• No results found

Talkshowinterviews met politici: de rol van beeld en beeldfragmenten voor gespreksdeelnemers en tv-kijkers

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Talkshowinterviews met politici: de rol van beeld en beeldfragmenten voor gespreksdeelnemers en tv-kijkers"

Copied!
84
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

0

Talkshowinterviews met politici: de rol

van beeld en beeldfragmenten voor

gespreksdeelnemers en tv-kijkers

Jesper Verhoef Masterscriptie Communicatie- en

Lopende Diep 16a Informatiewetenschappen

9712 NW Groningen Begeleider: Dr. C.L.A.Sauer

06-42362986 Rijksuniversiteit Groningen

(2)

1

Inhoudsopgave

1. Inleiding 2

1.1 Onderzoeksvraag en relevatie 3

2 Theoretisch kader 5

2.1 Aandacht voor ontwikkelingen in nieuws op televisie noodzakelijk 5

2.2 Common ground en overhearer design 7

2.3 ‘Overlooker’ design: het toegankelijk maken van informatie via beeld 10 2.3.1 Het onderscheid tussen studiopubliek en tv-kijkers 10 2.3.2 ‘Overlooker’ design in de televisietalkshow Pauw en Witteman 12

2.4 Beeld ter bewerkstelliging van topicale focus 14

2.4.1 Sancties bij niet-ingaan op vragen cq vraagontwijking 16 2.4.2 Kunnen beeldfragmenten niet-gaan op vragen bemoeilijken? 18

3 Conceptueel kader 20

3.1 Manier waarop beeldfragmenten in beeld gebracht worden 20

3.2 Opzet 22

3.1 Data en methode 23

3.2 Nieuwsinterview of talkshow? 25

4 Beeldfragmenten ter introductie en explicatie van onderwerp 27

4.1 Beeldfragmenten ter introductie van een onderwerp 27

4.2 Beeldfragmenten om de neutraliteit van interviewers te behouden 32

4.3 Sancties bij niet-reageren of ontwijken 37

4.4 Vertoonde beelden als verrassingsinstrument 43

4.5 Deviant case: accommodatie als wapen voor politicus 54

5 Conflictscheppend en -oplossend potentieel van beelden 57

5.1 Propositie van de beelden door politici betwist op epistemische gronden 57

5.2 Conflict over de beelden zelf 60

5.3 Niet mogen tonen van beelden: angst voor de confrontatie? 67

6 Resultaten 72

6.1 Bevindingen bij inzet van beelden ter introductie en explicatie van een

onderwerp 72

6.2 Bevindingen bij conflictscheppend en -oplossend potentieel van beelden 73

7 Conclusies 75

7.1 Advies aan interviewers 75

7.2 Advies aan politici 76

7.3 Beantwoording hoofdvraag 77

8 Discussie 79

(3)

2

1.

Inleiding

In september van dit jaar mogen de Nederlandse kiezers voor de vijfde keer in elf jaar naar de stembus voor Tweede Kamerverkiezingen. Of de term ‘Italiaanse toestanden’, waarover het NRC Handelsblad in dit kader sprak, terecht is of niet, zeker is dat de nationale politiek de afgelopen jaren in het midden van de dagelijkse actualiteit staat. Tel hierbij op dat er meer en meer politieke partijen zijn die hun leider via leiderschapsverkiezingen, die met publieke debatten gepaard gaan, door hun leden laten kiezen (PvdA, GroenLinks, CDA), en duidelijk wordt dat gesprekken over de politieke constellatie niet uit het leven van alledag zijn weg te denken.

Belangrijkste informatieverschaffer aan de meeste Nederlandse burgers over de ideeën van politici zelf is de televisie. We leven, ook in het tijdperk van toenemend (mobiel) internetgebruik, nog steeds in een sterk door de televisie gedomineerde cultuur (Hermes en Reesink 2003: 9).1 In talloze programma’s worden politici dagelijks ondervraagd over hun toekomstplannen, beleidsmaatregelen en zo verder. Dit is voor hen vooral belangrijk, om verantwoording af te leggen. Hieruit blijkt al een zekere afhankelijkheid van politici ten opzichte van dit massa-medium – zonder optredens immers geen aandacht. Ekström (2001) noemt dit de ‘mediatisering van de politiek’, en onderscheidt naast afhankelijkheid van ook de aanpassing aan de massamedia waarin ze verschijnen.

Wanneer politici op televisie verschijnen, schuiven ze dikwijls aan bij interviewprogramma’s. Bij de analyse van dergelijke interviews gaan gespreksanalisten uit van de institutionele setting waarin deze plaatsvinden. Daarmee bedoelen ze dat er min of meer vastgelegde patronen zijn waarlangs deze interviews plaatsvinden. Deze vormen de unieke ‘vingerafdruk’ die het van andere vormen van institutionele of alledaagse gespreksvormen onderscheidt – bijvoorbeeld bij het verkrijgen van de spreekbeurt (Heritage en Greatbatch 1991: 95-96). Opvallend is dat binnen deze analyses amper aandacht is voor de rol van het beeld. Interviews op televisie worden gelijkgesteld aan die op radio – alsof het beeld geen invloed op de conversatie of de uitkomst daarvan heeft. Binnen de conversatie-analyse worden interviews op de televisie met andere woorden behandeld alsof het ‘teksten’ zijn.

Dit is een grove miskenning van de rol die het beeld op de (perceptie van de) interviews heeft. Het beeld legt namelijk, letterlijk, een perspectief voor, zorgt voor een dynamische indruk, voor een vorm van dramatisering. De reactie die na en soms ook tijdens de vertoning van (bewegende beelden) wordt verwacht van talkshowgasten, in casu politici, wordt vervolgens ook weer in beeld gevangen - wat de focus op beelden permanent maakt (Holly 2012). Dit maakt dat gefilmde interviews uit drie aspecten bestaan, die ook alledrie aandacht uit het onderzoeksveld dienen te krijgen: spraak, non-verbale communicatie en de montage hiervan.

Het publiek dat interviews met politici via de televisie tot zich neemt zal zich, zo valt uit bovenstaande op te maken, primair richten op de getoonde beelden. In de toekomst zal deze tendens enkel sterker worden. Sauer (2007: 271) voorspelt, in een onderzoek naar kersttoespraken: ‘They [de kijkers, JV] may hear only what their eyes can assess’. Beelden hebben niet alleen een

1

(4)

3

sterkere emotionele werking dan taal, ook zorgen ze voor tachtig procent van de menselijke waarneming, tegenover twintig procent voor hetgeen we horen (Holly 2004: 46)2. Dit is op zijn minst een aanbeveling ook daadwerkelijk aandacht aan dat beeld te besteden – ook bij de analyse van interviews in talkshows. In dit onderzoek wordt hier een aanzet toe gegeven, in de hoop dat ook andere onderzoekers zich (vaker) de wezenlijke vraag zullen stellen: wat maakt dat gesprekken c.q. interviews indien opgenomen op camera anders verlopen dan wanneer dit niet het geval is? Wat zijn de verklaringen hierachter?

1.1

Onderzoeksvraag en relevatie

De drie pijlers waaruit televisie-interviews bestaan, zo is zojuist vastgesteld, zijn naast spraak ook non-verbale communicatie en de montage van dit alles. De laatste twee componenten leggen de nadruk op het beeld en dan vooral op hoe de gespreksdeelnemers in beeld worden gebracht. Binnen televisie-interviews worden tegenwoordig echter ook beelden ingezet binnen de interviews zelf. Met deze beelden worden beeldfragmenten bedoeld, voornamelijk video-beeldfragmenten (in het Duits: Einspielfilme). Deze interviews onderscheiden zich dus van die waarin geen beeldfragmenten ingezet worden.

Naar de rol van deze beelden c.q. beeldfragmenten binnen interviews wordt in deze scriptie onderzoek gedaan. Deze beelden zijn een relatief nieuwe manier om binnen interviews op televisie (bewegende) beelden te tonen die op hetzelfde moment voor de interviewers, de geïnterviewde en het publiek toegankelijk zijn. Ze zorgen voor gemeenschappelijke kennis, die kan dienen als basis voor verdere vragen. Tevens kunnen beelden zorgen voor een twistpunt én vervolgens bijdragen aan de oplossing daarvan.

Naar al dit soort kwesties is nog nauwelijks onderzoek gedaan, terwijl het voor de diverse betrokken partijen toch zeer interessant is.3 Immers, interviewers zullen hun televisieprogramma zo willen inrichten dat er optimaal de ruimte is voor vraagstelling, dat de informatie waarop die vragen gebaseerd is duidelijk is, maar bovenal dat de vragen die gesteld worden nieuwswaardige informatie ontlokken. De politici op hun beurt zullen zich logischerwijs hierop willen voorbereiden. Aan beide zaken hoopt onderhavig onderzoek bij te dragen. Belangrijker nog dan tot aanbevelingen voor deze groepen te komen, wordt getracht te schetsen hoe de inzet van vooral bewegende beelden voor de kijker uitpakt.

