lückerath-Rovers, 2004). Volgens Fülbier et al. (2008) zijn schuldgerelateerde structurele risico metingen (leverage risico’s) en rente dekkingsratio’s zoals het TIE zeer belangrijk. Veranderingen in deze ratio’s kunnen ook het gedrag van managers beïnvloeden door de impact op gebruikers en/of het risico van het overtreden van het grensniveau van die ratio’s met betrekking tot schuldconvenanten.

Debt to Equity

De debt to equity ratio geeft de verhouding tussen de totale (kortlopende en langlopende) schulden ten opzichte van het totale eigen vermogen (inclusief minderheidsbelangen) weer. Deze ratio wordt als volgt berekend. DE = current + long term debt / equity including minorities.

Times interest earned

Deze ratio geeft aan hoe vaak de jaarlijkse rentelast door het EBIT – operationeel resultaat, ook wel: bedrijfsresultaat – wordt terugverdiend. De TIE ratio wordt berekend door het EBIT te delen door de rentelasten.

(22)

2.6.3 Rendementratio’s

Aandeelhouders worden aangetrokken door rendement. Daarom zullen aandeelhouders onder andere geïnteresseerd zijn in returnratio’s (rendement). Ratio’s die samenhangen met deze interesse zijn onder andere: Return on Assets en Return on Equity.

Return on Assets (ROA)

De ROA ratio toont hoeveel winst elke euro bezit (activa) heeft gemaakt in het financiële jaar. Het is een indicator van het succes waarmee de manager de activa van de onderneming heeft ingezet in die periode, onafhankelijk van de manier waarop ze gefinancierd zijn (Sutton 2009). De ROA ratio wordt berekend door het EBIT te delen door de gemiddelde totale activa (activa begin boekjaar plus activa einde boekjaar gedeeld door twee).

Return on Equity (ROE)

De ROE ratio toont hoeveel winst elke euro aandelenkapitaal heeft opgeleverd in het financiële jaar. Het is een indicator voor het succes waarmee de manager met de fondsen van de onderneming omgaat (Sutton: 2009). De ratio wordt berekend door de nettowinst gecorrigeerd voor minderheidsbelangen te delen door het gemiddelde netto eigen vermogen. Het noemerdeel van deze ratio bestaat volgens de definitie van Sutton uit het eigen vermogen exclusief minderheidsbelangen, maar een gesimplificeerde versie inclusief minderheidsbelangen is ook algemeen geaccepteerd.

(23)

2.7 Hypotheses

Om te komen tot een antwoord op de hoofdvraag zijn op basis van de in dit hoofdstuk beschreven literatuur, drie hypotheses opgesteld. De eerder besproken literatuur is hierbij kort opnieuw aangehaald.

Fülbier et al. (2008) concluderen dat de relatieve veranderingen van de ratio’s hetzelfde beeld geeft binnen geselecteerde branches. Toch komen ze tot de conclusie dat de ratio’s van ondernemingen uit de branches retail en mode het meest geraakt worden door de kapitalisatie. Daarnaast concludeert Goodacre (2002) dat vooral ondernemingen die actief zijn in de retailbranche de operationele lease-variant als financieringsbron gebruiken. Imhoff et al. (1991) komen tot de conclusie dat de ratio’s (na kapitalisatie van de operationele leaseverplichtingen) van ondernemingen die actief zijn in sommige sectoren relatief meer veranderen dan andere sectoren. Ook Lückerath-Rovers (2007) erkent dat operationeel leasen in alle door haar onderzochte sectoren, een veelgebruikte vorm van financiering is. Ze vindt tussen de sectoren kleine verschillen in de lease-intensiteit. Echter, de detailhandelssector (retail) least gemiddeld relatief meer dan de andere sectoren.

H1: De sector waarin een onderneming opereert heeft invloed op de verandering van financiële ratio’s na kapitalisatie van de leaseverplichtingen.

