• No results found

1 Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Economie en Bedrijfskunde Opleiding: MSc Accountancy

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "1 Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Economie en Bedrijfskunde Opleiding: MSc Accountancy"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie en Bedrijfskunde Opleiding: MSc Accountancy

Titel: De luchtvaartsector onder de loep genomen: een onderzoek naar de invloed van de

Audit Committee op de hoeveelheid risicoverslaggeving in jaarverslagen bij luchtvaartmaatschappijen

Personalia

Naam: Riemer Hobma

Studentnummer: 1917277

Adres: Van Hamelstraat 5B

9714 HH Groningen Afstudeerbegeleider: Ellen Koopal MSc EMA Tweede begeleider: drs. Paul van Asperen RA

E-mail: hobma_r87@hotmail.com

r.e.hobma@student.rug.nl

(2)

Voorwoord

Beste lezer,

Voor u ligt mijn scriptie ter afronding van de Master Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen. In 2009 besloot ik na het behalen van mijn diploma HBO Bedrijfseconomie om door te studeren aan de universiteit. Een keuze waar ik geen moment spijt van heb gehad. In deze jaren heb ik mijn kennis kunnen verbreden en mijzelf persoonlijk kunnen ontwikkelen door op kamers te gaan wonen in Groningen.

Tijdens het schrijven van mijn bachelorscriptie ben ik voor de eerste maal in aanraking gekomen met het onderwerp risicoverslaggeving. Tijdens de Masterfase is dit onderwerp eveneens veel aan de orde geweest en heeft zodoende mijn interesse gewekt. In het kader van de scriptie heb ik gekozen om risicoverslaggeving van luchtvaartmaatschappijen in jaarverslagen te onderzoeken. Specifiek heb ik hierbij gekeken naar de rol van de Audit Committee.

Voor de totstandkoming van deze scriptie wil ik een aantal personen bedanken. Vanuit de Rijksuniversiteit Groningen wil ik Ellen Koopal bedanken voor haar begeleiding. Tijdens de gevoerde gesprekken heeft ze mij steeds voorzien van duidelijke feedback en adviezen, daarnaast was ze goed bereikbaar voor vragen. Paul van Asperen heeft de rol van tweede begeleider op zich genomen waarvoor ik hem eveneens wil bedanken.

Tenslotte wil ik mijn ouders, overige familieleden, vrienden en studiegenoten bedanken voor de getoonde interesse in de voortgang van de scriptie, het sparren over de werkwijze en het stimuleren om de scriptie tot een goed einde te brengen.

Mocht u bij het lezen van deze scriptie nog vragen hebben, neem dan gerust contact met mij op.

Riemer Hobma Groningen, april 2012

(3)

Samenvatting

De luchtvaartsector onder de loep genomen: een onderzoek naar de invloed

van de Audit Committee op de hoeveelheid risicoverslaggeving in

jaarverslagen bij luchtvaartmaatschappijen

Riemer Hobma

Door het analyseren van jaarverslagen van 55 luchtvaartmaatschappijen over het boekjaar 2010 heb ik onderzocht of de aanwezigheid en karakteristieken van de Audit Committee van invloed zijn op de hoeveelheid risicoverslaggeving in de jaarverslagen van

luchtvaartmaatschappijen. De hoeveelheid risicoverslaggeving is weergegeven door de RiskIndex, die een totaalscore geeft van de verslaggeving op het gebied van strategische en operationele risico’s, financiële risico’s, Wet & Regelgeving risico’s, financiële

rapportagerisico’s, risicobeersingsmaatregelen en veiligheidsrisico. Uit het onderzoek is gebleken dat alleen de vergaderfrequentie van de Audit Committee significant van invloed is op de hoeveelheid risicoverslaggeving. Dit resultaat vertoont overeenkomsten met

onderzoeken van Xie et al, (2003), Park, (1998) en Abbott et al, (2002) die de

vergaderfrequentie hebben onderzocht in een andere context dan risicoverslaggeving. Voor de aanwezigheid van de Audit Committee, een financieel expert in de Audit Committee en het percentage onafhankelijke leden in de Audit Committee ten aanzien van de hoeveelheid risicoverslaggeving zijn geen significante resultaten gevonden. Tevens is gebleken dat een beursnotering in de Verenigde Staten eveneens significant van invloed is op de hoeveelheid risicoverslaggeving in jaarverslagen. Deze bevinding komt overeen met Abraham en Cox (2007) die stellen dat er door toezichthouders strenge (aanvullende) eisen zijn gesteld aan de risicoverslaggeving van bedrijven met een beursnotering in de Verenigde Staten.

Classificatie:

Masterthesis

Trefwoorden:

Risicoverslaggeving, Audit Committee, Financieel Expert,

Onafhankelijkheid, Vergaderfrequentie,

Luchtvaartmaatschappijen, RiskIndex, Jaarverslagen

Gebruikte data: Jaarverslagen publiekelijk beschikbaar op websites van

(4)

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 2 Samenvatting ... 3 Inhoudsopgave ... 4 Hoofdstuk 1: Inleiding ... 5 1.1 Aanleiding ... 5

1.2 Wetenschappelijke bijdrage en relevantie ... 6

1.3 Hoofdvraag en deelvragen ... 8

1.4 Opzet en hoofdstukindeling scriptie ... 8

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader ... 9

2.1 Risicomanagement ... 9

2.2 Verklarende factoren voor (risico)verslaggeving ... 12

2.3 Eerder onderzoek en specifieke risico’s luchtvaartsector ... 15

2.4 Eerder onderzoek invloed en rol Audit Committee ... 19

2.5 Hypothesen ... 23 Hoofdstuk 3: Onderzoeksopzet ... 25 3.1 Populatie en deelwaarneming ... 25 3.2 Te gebruiken deelwaarneming ... 25 3.3 Te gebruiken variabelen ... 27 3.4 Regressiemodel ... 32 Hoofdstuk 4: Resultaten ... 33 4.1 Beschrijvende statistiek ... 33 4.2 Toetsing hypothesen ... 36 4.3 Resultaten en discussie ... 39 Hoofdstuk 5: Conclusies ... 43 5.1 Conclusies ... 43 5.2 Beperkingen onderzoek ... 44

5.3 Mogelijkheden tot vervolgonderzoek ... 46

Referenties ... 47

Bijlagen ... 51

Bijlage 1: Overzicht Deelwaarneming ... 51

Bijlage 2: Overzicht variabelen onderzoeksontwerp ... 52

Bijlage 3: Tabellen Beschrijvende Statistiek ... 53

(5)

Hoofdstuk 1: Inleiding

1.1 Aanleiding

Deze scriptie gaat over de risicoverslaggeving door luchtvaartmaatschappijen in het jaarverslag. De luchtvaartsector wordt gekenmerkt als een sector waar risico’s spelen die directe gevolgen kunnen hebben voor de maatschappij, een kenmerkend voorbeeld hiervan is de recente aswolk die het luchtverkeer heeft ontwricht. Risicomanagement is een onderwerp dat anno 2012 volop in de belangstelling staat, het belang hiervan is duidelijk naar voren gekomen sinds de kredietcrisis. Ondernemingen lopen risico’s en stakeholders hebben belang bij informatie over deze risico’s (Hermanson, 2000). Door het invoeren van wetgeving hebben regelgevers ervoor gezorgd dat ondernemingen verplicht zijn te rapporteren over risico’s in het jaarverslag. Voorbeelden hiervan zijn de Amerikaanse SOx wetgeving (2002) en de Code Tabaksblat (2004) in Nederland. Behalve deze verplichte verslaggeving zijn ondernemingen daarnaast vaak geneigd om vrijwillig informatie te verschaffen naar de stakeholders die niet wettelijk verplicht is, dit wordt ook wel “voluntary disclosure” genoemd. Volgens De Waard (2011) zullen ondernemingen de neiging hebben extra informatie te verschaffen omdat het maatschappelijk verkeer het als negatief beschouwd wanneer geen informatie wordt verschaft. Een gangbare omschrijving op dit gebied is “als niets wordt gerapporteerd, dan is er wat aan de hand” .Ondernemingen hebben daarom volgens De Waard (2011) de neiging om een grotere hoeveelheid informatie te gaan verschaffen. Deze informatie zal meer toekomstgericht zijn en meer informatie wordt verstrekt over niet-financiële gegevens. Tevens wordt meer kwalitatieve informatie verstrekt die niet of lastig toetsbaar is aan helder gedefinieerde normen. Op basis van deze theorie lijkt een trend gaande te zijn dat ondernemingen meer informatie rapporteren naar de stakeholders, deze communicatie geschiedt dan veelal via het jaarverslag.

Zoals beschreven is risicomanagement voor ondernemingen van belang. Door het verkrijgen van inzicht in de risico’s kan worden bepaald of de ondernemingsdoelstellingen nog kunnen worden behaald. Risicomanagement is volgens Dobler (2008) van belang voor verschillende typen ondernemingen, en niet alleen voor de financiële sector.