Buiten deze voor het dagelijkse leven toepasbare relevantie, is er ook een meer wetenschappelijke grond voor deze scriptie. Mogelijk komen er incongruenties tussen de bestaande theorieën, gebaseerd op transcripten van die interviews, en de bestaande praktijk uit naar voren. In ieder geval wordt getoond hoe de inzet van beeld in interviews op televisie invloed heeft op hoe het publiek die interviews waarneemt. Hoofdvraag daarbij is: hoe worden (bewegende) beeldfragmenten binnen

2

Kress (1998: 55) stelt overigens dat informatie-overload voor de verschuiving van taal naar beeld in het communicatielandschap verantwoordelijk is. Merk op dat sinds het verschijnen van zijn artikel die informatie-overload navenant is toegenomen – de tendens zal dus enkel sterker geworden zijn.

3

(5)

4

talkshows ingezet om de tv-kijkers beter te bereiken dan met spraak alleen, dat wil zeggen bij te laten dragen aan een beter ‘overlooker design’?

Om dit te onderzoeken worden in dit onderzoek Nederlandse interviews met politici geanalyseerd. Voor deze categorie interviews is gekozen omdat hier het meeste onderzoek naar gedaan is (o.a. Clayman 2001; Clayman en Heritage 2002; Heritage en Greatbach 1991; Lauerbach 2006). Met Bull (1994) ben ik daarenboven van mening dat het politieke interview een bijzonder en onderscheidend conversatiekenmerk in zich draagt. In zekere mate is er sprake van een illusie: wat een conversatie lijkt, is in werkelijkheid een optreden, opgezet voor een overhorend publiek van in potentie miljoenen. Het tonen van beelden kan hierbij een behulpzaam instrument zijn om onderwerpen toegankelijk te maken en ter sprake te brengen, maar ook om op meer confronterende wijze informatie aan politici te ontlokken.

(6)

5

2.

Theoretisch kader

2.1

Aandacht voor ontwikkelingen in nieuws op televisie noodzakelijk

In een themanummer van het tijdschrift Discourse & Communication uit 2010 worden nieuwe ontwikkelingen op het vlak van het brengen van nieuws op televisie nader belicht. De introducerende pagina’s slaan de spijker op de kop, wanneer gesteld wordt dat

‘the discourse of broadcast news is shifting in relation to larger transformations in news culture and the technology of news production, as well as in relation to changes in the wider society. Transformations in news ecology such as the shift to a 24-hour news cycle and the competition engendered by multi-platform news delivery (…) may have an impact on both the form and content of broadcast news discourse (Thornborrow en Montgomery 2010: 101)’

De makers van interviewprogramma’s op de Nederlandse televisie, voor alles die van Pauw en Witteman, spelen op deze ontwikkelingen in. Zo werd voorafgaand aan een debat tussen vijf kandidaat-leiders van de PvdA opgeroepen tijdens hun voordrachten online te stemmen over de kwaliteit ervan. Voorts werd expliciet vermeld dat de tweets die tijdens de uitzending verstuurd werden voorgelezen konden worden. Hiermee proberen de programmamakers de aandacht van het publiek vast te houden door het actief invloed te laten hebben tijdens de uitzending. Dat wil zeggen: ze geven het publiek in ieder geval het idee dat dat mogelijk is.

Een dergelijk voorbeeld van het inzetten van sociale media en online polls is echter relatief uitzonderlijk en staat nog in de kinderschoenen. Wat wel ontwikkeld is en ook veelvuldig toegepast wordt, is het inzetten van beeldfragmenten voorafgaand of tijdens een interview. Deze kunnen stilstaand zijn, bijvoorbeeld het voorlezen van een verklaring die op schermen in de studio getoond wordt, of bewegend – een zogenaamd videofragment. De gasten van het programma zijn met dit format bekend en worden door dit procedé niet verrast. Integendeel: vaak reageren geïnterviewden verheugd als de interviewers aankondigen naar een filmpje te kijken, nieuwsgierig als ze zijn naar wat de programmamakers (over) hen te vertellen en te laten zien hebben. Juist wanneer zo’n filmpje achterwege blijft, kan dit opvallen, zo blijkt uit onderstaand fragment. Ook hier wordt een kandidaat-leider van de PvdA geïnterviewd, ditmaal Martijn van Dam door Matthijs van Nieuwkerk bij De wereld draait door:

Fragment 1. DWDD.22.02.2012

N: U moet dus iets kunnen daar in de kamer, het HANDwerk, Debatteren[ ]scherp zijn, fel zijn

D: [ja] N: KOMisch[ zijn af en toe ]

D: [Heb je filmpjes ] opgezocht?

N: Ik heb geen filmpjes opgezo[cht ] Ik vraag het u recht in uw ogen, bent u daar klaar voor?

D: [jammer] D: Zeker, kom maar op.

(7)

6

geïnterviewde kunnen confronteren. Overigens hebben de politici, net als andere gasten, ook helemaal geen keuze of ze een beeldfragment willen zien of niet, zo blijkt uit het interview met kandidaat-lijsttrekker Mona Keijzer van het CDA die te gast is bij Knevel en Van den Brink.

Fragment 2. KVDB.14.05.2012 32.16-32.23 B: U komt uit Volendam

K: Ja

B: Zullen we even kijken hoe ze daar over u denken? K: Oke, oke, ik heb geen keuze hè? (lacht)

B: Nee u mag nee zeggen maar dan doen we het toch

In lijn met bevindingen uit de gespreksanalytische literatuur, zorgt een opening met beeldfragmenten voor de agenda van het interview: het onderwerp waarover gesproken wordt, wordt hier bepaald (Clayman 1991). Echter, anders dan in die literatuur, neemt hier het beeld (een groot deel van) de functie van gesproken taal over. Het functioneert als ‘filter’ van mogelijk verbale bijdragen (Sauer 2012b).

Door de rol die beeldfragmenten bij interviews spelen te bezien, wordt een relevante aanvulling gegeven op onder meer het themanummer waarmee ik het hoofdstuk opende. Dat ging in op de ‘personalisering’ van en binnen nieuwsinterviews: hoe oprechtheid, emoties en expressiviteit vormgegeven worden. Welke rol beelden daarbij spelen blijft echter onderbelicht. Dit is opvallend, daar dezelfde Montgomery (2007: 104) bij zijn eerdere bespreking van nieuwsreportages op televisie terecht opmerkte dat woord en beeld een ‘mutual assembly’ vertonen: de woorden lijken aangestuurd door de beelden, terwijl tezelfdertijd het omgekeerde ook het geval lijkt te zijn. Hij concludeert dat nieuws op televisie niet zonder beelden kan. Vervolgens verbindt hij hier nochtans geen conclusies aan voor zijn bespreking van wat hij ‘the broadcast news interview’ noemt.4

Dit is een gemis, daar een analyse naar de inzet van beeld een aanvulling op bestaande literatuur kan zijn. Sterker, analyses van talkshowinterviews op televisie die geen rekening houden met het beeld, missen de betekenis die juist het beeld toevoegt. Sauer (2012a: 11) stelt hierover: ‘Wo bestimmte semiotische Mittel eingesetzt werden, prägen sie dem kommunikativen Geschehen eigene Bedeutungen auf.‘ Berry (1988: 170) spreekt in soortgelijke bewoordingen, als hij de relatie tussen beeld en geluid als ‘pas de deux’ omschrijft: ze móeten elkaar ondersteunen. De kenmerken van het medium tv, die naast het gesprokene voor alles dus ook het beeld bestaan, en de semiotische hulpbronnen die hieraan ontspruiten mogen niet veronachtzaamd worden (Sauer 2007: 234). Zij zorgen voor wat Atkinson (1984) ‘televisuality’ noemt.

Een analyse van (fragmenten van) televisie-interviews dient aldus op een multimodale benadering gestoeld te zijn. Het gaat om het samenspel van verschillende modi (Sauer 2012a: 5). Belangrijk daarbij is dat de gelijkwaardigheid van alle modi erkend wordt, in plaats van een eenzijdige nadruk op verbale tekst die nu bestaat (Neufeld 2008: 27). Juist op dat vlak van interactie tussen modi is nog een wereld te winnen: tot op heden is veel meer bekend over het functioneren van individuele modi (Stöckl 2004).

4

(8)

7

In werkelijkheid bestaat multimodale communicatie uit een samenspel van vier modi bestaat: beeld, taal, geluid en muziek, waarbinnen weer sub-modi te onderscheiden zijn (Stöckl 2004: 13). Zo kan een beeld stilstaand of bewegend (een videofragment) zijn, terwijl taal op haar beurt onder meer onder te verdelen is in gesproken taal (kenmerkend voor interviews in het algemeen) en geschreven taal. Dit laatste gebeurt bijvoorbeeld wanneer een tweet geprojecteerd wordt, die vervolgens al dan niet voorgelezen wordt. Ook muziek en geluid zijn nader onder te verdelen, maar daar deze modi niet meegenomen worden in dit onderzoek (behoudens het stemgeluid van de gesprekspartners, bijvoorbeeld bij stemverheffing) wordt dit hier niet gedaan. Het meenemen van ook deze twee modi zou het onderzoek te uitgebreid maken – over het samenspel tussen de modi beeld en taal (en dan voornamelijk hoe de inzet van de modus beeld, namelijk beeldfragmenten, invloed heeft op de taal) valt al voldoende te stellen.

