1
Afstudeerscriptie
De Corporate Governance code ‘uitgelegd’
Naam:
Bryan Rosiek
Studentennummer: s2061643
Begeleider:
Prof. J.T. Degenkamp
Onderwijsinstelling: Rijksuniversiteit Groningen
Faculteit:
Economie & bedrijfskunde
Opleiding:
Msc Accountancy & Controlling
2
Voorwoord
Voor u ligt mijn scriptie voor het afstuderen van de opleiding Master of Science Accountancy
& Controlling aan de Rijksuniversiteit Groningen. Het onderwerp van deze scriptie is
Corporate Governance. Vanwege het feit dat dit een breed onderwerp betreft, heb ik het
onderzoek afgebakend. Hierbij heb ik de focus gelegd op de Nederlandse Corporate
Governance code – ook wel bekend als de code Tabaksblat - en dan met name op de
kwaliteit van de uitleg voor het niet naleven van deze Corporate Governance code.
Bij het schrijven van dit onderzoek heb ik hulp gehad van verschillende personen. Zonder
deze personen was het mij niet gelukt om deze scriptie (tijdig) af te ronden. Allereerst wil ik
mijn afstudeerbegeleider de heer prof. J.T. Degenkamp bedanken. Op lastige momenten
wist hij mij met een goede discussie de goede kant op te sturen.
Verder wil ik mijn werkgever en de collega’s van Deloitte bedanken. Zij hebben begrip
getoond voor het feit dat ik een scriptie ging schrijven. Zij hebben mij in de afgelopen
periode ontzien met het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden, waardoor ik voldoende
tijd had om mij op mijn afstudeerscriptie te richten.
Groningen, december 2012
Bryan Rosiek
3
Samenvatting
In de Nederlandse Corporate Governance code is het comply or explain principe
opgenomen. Dit principe biedt Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen de
mogelijkheid om de best practice bepalingen die in Corporate Governance code zijn
opgenomen toe te passen of desgewenst daarvan gemotiveerd af te wijken. Vanuit de code
wordt overigens niet voorgeschreven welke elementen minimaal in de uitleg dienen terug
te komen. In deze afstudeerscriptie is nader onderzocht wat de kwaliteit is bij het niet
naleven van de Corporate Governance code. Het doel van deze scriptie is om inzicht te
verkrijgen in de kwaliteit van de uitleg bij het afwijken van de Corporate Governance code.
Vanuit eerdere onderzoeken zijn enkele modellen ontworpen, welke in dit onderzoek zijn
gebruikt. Het is daardoor mogelijk geweest om de kwaliteit van de uitleg te beoordelen. De
uitleg is allereerst ingedeeld in een categorie – op basis van de opgenomen uitleg in het
jaarverslag – en vervolgens – na de indeling – getoetst aan de eisen, zoals deze worden
gesteld vanuit de argumentatieleer. Na deze toetsing kan de conclusie worden getrokken of
de onderneming wel, deels of niet voldoet aan de gestelde eisen. Door de resultaten samen
te voegen is het mogelijk om een conclusie over de kwaliteit van de uitleg te trekken.
Het onderzoek is uitgevoerd over de jaarverslagen 2011 en hierbij zijn in totaal 30
jaarverslagen geselecteerd. Tijdens het onderzoek is alleen rekening gehouden met de vijf
meest uitgelegde best practice bepalingen. Dit heeft geresulteerd in 56 bepalingen die zijn
uitgelegd.
Uit het onderzoek is gebleken – bij het grootste gedeelte van de ondernemingen – dat de
uitleg voor het niet naleven van de best practice bepaling redelijk is, maar dat de kwaliteit
hiervan nog voor verbetering vatbaar is. Het overgrote deel van de ondernemingen (59%)
voldoet namelijk aan één of meerdere – maar niet aan alle – eisen vanuit de
argumentatieleer. Slechts een klein gedeelte van de ondernemingen (12%) voldoet aan alle
eisen vanuit de argumentatieleer en leveren een goede kwaliteit bij de uitleg. De overige
29% voldoet niet aan de eisen vanuit de argumentatieleer. Deze ondernemingen geven een
algemene en niet onderneming specifieke uitleg.
4
Inhoudsopgave
Voorwoord ... 2 Samenvatting ... 3 Inhoudsopgave ... 4 1. Inleiding ... 5 1.1 Inleiding ... 5 1.2 Probleemstelling ... 6 1.3 Relevantie ... 7 1.4 Structuur ... 82. Het ontstaan van de Corporate Governance code ... 9
2.1 Wat is Corporate Governance? ... 9
2.2 De ontwikkeling van de regelgeving voor de Corporate Governance ... 10
2.3 Agency theorie ... 14
2.4 Comply or explain principe ... 16
3. Onderzoeksontwerp ... 21
3.1 Methode van dataverzameling ... 21
3.2 Dataverzameling ... 23
3.3 Selectie ... 26
3.4 Data-analyse ... 27
4. De onderzoeksresultaten ... 29
4.1 Inleiding ... 29
4.2 Resultaten per bepaling ... 29
4.3 Resultaten op totaalniveau ... 32 5. Conclusie ... 35 5.1 Conclusie hoofdvraag ... 35 5.2 Beperkingen onderzoek ... 36 5.3 Aanbevelingen vervolgonderzoek... 36 Literatuurlijst ... 37 Bijlage 1 Meetmodel ... 40
5
1. Inleiding
1.1 Inleiding
In de afgelopen jaren hebben diverse (boekhoud)schandalen de media gehaald. Bekende
voorbeelden
hiervan
zijn
o.a.
Enron,
Parmalat
&
Ahold.
Door
o.a.
deze
(boekhoud)schandalen is het vertrouwen van het maatschappelijk verkeer (waaronder de
aandeelhouders) ernstig geschaad en heeft dit geleid tot een sterkere behoefte aan
strengere (interne) controles. Ook naar aanleiding van deze schandalen eisen de
aandeelhouders meer informatie over de manier waarop ondernemingen hun risico’s
‘managen’.
Door bovenstaande ontwikkeling is echter Corporate Governance niet ontstaan. Corporate
Governance is de Engelstalige term voor ‘ondernemingsbestuur’. Binnen het bedrijfsleven
gebruikt men deze term voor het aanduiden van hoe een onderneming goed, efficiënt en
verantwoord geleid moet worden. Het omvat vooral ook de relatie met de belangrijkste
belanghebbenden van de onderneming, zoals de aandeelhouders, werknemers, afnemers
en de samenleving als geheel. Corporate Governance speelde in het verleden al een rol bij
de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). De VOC was de eerste onderneming die het
kapitaal had verdeeld in aandelen en hiermee een scheiding tussen bestuur en eigendom
bewerkstelligde. Deze ontwikkeling heeft in die periode nog niet geleidt tot de invoering van
een wet of een code.
De eerste Corporate Governance code werd in de Verenigde Staten ingevoerd aan het einde
van de jaren ’70. Echter zorgde vooral de publicatie in 1992 van het "Rapport van de
commissie over de financiële aspecten van Corporate Governance" (beter bekend als het
Cadbury-rapport) voor een wereldwijde vloed van zelfregulerende initiatieven om
Corporate Governance codes vast te stellen.
Als gevolg van de financiële crisis is de discussie omtrent de doeltreffendheid van ‘Corporate
Governance’-mechanismen weer opgelaaid. Tegen de achtergrond van deze discussie heeft
de Europese Commissie in april 2011 het Groenboek over het ‘Corporate Governance’-kader
in de Europese Unie (EU) ter consultatie aangeboden (hierna: het Groenboek of Groenboek
6
corporate governance)
1.