De luchtvaart is een sector waar risicomanagement een belangrijke rol speelt. Naar aanleiding van 11 september 2001 heeft de sector te maken met terroristische dreigingen die een belangrijk risico vormen. Tevens kunnen onvoorspelbare gebeurtenissen zoals de recente “aswolk” het totale luchtverkeer ontregelen. Risico’s treden eveneens op in de vorm van ongelukken zoals het neerstorten van vliegtuigen door bijvoorbeeld plotselinge weersveranderingen of technische mankementen. Stakeholders van luchtvaartmaatschappijen willen geïnformeerd worden over deze risico’s.

Met dit onderzoek wil ik in kaart brengen welke factoren de risicoverslaggeving in de jaarverslagen beïnvloeden. In het bijzonder besteed ik hierbij aandacht aan de rol van de Audit Committee. Onderzoeken van onder andere Carcello en Neal (2000), Abbott et al (2002) en Xie et al (2003) hebben eerder aandacht besteed aan de invloed van de Audit Committee. Carcello en Neal (2000) hebben de relatie onderzocht tussen de samenstelling en onafhankelijkheid van de Audit Committee van bedrijven in financiële problemen en het afgeven van een “going concern” verklaring. In dit onderzoek kijk ik vanuit een andere context naar risicoverslaggeving door de invloed van de Audit Committee op de hoeveelheid risicoverslaggeving te toetsen.

(6)

1.2 Wetenschappelijke bijdrage en relevantie

Op het gebied van verklarende factoren voor (risico)verslaggeving door ondernemingen is reeds eerder onderzoek gedaan. Onderzoeken van Deumes en Knechel (2008) en Linsley en Shrives (2006) onderzochten de invloed van factoren als ondernemingsgrootte, leverage en de aanwezigheid van een Big4 Auditor. Tevens hebben La Porta et al (1999), Jensen en Meckling (1976) en Hoitash et al (2009) onderzoek gedaan naar een aantal factoren die verklarend zouden kunnen zijn voor verantwoording van bedrijven richting stakeholders.

La Porta et al (1999) besteden aandacht aan de bescherming van investeerders in het kader van corporate governance. Zij trachten verschillen hierin te verklaren door een link te leggen met het rechtssysteem waar het land in gevestigd is. De belangrijkste conclusie is dat het rechtssysteem common law een betere bescherming van de aandeelhouders garandeert.

Jensen en Meckling (1976) besteden aandacht aan het ontwerpen van een theorie omtrent de eigenaarstructuur van een onderneming. Uitgangspunt hiervoor zijn individuele rechten die zijn vastgelegd in contracten, agency problematiek- en kosten en de invloed van het juridisch systeem op de afgesloten contracten. Zoals in het theoretisch kader wordt beschreven wordt de agency theorie vaak gezien als een verklarende factor om informatie te verschaffen voor bedrijven.

Hoitash et al (2009) hebben de relatie onderzocht tussen Audit Committee en Board kenmerken en de verslaggeving over van materiële zwakheden (material weaknesses) ten aanzien van Internal Control over Financial Reporting onder de Amerikaanse SOx-wetgeving. Uit het onderzoek blijkt dat financiële en leidinggevende ervaring en aanwezigheid van een financiële expert onder andere verklarend zijn voor het (minder) rapporteren van material weaknesses.

Mijn onderzoek onderscheidt zich van eerdere onderzoeken die gedaan zijn op het gebied van risicomanagement. Er wordt in mijn onderzoek gekeken naar een specifieke sector namelijk de luchtvaart. Er zijn eerdere onderzoeken gedaan op het gebied van risicomanagement in de luchtvaartsector. Loudon (2004) deed onderzoek in de vorm van een case study naar twee grote luchtvaartmaatschappijen in Australië en Nieuw-Zeeland waarbij de invloed van een aantal financiële risico’s zoals renterisico, valutarisico en schommelende brandstofprijzen zijn getoetst door middel van regressieanalyse.

Loudon (2004) heeft de invloed van deze risico’s getoetst ten aanzien van de rendementen op aandelen van de luchtvaartmaatschappijen in Australie en Nieuw-Zeeland waarbij de correlatie centraal staat tussen deze financiële risico’s en het effect (positief of negatief) op het rendement op de aandelen van deze bedrijven. Uit de analyse blijkt dat de resultaten (“returns”) op korte termijn niet significant worden beïnvloed door rente of koersrisico. Tevens concludeert Loudon dat de aanslagen van 11-9-2001 weliswaar de returns hebben beïnvloed, maar dat er geen verband kan worden gelegd met het rente- en valutarisico. Een andere belangrijke interpretatie is dat financiële risico’s door de maatschappijen op de korte termijn beter worden beheerst dan op de langere termijn.

Lancaster (2003) heeft onderzoek gedaan naar de wijze waarop luchtvaartmaatschappijen risico’s kunnen kwantificeren. Bij luchtvaartmaatschappijen spelen wel risico’s maar deze worden volgens de auteur niet altijd worden beheerst omdat ze niet in beeld zijn gebracht. Lancaster concludeert dat risico een afweging is van het gewenste rendement. Omdat de luchtvaartsector er 1 is waar kleine marges aanwezig zijn is risicobewustzijn van groot

(7)

belang. Lancaster introduceert de Sharpe-ratio als mogelijkheid om de risico's die de maatschappij loopt in kaart te brengen en te kunnen beoordelen. De Sharpe-ratio brengt de opbrengsten van een vliegtuigmaatschappij in beeld door te kijken naar de opbrengst van een beschikbare stoel te nemen per gevlogen kilometer. Door middel van statistische analyses vindt een “benchmark” plaats waarbij de opbrengsten worden vergeleken met concurrenten. Luchtvaartmaatschappijen kunnen deze methodiek gebruiken om strategieën te ontwikkelen die ervoor zorgen om winstmarges die onder druk staan in kaart te brengen en beheersen. Mijn onderzoek onderzoekt de relatie tussen de aanwezigheid van de Audit Committee, de onafhankelijkheid, vergaderfrequentie en aanwezigheid van een financieel expert in de Audit Committee op de hoeveelheid risicoverslaggeving in jaarverslagen van luchtvaartmaatschappijen wereldwijd. Voor een nadere beschrijving van de rol van de Audit Committee en eerder verrichte onderzoeken verwijs ik naar het theoretisch kader. De variabelen die worden meegenomen in het onderzoek zijn allen in een andere context onderzocht, maar niet in combinatie met elkaar en deze sector. Tevens kan worden gesteld dat door belanghebbenden een beter inzicht wordt verkregen in de verklarende factoren voor risicomanagement van luchtvaartmaatschappijen doordat met een bredere blik naar risicomanagement gekeken wordt dan bij eerder verricht onderzoek door Loudon (2004) en Lancaster (2003).

Eerdere onderzoeken hebben de invloed van de Audit Committee onderzocht ten aanzien van onder andere earnings management (Xie et al, 2003) en de kwaliteit van de verslaggeving (Felo et al, 2003). Tevens is er eerder onderzoek geweest op het gebied van luchtvaartmaatschappijen. De combinatie van de te onderzoeken factoren en de gekozen sector maken het onderzoek vernieuwend ten opzichte van eerder verricht onderzoek.

Het onderzoek is relevant voor de stakeholders van de luchtvaartmaatschappijen. Zoals in de inleiding genoemd is de luchtvaartsector er één die vele risico’s met zich meedraagt. Stakeholders willen door middel van informatie in de jaarverslagen geïnformeerd worden over de risico’s die de onderneming loopt. De relevantie van risicoverslaggeving voor stakeholders van ondernemingen is reeds eerder onderzocht, voornamelijk ten aanzien van de kwaliteit van de verslaggeving. Paape et al (2006) deden onderzoek naar risicomanagement in Nederland en beschrijven dat risicobeschrijvingen niet altijd begrijpelijk zijn en dat stakeholders geen belang hebben bij “algemene” risicobeschrijvingen. Ook De Groot (2010) concludeert dat ondernemingen vaak (te) algemene risico’s rapporteren. Volgens De Ridder en Steggerink (2009) laat de kwaliteit van de verslaggeving volgens de stakeholders te wensen over. Dit terwijl risicoverslaggeving volgens Pooter en Visser (2009) de waarde van de onderneming kan vergroten en nuttige informatie kan opleveren voor stakeholders.

Hoewel bovengenoemde onderzoeken (voornamelijk) gebaseerd zijn op de kwaliteit van de verslaggeving tonen deze wel aan dat stakeholders belang hebben bij enerzijds voldoende en anderzijds kwalitatieve informatie om verantwoorde beslissingen te kunnen nemen. Stakeholders van luchtvaartmaatschappijen kunnen door middel van mijn onderzoek een beeld vormen van de aspecten van de Audit Committee die van invloed zijn op de risicoverslaggeving en tevens verkrijgen zij inzicht in het functioneren van de Audit Committee ten aanzien van risicomanagement- en verslaggeving.

(8)

1.3 Hoofdvraag en deelvragen

In deze scriptie staat de risicoverslaggeving bij luchtvaartmaatschappijen centraal. Uit eerdere onderzoeken zoals in voorgaande paragrafen besproken zijn er diverse factoren die de verslaggeving over risico’s in jaarverslagen kunnen verklaren. Specifiek kijk ik hierbij naar de invloed van de Audit Committee. In het theoretisch kader zal ik aan de hand van de literatuur hypothesen opstellen die de invloed toetsen van de Audit Committee op de hoeveelheid risicoverslaggeving. Het onderzoek zal plaatsvinden door jaarverslagen te analyseren van wereldwijde luchtvaartmaatschappijen over het boekjaar 2010.

