• No results found

SHELF NUMBER

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "SHELF NUMBER"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Deze fIlm is beschikbaar gesteld door het TLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het TLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

ndien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men schriftelijk aan te vragen.

This film is supplied by the KITL V only on condition that neither it nor part of it is further reproduced without first obtaining the permission of the KITL V which reserves the right to make a charge for such reproduction. IJ the material filmed is itself in copyright, the permission of the owners of that copyright will also be requiredfor such reproduction.

Application for permission to reproduce should be made in writing, giving details of the proposed reproduction.

,

SHELF NUMBER MICROFORM:

MMETA 0746

• •

(2)

N

EEN AVOND

OOOR

Th. B. VAN LEL YVELD

OVERDRUK UIT HET STAAT. EN LE'M'ERKUNDIG MAANDSCHRifT .NBDERLAND" ONDER REDACTIE VAN JOHAN KONING. WILLEM H. HAIGHTON EN J. MULLEMBISTBR • JAARGANG S6 OCTOBBR 1934 REDACTIE· EN ADM.-ADRES OE CARPBNTIERSTRAAT 1U. DEN HAAG

(3)

EEN AVOND

"Reg arde Je soir co mme si Je jour y devait mourir."

André Gide

Zware regens zijn gevallen, dagen en nachten achtereen;

onvermijdelijk volgden angstwekkend wassende b~ndjirs.

Als een wraak van onbekende machten verwoestten de voortstuwende vloedgolven meedoogenloos padi- en suiker- rietvelden, vee en huisraad werden weggesleept, kampong- woningen onbewoonbaar gemaakt.

Maar in het lage land stroomt nu de breede Kali Bodri, berouwvol over zóóveel zonden, weer rimpelloos en rustig tusschen de grootsohe lijnzwaaiïngen der verhoogde oevers.

Achter de vruchtbare, welig met klappergaarden versier- d"e boorden, zijn de bandjir-weeën zooveel mogelijk her- coteld.

In het onwankelbaar geloof, dat het zóó stond geschre- ven, heeft de inlander alle rampen gelaten ondergaan.

Berustend in Allah's beschikking, werd zijn gemoedsrust nauwelijks verstoord. Kalm herneemt hij 'het leven van allen dag, en de tijdelijk booze kali is opnieuw zijn wel- doener geworden, en dus zijn vriend gebleven.

's Middags laat, na de afmattende daghitte, ga ik er op uit om te dolen langs de bochten van den rivierzoom, en getuige te zijn van den titanischen strijd aan den vlam- menden hemel, waar de zon, infernaal rood, zich hardnek- kig weert tegen den machtigen heerscher van de duisternis.

Voordat de glanzende palmenkruinen en het zijïg watervlak in rossen gloed de laatste lichtschichten hebben opgevangen, gaan de menschen uit de naburige kampong's verfrissching zoeken in den koelenden stroom. Zij doen dit afgezonderd, de mannen gescheiden van de vrouwen, vol- gens kuisch inlandsch gebruik.

Aan den lagen, zandigen-oîvir"-}temen, op een uitgezocht

\\ \ l

J

'Nsll,.~

',.

~i

\

1

~ VOOR C4I 1

';( ~

"'iA':D-enVOlf .. t X ..

(4)

gedeelte, de mannen bijeen, zij maken vlug hun kain los en kruipen, ,décent gehurkt, het ~troomende water in.

De vrouwen vereenigen zioh aan een nabijgelegen bocht;

van de mannen ongezien, knoopen zij de sarong als pin- djoeng, behendig boven de borst; dan, als de kabaja is afge- legd, dalen zij den oever af, glijden behoedzaam ln het koele, ondiepe water, zwemmen enkele slagen, om daarna, staande, de levendige stroom zacht streelend langs het warme lichaam te laten strijken.

Nu komt de blijheid.

Het met ,holle handen, in een zeker rythme van klanken slaan op hei watervlak, is een a:eer <>ud vermaak, afkomstig zoo men zegt, van ongehuwde prinsessen bij het baden met de dames van het hof. 't Is vroolijke watermuziek die eIken da-g, op hetzelfde uur, op tal van Java's rivieren wordt ge- hoord. Jolig en juiohend klinken de anklongklanken van dit ketimpoeng-orkest der badende vrouwen: kloek-kloek- doeng-doeng ... , kloek-kloek-doeng.

"De aap die het hoort, valt neer uit de takken, De vliegende vogel houdt op in zijn vlucht ...

Zóó vertelt ervan een oud verhaal.

Op de droge zandbanken spelen bij troepjes de kinderen, mooi-naakte, dartele kinderen. Zij plonzen en joelen met luid, vroolijk ge'kakel in den stroom. duiken en snuiven, tieren en plassen, lachen en spatten. De krinkelende, Ihup- pelende en kruivende golfjes fonkelen goud-rood in den laatsten avondgloed.