De raadpleging maakt onderdeel uit van de lange termijn evaluatie
van het EU-kader inzake Corporate Governance binnen zowel financiële als niet-financiële
instellingen. Het Groenboek beoogt een debat uit te lokken met betrekking tot een ruim
scala aan onderwerpen zoals onder meer de samenstelling, het functioneren en de
diversiteit van het bestuur en de raad van commissarissen, de rol van het bestuur en de
raad van commissarissen inzake risicobeheer, de toepasselijkheid van Corporate
Governance codes voor kleinere (niet-beursgenoteerde) ondernemingen, de rol en de
betrokkenheid van aandeelhouders op de lange termijn en de handhaving van en het
toezicht op de naleving van Corporate Governance codes. Voor wat betreft laatstgenoemd
onderwerp plaatst de Commissie onder meer vraagtekens bij de doeltreffendheid van het
zogenoemde comply or explain principe, die aan de basis ligt van een groot aantal Corporate
Governance codes. De geschiktheid van dit mechanisme voor beursgenoteerde
ondernemingen met controlerende aandeelhouders, wordt in twijfel getrokken
2.
1.2 Probleemstelling
In dit afstudeeronderzoek zal wat dieper ingegaan worden op het niet naleven van de code
Tabaksblat (Nederlandse Corporate Governance code). Hierbij wordt met name beoordeeld
of er sprake is van specificiteit van de uitleg of dat er sprake is van algemene argumenten.
De kwaliteit van de uitleg voor het niet naleven van de code staat centraal in dit onderzoek.
Of te wel welke uitleg kan worden gezien als waardevol en welke uitleg is meer symbolisch.
De doelstelling van dit afstudeeronderzoek is dan ook om inzicht te verkrijgen in de kwaliteit
van de uitleg bij het afwijken van de Nederlandse Corporate Governance code.
Deze doelstelling kan worden behaald middels het beantwoorden van de volgende
hoofdvraag:
“Wat is de kwaliteit van de uitleg bij het afwijken van de Nederlandse Corporate Governance
code?”
Deze vraag is dan ook de probleemstelling die in dit afstudeeronderzoek behandeld zal gaan
worden.
1 De raadpleging stond open tot 22 juli 2011. Het consultatiedocument is te downloaden via de website <http://ec.europa.eu/internal_market/company/modern/corporate-governance-framework_en.htm> 2
Abma, R. en Olaerts, M., De effectiviteit van de ‘comply or explain’-regel in Nederland (2011), Tijdschrift voor Ondernemingsbestuur, volume 5, p. 103
7
1.3 Relevantie
Er zijn in de afgelopen jaren verschillende onderzoeken uitgevoerd inzake de invoering van
de Corporate Governance code. Omdat er sprake was van nieuwe codes, hebben
verschillende onderzoekers (in verschillende landen) de naleving van de code in
verschillende landen beoordeeld.
Akkermans e.a. (2007) hebben, enkele jaren geleden, de invoering van de Corporate
Governance code in Nederland onderzocht. Hierbij hebben zij beoordeeld in welke mate de
Nederlandse (beursgenoteerde) ondernemingen voldoen aan de best practice bepalingen
van de code Tabaksblat.
Om de mate van naleving van de Nederlandse ondernemingen met de bepalingen van de
code Tabaksblat te analyseren, evenals de aard voor het niet naleven hiervan, hebben de
onderzoekers een niet-aselecte steekproef van de 150 grootste Nederlandse
beursgenoteerde ondernemingen getrokken.
Bovenstaand onderzoek leidt o.a. tot de conclusie dat het voorbarig is om te concluderen
dat Corporate Governance gedrag één jaar na de invoering aanzienlijk wordt beïnvloed door
de Nederlandse Corporate Governance code. Uiteraard is een perspectief op langere termijn
nodig om te kunnen oordelen over de daadwerkelijke impact van de Nederlandse Corporate
Governance op het bedrijfsgedrag.
Naast het onderzoek dat Akkermans e.a. (2007) hebben uitgevoerd, wordt jaarlijks door de
monitoring commissie onderzocht op welke wijze en in welke mate de voorschriften van de
Corporate Governance code worden nageleefd. Het meest recente rapport is verschenen in
2011 onder verantwoordelijkheid van de commissie Streppel. Hierbij is de naleving van de
Corporate Governance code beoordeeld over 2010.
In het tijdschrift Regulation & Governance (2011) verscheen een onderzoek, uitgevoerd
door Van Ees en Hooghiemstra, over o.a. het imitatiegedrag van ondernemingen bij het niet
naleven van de Corporate Governance code. Hierbij hebben zij de naleving van 130
ondernemingen, die eind december 2005 een notering hadden op Euronext Amsterdam en
dus de Nederlandse Corporate Governance code dienen toe te passen, nader onderzocht.
Om de afwijkingen nader te onderzoeken hebben zij de afwijkingen gecodeerd in negen
8
categorieën. De conclusie van dit onderzoek is dat non-compliance niet onderneming
specifiek is, maar in hoge mate gelijkenis vertoont binnen de onderscheiden categorieën.
Op 17 augustus 2010 hebben Edgar Karssing en Ronald Jeurissen namens de Nyenrode
Bussiness Universiteit nader onderzoek verricht naar het comply or explain principe bij de
woningcorporaties. Hierbij hebben zij zich primair gericht op de adequaatheid van de uitleg
van een afwijking van de Governance code. In meer algemene zin is het tevens een
evaluatie van het ‘Pas toe of leg uit’-principe als onderdeel van de Governance code
Woningcorporaties
.Hierbij hebben zij een analyse uitgevoerd van de kwaliteit van de uitleg,
waarbij de nadruk is gelegd op de argumentatieve structuur van de uitleg. Zij hebben echter
geen empirisch onderzoek uitgevoerd.
In dit afstudeeronderzoek wordt er een vervolgonderzoek verricht op het onderzoek dat
door van Ees en Hooghiemstra is uitgevoerd in combinatie met het onderzoek dat door
Karssing en Jeurissen is uitgevoerd. Dit wordt uitgevoerd middels een empirisch onderzoek.
Bij het onderzoek wordt gebruik gemaakt van de door de onderzoekers gehanteerde
onderzoeksmodellen.
1.4 Structuur
In het eerste hoofdstuk wordt het onderwerp ‘Corporate Governance’ en de
probleemstelling ingeleid. Vervolgens wordt er in hoofdstuk 2 aandacht geschonken aan
Corporate Governance, waarbij nader wordt ingegaan op het ontstaan van dit onderwerp.
Hierbij wordt ook specifiek aandacht geschonken aan het comply or explain principe. Verder
wordt ingegaan op een theoretische inkadering van dit onderzoek.
In hoofdstuk 3 wordt het onderzoeksontwerp nader beschreven. Hierin wordt met name
opgenomen, op welke wijze het onderzoek is uitgevoerd. Hierdoor is het onderzoek
‘herhaalbaar’. In hoofdstuk 4 worden de onderzoeksresultaten gepresenteerd. Ten slotte
wordt in hoofdstuk 5 antwoord gegeven op de hoofdvraag middels een conclusie.
9
2. Het ontstaan van de Corporate Governance code
2.1 Wat is Corporate Governance?
Corporate Governance betekent letterlijk vertaald ‘ondernemingsbestuur’, oftewel het
besturen van een onderneming. Om een beter beeld te geven van dit begrip volgen de
definities van commissies die zich (in het verleden) hebben verdiept in Corporate
Governance.
In het rapport van de commissie Peters wordt Corporate Governance omschreven als “een
stelsel van omgangsvormen voor bij de vennootschap en haar onderneming betrokken
direct belanghebbenden – met name bestuurders, commissarissen en kapitaalverschaffers –
inhoudende een aantal regels voor goed bestuur en goed toezicht en regels voor verdeling
van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden die een evenwichtige invloed
bewerkstelligen van de bij de vennootschap en haar onderneming betrokkenen.
Uitgangspunt daarbij is dat bestuurders en sommissarissen over hun taakuitoefening – ook
publiekelijk – verantwoording dienen af te leggen
3.