De hoofdvraag van het onderzoek is: Wat is de invloed van de Audit Committee op de hoeveelheid risicoverslaggeving bij luchtvaartmaatschappijen?

Om de hoofdvraag te beantwoorden heb ik deelvragen opgesteld. Door middel van een literatuurbespreking en het uitvoeren van statistische analyses wordt getracht een antwoord op deze vragen te geven.

Deelvragen:

1. Wat zijn redenen voor bedrijven om (vrijwillig) te rapporteren over risico’s?

2. Welke invloed heeft de onafhankelijkheid van de Audit Committee op de hoeveelheid risicoverslaggeving?

3. Welke invloed heeft de vergaderfrequentie van Audit Committee-leden in de Audit Committee op de hoeveelheid risicoverslaggeving?

4. Welke invloed heeft een financieel expert in de Audit Committee op de hoeveelheid risicoverslaggeving?

1.4 Opzet en hoofdstukindeling scriptie

Na de introductie op de (relevantie van) het onderwerp voor deze scriptie zet ik de opzet en hoofdstukindeling uiteen. In hoofdstuk 2 zal het theoretisch kader voor het onderzoek worden gepresenteerd. Hierbij besteed ik eerst aandacht aan wat risicomanagement inhoudt mede aan de hand van het COSO framework en de typen risico’s waarover ondernemingen rapporteren, daarna bespreek ik vanuit de literatuur wat de verklarende factoren zijn voor (risico)rapportage van ondernemingen, waarna ik mede op basis van specifieke theorie over de luchtvaartsector en de Audit Committee de hypotheses presenteer.

In hoofdstuk 3 wordt het onderzoeksontwerp besproken met aandacht voor de populatie, te gebruiken deelwaarneming en variabelen en het te gebruiken regressiemodel ten behoeve van de reproduceerbaarheid van het onderzoek. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de statistische analyses besproken waarna in hoofdstuk 5 op basis van de onderzoeksresultaten de hoofd- en deelvragen worden beantwoord en noem de belangrijkste beperkingen van het onderzoek en suggesties voor vervolgonderzoek.

(9)

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader

2.1 Risicomanagement

In deze paragraaf bespreek ik wat risicomanagement inhoudt aan de hand van definities van verschillende auteurs, de organen in organisaties die betrokken zijn bij risicomanagement en het COSO ERM framework. De definitie van Risicomanagement is voor mijn onderzoek van belang om in Hoofdstuk 3 de hoeveelheid verslaggeving meetbaar te maken, daarnaast is het van belang om inzicht te hebben in de taken / rol van de Audit Committee en andere organen in het kader van risicomanagement. Vervolgens bespreek ik in paragraaf 2.2 wat de verklarende factoren zijn om informatie (mede over risico’s) te verschaffen richting stakeholders.

Risicomanagement, ERM en COSO

Over risicomanagement zijn in de literatuur diverse definities te vinden. Droogsma (2009) benoemt dat de financiële verliezen van banken tijdens de kredietcrisis te wijten zijn aan niet goed functionerende risicomanagementsystemen. Een goed werkend systeem had ervoor kunnen zorgen dat risicovolle hypotheken niet verstrekt / van andere banken overgenomen hadden moeten worden. Het management van de banken had op basis van deze risico’s beheersmaatregelen kunnen nemen om de risico’s te verminderen. De genoemde elementen komen ook terug in de definitie van risicomanagement die door Droogsma (2009) wordt genoemd.

Risicomanagement is volgens Droogsma (2009, blz. 2) “een iteratief proces waarbij bewust wordt gekozen voor het al dan niet implementeren van beheersingsmaatregelen naar aanleiding van ingeschatte risico’s” waarbij op een zo effectief en efficiënt mogelijke wijze wordt bijgedragen aan het behalen van de organisatiedoelstellingen. Als randvoorwaarde noemt Droogsma (2009) dat de organisatie voor het toepassen van risicomanagement concrete doelstellingen moet hebben geformuleerd. Vervolgens kan op basis van geschatte kansen en effecten worden bepaald welke beheersingsmaatregelen worden ontwikkeld en geïmplementeerd. De onderneming dient vervolgens intern en extern te communiceren of de geformuleerde risico’s worden beheerst en moet er vervolgens periodiek worden geïnventariseerd of het systeem nog effectief en efficiënt functioneert.

De Groot (2008) benoemt dat de verslaggeving over risicomanagement in jaarverslagen van ondernemingen bestaat uit een drietal (samenhangende) componenten:

 Risicoprofiel: Een overzicht van de belangrijkste risico’s (volgens COSO) van de organisatie.

 Beschrijving risicomanagementsysteem: Het systeem schetst enerzijds de organisatiespecifieke risico’s en anderzijds een beschrijving van de wijze waarop de risico’s worden beheerst.

 In Control Statement: Bevat een uitspraak over de opzet, bestaan en (effectieve) werking van het risicomanagementsysteem door de leiding van de organisatie. Onder de SOx-wetgeving is deze verklaring een verplichting, opgenomen in sectie 404. Emanuels en De Munnik (2005 en 2006) beschrijven het risicobeheersingssysteem dat organisaties kunnen gebruiken om te zorgen dat de organisatiedoelstellingen worden beheerst. Emanuels (2005) beschrijft het als “Het systeem dat het management in staat stelt om de

(10)

relevante risico’s, die het behalen van de doelstelling van de organisatie bedreigen, te kunnen identificeren, te prioriteren, te analyseren en te beheersen”.

Evenals Droogsma (2009) stellen Emanuels en De Munnik (2005) dat het risicomanagementsysteem er op is gericht dat de gestelde ondernemingsdoelstellingen worden bereikt. Zij noemen de kanttekening dat het hebben van een dergelijk systeem niet betekent dat de doelstellingen daadwerkelijk worden gerealiseerd. Wel wordt door het systeem inzichtelijk aan welke risico’s de onderneming onderhevig is en welke beheersmaatregelen moeten worden getroffen.

Emanuels en De Munnik (2006) beschrijven hoe Enterprise Risk Management (ERM) als risicobeheersingssysteem kan worden toegepast bij organisaties. Het systeem is in onderstaande figuur weergegeven. De genoemde risicocategorieën komen overeen met de genoemde categorieën in het COSO model 2004). De volgende stappen maken onderdeel uit van het proces: het opstellen van doelstellingen, inschatten van risico’s, treffen van beheersingsmaatregelen, het bewaken van de effectiviteit van het systeem en het bijsturen indien nodig. Daarnaast zijn ook randvoorwaarden als cultuur, structuur, techniek en competenties van belang voor het systeem.

Figuur 1: ERM systeem volgens Emanuels en De Munnik (2006)

Emanuels en De Munnik (2006) beschrijven ook de wijze waarop volgens COSO de risico’s geïdentificeerd worden. In het COSO framework (2004) wordt als definitie van risico gehanteerd “de kans op het optreden van een gebeurtenis of omstandigheid die er kan toe leiden dat een doelstelling niet gehaald wordt”. Allereerst moeten de zogenaamde “events” oftewel gebeurtenissen in kaart worden gebracht (intern / extern) die kunnen leiden tot een bedreiging. Vervolgens moeten de risico’s worden ingeschat. Een vaak gebruikte methode hierbij is door te kijken naar de impact (de omvang van het risico) en de likelihood (de waarschijnlijkheid van het optreden van het risico).

In het COSO model zijn er vervolgens naar aanleiding van het ingeschatte risico vier mogelijkheden voor de onderneming ten aanzien van het risico: deze kan het risico accepteren, vermijden, verminderen of delen. De mate waarin gekozen wordt voor een bepaalde risicostrategie hangt af van de “risk appetite” van de onderneming, deze bepaalt op basis van de mate van risicoaversiteit van de onderneming in hoeverre de risico’s voor de onderneming acceptabel zijn. Het proces eindigt met het periodiek testen en zonodig bijsturen van het systeem waarna het proces feitelijk opnieuw begint. In deze paragraaf zijn

(11)

verschillende definities genoemd ten aanzien van risicomanagement. In deze scriptie hanteer ik risicomanagement verderop op dezelfde wijze als Emanuels (2005).