2.2

Common ground en overhearer design

Het belang van het toepassen van een multimodale benadering van televisie-interviews ligt precies daar waar het een programma aantrekkelijk moet maken voor het publiek. Hiertoe is het onder meer noodzakelijk dat geanticipeerd wordt op de kennis van dat publiek en hoe deze toegankelijk gemaakt kan worden. In de gesprekanalytische literatuur wordt aandacht aan deze anticipatie cq het informatie toegankelijk maken besteed bij het beschrijven van het fenomeen common ground. Hiermee wordt het delen van bepaalde kennis tussen spreker (interviewer/geïnterviewde) en luisteraar (het publiek) bedoeld. Deze term betekent niets meer dan gedeelde kennis tussen personen, in de breedste zin van het woord. Het schept een context, zonder welke een gesprek überhaupt niet mogelijk zou zijn (Clark 1996: 92). Clark verdeelt common ground onder in gemeenschappelijke en persoonlijke common ground.

De tweede term gaat over persoonlijk ervaringen die personen delen, zoals een gezamenlijk dagje naar het strand van een gezin. De eerste term behelst kennis die mensen binnen een bepaalde groep delen. Hierbij is aan een veelvoud van onderscheidingen te denken: nationaliteit, beroep, subcultuur et cetera. Voor wat betreft ons onderzoek kan er vanuit gegaan worden dat de interviewers en geïnterviewden in ieder geval wat betreft (vakmatige) politieke interesse tot dezelfde groep behoren. Beide houden zich op de hoogte van het politieke nieuws, volgen wat er in ‘Den Haag’ speelt, hebben omgang met anderen die dit ook doen en, belangrijk, weten dit van elkaar. Bij interviews zouden ze praktisch gezien dan ook niet hoeven toe te voegen dat bijvoorbeeld Leers minister is namens het CDA of dat Wilders voorman is van de PVV – dit is voor beide bekend.

(9)

8

gespreksdeelnemers oriënteren zich constant op het niet aanwezige publiek, in casu de televisiekijker.

Deze oriëntatie bouwt voort op het participation framework van Goffman (1979), die de rolverdeling tussen gespreksdeelnemers en mensen die niet aan die conversatie deelnemen maar deze wel tot zich nemen nader bepaalde. Hij stelde onder meer vast dat ‘het publiek’ op méér betrekking heeft dan op mensen in de nabije omgeving van een conversatie, die die conversatie zelf zien en horen en tot wie de communicatie expliciet gericht is – voor wie de communicatie in zijn woorden ‘geratificeerd’ is. Het heeft bij televisie-uitzendingen namelijk ook betrekking op studiopubliek en bovenal tv-kijkers, doordat de gespreksdeelnemers hun conversatie zo vormgeven, dat deze gericht is aan hen, de ‘imagined recipients’ (Goffman, 1979:12). Deze niet-geratificeerde deelnemers moeten in staat gesteld worden het gesprek te kunnen volgen. Hiertoe is het noodzakelijk deze niet-geratificeerde deelnemers, nogmaals: het studiopubliek maar vooral de tv-kijkers, toegang tot de common ground van de gespreksdeelnemers te bezorgen (zie onderstaand schema).

Schema 1. Toegankelijk maken van common ground voor niet-geratificeerde deelnemers

Common ground dient noodzakelijkerwijs toegankelijk gemaakt te worden

Bubel (2008: 63) stelt over deze noodzaak van expliciteren van common ground: ‘Overhearers (…) can only conjecture about what speakers mean; that is they draw inferences from inconclusive evidence, since they generally do not fully share knowledge with the ratified participants [de gespreksdeelnemers, JV]. Even if overhearers share the communal common ground and some personal common ground, they are unlikely to have taken part in all of the participants’ shared experiences, and thus there is always some part of the common ground that is sealed off from them.’ Hierbij speelt mee dat het publiek geen homogene massa is, maar in plaats daarvan een groep van personen met individuele kenmerken (De Boer en Brennecke 1998: 97) – binnen die groep van tevoren gedeelde kennis vaststellen is dus ondoenlijk. Merk op dat deze bevinding aansluit bij de hierboven genoemde term van Goffman: de recipiënt van het gesprek kan slechts ‘imagined’ worden – zowel het studiopubliek als de tv-kijkers zijn voor de gespreksdeelnemers in principe onbekend.

Voor huidig onderzoek betekent dit samenvattend dat common ground tussen de gespreksdeelnemers binnen interviews op televisie toegankelijk gemaakt dient te worden voor studio- zowel als kijkerspubliek, daar ze er niet vanuit kunnen gaan dat die dezelfde gemeenschappelijke common ground hebben als de gespreksdeelnemers. Zowel interviewer als geïnterviewde dienen zich er met andere woorden rekenschap van te geven dat hun boodschap voor het publiek bestemd is, het moet dat gesprek kunnen volgen.

Gesprekspartners

(10)

9

De consequentie hiervan is in de praktijk een aanpassing van het taalgebruik, een accommodatie aan de kennis van dat ongewisse publiek. Die accommodatie is de grondslag van Alan Bells audience design en wordt door hem als volgt omschreven (1984: 193): ‘Ideally, the audience will regard a mass medium as its voice.’ Dit audience design omvat alle verbaal-stilistische elementen die ervoor zorgen dat het publiek snapt waar het om gaat en tevens blijft luisteren. Het betekent dat het publiek, of dit nu in de studio of thuis zit, ten minste moet volgen wat besproken wordt: anders haakt het af (Bell, 1991: 74). Door het ontbreken van directe reacties van het publiek, worden programmamakers afhankelijker van de stereotypering die ze van het publiek maken. Ze moeten zichzelf constant proberen te verplaatsen in hun publiek: wat begrijpt het, waar is extra uitleg noodzakelijk?

Onderstaand interviewfragment laat zien hoe een politica in haar antwoord extra informatie toevoegt, die de common ground die ze al met de interviewers deelt ontsluit voor zowel het studiopubliek als de tv-kijker – er is dus sprake van overhearer design. Laetitia Griffith, VVD-Kamerlid, spreekt over haar aanstaande overstap naar de Raad van State. Als de interviewer vraagt wat ze daar gaat doen, geeft ze eerst vrij omstandig uitleg over wat de Raad van State zelf doet. Ze zwijgt dus nog over haar rol daarbinnen, waar naar gevraagd werd, daar ze het noodzakelijk acht eerst de basiskenmerken van die Raad aan de niet-geratificeerde deelnemers over te brengen.

Fragment 3. PW.02.12.2011 14.55-15.16 W: Want vertelt u maar wat u daar gaat doen?

G: Nou euh de Raad van Staat is een hoog college van Staat wat de regering en het parlement adviseert over wetsvoorstellen. En niet alleen maar wetsvoorstellen die van de ministers afkomen maar ook wetsvoorstellen van euh Tweede Kamerleden

De interviewer heeft bij het toegankelijk maken van de common ground voor studiopubliek en tv-kijkers een speciale rol. Hij is dikwijls te zien als vertaler naar het publiek, hij treedt op als hun agent. Wanneer de interviewer in meer of minder mate zijn vragen direct namens het publiek stelt (‘Het publiek vraagt zich af…’, ‘De kijkers thuis zullen willen weten’) is hij volgens Clayman (2007: 22) zelfs ‘a ‘tribune of the people’, who is acting primarily for the benefit of some broader populace’. Het hoeft overigens niet per se om vragen te staan, het kan ook gaan om het geven van extra informatie, waarop vervolgens vragen gebaseerd gaan worden. Hiervan geeft onderstaand fragment een voorbeeld. De geïnterviewde politicus Bosman, een PVV-Kamerlid dat moest aftreden als gevolg van een beledigende uitspraak over een PvdA-collega, meent niet te hoeven herhalen over welke zin het interview gaat, daar ‘heel Nederland nu [toch al] wel kent’. De interviewer twijfelt hieraan (‘Nouhh’) en kiest ervoor dit wel met de niet-geratificeerde deelnemers, voornamelijk de tv-kijkers, te delen. Hiermee vergewist hij zich ervan dat daadwerkelijk iedereen dezelfde kennis deelt, hij ontsluit met andere woorden de common ground die de gespreksdeelnemers onderling al deelden.

Fragment 4. PW.18.01.2012 2.15-2.30

P: Kent u het nog uit uw hoofd, de zin die u had geschreven?

B: Ja ik ken het nog uit mijn hoofd, als u het niet erg vindt ga ik hem niet meer herhalen, ik denk dat heel Nederland euh ja deze uitspraak nu wel kent

P: Nouhh, doe ik het effe. ‘Het is wat mij betreft niet meer dan een uitgekotst stuk halalvlees maar dan wel van een Turks varken.’ Dat klopt hè?

(11)

10

Deze anticipatie op (de kennis van) kijkers is voor de interviewer in theorie nog essentiëler dan voor de politicus: hij is gebaat bij hoge kijkcijfers, die niet bereikt kunnen worden als de tv-kijkers niet snappen waarover gesproken wordt. Hoewel ook de politicus normaliter een zo groot mogelijk publiek zal willen bereiken, is dit niet per definitie zo: het kan bijvoorbeeld zijn dat hij geen zin heeft om over een onderwerp te spreken, maar daar door zijn partijleider toe gedwongen is.

2.3

‘Overlooker’ design: het toegankelijk maken van informatie via beeld

Het in de vorige paragraaf beschreven model van overhearer design doet geen recht aan de audiovisuele werkelijkheid zoals deze in televisie-interviews bestaat, omdat met geen woord gerept wordt over wat de tv-kijkers te zien krijgen op het moment dat ze de gesprekken beluisteren. Het is dus noodzakelijk dit model uit te breiden, wat in deze paragraaf zal gebeuren. Hoe kunnen juist beelden, de visuele component dus, bijdragen aan het toegankelijk maken van informatie, waardoor sprake is van ‘overlooker’ design? Deze benadering toont naast het belang van verbale en non-verbale communicatie ook de functie van beeld(fragmenten) alsook de rol die camera’s en montage spelen bij het in beeld brengen daarvan.