De commissie Tabaksblat geeft in de Nederlandse Corporate Governance code (2003) in de
preambule aan dat goede Corporate Governance rust op twee steunpilaren: “Goed
ondernemerschap, waaronder inbegrepen integer en transparant handelen door het
bestuur, alsmede goed toezicht hierop, waaronder inbegrepen het afleggen van
verantwoording over het uitgeoefende toezicht, zijn essentiële voorwaarden voor het
stellen van vertrouwen in het bestuur en het toezicht door de belanghebbenden
4”.
Deze definities komen op hetzelfde neer, namelijk op toezicht en besturen.
De omvang van de ondernemingen zijn in de loop der jaren toegenomen. Door deze
ontwikkeling is er steeds meer scheiding tussen besturen en toezicht ontstaan. De precieze
invulling van de macht die de algemene vergadering voor aandeelhouders (hierna: AvA)
heeft staat opgenomen in de statuten van de betreffende onderneming. Over het algemeen
geldt dat het bezit van aandelen en het aantal daarvan bepaalt in hoeverre de
3
Commissie Peters, Aanbevelingen inzake Corporate Governance in Nederland. Aanbevelingen voor goed bestuur, adequaat toezicht en het afleggen van verantwoording, 25 juni 1997, p.14.
4
Commissie Tabaksblat, De Nederlandse Corporate Governance code Beginselen van deugdelijk ondernemingsbestuur en best practice bepalingen, 9 december 2003, Preambule punt 3.
10
aandeelhouder zeggenschap in de vennootschap heeft en welke zijn verplichtingen
tegenover de vennootschap zijn. Door het aandelenbezit verkrijgt de aandeelhouder
rechten tegenover de vennootschap, zoals bijvoorbeeld recht op dividend
5. De
aandeelhouder heeft enige zeggenschap over de vennootschap. De aandeelhouder maakt
namelijk deel uit van het orgaan de AvA, waarin hij zijn vergader- en stemrecht kan
uitoefenen. Via de AvA kan hij een zekere invloed op de vennootschap uitoefenen.
Door de scheiding van besturen en toezicht kan er sprake zijn van een potentieel
belangenverschil. De dagelijkse leiding kan tegenovergestelde belangen hebben dan de AvA.
Adam Smith heeft deze kwestie aan de orde gesteld in zijn boek “An inquiry into the nature
of causes of the wealth of nations" (1776): "The directors of such (joint-stock) companies,
however, being the managers rather of other people's money than over their own, it cannot
well be expected, that they should watch over it with the same anxious vigilance with which
the partners in a private copartnery frequently watch over their own" (Mallin 2010, p.15).
Het niet eigenaar van het geïnvesteerde geld resulteert in ander management dan in het
geval van het beheren van eigen geld. Volgens Smith is in een dergelijke situatie een neiging
om minder aandacht en minder voorzichtig te zijn dan met zelf belegd geld.
Om dit probleem op te mitigeren dient de AvA ervoor te zorgen dat het potentieel
belangenverschil wordt geminimaliseerd. Het komt er op neer dat niet alle macht bij één
persoon of orgaan dient te liggen, zodat er eerst goedkeuring plaatsvindt door een andere
persoon/orgaan, waardoor er geen beslissingen in het kader van eigen belang worden
genomen. Doordat de aandeelhouders niet dagelijks betrokken zijn bij de onderneming is er
sprake van enige informatieachterstand ten opzichte van de dagelijkse leiding. Dit dilemma
wordt ook wel ‘informatie-asymmetrie” genoemd. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf
2.3.
2.2 De ontwikkeling van de regelgeving voor de Corporate Governance
Hoewel de eerste Corporate Governance code in de Verenigde Staten al werd ingevoerd aan
het einde van de jaren ‘70, zorgde vooral de publicatie in 1992 van het "Rapport van de
commissie over de financiële aspecten van Corporate Governance" (beter bekend als het
5
11
Cadbury-rapport) voor een wereldwijde vloed van zelfregulerende initiatieven om
Corporate Governance codes vast te stellen.
Aan het begin van 2005 hebben ongeveer vijftig landen één of meerdere Corporate
Governance codes. Ondanks de verschillen in het nationale ondernemingsrecht en de
regelgeving en de vorm en inhoud van de nationale codes van Corporate Governance zijn
deze codes opvallend vergelijkbaar met elkaar. Ruth Aguilera en Alvaro Cuervo-Cazurra
(2004) verklaren deze wereldwijde goedkeuring van (soortgelijke) Corporate Governance
codes, door te verwijzen naar de argumenten van de efficiëntie en legitimiteit in het
onderzoek dat zij in 2004 hebben uitgevoerd.
Het efficiëntie argument houdt in dat de Corporate Governance richtlijnen worden
aangenomen, omdat de aandeelhouders vinden dat de bestaande nationale regelgeving hun
belangen onvoldoende beschermen. Het legitimiteit argument houdt in dat landen en
ondernemingen gedreven zijn om de internationaal aanvaarde best practice bepalingen toe
te passen, als dit de aantrekkelijkheid van landen en bedrijven verhoogt voor buitenlandse
investeerders (aandeelhouders).
Aangezien de meeste Corporate Governance codes uitgaan van zelfregulering, is het
interessant om te onderzoeken in welke mate ondernemingen voldoen aan de best practice
bepalingen volgens de nationale Corporate Governance codes. Dit is dan ook door
verschillende wetenschappers onderzocht. De Commissie Streppel noemt een aantal
voordelen van zelfregulering ten opzichte van wetgeving. Zelfregulering zorgt voor een
breed draagvlak onder de betreffende ondernemingen. Ook zijn snelle evaluaties en
inspelen op actuele wijzigingen mogelijk. Wetgeving wordt opgelegd van bovenaf, speelt
een afvinkcultuur in de hand, en de code wordt daardoor niet naar de geest maar naar de
letter gevolgd. Hier tegenover staat de roep om transparantie en openheid vanuit politiek
en publiek. Het zelfreinigend vermogen van de organisaties wordt niet zonder meer
aangenomen door de samenleving, vooral niet als het gaat om gevoelige onderwerpen als
beloningen van bestuurders en medewerkers. Moeilijk valt uit te leggen waarom er wordt
afgeweken, zelfs als dat volledig binnen wet- en regelgeving past (comply or explain).
12
Uit onderzoek, met betrekking tot de naleving van de best practice bepalingen van de Britse
en Duitse codes
6, blijkt dat de naleving in beide landen is over het algemeen erg hoog is.
Bovendien neemt de naleving toe indien de grootte van de onderneming ook toeneemt. Dit
geldt voor beide landen.
Een soortgelijk resultaat kwam ook uit een onderzoek
7, dat werd gehouden onder 370
ondernemingen in tien Oost-Europese landen. In 2004 hebben een aantal scripties de wet-
en regelgeving met Spaanse
8en Portugese
9Corporate Governance codes onderzocht.
Vanuit deze onderzoekscripties kwam de conclusie dat de wet- en regelgeving veel
aanbevelingen deed omtrent de structuur van het management. Deze aanbevelingen
hebben een positief resultaat bij de aandeelhouders. In Nederland heeft de Commissie
Peters de discussie geleid met betrekking tot de Corporate Governance in 1997.
Zo zorgde de Commissie Peters onder andere voor veertig aanbevelingen om de
doeltreffendheid van het beheer, toezicht en verantwoording aan investeerders van
Nederlandse ondernemingen te verbeteren. De aanbevelingen kunnen worden beschouwd
als de eerste Corporate Governance code in Nederland.
Na de aanbevelingen van de Commissie Peters zijn er twee onderzoeken uitgevoerd die het
succes van de aanbevelingen van de Commissie Peters evalueerden. De Jong en
Roosenboom (2002) hebben de mate, waarin Nederlandse ondernemingen hebben voldaan
aan de aanbevelingen van de Commissie Peters onderzocht, over de periode 1997 t/m 2002.