Betrokken organen bij risicomanagement

Binnen organisaties is risicomanagement niet alleen extern (communicatie via het jaarverslag) van belang, maar ook intern bij de communicatie tussen de Raad van Bestuur (RvB) en de Raad van Commissarissen (RvC). Deze interne communicatie is wettelijk verplicht bij BV’s en NV’s (De Groot, 2008). Volgens Pooter en Visser (2009) kan risicoverslaggeving de waarde van de onderneming vergroten. Daarnaast heb ik op bladzijde 7 beschreven waarom risicoverslaggeving voor stakeholders van belang is. Bij de analyse van risicoverslaggeving in jaarverslagen is het in mijn optiek van belang om inzicht te verkrijgen in de rol van diverse organen in de organisatie ten aanzien van risicoverslaggeving. Bij grotere ondernemingen zijn veelal de CEO en CFO betrokken bij risicomanagement. Droogsma (2009) verwijst naar een onderzoek van Towers Perrin (2008) waaruit blijkt dat CEO’s voornamelijk gericht zijn op financiële risico’s terwijl CFO’s meer gericht zijn op risico’s op het strategische vlak. Gesteld kan worden dat CFO’s met een bredere blik naar risicomanagement kijken dan CEO’s. Deze conclusie is opvallend te noemen omdat ik zou verwachten dat CEO’s vanwege hun bredere blik en opleiding naast financiële risico’s ook aandacht zouden hebben voor de overige (bedrijfs)risico’s en juist de CFO voornamelijk geconcentreerd zou zijn op de financiële risico’s.

Droogsma (2009) en De Groot (2008) geven in hun artikelen inzicht in de rol van diverse organen binnen de organisatie ten aanzien van risicomanagement / verslaggeving. De onderstaande tabel geeft een overzicht van deze diverse rollen ten aanzien van risicomanagement / verslaggeving van organen binnen de organisatie en is gebaseerd op de beschrijvingen van Droogsma (2009) en De Groot (2008) . In mijn onderzoek kijk ik specifiek naar de rol van de Audit Committee, de rol van de overige organen zal ik niet onderzoeken, maar deze organen kunnen naast de Audit Committee wel bijdragen aan de hoeveelheid informatie die luchtvaartmaatschappijen in het jaarverslag opnemen. In paragraaf 2.4 zal ik de rol van de Audit Committee nader toelichten.

Orgaan Taak / Rol

Raad van Bestuur (RvB)  Formuleren beleid t.a.v. risicomanagement

 Opstellen strategie en doelstellingen organisatie

 Vaststellen risk appetite / tolerantie

 Management van strategische risico’s

 Vertalen strategische risico’s naar tactisch en operationeel gedeelte van de organisatie

(Senior) Management  Beheersen van tactische en operationele risico’s

 Rapportage over beheersing risico’s en resultaten aan RvB

 Verdelen van risico’s en toewijzen van beheersmaatregelen aan afdelingshoofden en proceseigenaren

Controller  Adviseur ten aanzien van inrichten ERM

systeem

 Rapporteren, communiceren en monitoren van risicomanagementsysteem

(12)

Audit Committee  Beoordelen van toereikendheid risicomanagementsysteem

 Beoordelen rapportage van bestuur ten aanzien van risico’s en beheersmaatregelen

Externe Accountant  Beoordelen of Corporate Governance en risicoprofiel is opgesteld in overeenstemming met geldende wetgeving

 Kennisnemen van de interne beheersing en wijze van omgang onderneming met risicomanagement

 Rapportage t.a.v. risico’s in managementletter Raad van Commissarissen (RvC)  Toezichthoudende functie ten aanzien van

opzet en werking risicomanagementsysteem

Tabel 1: Relatie organen binnen organisaties en risicomanagement

2.2 Verklarende factoren voor (risico)verslaggeving

Motieven voor bedrijven om informatie te verschaffen (disclosure) is een onderwerp dat in de literatuur veelvuldig is besproken. Deze paragraaf heeft als doel om inzicht te verschaffen in de redenen voor bedrijven om informatie te verschaffen. Centraal in mijn onderzoek staat de hoeveelheid risicoverslaggeving bij luchtvaartmaatschappijen. Bij de analyse van de hoeveelheid risicoverslaggeving en de toetsing van de hypothesen in Hoofdstuk 4 is het van belang deze factoren en theorieën te benoemen omdat deze (naast andere factoren) verklarend kunnen zijn voor de daadwerkelijke risicoverslaggeving van luchtvaartmaatschappijen . In deze paragraaf ga ik in op een aantal theorieën die als verklarend kunnen worden beschouwd voor de verslaggeving van bedrijven, vrijwillige en verplichte verslaggeving en het nut wat gebruikers ervaren ten aanzien van het publiceren van deze informatie.

Agency Theory

De agency theory is een bekende theorie die aandacht besteedt aan de vraag naar informatie (Knight, 1921; Jensen en Meckling, 1976). Het probleem kenmerkt zich volgens Scott (2009) door informatieasymmetrie. De theorie kent twee invalshoeken, namelijk het adverse selection probleem (waarbij bepaalde partijen een informatievoordeel kennen) en moral hazard probleem (waarbij partijen het gedrag van de andere partij niet gemakkelijk kunnen “monitoren”).

Centraal in de theorie staat de relatie tussen de “agent” en “principaal”, bij bedrijven wordt deze relatie gekenmerkt door een scheiding tussen het bestuur en de aandeelhouders (de leiding en het eigendom van de organisatie). De aandeelhouder heeft belangen zoals continuïteit en winstgevendheid van de onderneming. Het bestuur van de onderneming is verantwoordelijk voor het behalen van de organisatiedoelstellingen. Echter kan het management beslissingen nemen die niet overeenkomen met de belangen van de aandeelhouders (Scott, 2009).

Het geschetste probleem kan (deels) worden verminderd door communicatie tussen het bestuur en de aandeelhouders, het bekendste voorbeeld hiervan is de communicatie via het jaarverslag. De controle hierop vindt plaats door een onafhankelijke derde, die ook wel “monitor” wordt genoemd. De accountant functioneert hierbij als monitor waarbij deze een onafhankelijk oordeel vormt over de getrouwheid van het jaarverslag. Wel ontstaan er hierbij

(13)

zogenaamde agency kosten. Deze worden onder andere gemaakt door het bestuur (om aan te tonen dat deze prestaties levert die overeenstemmen met de doelstellingen van de aandeelhouders) en de aandeelhouders (om de geleverde prestaties van het bestuur te kunnen controleren).

Voluntary Disclosure Theory

De Waard (2011) beschrijft naast de agency theorie een aantal aanvullende theorieën die de verslaggeving over risico’s in de risicoparagraaf trachten te verklaren. De voluntary disclosure theorie stelt dat ondernemingen informatie verschaffen omdat het niet verstrekken van informatie als negatief wordt gewaardeerd door het maatschappelijk verkeer, “er zal wel wat aan de hand zijn”. De legitimatietheorie stelt dat ondernemingen informatie verschaffen om hun bestaansrecht aan te tonen. De institutionele theorie stelt dat deze rapportage kan worden gezien als een trend. Wanneer concurrenten van een onderneming beginnen met het verschaffen van informatie zal de rest moeten volgen om niet achter te blijven.

Beyer et al (2010) geven in hun artikel een overzicht van de bestaande literatuur ten aanzien van motieven voor bedrijven om informatie te verschaffen waarbij ook de Voluntary Disclosure Theory wordt besproken. De auteurs geven aan dat deze informatie wordt verschaft om de volgende redenen: het verhogen van de aandelenprijs, dit kan het geval zijn wanneer managers (deels) worden beloond aan de hand van de aandelenkoers; het verlagen van de kosten van kapitaal, daarnaast kan de publicatie worden bepaald op basis van een afweging van de geschatte kosten en opbrengsten.

Volgens Scott (2009) zijn bedrijven terughoudend met het publiceren van toekomstige informatie en concurrentiegevoelige informatie, de onderneming kan bijvoorbeeld te maken krijgen met schadeclaims . Solomon en Cooper (1990) en McMullen et al (1996) stellen dat het verzamelen en publiceren van informatie over interne beheersing de kosten voor kleine ondernemingen hoog kunnen zijn en de voordelen voor deze ondernemingen hier niet tegen op wegen.

Legitimatietheorie

Bij de legitimatietheorie stelt de communicatie van ondernemingen met het maatschappelijk verkeer centraal. Door deze communicatie kan het “bestaansrecht” van de onderneming worden aangetoond wat door De Waard (2011) wordt omschreven als een “license te oparate” door het definiëren van verschillende communicatiestrategieën.

Daarnaast proberen ondernemingen hun activiteiten uit te leggen aan het maatschappelijk verkeer en hierbij de aandacht af te leiden door op een andere manier in het nieuws te komen en het verwachtingspatroon te veranderen (De Waard, 2011; Deegan et al, 2002). Eveneens kan in het kader van deze theorie worden gesteld dat ondernemingen de publicatie gebruiken als een “emotive symbol”: een voorbeeld hiervan is dat een bedrijf gebruik maakt van kinderarbeid en dit probeert te “verbergen” door in het jaarverslag informatie op te nemen over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) (De Waard, 2011).

Daarnaast geeft Davina (2011) een beschrijving van de legitimatie theorie, waarbij hij verwijst naar meerdere artikelen: volgens Deegan et al (2002) wordt deze theorie het vaakst gebruikt door bedrijven om rapportage te kunnen verklaren. Cormier en Gorden (2001) verwijzen hierbij tevens naar het “contract” dat ondernemingen hebben afgesloten met de

(14)

maatschappij; deze kan door de rapportage van ondernemingen bepalen of de acties van de onderneming te “legitimeren” zijn.