Wilkins en Zimmer (1983) vinden resultaten dat evaluaties en beslissingen van kredietverstrekkers worden beïnvloed door de daadwerkelijke leverage van kredietaanvragers. De evaluaties en beslissingen worden niet beïnvloed op de manier waarop ondernemingen lease verantwoorden. Echter, concluderen El-Gazzar et al. (1986) dat de operationele methode positief correleert met de D/E-ratio. Lückerath-Rovers (2007) vindt het resultaat dat ondernemingen met een hoger leverage ratio, hogere lease-intensiteit hebben.

H2: De leverage ratio van een onderneming is van invloed op de verandering van financiële ratio’s bij kapitalisatie van leaseverplichtingen.

Devos et al. (2012) komen tot de conclusie dat ondernemingen zonder of zonder veel schuld kleine en jonge ondernemingen zijn. Ook financieren ze hun activiteiten voornamelijk met de operationele cash flow en zijn ze eerder geneigd om benodigde activa te leasen. Deze stelling staat haaks op het gevonden resultaat door Lückerath-Rovers (2007) dat grote ondernemingen relatief meer operationeel leasen dan kleinere ondernemingen.

H3: De grootte van een onderneming heeft invloed op de verandering van financiële ratio’s na kapitalisatie van de leaseverplichtingen.

(24)

Hoofdstuk 3: Onderzoeksmethodologie

Het bepalen van de onderzoeksmethodologie is een fundamenteel onderdeel van ieder onderzoek. In dit hoofdstuk wordt de keuze van de dataverzameling en de populatie toegelicht.

3.1 Dataverzameling en populatie 3.1.1 Dataverzameling

De methode van dataverzameling betreft de jaarrekeningen van 2011 van de AEX, AMX en AScX fondsen. Omdat het boekjaar 2011 de meest actuele informatie bevat ten tijde van het onderzoek, wordt van dit boekjaar de data verzameld. Tevens worden data van een deel van het boekjaar 2010 verzameld. Dit om drie redenen: het is relatief eenvoudig te verzamelen, het voorgaande boekjaar biedt een extra vergelijkingsmogelijkheid en het is noodzakelijk omdat sommige ratio’s gemiddelden als input vereisen. Ook wordt van de betreffende fondsen de sector geregistreerd omdat deze als variabele gebruikt kan worden bij de statistische analyse. De reden waarom gekozen is voor deze beursfondsen is de vergelijkbaarheid van de data (verplichte toepassing IFRS), de eenvoud waarmee de data is op te vragen en omdat het onderzoek voor Nederlandse ondernemingen recent niet is gepubliceerd.

Met dataverzameling is begonnen door de langlopende schulden te registeren. Vervolgens wordt de operationele leaseverplichting die in de toelichting op de jaarrekening is terug te vinden geregistreerd. Daarna is deze verplichting gekapitaliseerd door middel van de methode van Imhoff et al. (1991). Er is dan sprake van twee situaties, ofwel twee momentopnames van de schuldpositie van de ondernemingen. Van deze twee opnames worden financiële ratio’s berekend en verschillen worden door middel van statistische methodes geanalyseerd en verklaard. Als datum voor de berekening wordt de datum van het einde van het boekjaar gebruikt. Dit zal voor veruit de meeste fondsen 31 december van het betreffende jaar zijn.

3.1.2 Populatie

De steekproef zal bestaan uit de waarnemingen van de AEX, AMX en AScX fondsen. Dit aanvankelijk 75 ondernemingen.

DE Master Blenders heeft zich in 2012 afgesplitst van Sara Lee. De onderneming heeft hierdoor geen jaarverslag van het boekjaar 2011 en valt af voor het onderzoek. Ook valt een aantal ondernemingen af omdat ze geen operationele leaseverplichtingen hebben. Dit geldt voor Corio en Unibail Rodamco van de AEX, voor Nieuwe Steen, VastNed en Wereldhave van de AMX en voor Dockwise en Kardan van de AScX.