De resultaten bleken echter teleurstellend, vanwege het feit dat de informatie die
ondernemingen in hun jaarverslagen over de
naleving van de aanbevelingen deed, zeer
gering was. Bovendien bleek vooral dat de meeste ondernemingen het slechts
beschouwden als een formeel deel van het jaarverslag, zonder dat dit grote gevolgen heeft
voor de bedrijfsactiviteiten. Dit wordt ook bevestigd door het onderzoek van De Jong
(2005). Hij bekeek namelijk de relatie tussen waarde van de onderneming en Corporate
Governance kenmerken in een pre- en post Peters periode en stelde vast dat de
aanbevelingen van de Commissie Peters geen effect had op de Corporate Governance
kenmerken of over de relatie met waarde van de onderneming. Dit blijkt evenmin uit de
6(Werder et al., 2005; Hopt et al., 2004; Dahya et al., 2002; Dahya and McConnell, 2005; Dedman, 2000, 2002) 7
(Berglöf and Pajuste, 2005) 8
(Fernández-Rodríguez et al., 2004) 9
13
resultaten van de koers van de Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen, wanneer de
onderneming de aanbevelingen omtrent de Corporate Governance code toepast. Deze
koers blijft nagenoeg ongewijzigd.
Vanwege het gebrek aan succes van de Commissie Peters heeft dit in 2003 geleid tot de
oprichting van een nieuwe commissie: de Commissie Tabaksblat. De Commissie Tabaksblat,
die werd gecreëerd op initiatief van de minister van Financiën en de minister van
Economische Zaken, bestond uit vertegenwoordigers van de aandeelhouders,
beursgenoteerde ondernemingen, de beurs, en institutionele beleggers. Haar voornaamste
taak was het ontwikkelen van een nieuwe Nederlandse Corporate Governance code.
Hierbij dient de commissie Tabaksblat rekening te houden met internationale
ontwikkelingen en de aanbevelingen van de Commissie Peters. Zij dienen zich te richten op
beursgenoteerde ondernemingen en een Corporate Governance code te formuleren die
gebaseerd is op deze beginselen. Bovendien werd de commissie gevraagd om het bestaande
ondernemingsrecht te nemen als een gegeven, hoewel de commissie vrij was aanbevelingen
te doen om de wetgeving op bepaalde punten te wijzigen. In juli 2003 werd code (in
concept) gepresenteerd en konden belanghebbenden met suggesties komen voor de
verbetering van de Corporate Governance code. De code Tabaksblat werd uiteindelijk
definitief in december 2003. Deze code Tabaksblat bevat 21 beginselen voor “Good
Governance”. Deze beginselen zijn uitgewerkt in de vorm van specifieke best practice
bepalingen. Volgens de commissie vormen "deze bepalingen een set van normen voor het
gedrag van de Raad van Bestuur/Commissarissen en aandeelhouders".
De Code Tabaksblat bevat principes en best practice bepalingen op vijf gebieden:
* Naleving en handhaving van de code;
* De Raad van Bestuur;
* De Raad van Commissarissen;
* De (algemene vergadering van) aandeelhouders; en
* De audit van de financiële verslaggeving en de positie van de interne audit functie en van
de externe accountant.
14
De code Tabaksblat is van toepassing op alle ondernemingen die genoteerd zijn op de
Nederlandse beurs en alle buitenlandse ondernemingen met een wettelijk verblijf in
Nederland. Bovendien, en vergelijkbaar met vele andere nationale Corporate Governance
codes, is de code Tabaksblat gebaseerd op de "comply- or explain-"-principe. Dit houdt in
dat ondernemingen, in beginsel verplicht zijn om zich te houden aan de best practice
bepalingen van de Code.
Indien een onderneming er echter voor kiest om niet te voldoen
aan één of meerdere best practice bepalingen, dan dient de onderneming in het jaarverslag
een verklaring voor het niet naleven hiervan op te nemen. Beursgenoteerde
ondernemingen zijn wettelijk verplicht, op basis van de comply- or explain- principe, uit te
leggen, in welke mate de onderneming de best practice bepalingen van de code Tabaksblat
naleeft. In paragraaf 2.4 wordt nader ingegaan op het comply or explain principe.
2.3 Agency theorie
De agency theorie heeft veel invloed gehad op de ontwikkeling van Corporate Governance.
Er is namelijk sprake van informatie-asymmetrie. Dit houdt in dat er sprake is van
informatieachterstand van het maatschappelijk verkeer (waaronder aandeelhouders,
vermogensverschaffers etc.) ten opzichte van het management van de onderneming. De
aandeelhouders is immers niet betrokken bij de dagelijkse gang van zaken.
Binnen deze theorie staat het gedrag tussen verschillende deelnemers centraal, met name
het economische gedrag wat ze vertonen. De theorie geeft twee veronderstellingen, als
eerste dat er belangentegenstellingen zijn tussen de twee partijen. De twee partijen bestaan
uit de principaal (de aandeelhouder) en de agent (het management), zie ook onderstaand
plaatje. De principaal heeft andere belangen voor ogen dan dat de agent nastreeft in zijn
werkzaamheden.
15
De tweede veronderstelling is dat de opdrachtgever niet altijd de mogelijkheid heeft om na
te gaan of de agent wel de gezamenlijke doelen nastreeft. De agent heeft een
informatievoorsprong op de principaal en zo ontstaat er een informatiekloof, ook wel
informatie asymmetrie (zie ook onderstaand plaatje).
De agency theorie geeft dus een informatiekloof tussen het maatschappelijk verkeer en de
onderneming en tussen de aandeelhouders en de werknemers binnen de organisatie. Deze
kloof kan door de monitor (accountant) worden verkleind, doordat het management
verantwoording aflegt aan beoogde gebruikers. Alvorens deze verantwoording wordt
aangeboden, wordt de (financiële) verantwoording gecontroleerd door de monitor. Door de
controle van de monitor wordt er betrouwbaarheid aan de verantwoording toegevoegd. De
betrouwbaarheid die de monitor kan geven, komt ten goede aan het vertrouwen van het
maatschappelijke verkeer (inclusief de principaal). De kosten voor monitoring zijn voor
rekening van de principaal. Door namelijk een monitor in te huren, heeft dit invloed op de
hoogte van de winst, de kosten stijgen namelijk. Hierdoor nemen de uitkeringen inzake
dividenden af en komen de kosten voor rekening van de principaal. Echter heeft dit ook
weer (efficiency) voordelen voor de principaal, omdat de betrouwbaarheid in één keer
wordt vastgesteld, waardoor niet iedere aandeelhouder de gegevens zelf dient te
beoordelen. Daarnaast is ook niet iedere aandeelhouder deskundig genoeg om deze
werkzaamheden te kunnen uitvoeren.
Het begrip doelcongruentie (goal congruence) is cruciaal. Indien de doelen van de agent en
principaal namelijk dezelfde (congruent) zijn, dan is er geen sprake van een probleem.
16
Naarmate de doelcongruentie afneemt, neemt het risico van afwijkend gedrag van de agent
toe. In dat kader is de Corporate Governance code erg van belang.
In aanvulling op de agency theorie verricht de accountant zijn werkzaamheden niet alleen
voor de principaal, maar voor het gehele maatschappelijke verkeer. Het maatschappelijk
verkeer staat ook wel bekend als de aandeelhouders, vermogensverschaffers, de overheid,
leveranciers etc.
2.4 Comply or explain principe
10Het comply or explain principe is ontleend aan het ‘Cadbury Report on the Financial Aspect
of Corporate Governance’ (beter bekend als het Cadbury-rapport) uit 1992. Dit principe is,
net als in vele andere landen, opgenomen in de Nederlandse Corporate Governance code.
Het principe biedt beursgenoteerde ondernemingen de mogelijkheid om de ‘best
practice’-bepalingen die in Corporate Governance code zijn opgenomen toe te passen of desgewenst
daarvan gemotiveerd af te wijken. De Corporate Governance code is met andere woorden
nageleefd wanneer de vennootschap de codebepalingen toepast of, voor zover dit niet
wenselijk wordt geacht, daarvan gemotiveerd afwijkt
11.