Institutionele theorie

De institutionele theorie benadert de onderneming vanuit haar omgeving (De Waard, 2011). De theorie wordt gekenmerkt door een trend waar één of meerdere ondernemingen mee beginnen waarna andere ondernemingen deze trend zullen moeten volgen om niet achterop te raken bij de andere ondernemingen. Een voorbeeld hiervan is de opkomst van de verslaggeving over duurzaamheid en MVO: nadat bepaalde ondernemingen hiermee begonnen waren, moest de concurrentie hierop inspelen door ook over deze onderwerpen te publiceren. De theorie werd onderzocht door Zucker (1987) die stelt dat ondernemingen zowel door interne als externe partijen (bv. Regelgevers) worden beïnvloed. Interne aspecten hebben voornamelijk betrekking op de cultuur en de houding van het management richting de werknemers.

De Waard (2011) benoemt drie invalshoeken voor het benaderen van de institutionele theorie namelijk het coërcief isomorfisme, mimetisch isoformisme en normatief isomorfisme. Bij het coërcief isoformisme wordt de “druk” om informatie te verschaffen opgelegd door derden als overheidsinstanties. De mimetische invalshoek gaat er van uit dat ondernemingen elkaar beïnvloeden. Als alle ondernemingen informatie gaan publiceren over een bepaald onderwerp, zullen ze elkaar proberen te kopiëren. DiMiaggio en Powell (1983) stellen hierover dat ondernemingen na verloop van tijd steeds meer naar elkaar toe groeien in verband met sociale en politieke oogpunten.

Deze benadering uit zich in het al dan niet publiceren van informatie over bepaalde onderwerpen, als over de inhoud van de verslaggeving (bijvoorbeeld de inrichting van het duurzaamheidsverslag). De laatste vorm, het normatief isomorfisme gaat in op de gelijkheid van mensen of groepen. Deze vorm houdt in dat bepaald gedrag gekopieerd zal worden vanwege groepsdruk. Hierbij valt te denken aan de samenstelling van de Raad van Commissarissen (RvC): commissarissen zullen hierbij “gelijkgestemden” zoeken, in de praktijk wordt dit vaak weergegeven door de term “old boys network” (De Waard, 2011).

Verplichte versus vrijwillige verslaggeving

Deumes en Knechel (2008) deden onderzoek naar de verslaggeving van Nederlandse beursgenoteerde bedrijven eind jaren’90 op het gebied van Internal Control en Risk Management. Het publiceren van deze informatie was destijds nog niet verplicht. Zij vonden een verband tussen het bestaan van agency problemen (informatieasymmetrie) en de rapportage over Internal Control. Managers maken een bewuste kosten-baten afweging of ze al dan over gaan tot publicatie. Tevens blijkt dat naarmate er sprake is van een aantal grote(re) aandeelhouders er minder informatie wordt verschaft ten aanzien van dit onderwerp.

Belangrijk is het onderscheid tussen verplichte en vrijwillige verslaggeving door ondernemingen. (Vrijwillige) informatie wordt door Linsley en Shrives (2006) voornamelijk verschaft door grotere ondernemingen. Tevens stellen zij dat het publiceren van deze informatie leidt tot lagere vermogenskosten.

Healy en Palepu (2001) bespreken eveneens het onderscheid tussen de vormen van verslaggeving. Ondernemingen zijn verplicht informatie openbaar te maken ten behoeve van

(15)

overheden, waaronder belastingen en kapitaalverstrekkers. Redenen voor een onderneming om vrijwillig informatie te verstrekken hebben betrekking op het creëren van een goed imago van de onderneming, vertrouwen van investeerders te versterken en de mogelijke reacties op de aandelenprijs.

Verklarende factoren en nut (risico)verslaggeving

Risicoverslaggeving is van nut voor investeerders. Solomon et al (2000) geven aan dat investeerders belang hebben bij gedetailleerde informatie over risico’s. Deze gebruiken de informatie voor het samenstellen van hun beleggingsportfolio en het nemen van

investeringsbeslissingen.

Dit wordt beaamd door Lajili en Zéghal (2005). Zij stellen dat risicoverslaggeving van nut kan zijn voor het reduceren van informatieassymetrie, het verhogen van transparantie en het verhogen van de kwaliteit van de verslaggeving. Volgens Beretta en Bozzolan (2004) kan risicoverslaggeving van nut zijn om de marktwaarde van de onderneming te bepalen. Hermanson (2000) deed onderzoek naar het nut van verslaggeving over Internal Control bij verschillende groepen gebruikers van de informatie. Negen verschillende groepen (waaronder bankiers, beleggers, analisten, accountants en internal auditors) gebruikers werd gevraagd of zij de informatie nuttig vinden, beslissingen beïnvloedt en de financiële verslaggeving verbetert.

Uit de resultaten blijkt dat (alle) gebruikers belang hebben bij vrijwillige verslaggeving omdat deze extra informatie verschaft voor het nemen van beslissingen, waar dit niet het geval is bij verplichte verslaggeving. Wel blijkt volgens Hermanson (2000) een verschil ten aanzien van het nut dat de verschillende groepen ervaren ten aanzien van de gepubliceerde informatie. Dit verschil bestaat voornamelijk tussen de directie en aandeelhouders / internal auditors waarbij de laatste groepen meer belang hechten aan informatie over risico’s en Internal Control.

Integratie theorieën

In de bovenstaande paragraaf heb ik een aantal theorieën besproken. De belangrijkste overeenkomst van deze theorieën is in mijn optiek dat ze zowel individueel als gezamenlijk verklarend kunnen zijn voor de verslaggeving van ondernemingen in jaarverslagen. Het verschaffen van informatie kan plaatsvinden vanuit een verplicht karakter zoals wet- en regelgeving, daarnaast kunnen ondernemingen redenen hebben om vrijwillig informatie te verschaffen, dit kan voor de onderneming positieve (financiële) effecten hebben ten aanzien van bijvoorbeeld de aandelenkoers of kosten van kapitaal. Daarnaast kan de verslaggeving van belang zijn voor het zogenaamde maatschappelijk verkeer om het bestaansrecht van de onderneming aan te tonen en kan concurrentie een reden zijn om gevoelige informatie niet te publiceren of juist informatie te “kopiëren” van andere ondernemingen.

In het kader van het interpreteren van de resultaten van mijn onderzoek is het van belang om te beseffen dat naast de invloed van de Audit Committee deze theorieën eveneens een verklaring kunnen vormen voor de verslaggeving van luchtvaartmaatschappijen in jaarverslagen.

(16)

In de vorige paragrafen heb ik een overzicht gegeven van risicomanagement en factoren die van invloed kunnen zijn op de verslaggeving van ondernemingen. In deze paragraaf wordt aan de hand van een aantal artikelen besproken over welke risico’s ondernemingen informatie verschaffen in jaarverslagen. Daarnaast schets ik aan de hand van eerdere onderzoeken een beeld van risico’s waar luchtvaartmaatschappijen mee te maken hebben, dit zal onder andere gebeuren aan de hand van een risicoanalyse die is uitgevoerd in de sector. De risico’s waar ondernemingen over verslaggeven zal ik (gedeeltelijk) meenemen in het onderzoeksontwerp, daarnaast dient deze paragraaf om inzicht te verschaffen in de risico’s die naast de algemene risico’s waar veel bedrijven over rapporteren van belang zijn voor luchtvaartmaatschappijen.

Classificatie risico’s in jaarverslagen

In veel gevallen is de indeling van typen risico’s waarover bedrijven informatie verschaffen te herleiden naar de indeling die gehanteerd wordt in het COSO Framework (2004). Risico’s zijn in te delen naar de volgende categorieën:

 Strategic: strategische risico’s die gebaseerd zijn op de ondernemingsdoelstellingen, die gebaseerd zijn op de missie van de organisatie

 Operational: het op effectieve en efficiënte manier realiseren van de ondernemingsdoelstellingen

 Compliance: het voldoen aan wet- en regelgeving op diverse rechtsgebieden

 Reporting: gericht op de betrouwbaarheid van de verslaggeving

Onder andere Beretta en Bozzolan (2004) en Linsley en Shrives (2006) geven een overzicht van risico’s. Deze indelingen zijn veelal gebaseerd op (inter)nationale standaarden en COSO (2004). De feitelijke rapportage van ondernemingen hangt af van de geldende regelgeving en de mate waarin een bedrijf actief bezig is met risicomanagement in de organisatie.

Baretta en Bozzolan (2004) hanteren een indeling die is gebaseerd op kenmerken als de organisatiestrategie, organisatiekarakteristieken (onder andere de financiële- en organisatiestructuur en de bedrijfsprocessen) en de organisatieomgeving (branche, rechtssysteem en regelgeving). Daarnaast wordt in de indeling rekening gehouden met de economische impact van het risico (positief, negatief, gelijk, niet toegelicht), de meetwijze (financieel / niet financieel / kwantitatief / kwalitatief) en de “outlook orientation” (de tijdsoriëntatie en de benadering van het management ten aanzien van het risico, bv. de actuele stand van zaken en getroffen taken).