Tevens zijn financiële ondernemingen buiten het onderzoek gelaten. Dit is in lijn met onderzoeken van Beattie et al. (1998) en Lückerath-Rovers (2004; 2007). Hier wordt in dat onderzoek voor gekozen omdat ten eerste deze sector weinig least en ten tweede omdat financiële ondernemingen meer de rol van lessor op zich nemen. De tweede reden gaat ook voor dit onderzoek op. Dit heeft als gevolg dat de volgende ondernemingen worden uitgesloten: Aegon, ING, Binckbank, Delta Lloyd en SNS.

(25)

De totale populatie is hierdoor 59; deze is in tabel 1 weergegeven.

AEX AMX AScX

1. Ahold Aalberts Accell

2. Air France-KLM AMG AmsterdamCommodities

3. Akzo Nobel Arcadis Arseus

4. Aperam ASMI Ballast Nedam

5. ArcelorMittal BAM BE Semiconductor

6. ASML Brunel Beter Bed

7.

Boskalis-Westminster

CSM Cryo Save Group

8. DSM Heijmans Docdata

9. Fugro Imtech Exact

10. Heineken Mediq Grontmij

11. KPN Nutreco ICT Automatisering

12. Philips Ten Cate Kendrion

13. PostNL TomTom LBI International

14. Randstad Unit4 Macintosh

15. Reed Elsevier USG People Nedap

16. Shell Vopak Ordina

17. TNT Express Wessanen Pharming Group

18. Unilever Ziggo TKH Group

19. Wolters Kluwer Qurius

20. RoodMicrotec

21. Sligro

22. Xeikon

Tabel 1: De populatie van het onderzoek

Het onderzoek is tweeledig. In eerste plaats wordt door middel van beschrijvende statistische methoden als gemiddelden, medianen onderzocht wat de gevolgen zijn voor populatie als geheel van het kapitaliseren van operationele leaseverplichtingen.

Daarnaast wordt met een statistische methode getest of de hypotheses kunnen worden aangenomen of moeten worden afgewezen. Hierbij wordt per hypothese een andere variabele gebruikt om te onderzoeken of deze correleert met de verandering van de ratio´s na kapitalisatie van de leaseverplichtingen.

3.2 Variabelen

De gebruikte variabelen in het onderzoek zijn in te delen in afhankelijke en onafhankelijke variabelen. De afhankelijke variabele is de relatieve verandering van de ratio na kapitalisatie. De onafhankelijke variabelen zijn: de eigendomsstructuur, de branche waarin de onderneming opereert en de grootte van de onderneming.

3.2.1 Relatieve verandering van de ratio

Doordat er in dit onderzoek sprake is van vier ratio’s en dus de verandering van vier ratio’s, bestaat de afhankelijke variabele uit vier afzonderlijke veranderingen. In de uitvoering van de statistische toetsen, zal hier rekening mee moeten worden gehouden. De afhankelijke variabele wordt viermaal als basis gebruikt voor de uit te voeren testen. Doordat de test steeds

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er vindt wel een toelichting plaats waarom niet wordt voldaan aan deze bepaling, betreft namelijk bestaande afspraken vanuit een contract voordat de Code van kracht werd. Echter

Stakeholders van luchtvaartmaatschappijen kunnen door middel van mijn onderzoek een beeld vormen van de aspecten van de Audit Committee die van invloed zijn op

For example, A6 represents category A (Human Area) and the number 6 represents barrier 6 of that category (Groupsize – adoption rate). The reason for this approach is to give

Each barrier is present in the working practice and is seen by physicians as an important aspect regarding the implementation of EMR.. It is obvious that

Voor de interviews zijn experts vanuit de publieke of private sector die kennis hebben van PPS voor infrastructurele projecten in een Nederlandse of Indonesische context benaderd (zie

De doelstelling van dit onderzoek is om antwoord te krijgen op de vraag: ‘Hoe het transformatieproces van het verstrekken van een warme maaltijd aan patiënten effectiever

In deze paragraaf wordt aan de hand van verschillende wetenschappelijke artikelen gekeken of de factoren die van invloed zijn op de implementatie van een MACS ook van toepassing

> Positionering: Omdat er steeds meer naar de markt gecommuniceerd moet worden is een heldere positionering noodzakelijk: ‘Met Pro Education creëer je groeimogelijkheden door