Het meenemen van beeld in het model heeft belangrijke consequenties. Het maakt dat de opnames van (de staat van) de gesprekspartners, waarin bijvoorbeeld ook emoties en lichaamstaal gevangen worden, dat, anders dan het model van overhearer design stelt, niet altijd alles expliciet door de gesprekspartners uitgelegd hoeft te worden: veel is simpelweg zichtbaar voor zowel studiopubliek als tv-kijker. Om dit aspect mee te nemen, wordt in dit onderzoek bij de bespreking van interviewfragmenten ook getoond hoe politici in beeld verschijnen als ze reageren, door middel van stills – een ‘bevroren’ camerashot van wat de tv-kijker te zien krijgt - en het studiopubliek dus niet op die manier! In de volgende paragraaf wordt dit onderscheid nader toegelicht.

2.3.1 Het onderscheid tussen studiopubliek en tv-kijkers

Als common ground door interviewers niet expliciet gemaakt wordt, betekent dit een potentieel gevaar. Als het publiek niet weet en ook niet kan afleiden waarover gesproken wordt, is de kans groter dat het zal afhaken. Een voorbeeld daarvan zien we in het volgende fragment, waarin Pauw en Witteman minister van Immigratie en Asiel Gert Leers (CDA) interviewen. Ze praten over uitspraken van Leers die hij aan het partijblad van het CDA gegeven heeft. Over de tekst die Leers in het interview tentoonspreidde kan het publiek niet anders dan inferenties maken, daar het hier naar alle waarschijnlijkheid geen kennis van genomen heeft. Dit wordt bemoeilijkt door de verwarring die onder de interviewers en geïnterviewde ontstaat over de inhoud van het interview.

Fragment 5. PW.10.10.2011 21.36-22.14

L: Nee kijk weet je ieder heeft zo z’n eigen accenten in het beleid en en die discussie is al weet ik ‘t hoe vaak in de Kamer gevoerd. Voor de PVV zijn die aantallen en met name de verminderingen van de niet-westerse allochtonen zijn ontzettend belangrijk, en het CDA en de VVD hebben altijd gezegd voor ons is dat een uitkomst voor ons zijn meer van belang dat mensen meedoen en integreren nou dat accent heb ik nog eens willen zeggen de indruk is ontstaan dat ik euh de vermindering als zodanig niet zou accepteren[ dat ik dat niet prioriteit vind

W: [maar dat staat helemaal niet in het artikel

(12)

11

W: [dan heb ik dat

verkeerd gelezen dus

L: nou ik heb het misschien verkeerd gezegd

De betwisting van Witteman (-->) kan niet worden getoetst, omdat de tekst van het interview niet direct voorhanden is. Voor het publiek is dan ook niet uit te maken wie gelijk heeft, als daar in dit geval al sprake van is. De context blijft zeer abstract, waardoor ook common ground moeilijk te realiseren is. Merk overigens op dat ook de geïnterviewde en interviewer ook zelf aangeven te twijfelen over het besprokene. De (overlap in) gedeelde kennis ontbreekt en kan niet door beelden worden verduidelijkt. Als gevolg hiervan laten beide het niet tot een conflict komen, en opperen ze schielijk ‘(misschien) verkeerd’ te zitten.

(13)

12

Schema 2. Hoe de montage van televisie-interviews voor nieuwe common ground kan zorgen.

Beeldopnames van gesprekspartners + studiopubliek schept nieuwe common ground

2.3.2 ‘Overlooker’ design in de televisietalkshow Pauw en Witteman

Uit bovenstaande is gebleken dat wie spreekt in televisie-interviews rekening dient te houden met de stand van de gedeelde kennis van zijn gesprekspartners, het studiopubliek en de televisiekijkers. Wanneer men vermoedt dat één van deze partijen het gesprek niet volgen kan, zal men meer expliciete woorden kiezen en eventueel open staan voor meer uitleg, zelfs wanneer het gesprek daardoor wat minder soepel verloopt. Buiten talige opties om dit gevaar van niet-begrijpen te vermijden, staan ook altijd non-verbale middelen open. Af en toe kunnen gebaren, gezichtsuitdrukkingen en lichaamstaal een paar van deze ‘verduidelijkingen’ mede realiseren. Wanneer het gesprek echter voor een studiopubliek én voor een grote, zeer heterogene groep tv-kijkers bedoeld is, zoals bij talkshows het geval is, neemt de noodzaak tot wederzijdse afstemmingen en verduidelijkingen toe.

Naast de inzet van verbale en non-verbale middelen staat de interviewer vandaag de dag ook een andere mogelijkheid open om tot common ground met de gesprekspartners en met het televisiepubliek te komen: hij kan beeldfragmenten tonen, die tezelfdertijd door de interviewers, geïnterviewden, studiopubliek en televisiekijkers bekeken worden. De common ground wordt zo deels extern toegankelijk gemaakt. Hiermee wordt persoonlijke common ground gecreëerd: het samen meemaken van een gebeurtenis (Clark 1996: 113). Deze gedeelde persoonlijke ervaring ( ‘perceptual copresence’) wordt versterkt wanneer tevoren de nadruk op de ervaring wordt gelegd – Montgomery (2007: 55) spreekt van ‘anticipatory cues’. In casu: als een interviewer stelt ‘Zullen we naar het filmpje kijken?’ zorgt hij ervoor dat de beelden door iedereen waargenomen worden. In dergelijke gevallen wordt de ‘afgeschermde common ground’ waarover Bubel sprak dus ontsloten. Een voor de interviewers gunstige bijkomstigheid is dat beelden ervoor zorgen dat het publiek ‘een gevoel van het meemaken van een gebeurtenis’ krijgt, daardoor vertrouwt het meer op de gebeurtenis dan wanneer informatie alleen verteld wordt (Graber 1990: 152). In een schema ziet dit er als volgt uit:

Gesprekspartners

(IR + IE) delen common ground Studiopubliek

(14)

13

Schema 3. De drievoudige werking van beeldfragmenten tijdens de Nederlandse talkshow Pauw en

Witteman.5

Geheel door camera’s opgenomen en door regie gemonteerd tot uitzending

Merk op dat met dit schema en de rol van beeld daarbinnen, de term overhearer design zoals gemunt door Bubel, omgevormd is tot ‘overlooker’ design. Dit is precies in lijn met de noodzaak tot meer aandacht voor beeld, die al door mij vastgesteld werd. De eerder aangegeven noodzaak tot toegankelijk maken van common ground tussen enerzijds gespreksdeelnemers onderling én het studiopubliek en anderzijds de nieuwe common ground die dit bij tv-kijkers teweeg kan brengen (in dit schema niet opnieuw weergegeven) doet hierbij nog steeds opgeld. In dit schema is goed te zien dat de beeldfragmenten, uitgezonden op studiomuur, daarbij letterlijk een intermediërende functie (kunnen) hebben.

5

Voor de overzichtelijkheid van het schema is slecht vanaf één videomuur aangegeven waarheen het beeldfragment daarop ‘verzonden’ wordt. Het gebeurt in de praktijk echter vanaf meer schermen tegelijkertijd.

Studiopubliek

Studiopubliek

Interviewers

+ gasten

Studiomuur waarop beeldfragmenten geprojecteerd worden

Studio-muur waarop beeldfrag - menten gepro-jecteer worden

Studiomuur waarop beeldfragmenten geprojecteerd worden

(15)

14

Een talkshowinterview wordt voor publiek opgenomen met meerdere camera's. Datgene wat de kijkers op hun tv-scherm zien, wordt beïnvloed door het editing-proces en de montage van de diverse camera-instellingen (Holly 2012, Sauer 2012b specifiek voor Pauw en Witteman). Onder meer non-verbale communicatie kan dan uitvergroot worden en daardoor relatief meer relevant worden. Belangrijker voor deze scriptie: de vele camera’s zijn in staat de reacties van politici op getoonde beeldfragmenten te vangen, zowel tijdens de vertoning daarvan (door middel van een split screen) als daarna, door bijvoorbeeld in te zoomen.

Samenvattend hebben we gezien hoe de talkshow Pauw en Witteman op zeer specifieke wijze invulling kan geven aan een interview. Ze bouwen een ’normaal gesprek’ als het ware stap voor stap uit, daarbij volop gebruik makend van de mogelijkheden die een multimodaal medium als televisie biedt. In paragraaf 3.1 wordt aan de hand van een voorbeeld getoond hoe de laatste drie fasen, het gaat in deze scriptie immers om televisie-interviews die per definitie op beeld opgenomen zijn, binnen Pauw en Witteman aldoor in elkaar overlopen. Het is dus niet zo dat de vierde fase een ‘eindpunt’ is waar de programmamakers naar toewerken. De fases zijn:

1. Gesprek tussen interviewer en politicus.

2. Gesprek op televisie tussen interviewer en politicus.

3. Gesprek op televisie tussen interviewer en politicus met studiopubliek.

4. Gesprek op televisie tussen interviewer en politicus met studiopubliek waarbij beeldfragmenten ingezet worden.

Hiermee laat het programma zien hoe de enge definitie van Bubels overhearer design uitgebouwd kan worden tot ‘overlooker’ design – waarin de tv-kijker centraal staat. Het leidt tot een samenspel van verbale uitingen (die normalerwijze common ground toegankelijk maken), non-verbale communicatie en de manier waarop dit vertoond wordt na tussenkomst van de regie, dus hoe zij een en ander in beeld brengt. Beeldfragmenten spelen daarbij een belangrijke rol en zeker niet enkel vanwege de mogelijkheid, zoals hierboven besproken, tot common ground te komen: in de volgende paragraaf wordt bezien hoe de inzet ervan ook bij kan dragen aan een topicale focus. Dit is namelijk een volgende consequentie van de inzet van beeldfragmenten: ze hebben een sturende danwel topic veroorzakende werking – er wordt informatie getoond die voor een gelijk ‘speelveld’ tussen gespreksdeelnemers én tv-kijkers zorgt. Allen zien dezelfde beelden en kunnen deze later indien nodig inzetten of zelfs als ‘wapen’ gebruiken (al wordt dat wanneer de tv-kijker dit doet natuurlijk niet weer in beeld gevangen).