Linsley en Shrives (2006) hanteren een zestal categorieën risico’s op basis van de indeling door de ICAEW (1998). De risico’s vertonen overeenkomst met de COSO categorieën. Naast de strategische en operationele risico’s benoemen zij financiële risico’s en een drietal risico’s die meer gericht zijn op compliance en reporting, namelijk het integriteitrisico “empowerment” risico en het informatieverwerking en technologie risico. In het onderzoeksontwerp (hoofdstuk 3) zal ik een aantal van deze risico’s gebaseerd op deze indelingen meenemen.

(17)

De Stichting Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) is een kennisorganisatie die onderzoek verricht in de lucht- en ruimtevaartsector. Deze onderzoeken zijn als overwegend technisch te typeren, te denken valt aan het uitvoeren van testen van vliegtuigen en de veiligheid van vliegprocedures. Ook beschikt de NLR over laboratoriumvliegtuigen (website NLR, geraadpleegd op 18-11-2011). Door de NLR is een risicoanalyse uitgevoerd in de luchtvaartsector (Piers, 2003).

De risicoanalyse is voornamelijk gericht op veiligheid, daarnaast staan risico’s centraal als onderdeel van inspecties waar de maatschappijen mee te maken hebben. Piers (2003) stelt dat vliegen als veilige vervoerswijze wordt gezien, maar dat er toch ongevallen voorkomen die een grote impact kunnen hebben.

In de risicoanalyse wordt als formele doelstelling genoemd dat het berekende risico kleiner moet zijn als het toelaatbare risico. Maatschappelijk gezien moet het waargenomen risico kleiner zijn als het tolereerbare risico. De tolerantie van het risico wordt onder andere uitgedrukt in het aantal slachtoffers terwijl het waargenomen risico bepaald wordt door de aard van de gevolgen, beïnvloedbaarheid van het risico, beheersbaarheid van de gevolgen van een ongeval en de betrouwbaarheid van de bron van risico-informatie.

Het risico op het zich voordoen van een ongeval door maatschappijen wordt door Piers (2003) berekend door de kans te nemen op het zich voordoen van een ongeval, de gevlogen route en de effecten van het voordoen van het ongeval. Risico’s worden berekend op individueel niveau (de kans op het overlijden van een individueel persoon door het verblijven op een bepaalde locatie in het gebied rond de luchthaven) als het groepsrisico (hieronder wordt naast het individueel risico op grotere schaal ook het risico verstaan dat er omwonenden rondom de luchthaven overlijden of op een andere manier schade oplopen door een vliegtuigongeval). Het groepsrisico speelt een rol bij de (inrichting van) de ruimtelijke ordening rondom de luchthaven zoals het aantal woningen rondom de luchthaven en de sloop van woningen. Inspecties spelen volgens Piers (2003) een cruciale rol ten aanzien van veiligheidsrisico’s waarbij ook verbeteringen op dit gebied in kaart worden gebracht. De vraag is echter hoe vaak deze inspecties moeten worden uitgevoerd. Tevens worden in de risicoanalyse enkele technieken genoemd hoe risicoanalyse kan worden uitgevoerd in de sector. Op basis van vluchtgegevens kunnen statistische analyses worden uitgevoerd en kunnen vluchtsimulaties worden gedaan. De wijze waarop risico’s in kaart worden gebracht vertoont overeenkomsten met de COSO benadering (2004). Door het vaststellen van bedreigingen, scenario’s, impact en frequentie van het risico worden causale verbanden gelegd en wordt de risicotolerantie bepaald. Een belangrijk verschil met de COSO benadering is dat de risico’s die worden besproken voornamelijk operationele risico’s betreffen. Strategische risico’s, compliance en verslaggeving zijn de risico’s die niet aan de orde komen. De voornaamste overeenkomst is dat risico’s op een gestructureerde wijze in kaart worden gebracht en van daaruit de beheersing van de risico’s wordt vastgesteld.

Wetenschappelijke onderzoeken risicomanagement in de luchtvaartsector

Uit de voorgaande alinea’s blijkt dat veiligheidsrisico’s belangrijke risico’s zijn die een rol spelen bij luchtvaartmaatschappijen. Dit blijkt ook uit de wetenschappelijke artikelen. Naar aanleiding van 11-9-2001 lijken maatschappijen zich meer bewust van de risico’s die zij lopen en de reputatieschade die ze kunnen oplopen als risico’s niet goed in kaart zijn gebracht. Uit de onderzoeken blijkt dat de maatschappijen maatregelen nemen om de (veiligheids)risico’s

(18)

in kaart te brengen en af te dekken. Daarnaast blijken ook financiële risico’s van belang waaronder schommelende brandstofprijzen.

Lancaster (2003) heeft onderzoek gedaan naar de wijze waarop luchtvaartmaatschappijen risico’s kunnen kwantificeren. Bij luchtvaartmaatschappijen spelen wel risico’s maar deze worden volgens de auteur niet altijd gemanaged omdat ze niet in beeld zijn gebracht. Lancaster concludeert dat risico een afweging is tussen het gewenste rendement. Omdat de luchtvaartsector er 1 is waar kleine marges aanwezig zijn is risicobewustzijn van groot belang. Lancaster introduceert de Sharpe-ratio als mogelijkheid om de risico's die de maatschappij loopt in kaart te brengen en te kunnen beoordelen. De Sharpe-ratio brengt de opbrengsten van een vliegtuigmaatschappij in beeld door te kijken naar de opbrengst van een beschikbare stoel te nemen per gevlogen kilometer. Door middel van statistische analyses vindt een “benchmark” plaats waarbij de opbrengsten worden vergeleken met concurrenten. Luchtvaartmaatschappijen kunnen deze methodiek gebruiken om strategieën te ontwikkelen die ervoor zorgen om winstmarges die onder druk staan in kaart te brengen en beheersen. Loudon (2004) deed onderzoek in de vorm van een case study naar twee grote luchtvaartmaatschappijen in Australië en Nieuw-Zeeland waarbij de invloed van een aantal financiële risico’s zoals renterisico, valutarisico en schommelende brandstofprijzen zijn getoetst door middel van regressieanalyse. Loudon (2004) heeft de invloed van deze risico’s getoetst ten aanzien van de rendementen op aandelen van de luchtvaartmaatschappijen in Australie en Nieuw-Zeeland waarbij de correlatie centraal staat tussen deze financiële risico’s en het effect (positief of negatief) op het rendement op de aandelen van deze bedrijven. Uit de analyse blijkt dat de resultaten (“returns”) op korte termijn niet significant worden beïnvloed door rente of koersrisico. Tevens concludeert Loudon dat de aanslagen van 11-9-2001 weliswaar de returns hebben beïnvloed, maar dat er geen verband kan worden gelegd met het rente- en valutarisico. Een andere belangrijke interpretatie is dat financiële risico’s door de maatschappijen op de korte termijn beter worden beheerst dan op de langere termijn. Hayes et al (2009) bespreken de invloed van stijgende verzekeringskosten voor luchtvaartmaatschappijen sinds 11-9-2001 en de wijze waarop de verzekeringen in de luchtvaarsector zijn opgezet. Gesteld kan worden dat de verzekeringskosten fors zijn gestegen in verband met de aanslagen in de VS. Uit het onderzoek blijkt verder dat de verzekeringen onderdeel uitmaken van een grote keten waarbij het risico gespreid wordt door de verzekering te verdelen over meerdere partijen.

Voor deze wijze van verzekeren wordt volgens de auteurs gekozen omdat een individuele verzekeraar de totale risico’s van een luchtvaartmaatschappij (of zelfs een aanzienlijk deel hiervan) niet kan dragen. Daarom is gekozen elke stap van de keten te verzekeren en herverzekeren, waarbij gebruik wordt gemaakt van “brokers” om de verzekeraars te “koppelen”. Volgens de auteurs heeft de veranderende wijze van verzekeren er toe geleid dat zelfs rampen van een grotere omvang dan 11-9-2001 kunnen worden opgevangen.

Bovengenoemde artikelen bespreken financiële risico’s van luchtvaartmaatschappijen. Een ander belangrijk risico is veiligheid. Logan (2008) bespreekt genomen maatregelen door de maatschappijen in de vorm van veiligheidsplannen met als doel het aantal ongevallen in de sector tot 0 te reduceren. In de sector was de veiligheid van oorsprong vooral reactief. Maatregelen tot verbetering werden vaak pas getroffen nadat zich een incident had voorgedaan.

(19)

De veiligheidsplannen zijn vrijwillig opgezet door luchtvaartorganisaties zoals de FAA die hebben geleid tot een vergroting van de veiligheid waarbij wordt samengewerkt door onder andere de overheid, de luchtvaartmaatschappijen en veiligheidsdiensten. Ook worden programma’s ontworpen voor het opleiden en trainen van werknemers van de luchtvaartmaatschappijen. De plannen zijn opgezet vanuit de belangrijkste risico’s die spelen bij de maatschappijen, kennis van de processen, risicobeoordelingen en beheersmaatregelen. Dit uit zich in een daling van het aantal ongevallen sinds 1995.