De anders zoo eenzaam-stille rivier heeft levendigheid gekregen door .dit simpel en natuurlijk gebeuren, dat sinds oerperioden door den tropenmensch eIken dag wordt her- haald. Verrukkelijk mooi zijn daarbij de ongedwongen, animale bewegingen, de pracht van standen en gebaren.

Op Ihet oeverstrand kleedt een volwassen meiske zich weer aan. In één snellen worp cirkelen de soepele, nat-glanzende armen de schoone sarong over het 'hoofd, terwijl tegelijkertijd de natte langs het lichaam en over de voeten valt. Eerst als het donkerblauw ,baadje aan is, de klambl, wordt met zorg en met onbewuste .gracie de sarong gewonden rond ,bet ten- ger middel. Dan kijkt flet aanvallig dlng bloemerank over den schouder of ,het gewaad, met de dubbel gevouwen ka- pala, overal wel valt zooals het behoort; nog even wordt

aan den zijkant stijlvol het plooisel geschikt. Zie, hoe zij nu de weelderige haarwrong uithangt, hoe 'zij de zware, ebben zwarte kondé in één pols draai windt tot een volmaa'kt mooi kapsel, hoe zij met onfeilbaar en schoon gebaar de lange batik-slèndan-g in een zwierigen sl~ger over den schouder werpt, en daarin fluks maar stevig de gevulde

waterkruik knoopt. ..

Met haar zware vrachtje op de gewelfde heup, gaat ZIJ nu - zij stapt niet, zij gaat - in rythmisohen gang, opge- frischt en tevreden den steilen oever op, verdwijnend ach- ter dicht bamboeloof.

Op een stil plekje loopt een jonge moeder met een bron- zen kleuter van een jaar of wat, het vlietend water in.

Voorzichtigjes leidt zij het kind aan de moederlijke hand.

Maar het joncSske wringt zich blèrend los, hij is immers heelemaal niet bang, voelt zich al een echt watermanneke en blijkt met het stroomend element al even vertrouwd als met de kronkelpaadjes in zijn kampong.

* * •

De zon heeft den strijd verloren, de dag is gedoemd nu, als eiken dag, plaats te ruimen voor den nacht.

Aan de kim is het bloedrood versmolten tot zacht verguld.

Als daaruit de laatste gouden glanzen strijken over het vlakke water waarin de roerlooze klappergaaroen kaatsen, als de vleermuizen piepend wieken tegen den transparan- ten, zeegroenen hemel, als, hoog in de lucht, de kiekendief in breeden vleugelslag van zijn ~trooptochten weerkeert naar zijn ver nest, en de dag gauw sterven gaat, dan voelt men bij al de poëzie van dit op Java zoo heel kort, maar zoo teeder uur, de intense melankolie van wat de inlander noemt de soeroebé soeryo, het verscheiden van het licht.

Een gouden koepelwolk verheft zich statig boven den violetten horizon. Glorierijk glanst haar vorstelijk schijnsel, dat, in een magistrale bocht van den spiegelenden stroom, haast even licht en even gulden opgevangen wordt.

Maar merkbaar taant ook zij in den Ihopeloozen kamp tegen den opdringenden heersc'her van den nacht Bleeker en bleeker wordt haar glans, machteloos sterft zij mee den droeven dood van den roemrijken zonnedag.

Een zucht van weemoed gaat over het land.

(5)

Op den schemerigen oever buigt zich een inlander, ver- zonken in zijn avondgebed, ootmoedig ter aarde.

In onzegbare rust hangen moe en loom de bamboeplui- men, hangen traag de palmenwaaiers neer.

Weeklagend snerpen de krekels, de toké's storten be- klemde stemmen uit, als het angstig kermen van heel oude mannen. De weer eenzame rivier verijlt in een e<1ale, staal- grijze toon, en de oevers, met den blauwen rook der kam- pong-vuren, doezelen mistig in de verten weg.

N u heeft de dag zijn oogen gesloten, de dag is stil ge- storven, nu is plechtig gekomen de rouwdonkere avond, die de moede aarde zachtkens sluiert in een waas van diaphane duisternis.

"Je reslais lourd de charmes. el grisé jusqu' à la lrislesse."

André Gide.

Heel donker is het op het smalle pad langs het kleine Javaansche kerkhof. De grillige, bladerlooze takken van een kembodjaboom laten telkens geurende bloemen vallen; zij beweenen zóó de dooden. Boven de met dor gras bedekte aardhoopjes, waaronder hun gebeente rust, wiemelen vuurvliegjes, ontelbaar. Want ontelbaar zijn, vol- gens de Indonesische gedachte, de dwalende zielen van hen die de eeuwige duisternis zijn ingegaan, doch die dagelijks, na zonsondergang, in zwermen van zwevende vonkjes weer terugkeeren naar de aarde.

Maar de dooden jagen me snel weg, want, niettegen- staande het zoet aroom der blanke kembodja-kelken, drijft er vergiftigend hun makabere, weerzinwekkende adem.