2.4

Beeld ter bewerkstelliging van topicale focus

(16)

15

als staatssecretaris en op dat moment ook kandidaat-lijsttrekker voor het CDA Henk Bleker via een audiofragment geconfronteerd wordt met zware kritiek van zijn partijgenoot Herman Wijffels: ‘Bleeker heeft vooral toekomst bij z’n pony’s. In het zicht van de macht heeft hij zijn principes niet overeind gehouden.’ De interviewers verzuimen vervolgens hier een specifieke vraag over te stellen, in de veronderstelling dat Bleker zelf wel op de kritiek in zal gaan. De vrijheid die deze echter geboden is naar eigen goedkeuring te praten, geeft hem echter de ruimte dit niet te doen.

Fragment 6. KVDB.15.05.2012 36.30-38.03 (B=interviewer Van den Brink)

Bl: Nou, ik zal eerlijk zeggen: ik heb een verleden bij m’n pony’s, een heden en een toekomst en daar heb ik de heer Wijffels niet voor nodig. (Gelach aan tafel)[Soms gun ik

B: [Ik dacht dat u kritisch ging zijn over uw eigen verleden]

De formulering van Van den Brink wijst erop dat dit het tegenovergestelde is van wat interviewers willen. Het hele idee van de vraag-antwoordsequenties binnen interviews is er namelijk op gericht dat interviewers a priori bepalen waarover gepraat wordt. Zij hebben (cf. Heritage en Greatbatch 1991) aanzienlijke controle over de agenda, doordat zíj de vragen stellen. Uit het interview met Belgisch politicus Leon Dewinter (Vlaams Belang) op 10 april 2012 blijkt hoe een beeldfragment hiervoor kan zorgen. Interviewer Jeroen Pauw kondigt voorafgaand aan het beeldfragment, dat op de studiomuur vertoond wordt, alleen aan dat het zal gaan over ‘het meldpunt illegaliteit, laten we even gaan kijken’. Uit het fragment blijkt dat het gaat om de oprichting van een meldpunt waarop melding gemaakt kan worden van illegale activiteiten. Na afloop worden de gespreksdeelnemers als volgt in beeld genomen:

(17)

16

We hebben nu gezien dat ook beelden de context voor een vraag kunnen geven. Aldus kunnen ze (een deel van) de functie van taal op zich nemen. Beelden, zowel stilstaande als bewegende, worden gebruikt als question preface (vraaginleider): ze geven contextuele informatie die niet alleen de relevantie van de vraag duidelijk maakt, maar ook verduidelijkt waar de vraag over gaat (Harris 1991: 93). Daarmee zorgen ze voor topicale focus (Greatbatch 1988: 408).

2.4.1 Sancties bij niet-ingaan op vragen cq vraagontwijking

Het doel van interviewers is, zoals eerder opgemerkt, om politici tot nieuwswaardige uitspraken te brengen – wat geen sinecure is. Zo wijst Clayman (2001: 403-404) op de wijdverbreide perceptie dat politici vaak ontwijkend reageren op vragen van journalisten. Onder dit ontwijken worden zowel bewuste vaagheid en ambiguïteit als het niet rechtuit beantwoorden van vragen verstaan – alle gaan uit van een bewust gebruik van onprecies taalgebruik (Hamilton en Mineo 1998: 3). Uit eerdere onderzoeken bleek dat Britse politici in minder dan veertig procent van de gevallen antwoordden op gestelde vragen (Harris 1991; Bull en Mayer 1993). Masterscripties die ingingen op het antwoordgedrag van Nederlandse (Spinder 2005) en Belgische politici (Lodewick 2010) bevestigen, hoewel niet significant omdat het hier om kwalitatief onderzoek ging, dat ook in deze landen politici veelal ontwijkend reageren of zelfs in het geheel niet ingaan op de vragen.

Deze reactie is logisch, als in ogenschouw genomen wordt dat direct antwoorden op vijandige vragen de politicus schade kan berokkenen aan politieke reputatie, beleidsdoelen of carrièrekansen. Ook is het voor politici makkelijker om impliciete of dubbelzinnige antwoorden, dus: antwoorden die niet direct op de vraag ingingen, die ze uiten, later te ontkennen (Giora 1994, 104-107). Uit de gespreksanalytische literatuur is evenwel gebleken dat wanneer een geïnterviewde niet op een onderwerp wil ingaan, dus geen antwoord geeft op de vraag, normaliter een sanctie volgt – ook niet erg preferabel voor de politicus. Hoe openlijker de weigering een vraag te beantwoorden, hoe groter de kans daarop. Deze sanctie bestaat er in de regel uit dat vervolgvragen over hetzelfde onderwerp gesteld worden of dat er openlijk uitgesproken wordt dat de geïnterviewde niet op de vraag ingaat.

Ontwijkend gedrag heeft zo evidente nadelen voor de politicus. Hij houdt zich niet aan de morele verplichting tot antwoorden die in interviews geldt, waarbij de antwoorden van vooral politici nauwer tegen het licht gehouden worden – opdat pogingen tot weigeren, een zijstap te maken of te ontwijken gestraft worden. Buiten de zo-even genoemde sancties kan ontwijken of niet-ingaan op vragen in het extreemste geval leiden tot een nieuwswaardig feit op zichzelf en daarmee een aanhoudende bron van negatieve publiciteit (Clayman 2001: 405). Het ontwijken van vragen, zelfs wanneer niet gesanctioneerd door de interviewer, heeft dientengevolge ook zijn uitwerking op het publiek en daarmee uiteindelijk op de publieke opinie (Greatbatch 1988: 455). Als het publiek dit gedrag opmerkt, kan het bijvoorbeeld tot de conclusie komen dat de geïnterviewde wat te verbergen heeft – wat wel het laatste gewenste resultaat voor de politicus is. Of, een ander negatieve consequentie, het kan gaan twijfelen aan de competentie van de politicus en/of de validiteit van het beleid dat hij voorstaat (Bull 2002: 121).

(18)

17

onaantrekkelijke alternatieven: de kwestie reduceren tot een simpel, incompleet antwoord, of overkomen als langdradig en omwonden formulerend en ontwijkende politicus. Bijkomend probleem kan ontstaan als de politicus te weinig kennis over een onderwerp heeft. Dan moet hij de ongelukkige keuze maken tussen het toegeven van onwetendheid, of een antwoord improviseren of zelfs verzinnen (Bull 2002).

De communicatieve situatie waarin deze problemen (kunnen) ontstaan, wordt door Bavelas e.a. (1988) ‘avoidance avoidance’-conflicten genoemd. De interviewer probeert normaliter de politicus vast te pinnen door hem ‘no win’-vragen te stellen, waarbij überhaupt geen antwoord mogelijk is of waarbij elk antwoord een affront voor iemand anders kan inhouden. De auteurs geven als voorbeeld een partijcongres waarbij twee Canadese politici (hier voor het gemak A en B genoemd) strijden om het partijleiderschap van de Liberalen, dat ook het premierschap op zou leveren. De vraag aan congresgangers werd gesteld: ‘Denk je dat de Liberalen onder A de volgende verkiezingen winnen?’ Bezoekers die A steunden hadden uiteraard geen moeite met het beantwoorden van deze vraag, maar voor bezoekers die B steunden lag dat anders. Hen stond de keuze tussen twee niet-plezierige antwoorden open: ofwel hun disloyaliteit aan de partij laten blijken (‘Nee, onder A lukt dit niet’) ofwel hun disloyaliteit aan hun eigen kandidaat uiten door zijn tegenstrever belangrijke erkenning te geven (‘Ja, onder A kunnen de Liberalen winnen’). Beide antwoorden zijn dispreferabel, waardoor er in de praktijk dikwijls voor een ontwijkend antwoord wordt gekozen. Geïnterviewden vallen daarmee terug op ‘the gentle art of saying nothing by saying something’ als enige mogelijke reactie op de onhoudbare communicatieve context (Watzlawick, Bavelas en Jackson, 1967: 78). Merk op dat dit voor een paradox zorgt: al te vage of ontwijkende antwoorden, die door het publiek als nietszeggend kunnen worden beschouwd, worden weliswaar gestraft, maar het gevaar van (te) direct antwoorden zorgt er toch voor dat politici hier dikwijls op terug vallen.