Vanuit de Nederlandse Corporate Governance code
12blijkt het volgende over het comply or
explain principe:
Afwijkingen kunnen onder omstandigheden gerechtvaardigd zijn. Aandeelhouders, media,
bedrijven die zijn gespecialiseerd in rating van de corporate governancestructuur van
beursvennootschappen en adviseurs over het gebruik van stemrecht op aandelen dienen zich
een zorgvuldig oordeel te vormen over de redengeving voor elk van de afwijkingen van de
Codebepalingen. Zowel aandeelhouders als het bestuur en de RvC dienen open te staan voor
een dialoog over de redengeving voor de afwijkingen. De vennootschap vermeldt elk jaar in
haar jaarverslag op welke wijze zij de principes en best practice-bepalingen van de Code in
het afgelopen jaar heeft toegepast en zet, indien van toepassing, zorgvuldig gemotiveerd
10
Abma, R. en Olaerts, M., De effectiviteit van de ‘comply or explain’-regel in Nederland (2011), Tijdschrift voor Ondernemingsbestuur, volume 5, p. 103-114.
11
I. MacNeil & X. Li, ‘“Comply or Explain”: market discipline and non-compliance with the Combined Code’, Corporate Governance 2006, volume 14, nr. 5, p. 486.
12
17
uiteen waarom een bepaling niet is toegepast. Het is aan de aandeelhouders om het bestuur
en de RvC over de naleving van de Code ter verantwoording te roepen.
Pas indien de algemene vergadering van aandeelhouders (AvA) goedkeuring geeft aan de
Corporate Governancestructuur en de afwijkingen van de codebepalingen accepteert, leeft
de betreffende onderneming de Corporate Governance code ook na. Met andere woorden:
uitleggen is naleven, na goedkeuring door de AvA
13. Of in de woorden van de
geactualiseerde code: uitleggen is naleven, tenzij de aandeelhouders ‘de uitleg van de
vennootschap niet aanvaarden.’
Verschillende redenen worden aangedragen teneinde het gebruik van codes in combinatie
met het comply or explain principe, in tegenstelling tot regulering van Corporate
Governance op wettelijke basis, te rechtvaardigen. Een van de voordelen van het gebruik
van bepalingen die in codes zijn verankerd is dat deze bepalingen eenvoudig kunnen
worden aangepast zonder dat daarvoor een ingewikkeld en tijdrovend wetgevingsproces
dient te worden doorlopen
14. De codes bieden daarmee meer flexibiliteit en de mogelijkheid
om snel in te spelen op veranderingen in de markt. Daarnaast biedt het gebruik van codes
bestuur, raad van commissarissen en aandeelhouders de mogelijkheid om de Corporate
Governance van hun onderneming aan te passen aan de specifieke karakteristieken van hun
bedrijf en aan hun eigen behoeften. Vanuit het oogpunt van de onderneming zelf leiden
codes tot een flexibelere regulering van de Corporate Governance. Door gebruik te maken
van het comply or explain principe wordt erkend dat er geen ‘one size fits all’-aanpak is,
maar dat een goede Corporate Governance maatwerk vereist
15. De idee in het Groenboek
om bepaalde ‘Corporate Governance’- regels beter te laten aansluiten op kleinere
beursgenoteerde ondernemingen gaat dan ook in zekere zin voorbij aan de bedoelingen van
deze ‘soft law’-regulering en het comply or explain principe. Het uitgangspunt is immers dat
van de codes kan worden afgeweken indien dat bijvoorbeeld in verband met de omvang van
13
De Nederlandse Corporate Governancecode, versie 9 december 2003, p. 4-5 14
I. MacNeil & X. Li, ‘“Comply or Explain”: market discipline and non-compliance with the Combined Code’, Corporate Governance 2006, volume 14, nr. 5, p. 493-494
15
I. MacNeil & X. Li, ‘“Comply or Explain”: market discipline and non-compliance with the Combined Code’, Corporate Governance 2006, volume 14, nr. 5, p. 487; S. Arcot, V. Bruno&A. Faure-Grimaud, ‘Corporate governance in the UK: Is the comply or explain approach working?’ International Review of Law and Economics, 30 2010, p. 194; L. Enriques, H. Hansmann&R. Kraakman, ‘The Basic Governance Structure: The Interests of Shareholders as a Class’, in: R. Kraakman e.a., The Anatomy of Corporate Law, Oxford University Press 2009, p. 67.
18
de onderneming wenselijk is. Dat neemt uiteraard niet weg dat er wel ‘best
practice’-bepalingen kunnen worden geformuleerd die meer zijn toegespitst op kleinere
ondernemingen. Bestuur, raad van commissarissen en aandeelhouders dienen gezamenlijk
overeen te komen wat de beste governancestructuur is voor hun onderneming
16. De
aandeelhouders worden dan ook aangewezen als de ultieme waakhond met betrekking tot
het afdwingen van goed ondernemingsbestuur
17.
Op Europees niveau wordt de bruikbaarheid van het ‘comply or explain’-principe niet
generiek in twijfel getrokken. Uit onderzoek, verricht in opdracht van de Europese
Commissie naar toezicht- en handhavingssystemen voor corporate governance codes in de
lidstaten, blijkt een grote tevredenheid van zowel wetgevers als marktdeelnemers, zijnde
beleggers en ondernemingen, ten aanzien van de bruikbaarheid en het functioneren van dit
principe
18.
Naast de positieve reacties is er eveneens kritiek op de toepassing van de principe in de
praktijk. De belangrijkste bezwaren die worden genoemd zijn
19:
1. Of het nu wetgeving of beursregels betreft, nationale Corporate Governance
codes dienen zowel naar hun juridische inbedding als naar de juridische
inbedding van het comply or explain principe te verwijzen;
2. Nationale Corporate Governance codes moeten duidelijkheid verschaffen op
welke specifieke soort van codebepalingen het comply or explain principe van
toepassing is;
3. Richtlijn 2006/46/EC dient de EU-lidstaten te verplichten om drielaags toezicht
op de naleving van de codes te ontwikkelingen (door aandeelhouders, de externe
accountant en een aangewezen autoriteit, bijv. de beurstoezichthouder). De
16
S. Arcot, V. Bruno & A. Faure-Grimaud, ‘Corporate governance in the UK: Is the comply or explain approach working?’ International Review of Law and Economics, 30 2010, p. 194. Zie voor een reactie op het Groenboek eveneens C. van der Elst & E.P.M. Vermeulen, ‘Corporate Governance 2.0: Assessing the Corporate
Governance Green Paper of the European Commission’, ECL 2011, p. 165-174. 17
Report of the High Level Group of Company Law Experts on a Modern Regulatory Framework for Company Law in Europe, 4 november 2002; Onderzoek naar ‘Monitoring and Enforcement Practices in Corporate Governance in the Member States’, 23 september 2009, p. 183.
18
EU, study on Monitoring and Enforcement Practices in Corporate Governance in the Member States, 23 september 2009, p.12.
19
Galle, J.G.C.M. (2012), Consensus in the comply or explain principe within the EU corporate governance framework, legal and empirical research, Deventer: Kluwer, p. 408-409.