Macrae (2009) zijn onderzoek gaat eveneens in het vergroten van de veiligheid in de luchtvaartsector. Hij concludeert dat het oprichten van werkgroepen of commissies binnen de organisatie kunnen bijdragen aan de veiligheid. Deze commissies kunnen de risico’s in kaart brengen en vanuit deze risico’s de veiligheid te verbeteren.

Op basis van de besproken onderzoeken is gebleken dat er sprake is van sectorspecifieke risico’s als veiligheid en financiële risico’s. Op basis hiervan verwacht ik dat veel luchtvaartmaatschappijen in de jaarverslagen over deze risico’s informatie zullen verschaffen. In het Onderzoeksontwerp (Hoofdstuk 3) beschrijf ik op welke wijze deze variabelen worden meegenomen in het onderzoek.

2.4 Eerder onderzoek invloed en rol Audit Committee

Rol Audit Committee binnen organisaties

In mijn onderzoek staat de rol van de Audit Committee ten aanzien van de hoeveelheid risicoverslaggeving bij luchtvaartmaatschappijen centraal. In dat kader is het van belang om inzicht te hebben in de rol die de commissie speelt binnen een organisatie. Daarnaast geef ik een overzicht van wetenschappelijke artikelen waarin onderzoek is gedaan naar de (rol van de) commissie. In het onderzoek toets ik namelijk of eerder onderzochte verbanden met betrekking tot de Audit Committee ook opgaan ten aanzien van de hoeveelheid risicoverslaggeving. Xie et al (2003) benoemen dat het orgaan een rol heeft op het gebied van toezicht op de financiële rapportage van het bedrijf, evenals toezicht op de onafhankelijkheid van het management en de externe accountant.

Soltani (2007) beschrijft de (veranderende) rol van de Audit Committee (verderop “AC”). Het orgaan heeft een belangrijke functie in het Corporate Governance traject (dit wordt ook wel de “oversight” functie genoemd), en bestaat om de belangen van de aandeelhouder te beschermen. Het orgaan wordt gezien als de link tussen het management, de externe accountant en de interne auditors (c.q. controllers).

De AC heeft een rol in het Corporate Governance traject doordat ze betrokken zijn bij de relatie tussen het management en de externe accountant. Het management van de organisatie is betrokken bij het vaststellen van de vergoedingen (audit fees) voor de accountant, voert inhoudelijke discussies met de accountant en tegenwoordig is er ook een toename te constateren in de advieswerkzaamheden die door de accountant worden verricht. De AC heeft de taak om toezicht te houden op dit proces en te waarborgen dat er op de accountant kan worden gerekend (Soltani, 2007)

De belangrijkste taken van de AC bestaan uit het bewaken van de integriteit van de financiële verslaggeving, toezicht op de prestaties van de interne en externe auditors, het interne

(20)

beheersingssysteem, beheersing van risico’s en het bewaken van de naleving van wet- en regelgeving.

Binnen de organisatie heeft de AC de taak er voor te zorgen dat er periodiek bijeenkomsten worden georganiseerd tussen het (financiële) management, de interne en de externe auditors. De rol van de AC was traditioneel voornamelijk gericht op het beoordelen van (financiële) prestaties achteraf, terwijl de rol geëvolueerd is naar een rol waarbij meer vooruit wordt gekeken. De AC heeft eveneens een rol in het signaleren van mogelijke veranderingen die van invloed zijn op het risicobeheersingsproces (het herkennen en beheersen van de geformuleerde risico’s).

Onafhankelijkheid is van groot belang voor de AC. De leden dienen onafhankelijk te zijn van zowel het management van de organisatie als de externe accountant. Soltani (2007) noemt dat de onafhankelijke positie vooral van belang is wanneer er sprake is van enkele grote aandeelhouders die niet in het management zitten. De leden van de AC moeten kennis hebben van zowel het (financiële) rapportageproces als de controleactiviteiten van de externe accountant.

Wel noemt Soltani (2007) dat het van belang is dat de AC niet geheel uit onafhankelijke leden bestaat. Leden die uit de eigen organisatie komen hebben namelijk meer kennis ten aanzien van ondernemingsspecifieke informatie dan externe (onafhankelijke) leden. Daarnaast kan het hebben van onafhankelijke leden van belang zijn ten aanzien van kredietverschaffers en het toekennen van beloningen voor de AC leden.

Wetenschappelijk onderzoek invloed en rol Audit Committee

In de wetenschappelijke literatuur zijn diverse onderzoeken te vinden met betrekking tot de AC. Deze onderzoeken kennen een aantal overeenkomsten en verschillen die ik kort zal toelichten. Daarna geef ik een beschrijving van de artikelen die ik zal gebruiken voor het formuleren van de hypothesen.

Een belangrijk verschil tussen de diverse artikelen is dat de rol van de AC steeds in een ander perspectief is onderzocht. Opvallend hierbij is dat de rol van de AC in geen van de te bespreken artikelen is onderzocht in relatie tot risicomanagement c.q. verslaggeving. Onderwerpen die aan de orde zijn gekomen zijn onder andere de kwaliteit van de verslaggeving, de toelichting over de Financieel Expert en earnings management. Een belangrijke overeenkomst tussen de artikelen is dat de factoren onafhankelijkheid, aanwezigheid van één of meerdere financieel experts en het aantal vergaderingen veelvuldig worden besproken.

Uit de artikelen blijkt dat de aanwezigheid van onafhankelijke leden positief is ten aanzien van het aantal afgegeven going concern verklaringen, de mate van toegepast earnings management, toezicht op financiele rapportage en het aantal restatements (Carcello en Neal, 2000; Klein, 2002; Park, 1998; Abbott et al; 2002). Echter is er een verschil bij het artikel van Felo et al (2003). De auteurs vinden geen positief verband tussen de aanwezigheid van onafhankelijke leden en de kwaliteit van de verslaggeving. De auteurs noemen over deze relatie dat de oorzaak kan liggen bij de gebruikte statistische methode, echter hebben zij het onderzoek nogmaals uitgevoerd met een ander methode waarbij het resultaat niet is veranderd.

(21)

De aanwezigheid van de Financieel Expert is onderzocht ten aanzien van earnings management, de effectiviteit ten aanzien van het financiële rapportageproces en de kwaliteit van de verslaggeving (Xie et al; 2003, Park; 1998; Felo et al, 2003). Uit deze onderzoeken is gebleken dat de invloed van de Financieel Expert positief is ten aanzien van deze onderwerpen Ten aanzien van de frequentie van samenkomst (uitgedrukt in het aantal vergaderingen van de AC) geldt eenzelfde relatie. Onderzoeken van Xie et al, 2003; Park, 1998 en Abbott et al, 2002 geven aan dat een toename van het aantal vergaderingen leidt tot minder toegepast earnings management, een toename van de effectiviteit van het financiële rapportageproces en een afname van het aantal restatements. Nadat ik de belangrijkste overeenkomsten en verschillen heb besproken geef ik onderstaand een overzicht van de eerder verrichte onderzoeken ten aanzien van de Audit Committee.

Beschrijving onderzoeken Audit Committee

Carcello en Neal (2000) deden onderzoek naar de relatie tussen de samenstelling van de AC bij bedrijven met een slechte financiële positie en de afgegeven “going concern” verklaring. Een geheel onafhankelijke AC heeft een vermindert de kans op aanpassingen door de accountant. Tevens blijkt uit het onderzoek dat als een AC in grotere mate bestaat uit leden die verbonden zijn met de organisatie, de kans kleiner is dat er door de accountant een “going concern” verklaring wordt afgegeven.

Carcello et al (2006) hebben in het kader van de SOx wetgeving onderzoek gedaan naar de toelichting over de aanwezige financiële expert (FE) in de AC in het jaarverslag van 400 beursgenoteerde ondernemingen, dit is gedaan in het jaar dat deze toelichting verplicht werd. De SOx wetgeving verplicht de ondernemingen te rapporteren of er ten minste één FE zitting neemt in de AC, of deze onafhankelijk is of niet en indien een FE niet zitting neemt in de AC moet een toelichting worden gegeven waarom hier geen sprake van is.

De meeste onderzochte bedrijven (98%) zijn “compliant” met de regelgeving, terwijl volgens de auteurs het wel schort aan de kwaliteit van de toelichtingen die worden gegeven. Vrijwel alle bedrijven rapporteren de aanwezigheid, maar er wordt relatief weinig informatie gegeven over de achtergrond van de FE. Tevens blijkt dat de meeste FE’s niet een financiële of accountancy achtergrond hebben.

Xie et al (2003) deden onderzoek naar de relatie tussen kenmerken van de AC, board of directors en executive committee ten aanzien van het (voorkomen van) earnings management. Scott (2009) definieert earnings management als “De keuze van het management voor een bepaalde verslaggevingsmethode, of andere acties die het resultaat beïnvloeden, om een bepaald doelresultaat te bereiken”. Uit het onderzoek komt als resultaat dat bedrijven met een board en/ of AC met financiële (o.a. bank) achtergrond minder vaak earnings management wordt toegepast. Daarnaast leidt frequentere samenkomst van de diverse commissies tot minder earnings management en is er de implicatie dat een meer actieve AC kan leiden tot een verlaging van earnings management.