Hoe moeilijk deze paradox is, blijkt wanneer kandidaat-lijsttrekker Tofik Dibi van GroenLinks geïnterviewd over waarom hij partijleider Sap uitdaagt. Hij zegt dat hij de boodschap van de partij naast in het hoofd ook in het hart van de bevolking denkt te kunnen krijgen. Hierop krijgt hij de volgende vraag:

Fragment 7. KVDB.14.05.2012 7.03-7.35 K: Dat doet u beter dan Jolande Sap?

D: Nou ik denk dat dat ik daar wel kwaliteiten voor heb K: U doet het beter dan Jolande Sap?

D: Ik doe het ANders dan Jolande Sap

K: Ja, beter denk ik, want u wilt meer zetels halen

D: Ik wil GroenLinks groter maken, anders moet ik hier niet zitten K: U doet het beter dan Jolande Sap?

D: Ik doe het ANders dan Jolande Sap (gelach in de studio) Nou ja ik zou hier niet zitten als ik niet zou denken dat ik de persoon zou moeten zijn die de partij zou moeten leiden.

(19)

18

Zoals Bavelas e.a. (1988) terecht opmerken zijn vragen die geen ‘ontwijkingsconflict’ creëren zeldzaam, daar interviewers geïnteresseerd zijn in ‘hot potato issues’ en niet in kwesties waarover reeds consensus bestaat. Tannen (1998) noemt dit het ‘no fight, no news’-principe: het geloof dat controverses interessant zijn en al het andere saai. Dit maakt dat interviewers sterk op zoek zijn naar een confrontatie. Vooral het presenteren van politieke gesprekken als zouden het gevechten zijn noemt ze karakteristiek voor televisie (Tannen 1998: 39). De politicus staat ook in deze gevallen voor de taak oprecht over te komen, zonder zichzelf daarbij teveel te binden. De kwestie van sanctionering bij ontwijkende antwoorden, zoals eerder vastgesteld, blijft hoe dan ook wél bestaan.

Al bij al problematisch dus, en beeldfragmenten zouden deze problematiek makkelijk kunnen bewerkstelligen en zelfs verergeren. Immers, zoals in de vorige paragraaf besproken kunnen beelden dienen ter introductie van een onderwerp, waarover vervolgens gesproken dient te worden. De politicus dient zich daarbij uit te spreken, dat wil zeggen te antwoorden op de vragen over (het onderwerp van) die beeldfragmenten – met het risico iemand te beledigen of een bepaalde groep tegen zich in het harnas te jagen. Er moet rekening gehouden worden met de eigen ‘face’, één van de drie door Bull e.a. (1996) onderscheidde ‘gezichten’ die beschermd moeten worden. Voortbordurend op theorieën van Goffman en Brown en Levinson stelden deze auteurs vast dat politici bij hun antwoorden in interviews rekening houden met drie ‘gezichten’: hun eigen gezicht, dat van de partij én dat van significante anderen, waaronder bijvoorbeeld het electoraat, kiezers en leden van hun eigen partij vallen. Hoe ze deze gezichten beschermen hebben ze niet volledig in eigen hand. Alleen al door aan tafel te zitten bij een talkshow op televisie, leveren ze zich (gedeeltelijk) uit aan wat Holly (2012) de ‘technische medialiteit’ noemt uit: de naast natuurlijk de woorden van politici, creëren de vele camera’s in de studio voor een belangrijk deel betekenis.

2.4.2 Kunnen beeldfragmenten het niet-ingaan op vragen bemoeilijken?

Let wel: de hierboven aangehaalde theorieën, zoals die over het ‘avoidance-avoidance’-conflict, zijn door de respectievelijke auteurs onderzocht met louter tekstfragmenten – beeld werd buiten beschouwing gelaten. Door interviewfragmenten te analyseren waarbij beeld ingezet wordt om een vraag in te leiden, wordt bekeken of en in hoeverre getoonde beelden het ontwijken van vragen over bepaalde onderwerpen bemoeilijken en leiden tot sancties. De aanname is daarbij dat het tot minder ontwijking leidt, die vaker en harder bestraft wordt. Immers: de beelden leiden tot gemeenschappelijk kennis tussen interviewer, geïnterviewde en studio- en kijkerspubliek. Het daarmee geïntroduceerde of geëxpliceerde onderwerp waarover vragen gesteld kan worden, kan door de geïnterviewde niet of zeer moeilijk ontweken worden – het staat ook in de studio letterlijk in beeld (op monitoren). Logischerwijs zouden beelden dan ook helpen het primaire doel van de interviewer (Harris 1991) te verwezenlijken: het ontlokken van informatie.

(20)

19

In plaats van de nadruk te leggen op de manieren waarop niet op een vraag ingegaan wordt, ligt de focus in dit onderzoek op de rol van het beeldfragmenten daarbij – in het bijzonder op de invloed van beeldfragmenten op de categorie ‘aanvallen van de vragen’, zoals hieronder overgenomen.

4. Val de vraag aan

a. De vraag gaat niet op het belangrijkste in. b. De vraag is hypothetisch of speculatief

c. De vraag is op een onjuiste premisse gebaseerd. d. De vraag is feitelijk incorrect

e. De vraag is verkeerd geciteerd.

f. De vraag haalt een citaat uit zijn context. g. De vraag is gebaseerd op een onjuist alternatief.

(21)

20

3.

Conceptueel kader

In theorie is het gebruik van beeldfragmenten bij interviews geschikt, zo is uit bovenstaande gebleken, om als ondersteuning van vragen te dienen: het schept common ground en zorgt tegelijkertijd voor een topicale focus. Dit onderzoek zal onderzoeken hoe dit in de praktijk uitwerkt, wat met andere woorden de gevolgen voor het ‘overlooker’ design zijn. Hoofdvraag daarbij is zoals eerder al genoemd: hoe worden (bewegende) beeldfragmenten binnen talkshows ingezet om de tv-kijkers beter te bereiken dan met spraak alleen, dat wil zeggen bij te laten dragen aan een beter ‘overlooker’ design?

De vraag in hoeverre dit succesvol is speelt ook mee. Dit succes ligt besloten in twee zaken. Enerzijds moeten de interviewers er van op aan kunnen dat zowel de vragen als de antwoorden die voorafgaan of ondersteund worden door beeldfragmenten voor de kijker te volgen zijn. Anderzijds blijft ook de gesprekanalytische notie van inhoudelijk en gepaste antwoorden van toepassing: de interviewers moeten erop toezien dat de geïnterviewde op de vraag ingaat en niet om de aangesneden kwestie heen draait.

3.1

Manier waarop beeldfragmenten in beeld gebracht worden

In het vorige hoofdstuk is uiteengezet hoe er, als gevolg van de cameravoering en montage, een verschil kan ontstaan tussen wat het studiopubliek ziet en wat de tv-kijkers zien. Dit verschil komt maximaal tot uiting wanneer de tv-kijker een shot te zien krijgt waarin één of meer van de gespreksdeelnemers, het studiopubliek zelf én een still van een vertoond fragment tegelijkertijd voorkomen. De analyse in deze scriptie draait om dit soort fragmenten, maar niet uitsluitend hierom. Immers, als dit soort shots het resultaat is van een afgespeeld videofragment of stilstaand beeldfragment (een foto of afbeelding) op de studiomuur, is ook dat in beeld gebracht en heeft ook de manier waarop dat in beeld gebracht is invloed op het interview.

De regie kiest bij het in beeld brengen van een beeldfragment op de studiomuur in de praktijk voor één van twee opties. Allereerst kan ze ervoor kiezen de studiomuur en het beeldfragment beeldvullend uit te zenden. Onderstaand shot geeft daarvan een voorbeeld, als een campagnefilmpje van Wilders vertoond wordt. Merk op dat slechts aan het rode blokje links onderin beeld te zien is dat de tv-kijker nog naar Pauw en Witteman kijkt.6

6 De zwarte balken boven en onder het beeld komen niet op de televisie: deze zijn overgenomen als gevolg van

(22)

21

De tweede optie bestaat eruit het beeldfragment uit te zenden op split screen, met het hoofd van de politicus ernaast.

(23)

22

3.2

Opzet

Het onderzoek zal uit drie delen bestaan: de eerste twee delen bestaan uit een analyse van de inzet van beeldfragmenten ter introductie van een onderwerp respectievelijk uit de inzet van

beeldfragmenten als bewijs, waarna in het derde deel resultaten, conclusie en discussie volgen.

In het eerste deel worden fragmenten bekeken waarin interviewers beeldfragmenten inzetten om een thema te introduceren. Daarnaast wordt aan de hand van een voorbeeld nader uitgewerkt hoe het ‘overlooker’ design en de rol van beeldfragmenten daarbinnen zoals in paragraaf 2.3 geschetst concreet vorm krijgt. Dit hoofdstuk is voornamelijk descriptief en exploratief van aard: het

beschrijft hoe beelden, stilstaande en vooral bewegende, het de kijker gemakkelijker moeten maken de stilzwijgende overlap in kennis tussen interviewer(s) en geïnterviewde te volgen – het onderwerp wordt toegankelijk gemaakt. Daarbij wordt bezien in hoeverre de getoonde beelden het de

interviewer makkelijk maken hun neutraliteit te bewaren bij het stellen van vragen (zoals van ze verwacht wordt, cf. Clayman 1988). Doordat de bron waarop ze hun vraag baseren bekend is, vaak wordt de vraag letterlijk uit een beeldfragment overgenomen, laten ze het publiek zien waar hun vraag vandaan komt (Roth 2002: 355) – ze maken met andere woorden hun achtergrondkennis inzichtelijk. Dit lukt dan zonder dat persoonlijke opinies, waardeoordelen of op verkeerde informatie gebaseerde veronderstellingen daarbij interfereren en zo de neutraliteit schaden (Westerstahl 1983). De drie talige opties om neutraliteit te bewaren (statements in vragen verpakken; uitspraken

toeschrijven aan een derde partij; afzwakken van een uitspraak) die Clayman (1988) onderscheidde worden daardoor niet minder geldig, maar de problemen die met die opties samenhangen, naast ten minste de schijn van neutraliteitsverlies ook de mogelijk slechte sfeer aan tafel, kunnen deze optie met beeld tot een voor interviewers aantrekkelijke variant maken.