19
aangewezen autoriteit dient jaarlijks te publiceren of en hoe vaak sancteis zijn
opgelegd met betrekking tot het uitgeoefende formele nalevingstoezicht;
4. Bij de implementatie van de voorgestelde wijzigingen van Richtlijn 2006/46/EC,
moeten alle EU-lidstaten aanwijzen welke wettelijke en bestuursrechtelijke
aansprakelijkheidsbepalingen
gelden
voor
leden
van
het
bestuurs-
leidinggevende en toezichthoudende organen met betrekking tot de publicatie
van de Corporate Governance verklaring (artikel 1 sub 8 Richtlijn 2006/46/EC);
5. Ten behoeve van meer duidelijkheid en versterking van de comply or
explain-benadering in het Europese Corporate Governance raamwerk dient Richtlijn
2006/46/EC in de nabije toekomst te worden gewijzigd overeenkomstig
bezwaren 3, 6 en 7;
6. Richtlijn 2006/46/EC dient de EU-lidstaten te verplichten ervoor zorg te dragen
dat uitsluitend Corporate Governance verklaringen worden gepubliceerd met de
gegeven uitleg voor de afwijkingen van code bepalingen opgesomd in een lijst en
met verwijzing naar de desbetreffende code bepalingen;
7. Richtlijn 2006/46/EC dient de EU-lidstaten te verplichten ervoor zorg te dragen
dat Corporate Governance verklaringen op de website van de onderneming voor
een periode van tenminste vijf jaar voor het publiek toegankelijk worden
gemaakt;
8. Voortdurend aandacht vragen voor en creëren van bewustwording voor het
comply or explain principe blijft noodzaak om de naleving van de codes verder te
verbeteren en om vermindering van naleving in de toekomst te voorkomen;
9. Het percentage van de gegeven uitleg bij afwijkingen van de code bepalingen dat
nog onvoldoende is, moet worden teruggebracht tot nul procent;
10. Alle EU-lidstaten moeten een permanente Corporate Governance commissie
hebben: (i) die functioneert als een belangrijke participant in de Corporate
Governance discussie, (ii) ontwikkelingen opmerkt en aanbevelingen verschaft
aan de politiek of participanten in de financiële markten en (iii) faciliteert in het
jaarlijkse code-nalevingsonderzoek;
11. Of de naleving van de nationale Corporate Governance code en de gegeven
uitleg voor afwijkingen van de code door de beursgenoteerde ondernemingen
20
voldoende is, moet onafhankelijk en jaarlijks onder de verantwoordelijkheid van
de permanente Corporate Governance commissie worden gemonitord om
ontwikkelingen en eventuele benodigde actualisering van de code tijdig te
herkennen. Behalve een focus op de hoogte van de naleving, de specifieke
afwijkingen en de gegeven uitleg, is hierbij ook aandacht voor de kwaliteit van de
gegeven uitleg van belang;
12. Een EU-brede expert groep dient de Corporate Governance discussie te
faciliteren, coördineren en stimuleren. Door middel van crossreferentie wordt
hiermee bijgedragen aan het verbeteren van de verschillende naast elkaar
functionerende Corporate Governance systemen. De toepassing van het comply
or explain principe is daarbij uiteraard een belangrijk onderwerp.
Een belangrijke constatering op basis van deze uitkomsten is dat de kritieken eerder het
gedrag van de verschillende partijen betreffen dan het principe zelf. Of te wel, de
‘knelpunten’ bevinden zich niet zozeer in de principe zelf, maar meer in de toepassing van
de principe. Dit ‘knelpunt’ zal in dit onderzoek nader worden onderzocht. Hierbij zal met
name ingegaan worden op de kwaliteit van de uitleg bij het niet naleven van de Corporate
Governance code.
21
3. Onderzoeksontwerp
3.1 Methode van dataverzameling
20Gestructureerde en ongestructureerde dataverzameling
Informatie kan op gestructureerde of ongestructureerde wijze verzameld worden. Volgens
de gestructureerde wijze verzameld men de informatie op basis van gegevens die reeds
bekend zijn. Er worden bijvoorbeeld gericht observaties uitgevoerd of men stelt gericht
vragen. Het verzamelen van ongestructureerde informatie verloopt door het stellen van
oriënterende vragen, waarbij de antwoordmogelijkheden niet vast liggen. Ook de
observaties gescheiden volgens deze methode meer oriënterend (men heeft een
observatielijst met minder specifieke thema’s). De ongestructureerde methoden behoren
tot de kwalitatieve onderzoeken.
Directe versus indirecte dataverzameling
Het direct vragen naar informatie kan wel eens te bedreigend overkomen of kan als te
belastend worden ervaren. Sommige onderwerpen zijn immers te beladen van aard. Een
indirecte wijze van gegevens verzamelen is dan meer geschikt. Via zijwegen kan een
onderzoeker inzicht krijgen in het onderwerp waarin hij geïnteresseerd is. Het nadeel van
deze manier van gegevens verzamelen is echter dat niet met zekerheid kan worden
vastgesteld of men inderdaad meet wat men wil meten (validiteit). Daartegenover staat dat
men met een directe benadering ook niet met zekerheid kan stellen dat de gegeven info
waarachtig is gegeven.
Wijze van dataverzameling
Volgens Baarda, de Goede en Kalmijn (2006) zijn er een aantal methoden om aan benodigde
informatie te komen. Dit kan door middel van:
A. Het gebruik maken van bestaande informatie (gestructureerd);
B. Het verkrijgen van gegevens via observatie (ongestructureerd);
C. Het
verkrijgen
van
gegevens
via
schriftelijk
of
mondeling
interview
(ongestructureerd).
20
22
A. Het gebruikmaken van bestaande informatie
Uit praktische overwegingen geniet deze methode meestal de voorkeur van onderzoekers.
De kosten zijn laag en je valt geen mensen lastig of bent afhankelijk van anderen. Vaak is er,
zonder dat men zich hiervan bewust is, al informatie die gebruikt kan worden ter
beantwoording van de onderzoeksvraag. Indien er gebruik wordt gemaakt van bestaand
materiaal is het erg van belang dat er gelet dient te worden op de overeenkomsten van die
onderzoeken.
B. Het verkrijgen van gegevens via observatie
Wanneer een project gedragsafhankelijk is, dan is de observatie van personen zinvol. Bij
observatie is het een probleem dat sommige vormen van gedrag zeer sporadisch
voorkomen, waardoor dit gedrag moeilijk te constateren is. Gedrag dat zich verder ook
moeilijk laat observeren, is gedrag met een intiem karakter. Mensen zijn soms wel bereid
hierover vragen te beantwoorden, maar staan meestal niet toe dat dit geobserveerd wordt.
Een ander nadeel is dat observatie in vergelijking tot interviewen veel tijd kost.
C. Het verkrijgen van gegevens via schriftelijk of mondeling interview
Er zijn twee manieren om te interviewen, namelijk door middel van een interview of door
middel van een enquête.
Het afnemen van interviews gaat gepaard met een aantal voor- en nadelen. Interviews zijn
vooral geschikt als men geïnteresseerd is in de achtergronden van gedragingen, ervaringen,
meningen en gevoelens. Het nadeel van het afnemen van interviews is dat de respondent
zijn antwoorden afstemt op de reacties van de interviewer. Respondenten zijn geneigd om
sociaal wenselijke antwoorden te geven. De invloed van sociaal wenselijke antwoorden kan
de interviewer beheersen door geen afkeuring of bevestiging te laten blijken. Ook kan de
interviewer een aantal specifieke vragen aan de vragenlijst toevoegen, waarmee
diepgaander op de overtuigingen kan worden ingegaan. Naast het bovengenoemde nadeel
zorgt ook het doorgaans selectieve geheugen voor onbetrouwbare antwoorden. Als iets
langere tijd is geleden, zal het moeilijk zijn om voorbeelden correct te gegeven. De
interviewer zal dus ook moeten vragen naar de huidige situatie en zal vervolgens de
vroegere situatie daarmee moeten vergelijken. Daarnaast zullen mensen eerder bereid zijn
23
om aan een interview deel te nemen als ze een uitgesproken mening hebben. Hierdoor kan
er een selecte groep respondenten ontstaan, waarop de onderzoeker bedacht moet zijn.
Een interviewer zal dus zorg moeten dragen voor een gunstige omgeving en voor specifieke
vragen waarmee de sociale wenselijkheid kan worden onderzocht.