De bevindingen van het onderzoek sluiten aan bij de aanbevelingen van de BRC dat AC leden onafhankelijk moeten zijn en financiële ervaring bezitten. Als kanttekening noemen Xie et al (2003) dat een actieve AC die financiële ervaring bezit enerzijds ervoor kan zorgen dat er minder earnings management wordt toegepast, terwijl het toepassen van earnings management anderzijds gevolgen kan hebben voor de selectie van de leden van de commissies doordat men op zoek zal gaan naar leden met financiële ervaring.

(22)

Klein (2002) deed evenals Xie et al (2003) onderzoek naar de relatie tussen de kenmerken van de AC en de board of directors en het toepassen van earnings management. Uit de resultaten blijkt dat earnings management minder snel wordt toegepast naarmate er sprake is van een meer onafhankelijke AC en dat een afname van het aantal onafhankelijke leden leidt tot een toename van de abnormal accruals (een maatstaf voor het toegepast earnings management). Park (1998) beschrijft de effectiviteit van de rol van de AC in het kader van toezicht op het financiële rapportage proces. Een AC wordt als meer effectief gezien als er sprake is van meer onafhankelijke leden, wanneer ze gedurende een langere tijd zitting nemen in de AC en zodoende meer kennis en ervaring hebben ten aanzien van de financiële en operationele omstandigheden van het bedrijf en naarmate de AC vaker samenkomt.

Felo et al (2003) deden onderzoek naar kenmerken (grootte, opbouw en ervaring) van de AC in relatie tot de kwaliteit van de verslaggeving. Uit de resultaten blijkt een positieve relatie tussen de financiële ervaring van de leden en de kwaliteit van de verslaggeving. Ook de grootte van de AC en de kwaliteit van de verslaggeving houden verband met elkaar. Ze vinden echter geen verband tussen de onafhankelijkheid van de AC en de kwaliteit van de verslaggeving.

Tevens concluderen de auteurs ten aanzien van ervaring in de AC dat het toevoegen van meer ervaren leden danwel meerdere experts aan de commissie van grotere invloed kan zijn dan het toevoegen van één expert ten aanzien van de belangen van investeerders. De resultaten van het onderzoek komen overeen met de aanbevelingen van de Blue Ribbon Committee (BRC, 1999) ten aanzien van het verbeteren van de effectiviteit van de AC.

De BRC werd opgericht vanwege de toename van “misstatements” in de financiële rapportage wat heeft geleid tot een rapport met aanbevelingen die moeten leiden tot het versterken van de rol als “monitor” / toezichthouder (Abbott et al, 2002). De aanbevelingen hebben (onder andere) betrekking op onafhankelijkheid van de leden, financiële kennis en ervaring. Ten aanzien van onafhankelijkheid beschrijft de BRC het werken bij het bedrijf / gelieerde ondernemingen, het hebben van familiebanden met (voormalige) werknemers van het bedrijf of aandeelhouders. Ten minste één lid van de AC moet beschikken over recente financiële ervaring, opgedaan in een financiële of accounting functie of een vergelijkbare achtergrond, bijvoorbeeld als CEO of een andere managementfunctie met financiële verantwoordelijkheden.

Abbott et al (2002) deden onderzoek naar relatie tussen karakteristieken van de AC op basis van de BRC aanbevelingen (1999) in relatie tot “misstatement”, dit wordt getypeerd als frauduleuze of aangepaste jaarrekeningen op basis van een aantal bedrijven waar fraude en / of misstatement is geweest in de jaren ’90 –‘99. Hierbij werden bedrijven meegenomen waar voorafgaand aan de invoering van de BRC aanbevelingen sprake was van fraude en / of misstatement, en die na de invoering vrijwillig de aanbevelingen zijn gaan toepassen.

Uit het onderzoek blijkt dat een AC die bestaat uit meer onafhankelijke leden en vaker samenkomt (ten minste vier keer per jaar) leidt tot minder restatements. Naarmate een financieel expert in de AC ontbreekt, komen restatements juist vaker voor. Deze conclusie van Abbott et al (2002) is in strijd met Soltani (2007) die stelt dat er in de AC ook leden moeten zitten die niet onafhankelijk zijn omdat zij beschikken over meer ondernemingsspecifieke informatie. Desondanks stellen Abbott et al (2002) dat een AC uit

(23)

meer onafhankelijke leden dient te bestaan. Op basis van Soltani (2007) kan worden verondersteld dat de aanwezigheid van onafhankelijke leden niet louter positieve effecten heeft op de AC terwijl Abbott et al (2002) alleen een positieve invloed van onafhankelijkheid veronderstellen.

DeFond et al (2005) hebben onderzoek gedaan naar de benoeming van AC leden en de reactie in de cumulatieve abnormale rendementen (CAR) drie dagen na de benoeming. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de benoeming van financiële en niet-financiële leden. Uit het onderzoek blijkt een positieve reactie tussen de benoeming van financiële leden en de rendementen, en dat er geen reactie is bij de benoeming van niet-financiële leden. De resultaten suggereren dat de benoeming van financiële experts bijdraagt aan de Corporate Governance.

Hoitash et al (2009) hebben de relatie onderzocht tussen Audit Committee en Board kenmerken en de rapportage van materiële zwakheden (material weaknesses) ten aanzien van Internal Control over Financial Reporting onder de Amerikaanse SOx-wetgeving. Uit het onderzoek blijkt dat financiële en leidinggevende ervaring en aanwezigheid van een financiële expert onder andere verklarend zijn voor het (minder) rapporteren van material weaknesses.

In deze paragraaf heb ik een beschrijving gegeven van de rol van de Audit Committee en eerdere onderzoeken besproken. Uit de bespreking van de wetenschappelijke artikelen is gebleken dat er resultaten bestaan tussen de aanwezigheid van de Audit Committee, financiële experts in de commissie, onafhankelijke leden, de frequentie van samenkomst en enkele Corporate Governance factoren. Op basis van deze gevonden relaties zal ik in de volgende paragraaf de hypothesen voor de uitvoering van het onderzoek opstellen.

2.5 Hypothesen

In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de (wetenschappelijke) literatuur ten aanzien van risicomanagement / verslaggeving, de luchtvaartsector en de Audit Committee.

Op basis van de beschreven literatuur heb ik een aantal hypothesen opgesteld ter uitvoering van het onderzoek.De invloed van de Audit Committee is zoals beschreven in het theoretisch kader eerder onderzocht in een andere context dan risicoverslaggeving. Gesteld kan worden dat de invloed van de Audit Committee eerder onder andere is onderzocht in het kader van de compliance ten aanzien van SOx wetgeving, de aanbevelingen van de Blue Ribbon Commissie (BRC), de afgegeven going concern verklaring door de accountant, (het voorkomen van) fraude en restatements in financiële verslaggeving, de kwaliteit van de verslaggeving, cumulatieve abnormale rendementen en materiële zwakheden.

Uit deze onderzoeken is gebleken dat er relaties bestaan tussen het bestaan van de Audit Committee, de aanwezigheid van onafhankelijke leden (Carcello en Neal, 2000; Klein, 2002; Park, 1998; Abbott et al, 2002) de frequentie van samenkomst (Xie et al, 2003; Park, 1998; Abbott et al, 2002), de aanwezigheid van een financieel expert (Carcello et al, 2006; Xie et al, 2003, Park; 1998; Felo et al, 2003, Hoitash et al; 2009) en de bovengenoemde onderwerpen. Door middel van de hypothesen wil ik aantonen of de gevonden relaties eveneens opgaan ten aanzien van de hoeveelheid risicoverslaggeving bij luchtvaartmaatschappijen. De genoemde relaties zijn eerder onderzocht in een andere context dan de (hoeveelheid) risicoverslaggeving. Desondanks veronderstel ik dat er een positief verband kan zijn ten aanzien van de hoeveelheid risicoverslaggeving aangezien de invloed van de Audit

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een van de belangrijkste conclusies van dit onderzoek is dat “ondernemingen in financiële problemen relatief meer operationele leaseverplichtingen hebben dan

Er vindt wel een toelichting plaats waarom niet wordt voldaan aan deze bepaling, betreft namelijk bestaande afspraken vanuit een contract voordat de Code van kracht werd. Echter

For example, A6 represents category A (Human Area) and the number 6 represents barrier 6 of that category (Groupsize – adoption rate). The reason for this approach is to give

Each barrier is present in the working practice and is seen by physicians as an important aspect regarding the implementation of EMR.. It is obvious that

Voor de interviews zijn experts vanuit de publieke of private sector die kennis hebben van PPS voor infrastructurele projecten in een Nederlandse of Indonesische context benaderd (zie

De doelstelling van dit onderzoek is om antwoord te krijgen op de vraag: ‘Hoe het transformatieproces van het verstrekken van een warme maaltijd aan patiënten effectiever

Wetende dat deze antecedenten van invloed zijn op de loyaliteit van de leden kan de XXXX haar beleid en communicatie selectiever toepassen op haar leden... Het huidige gebruik

In deze paragraaf wordt aan de hand van verschillende wetenschappelijke artikelen gekeken of de factoren die van invloed zijn op de implementatie van een MACS ook van toepassing