In aansluiting hierop worden fragmenten behandeld waaruit blijkt dat dit tonen van beelden niet alleen een onderwerp kan introduceren en voor common ground zorgt, maar de geïnterviewde ook dwingt erop te reageren. Meer nog dan bij een verbale introductie lijkt het niet-ingaan, het ontwijken van een onderwerp niet geaccepteerd te worden. Hiertoe wordt bekeken hoe een aantal van de eerder door Bull (1994) beschreven strategieën voor politici om niet op vragen te reageren uitwerken als die vragen gebaseerd zijn op beeld. De volgende strategie lijkt door de inzet van beeld gefrustreerd te worden:

4. Val de vraag aan

a. De vraag gaat niet op het belangrijkste in. b. De vraag is hypothetisch of speculatief

c. De vraag is op een onjuiste premisse gebaseerd. d. De vraag is feitelijk incorrect

e. De vraag is verkeerd geciteerd.

f. De vraag haalt een citaat uit zijn context. g. De vraag is gebaseerd op een onjuist alternatief.

(24)

23

ogen deze categorieën dan als onzinnig: de politicus zowel als de interviewer, maar vóór alles ook het publiek, heeft immers kennis genomen van de informatie waarop een vraag (letterlijk) gebaseerd is.

Mocht inderdaad blijken dat deze opties onbruikbaar worden door de inzet van beeldfragmenten, dan betekent dit dat de inzet daarvan een belangrijk instrument is voor interviewers om politici niet weg te laten komen met non-responsen of vraagontwijking. Dit betekent dan weer dat het laten zien van beeldfragmenten een belangrijk instrument voor interviewers is om het gesprek te sturen, de agenda (blijvend) vast te stellen én reacties op de vragen binnen die agenda te krijgen.

In het tweede deel worden fragmenten geanalyseerd waarin beeldfragmenten ingezet worden als bewijs. Hoewel de beelden ook hier dienen om gemeenschappelijke kennis te bewerkstelligen en ter introductie van een onderwerp ingezet (kunnen) worden, zorgen ze hier ook voor een twist. Of, in gespreksanalytische termen: een conflict.Onderzocht wordt in hoeverre het bij die conflicten gaat om de beelden zelf of om de inhoud ervan.

Merk op dat beide doelen, het introduceren van fragmenten en daarmee realiseren van common ground zowel als de inzet van beeldmateriaal als bewijs om een vraag te ondersteunen, gerealiseerd worden met het oog op de kijker. Hij blijft namelijk te allen tijde degene die door het programma bediend wordt. Juist daarom ook, wordt in beide delen van deze scriptie bezien hoe politici op de confrontatie met de beelden reageren én hoe zij, al dan niet samen met studiopubliek en interviewers, in beeld genomen worden door de camera’s. Zoals in de inleiding vastgesteld is dit de combinatie waar hij het bij televisie(interviews) om draait: afhankelijkheid van én aanpassing aan het beeld.

Nadat de resultaten van beide delen in een apart hoofdstuk besproken zijn, kan in het derde deel bezien worden in hoeverre dit onderzoek naar beeldfragmenten in televisie-interviews een toevoeging is op bestaande literatuur en theorieën. Hieruit volgen de conclusie alsook aanbevelingen voor verder onderzoek in het slothoofdstuk.

3.3 Data en methode

Daar dit onderzoek sterk verwant is aan de gespreksanalyse ofwel discourse analyse wordt bij de analyse de methodiek toegepast die daar gangbaar is. Een geïdealiseerd model van kwalitatieve analyse van gespreksdata (Heritage 1988; Mazeland 2003: 254) dient daarbij als handvat. Daarin zijn drie fasen te onderscheiden:

1. Naturalistische strategie van datavergaring: grote collecties, die via inductieve zoekprocedures bekeken worden (zogenaamde data runs).

2. Beschrijving van de patronen, wat neerkomt op een patroonanalyse.

3. De validering: aantonen dat regelmatigheden in de patronen het resultaat zijn van systematisch, methodisch werk van gespreksdeelnemers en dat die daarop een normatieve oriëntatie laten zien.

(25)

24

televisieprogramma’s, deze kunnen echter teruggekeken worden via internet (www.uitzendinggemist.nl). Vooral bij het transcriberen is dit handig, maar ook draagt dit bij aan de controleerbaarheid van de data – wat het onderzoek reproduceerbaar maakt, een belangrijke wetenschappelijke eis.

De data zijn voornamelijk afkomstig van het programma Pauw en Witteman en in mindere mate van Knevel en Van den Brink en De wereld draait door – zie voor de verantwoording hiervan de volgende paragraaf. Als dagelijkse talkshow is het programma van Jeroen Pauw en Paul Witteman de voornaamste leverancier van vraaggesprekken met politici. Met in de laatste anderhalf jaar gemiddeld bijna 1,1 miljoen kijkers is het programma de populairste Nederlandse talkshow en daarmee ook zeer invloedrijk (Jan Benjamin 2012), wat zelfs leidde tot onderzoek hoe deze invloed aangewend werd. Huls en Varwijk (2009) vonden op basis van interviews uit 2006 dat de interviewers ‘linkse’ politici minder scherp en aanvallend ondervroegen – waarbij ze echter zelf aangaven hiervoor mogelijk verklarende factoren als het waarheidsgehalte zowel als de kwaliteit van de gegeven antwoorden niet meegewogen te hebben.

Van de afleveringen in de periode van 6 oktober 2011 tot en met 11 mei 2012 zijn alle uitzendingen waarin politici aan het woord kwamen bekeken – waarmee aan de eis van een zo natuurlijk mogelijke datavergaring voldaan is. Er zijn naast Pauw en Witteman ook andere Nederlandse talkshows waarin politici geïnterviewd worden (Knevel en Van den Brink, De wereld draait door) maar daar dit onderzoek slechts een begin maakt op het analyseren van de rol van visualisaties (zie ook Sauer 2012a), in het bijzonder beeldfragmenten, is het niet haalbaar al deze programma’s te bekijken cq uit al deze programma’s fragmenten te halen.

In fase 2, bij de patroonanalyse, wordt gewerkt volgens analytische inductie. Eerst wordt er een algemene patroon bepaald, dat vervolgens beschreven en geanalyseerd wordt: op welke punten varieert de geselecteerde interviews van elkaar en dus van het vastgestelde patroon? Dit laatste komt neer op detailanalyse: per interviewfragment moet dit vastgesteld worden. Uiteindelijk dient dit te leiden tot patroonstabilisering. Het patroon is dan op zodanige wijze getest dat theoretische saturatie bereikt is (Mazeland 2003: 249): een volgend geval levert geen nieuwe (relevante, analytische) gegevens meer op.

(26)

25

3.4

Nieuwsinterview of talkshow?

De definitie van nieuwsinterview gegeven door Greatbatch (1988: 403) is nog steeds correct: het schept een context waarbinnen een journalist tracht informatie van een geïnterviewde probeert los te krijgen. Talkshowinterviews schuren hier dicht tegenaan, maar verschillen van nieuwsinterviews door de rol dat het in de studio aanwezige publiek inneemt. Het aanwezig zijn van publiek zorgt voor ‘audience interactivity’ (Munson 1993: 1971): publiek reageert in talkshow met klappen, lachen, of andere uitingen, die ook non-verbaal kunnen zijn. Doordat dit regelmatig in beeld is, het publiek zit immers achter de gasten, worden deze reacties ook geregistreerd door de camera’s – wat de dynamiek van een talkshow verder versterkt. Zoals in schema 1 beschreven heeft (de reactie van) het studiopubliek niet alleen invloed op de deelnemers, en vice versa, maar zeker ook op de televisiekijker thuis. Een ander verschil tussen talkshow en nieuwsinterview, is de grotere mate van spontaniteit bij talkshows (Munson 1993: 71), vooral doordat er meerdere gasten aan tafel zitten die ook op elkaars verhalen kunnen en mogen reageren.

Ondanks deze verschillen, kan de literatuur over nieuwsinterviews wel degelijk gebruikt worden. Gelijk in nieuwsinterviews waken de interviewers er in talkshows voor van het vraaggesprek een conventioneel alledaags gesprek te maken, door bijvoorbeeld empathie te tonen. In alle onderzochte programma’s zijn de ondervragers professionele interviewers, die door engagement met hun gasten hun professionele integriteit zouden compromitteren (Greatbatch 1988: 425). Ze verliezen hun belangrijkste doel, het loskrijgen van nieuwswaardige uitspraken van politici, daar niet bij uit het oog.