3.2 Dataverzameling
Om de geformuleerde onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, dient er data verzameld
te worden. In Nederland bestaat de mogelijkheid om af te wijken van de Corporate
Governance code, indien wordt toegelicht welke bepalingen niet worden nageleefd en om
welke redenen deze niet worden nageleefd. De kwaliteit van de uitleg voor het niet naleven
van de Corporate Governance code verschilt per onderneming. Met dit onderzoek wordt
onderzocht in hoeverre de kwaliteit van de uitleg als ‘waardevol’ of ‘symbolisch’ kan worden
ervaren bij het afwijken van de Corporate Governance code. Het onderzoek zal zich richten
op de huidige situatie, dus de jaarverslagen van 2011.
Om de kwaliteit van de uitleg te kunnen meten is door van Ees en Hooghiemstra een
model
21ontworpen, waarbij zij de toelichtingen ‘coderen’ in diverse categorieën. Hierbij
hebben zij de volgende negen categorieën onderscheiden:
Richtlijn nummer uit de Nederlandse Corporate Governance code inzake […] wordt niet
toegepast, omdat de onderneming ….
1. bestaande afspraken en/of contracten wenst te respecteren (“bestaande contracten
argument”);
2. de richtlijn in strijd acht met jurisprudentie en/of wet- en regelgeving, dan wel
nadere wetgeving op dit terrein wenst af te wachten en/of zich conformeert aan
bestaande wet- en regelgeving en/of deze afdoende acht (“wetgevingsargument”);
3. nog bezig is met het implementeren van de richtlijn en de verwachting heeft deze in
het komende boekjaar wel na te leven (“tijdelijke afwijking”);
4. een eigen regeling kent waarvan zij uitdrukkelijk vindt dat deze in lijn is met de geest
van de Nederlandse code (“eigen regeling in lijn met de Nederlandse code”);
21
Hooghiemstra, R., van Ees, H. (2011) Standardization of non-compliance with corporate governance codes, Regulation & governance, vol.5, issue 4, blz. 487
24
5. een andere regeling kent (toelichting: er wordt in dit geval slechts informatie over de
eigen regeling verschaft zonder nadere motivering) (“alternatieve interne regeling”);
6. vindt dat de richtlijn vraagt om een werkwijze die niet gebruikelijk is in de lenen
en/of sectoren waarin zij actief is (“contextueel argument”);
7. vindt dat de invoering van de richtlijn een te grote administratieve en/of financiële
last zou vergen en/of vindt dat de onderneming te klein is om de richtlijn te kunnen
naleven (“grootte argument”);
8. vindt dat de richtlijn ligt op een terrein dat een privéaangelegenheid van bestuurders
en/of commissarissen is (“privacy argument”); en
9. op een overige reden wijst (“overige argumenten”).
Richtlijn 9 is erg ‘algemeen’ en door Edgar Karssing en Ronald Jeurissen
22onder verdeeld in
de volgende richtlijnen:
10. het wenselijk acht dat vertegenwoordigers van bepaalde groeperingen in de raad
zitting hebben (“het in de raad zitting nemen argument”); en
11. van mening is dat de bepaling niet op haar van toepassing is (“niet van
toepassingsargument”).
In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van dit model en zal nader onderzocht worden in
hoeverre de kwaliteit van de uitleg als ‘waardevol’ of ‘symbolisch’ kan worden ervaren bij
het afwijken van de Corporate Governance code. Bovenstaand model is door Edgar Karssing
en Ronald Jeurissen nader geanalyseerd. Hierbij hebben zij een analyse uitgevoerd naar van
de kwaliteit van de uitleg, waarbij de nadruk is gelegd op de argumentatieve structuur van
de uitleg. Zij stelden de vraag: wanneer zijn deze argumenten valide en wanneer niet? Als
onderzoeker is het niet mogelijk om een uitspraak te doen op de vraag of een argument
inhoudelijk geldig is. Wel is het mogelijk om vanuit de argumentatieleer te wijzen op
formele aandachtspunten bij de beoordeling van deze genoemde argumenten. Deze
aandachtpunten zijn uiteengezet in bijlage 1. Op basis van dit model wordt de kwaliteit van
de uitleg in dit onderzoek dan ook nader beoordeeld.
22
25
Op basis van de argumentatieleer
23kunnen de volgende vijf formele vereisten aan de
argumentatie van de uitleg worden gesteld:
1. Er worden ter uitleg van de afwijking één of meer argumenten genoemd. Een
simpele constatering van de afwijking, zonder verdere argumenten waarom de
afwijking is gemaakt, kan niet als een uitleg worden beschouwd.
2. De argumentatie is logisch geldig, dat wil zeggen dat de conclusie volgt uit de
premissen.
3. De argumenten zijn relevant, dat wil zeggen ter zake doende; ze maken
redelijkerwijs plausibel dat de afwijking terecht is.
4. De argumentatie is volledig; dit betekent vooral dat relevante argumenten niet
ontbreken.
5. De argumenten zijn waar (voor zover de kennis reikt), dat wil zeggen in
overeenstemming met de feiten en met de overtuigingen van degene die uitlegt. In
het kader van de ‘Pas toe of leg uit’- systematiek moet met het vereiste van
waarheid voorzichtig worden omgegaan. De systematiek is immers gebaseerd op
vertrouwen. Al te zware eisen ten aanzien van verificatie ondermijnen de functie
van vertrouwen als sociaal coördinatiemechanisme.
De methode van dataverzameling betreft informatieanalyse van de verschillende
jaarverslagen van de Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen. Deze informatie is
beschikbaar via verschillende websites, zoals bijvoorbeeld de Kamer van Koophandel. De
beursgenoteerde ondernemingen dienen namelijk ieder jaar verplicht hun jaarrekening te
deponeren bij de Kamer van Koophandel. Hierdoor is de benodigde informatie publiek
beschikbaar en is het onderzoek uitvoerbaar.
In dit onderzoek zullen de jaarverslagen 2011 uitgelicht worden, door 30 jaarrekeningen te
selecteren. De wijze en omvang van de selectie wordt nader uitgewerkt in paragraaf 3.3.
Indien de data zijn verzameld, worden de gegevens (de uitleg) op basis van bovenstaande
categorieën ingedeeld, waardoor de kwaliteit van de toelichting nader geanalyseerd kunnen
23
26
worden. De kwaliteit van de toelichtingen worden nader beoordeeld aan de hand van de in
bijlage 1 opgenomen model, dat door Edgar Karssing en Ronald Jeurissen is ontworpen.
Op basis van de opgenomen uitleg in het jaarverslag kan worden beoordeeld om welke
reden de desbetreffende onderneming afwijkt van de Corporate Governance code. Door de
uitleg te beoordelen is het mogelijk om de uitleg te ‘coderen’ en op basis van deze codering
te toetsen aan de eisen, zoals deze zijn opgenomen in bijlage 1. Nadat de uitleg nader
geanalyseerd wordt op basis van dit model, is het mogelijk om te beoordelen of er sprake is
van een onderneming specifieke uitleg of dat er sprake is van een ‘algemene’ uitleg, waarbij
de uitleg dan als ‘symbolisch’ kan worden gezien.
3.3 Selectie
Vanwege het feit dat er sprake is van een omvangrijke Nederlandse Corporate Governance
code - er zijn namelijk 127 bepalingen waaraan een onderneming dient te voldoen – vindt er
in dit onderzoek een afbakening van de te onderzoeken (niet nageleefde) bepalingen plaats.
Dit onderzoek zal zich richten op de vijf meest uitgelegde best practice bepalingen.