Daarbij wordt ook in de onderzochte talkshows, zoals bij nieuwsinterviews, de interactionele organisatie vormgegeven langs een institutionele dimensie (vragensteller vs. geïnterviewde). Goodwin (1997) komt in dit kader met de notie van het zogenaamde situated activity system. Dit concept gaat van een bepaald gestandaardiseerd handelingsverloop uit. Vanuit hun rol als vragensteller in de institutionele setting hebben interviewers het recht om vragen te stellen aan de geïnterviewden, waarvan op hun beurt wordt verwacht dat ze die beantwoorden (vgl. Heineman, 2006: 1084). Dit geldt niet voor andere gasten: zij mogen weliswaar vragen stellen aan mede-geïnterviewden, maar dat deze die vragen beantwoorden is niet inherent aan het handelingsverloop, het is dus niet verplicht.

Uitzondering hierop en van belang voor huidige scriptie is wanneer participanten binnen het situated activity system, simpel gesteld ‘het programma’, juist een rol toebedeeld krijgen waarin, naast de interviewer, vragen mogen stellen. Dit is het geval bij het dagelijkse programma De wereld draait door, waarin gewerkt wordt met zogeheten tafelheren en –dames. Deze persoon heeft een vrije rol, mag opmerkingen maken, zich in discussies mengen en dus óók vragen stellen. De geïnterviewden weten van deze setting en voegen zich hiernaar. Ergo: als de tafelheer een vraag stelt, dient er geantwoord te worden. Dit komt overeen met de vaststelling van Heritage (1985: 99), die stelt dat ‘these roles are preestablished with the institutional identities of the participants’.

(27)

26

(28)

27

4.

Beeldfragmenten ter introductie en explicatie van onderwerp

4.1

Beeldfragmenten ter introductie van een onderwerp

In dit hoofdstuk zullen we bezien hoe in de praktijk van interviews met politici in Nederlandse talkshows regelmatig beeldfragmenten ingezet worden ter introductie van een onderwerp. Het wordt als efficiënte manier gezien om common ground te realiseren tussen interviewer(s), de geïnterviewde politicus, het studiopubliek en het kijkende publiek doordat iedereen op hetzelfde moment kennis van de beelden neemt. Doel van de programmamakers, de regie die verantwoordelijk is voor onder meer de opnames, de cameravoering en het monteren, is het onderwerp daarbij op een voor de tv-kijker aantrekkelijke manier te presenteren.

Een prototypisch voorbeeld van deze introducerende functie van een beeldfragment is te vinden in het interview met PvdA-Kamerlid Hans Spekman naar aanleiding van zijn voornemen voorzitter van zijn partij te worden. Het gaat over de Mauro, de Angolese jongen die als illegaal uitgezet dreigde te worden en daarmee een storm van kritiek over het vermeende hardvochtige uitwijzingsbeleid van de regering losmaakte. De opmerking van de interviewer tegen Spekman (‘en u kunt niks voor die jongen doen’) werd gesteld met op de achtergrond het (betraande) hoofd van Mauro. Het beeld an sich is niet noodzakelijk om de gemeenschappelijke kennis tussen geïnterviewde, interviewers en publiek te activeren – de kwestie kon niemand ontgaan zijn, zoveel aandacht als er voor was. Wel is het een aantrekkelijke manier om de kijker bij het onderwerp te betrekken.

Fragment 8 . PW.04.11.2011 8.22-8.50

W: Ja, pittige taal, u heeft zich enorm ingespannen voor die jongen, ’t WERD buitengewoon spannend en waarschijnlijk mag hij hier blijven met een euh studievisum. Als u nou straks voorzitter bent, dan heeft u met dit debat NIETS te maken u komt niet in de kijker en u kunt niks voor die jongen doen

(29)

28

S: JAAA want een sterke Partij van de Arbeid met allemaal sterke mensen en heel veel mensen die actief zijn voor die partij van de arbeid dan kunnen we misschien de hoeveelheid zetels verschuiven van die 72 nu waar we tegen aan botsen en misschien weer een doorbraak maken

In een interview met CDA-Kamerlid Mirjam Sterk op 11 oktober 2011 gebeurt iets soortgelijks, wanneer zij geconfronteerd wordt met de tweet van Wilders in reactie op het beleid van haar partijgenoot, minister Leers (‘Leers wil asielzoekers sneller woning toewijzen. Als dat ten koste van Henk en Ingrid gaat die dan langer op wachtlijst moeten staan NO WAY!’) naar aanleiding van diens interview bij Pauw en Witteman de dag ervoor.

De tekst verschijnt op als stilstaand beeldfragment op de schermen in de studio en wordt

voorgelezen door Pauw. De tweet wordt direct aangegrepen voor een vraag aan Sterk, op ironische toon gesteld: ‘Je kunt niet zeggen de sfeer was goed, we zijn blij en zo’. Tijdens haar antwoord wordt Sterk in beeld genomen (zie de still hieronder), waardoor haar afkeur over de vraag duidelijk zichtbaar wordt. Dit is een mooi voorbeeld van hoe, zoals in schema 3 in het theoretisch kader geschetst, beeldfragmenten (dus: ook stilstaande beeldfragmenten, dit is een wezenlijk verschil met gesproken teksten!) bijdragen aan het ‘overlooker’ design, dat er uiteindelijk op gericht is de tv-kijker te bedienen.

Als het camerabeeld naar de geïnterviewde politicus (de still hieronder) schakelt, wordt deze geacht op ofwel het fragment zelf te reageren, ofwel op de vraag die daarop gebaseerd is. De still toont zich daarmee een doeltreffende manier om in beelden te vangen hoe een politicus op beelden reageert.

(30)

29

(31)

30

Het introduceren van een onderwerp en daarmee tezelfdertijd common ground creëren kan ook bewerkstelligd worden door het tonen van bewegende beelden. Dit doen Pauw en Witteman als ze vertrekkend Tweede Kamervoorzitter Gerdi Verbeet interviewen en daaraan voorafgaand diverse aaneen gemonteerde videobeelden tonen van opvallende, vooral grappige momenten uit Kamerdebatten die zij voorzat.

Zoals bij Sterk wordt ook hier het beeld, of eigenlijk: de beelden, aangegrepen voor een vraag. Deze gaat over de laatste beelden die te zien waren, waarin Kamerlid Brinkman zelf een document aan een spreker wil overhandigen – wat tegen de reglementen indruist, daar dit een taak van de bodes is.

Fragment 9. PW.03.05.2012 39.12-39.17

(32)

31

L: Ik ook niet! (gelach in de studio)

Let op de reactie van de stills hierboven, die aangeven dat Verbeet veel lol heeft in de vertoonde fragmenten. Haar reacties tijdens de vertoning, maken dat zij na afloop van de vertoning niet hoeft te expliciteren dát ze het grappig vond. Hiermee wordt de bevinding uit paragraaf 2.3 bevestigd, die stelde dat alleen al doordat gespreksdeelnemers in televisie-interviews in beeld zijn, ze zaken expliciteren via voornamelijk lichaamshouding – die vervolgens dus niet uitgesproken hoeven te worden. Het op deze manier, in split screen, in beeld brengen van videofragmenten draagt zo bij aan een beter ‘overlooker’ design. Zoals in de stills hierboven te zien, brengt de regie zo namelijk voor de kijker goed in beeld hoe Verbeet non-verbaal reageert tijdens de vertoning van de beelden.

Als de vraag door Pauw gesteld wordt is Verbeet in beeld, met het studiopubliek én het beeldfragment op de achtergrond. Het is voor de kijker dus duidelijk dat de vraag op dat beeldfragment betrekking heeft. Verbeet is zich bewust van de noodzaak tot stellingname die uit deze constellatie volgt: ze weet zichzelf in beeld, met op de achtergrond het beeldfragment waarop ze reageren moet (de still hieronder). In dit geval is deze stellingname weliswaar uitgebreid noch gevaarlijk voor één van Verbeets gezichten, toch blijkt hieruit de noodzaak tenminste een standpunt in te nemen: ook zij moest er niet aan denken dat zoiets zou voorvallen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Sprenger van Eijk, Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder aan de scheepvaart en het scheepsleven, het dierenrijk

Maar wat zelfs de Trust en het Internationaal Ondernemersverbond nog niet hebben vermocht: het samenvereenigen van het geheele Proletariaat, door één druk, één bedreiging, één

E.H.G. Wrangel, De betrekkingen tusschen Zweden en de Nederlanden op het gebied van letteren en wetenschap, voornamelijk gedurende de zeventiende eeuw.. logsvloten uit de Oostzee

Naast een basisinkomen, waarbij de overheid slechts een minimum aan gegevens over zijn burgers nodig heeft, betekent het dat allerlei voorzieningen in de samenleving uit de

4 Op deze manier is de theologie echter ook altijd geconfronteerd met de andere kant van het beeldverbod: we kunnen de afstand tussen God en onze taal niet alleen te klein, we

3) Oorzakelijk verband tussen de schending van een resultaats- verbintenis met betrekking tot de medische behandeling en de lichamelijke schade. Bestaan van een oorzakelijk

Berekeningen door De Nederlandsche Bank (DNB, 2014) 15 laten zien dat een loonimpuls die niet het gevolg is van de gebruikelijke mechanismen binnen de economie

MARIANNE BOOGAARD MARIANNE BOOGAARD MARIANNE BOOGAARD GUUSKE LEDOUX. GUUSKE LEDOUX GUUSKE LEDOUX HESSEL NIEUWELINK