De Monitoringscommissie Corporate Governance Code onderzoekt jaarlijks welke best
practice bepalingen het vaakst uitgelegd worden, omdat deze bepalingen niet worden
nageleefd. Op basis van het meest recente rapport (Rapport Monitoring Commissie
Corporate Governance Code 2011
24) is geconstateerd dat de volgende vijf best practice
bepalingen het meest zijn uitgelegd:
#
Best practice bepaling
1
II.1.1 Maximale benoemingstermijn bestuurders
2
II.2.8. (a) Maximale ontslagvergoeding bestuurders
3
IV.3.1 Webcasting analistenbijeenkomsten, presentaties en persconferenties voor alle
aandeelhouders
4
III.5 Samenstelling en rol van de drie kerncommissies van de raad van commissarissen
5
III.3.5 Maximale zittingstermijn voor commissarissen van 3 keer 4 jaar
Tabel 1: Overzicht van de vijf meest niet nageleefde best practice bepalingen
24
Monitoring Commissie Corporate Governance Code, Rapport Monitoring Commissie Corporate Governance Code 2011, 2011, blz. 21
27
Op basis van bovengenoemde bepalingen zal nader onderzoek worden verricht naar de
kwaliteit bij de toelichting voor het afwijken van de betreffende best practice bepaling.
Vooraf is lastig te bepalen welke ondernemingen betrokken moeten worden in de
steekproef en welke ondernemingen uitgesloten kunnen worden. Er is namelijk van te voren
niet te zeggen welke onderneming deze bepalingen wel of niet naleeft. Hierdoor worden
willekeurig 30 jaarverslagen beoordeeld. De selectie vindt aselect plaats en door middel van
het doorlezen van het jaarverslag zal blijken of de betreffende onderneming één van
bovengenoemde bepalingen niet heeft nageleefd. In de steekproef worden 30 jaarverslagen
beoordeeld. In enkele gevallen kan er sprake zijn van het feit dat er meer dan één van de
eerder genoemde bepalingen niet worden nageleefd. In dat geval worden alle
(bovengenoemde) bepalingen – indien van toepassing- nader beoordeeld. Er vindt dus een
deelwaarneming van 30 jaarverslagen plaats en dat houdt in dat er minimaal 30
toelichtingen voor het niet naleven van best practice bepalingen worden geanalyseerd.
3.4 Data-analyse
De analyse van data vindt plaats met behulp van de in bijlage 1 opgenomen model. De uitleg
op niet nageleefde bepalingen worden ingedeeld in een categorie, zoals deze is opgenomen
in bijlage 1. Op basis van de uitleg die is opgenomen in het jaarverslag is het mogelijk om de
uitleg te ‘coderen’. Op basis van deze codering wordt de uitleg getoetst aan de punten, zoals
deze in het model (bijlage 1) zijn opgenomen. De uitleg wordt per onderneming en per
bepaling geanalyseerd. Hierdoor is het mogelijk om per bepaling te beoordelen of er sprake
is van een onderneming specifieke uitleg. Bij het beoordelen van de uitleg wordt het
volgende onderscheidt gemaakt in de mate waarin een onderneming voldoet aan een
onderneming specifieke uitleg:
* Voldoet aan de eisen van de argumentatieleer;
* Voldoet deels aan de eisen van de argumentatieleer;
* Voldoet niet aan de eisen van de argumentatieleer.
Doordat de uitleg kan worden onderscheiden is het mogelijk om te analyseren in welke
mate ondernemingen voldoen aan de voorwaarden, zoals deze worden gehanteerd in dit
28
onderzoek. De uitleg wordt onderscheiden door het toepassen van het meetmodel, dat is
opgenomen in bijlage 1. Indien een uitleg voldoet aan alle eisen wordt deze uitleg ingedeeld
in de categorie ‘voldoet aan de eisen van de argumentatieleer’. Wanneer een uitleg aan één
of meerdere – maar niet aan alle – eisen voldoet wordt de uitleg ingedeeld in de categorie
‘voldoet deels aan de eisen van de argumentatieleer’. Indien de uitleg voldoet aan geen
enkele eis van de argumentatieleer, wordt deze uitleg ingedeeld in de categorie ‘voldoet
niet aan de eisen van de argumentatieleer’.
De resultaten van dit onderzoek zullen op totaalniveau (per bepaling) worden
gepresenteerd. Echter wordt er wel onderscheid gemaakt per bepaling, waardoor naar
voren zal komen of er een bepaalde tendens is bij een specifieke best practice bepaling.
29
4. De onderzoeksresultaten
4.1 Inleiding
Zoals beschreven in hoofdstuk 3 (het onderzoeksontwerp) is voor het beantwoorden van de
hoofdvraag een analyse uitgevoerd. In deze analyse is gekozen voor een afbakening voor de
te analyseren best practice bepalingen van de Corporate Governance code. Dit vanwege het
feit dat er sprake is van een omvangrijke Nederlandse Corporate Governance code. Er zijn
namelijk 127 bepalingen waaraan een onderneming dient te voldoen. Om het onderzoek
uitvoerbaar (en meetbaar) te houden is gekozen om de vijf meest uitgelegde best practice
bepalingen nader te beoordelen.
De Monitoringscommissie Corporate Governance Code onderzoekt jaarlijks o.a. welke best
practice bepalingen het vaakst uitgelegd worden. Op basis van het meest recente rapport
(Rapport Monitoring Commissie Corporate Governance Code 2011
25) is de selectie voor de
te analyseren best practice bepalingen gemaakt. Het overzicht (tabel 1) van deze vijf best
practice bepalingen is terug te vinden in hoofdstuk 3.3.
4.2 Resultaten per bepaling
Het onderzoek is afgebakend in de vijf meest uitgelegde best practice bepalingen van de
Nederlandse Corporate Governance code. Hierbij is per bepaling geanalyseerd of de uitleg
voldoet aan de eisen vanuit de argumentatieleer. Doordat de analyse per bepaling heeft
plaatsgevonden is het mogelijk om de resultaten per bepaling te analyseren. De inhoudelijke
analyse per bepaling en per onderneming is opgenomen in bijlage 2.
25
Monitoring Commissie Corporate Governance Code, Rapport Monitoring Commissie Corporate Governance Code 2011, 2011, blz. 21
30
De resultaten per bepaling (vanuit tabel 2) ten opzichte van de overige bepalingen wordt
hieronder weergegeven:
Figuur1: Overzicht per bepaling van de niet nageleefde bepalingen ten opzichte van de overige bepalingen
Bepaling II 1.1 Maximale benoemingstermijn bestuurders
Een bestuurder wordt benoemd voor een periode van maximaal vier jaar. Herbenoeming kan
telkens voor een periode van maximaal vier jaar plaatsvinden.
Van de in de steekproef beoordeelde ondernemingen heeft 27% - zie ook tabel 2 en figuur
1- deze bepaling niet toegepast. Dat wil zeggen dat 27% van de in de steekproef
beoordeelde ondernemingen deze bepaling hebben ‘uitgelegd’. De uitleg van deze bepaling
is getoetst aan de eisen, zoals deze worden gesteld in de argumentatieleer. Vanuit deze
toetsing blijkt dat 87% van de beoordeelde ondernemingen – die deze bepaling niet naleven
– deels voldoen aan de eisen van de argumentatieleer en dat de overige 13% niet voldoet
aan de eisen van de argumentatieleer. Wat hieruit blijkt is dat het overgrote deel, deels een
onderneming specifieke toelichting hebben opgenomen in het jaarverslag.
Bepaling II 2.8 Maximale ontslagvergoeding bestuurders
De vennootschap verstrekt aan haar bestuurders geen persoonlijke leningen, garanties, en
dergelijke, tenzij in de normale uitoefening van het bedrijf en tegen de daarvoor voor het
gehele personeel geldende voorwaarden en na goedkeuring van de raad van
commissarissen. Leningen worden niet kwijtgescholden.
Vanuit de steekproef blijkt dat deze bepaling het meest wordt ‘uitgelegd’. In totaal legt 36%
van de geselecteerde ondernemingen deze bepaling uit. Ook hier blijkt uit de toetsing van
de uitleg – aan de eisen vanuit de argumentatieleer – dat het overgrote deel, deels voldoet
aan de eisen vanuit de argumentatieleer. Ruim 65% van de ondernemingen die deze
27% 36% 14% 11% 12% 0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40% Bepaling II.1.1 Bepaling II.2.8 Bepaling IV.3.1 Bepaling III.5 Bepaling III.3.5
31