Een jonde maan glanst als een gouden sikkel in het nog bleeke hemelblauw; enkele sterren pinkelen als dartel dan- sende lichtjes.

Onder de dichte schaduwen der oude tamarinde-boomen langs Daendels' grooten postweg, is het heel stil en heel duister.

Bescheiden branden olielampjes in nederige bamboe- huisjes; op de voorerven smoken vuurtjes van klapperbast om bijtige muskieten te verdrijven.

De weg is leeg, de menschen zijn allen terug weer naar 4

I

de rusti6e 'kampong's. Maar vÓÓr de pasar, bij een walmen- de pit van een warong, staan nog enkele mannen zacht te praten.

In de breede, stoffige tamarinde-laan wandel ik door een ijle, grijsblauwe donkerte in de richting van Plèlèn en Welérie.

Ondoordringbaar duister zijn, opzij van den weg, de donzen schaduwen, waartusschen de zielevliegjes zoekend dwalen. Dieper in, tusschen het dicht gebladerte, is het zóó donker, dat daar elk oogenblik de lijkendragende, hoofde- looze spoken kunnen komen dansen.

Ik ben niet bang voor die spoken, maar in de vage duis- ternis der hooge boomenrijen, met het huiverig schuiven van het nog schrale manelicht door het fijne assem-loof. waart weer dat onzekere, dat lichtelijk beklemmende van den tropischen avond, waarin, onverklaarbaar, stille machten dreigen.

Mijmerend over den begrijpelijken drang van den ani- mistischen iniander naar magischen bijstand tegen die onzichtbare machten, dool ik verder, sta dan af en toe stil. 't Is om de gonzende en zoemende avondstemmen te beluisteren of om de onrustige zielevonkjes te volgen in hun wonderlijk schijnsel.

Ergens in een hoogen boom begint plots een toekan kajoe zijn wanhopi6e slagen te hameren: toktok - toktok - tok- tok. Hij roept het bekoorlijk sprookje op van dezen, op de mooie, zachte maan verliefden vogel. Maar de maan, de koningin van den nacht, vond den stumperd, die niet in staat was den hemel te bereiken, een te onbeduidend, te nietig wezentje; zij wilde niets weten van zijn dwaze voge- lenliefde. Toen werd de verstooten minnaar zóó wanhopig, dat hij wegkwijnde van nameloos leed. De zachte maan kreeg medelijden, en zei dat, als zijn aanbidder kans zag om een ladder te bouwen zóó hoog, dat hij daarmee tot den hemel komen kon, zijn lielde zou worden beantwoord.

Sindsdien timmert de arme vogel, bij eiken maannadht, ijverig aan zijn maneladder. Daarom noemen de menschen hem toekan kajoe, dit is timmerman.

Hoor, in den stillen avond klinkt zijn regelmatig geklop als een wanhopig roepen: toktok - toktok - toktok ....

* * •

5

(6)

Als ik terugkeer zitten de kampongwachters in hun open gardoe .. huisjes, waarin de eeuwenoude tongtong hangt.

Onbewegelijk zitten zij, met in den mondhoek het menjang- riekend strootje, waarvan de bedwelmende rook hun droo- men voedt. Star staren de matte oogen naar de lichte maan- plekken die fantastisch schuiven over den donkeren weg.

Dan opeens, en als een verrassing, klinkt inde zwaar- moedige avondstilte, uit een tusschen het geboomte ver- scholen wonin<g, een simpel liedeke op, klaar en zuiver.

't Is de teere ziel van den droomerigen, onbezorgden inlan- der die zich vrijelijk openbaart:

Di bati saja rasallja lesoe,

Saja menang isi maloe di hati. ...

Ik heb een vermoeid (wee) 'gevoel om het hart, maar lÎk zal overwinnen wat er omgaat in mijn

beschaamde hart.

Vol innigheid trilt de zoetzingende ziele taal in het myste- rie van den sluimerenden avond. Roerend schoon, maar zoo aandoenlijk als het zachte weenen van een vrouw, druppe- len de weemoedsklanken 10 de immense stilte van den naderenden nacht.

Th. B. VAN LEL YVELD

6

(7)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

en staarten voorwaarts, naar het spoorwegstation. Van der Made was weer een interessante h6tel- herinnering rijker en een paar vrienden, goede beste menschen, armer. Zoo

Hij ligt zoo heerlijk in z'n stoel. Hij is blij, dat 't zoo'n rustige, stille morgen is. En die kaaiman ook. Die booten heeft Koen gemaakt. En Jan de menschen. En dan gaat ze weer

I j. Er is een klein. du eltje, d~t mijn zoo~tje telkens verleidt, eventjes te doen, wat ruet mag. Als ik hem verbied, iets in 't mondje te steken, dan moet hij van dat duveltje

Toen Biroeang terug kwam met Sim op zijn rug, en Ketjil en Timon elk aan een kant, hoorden ze dat klaaglijk gemiauw, ze begre- pen, dat Matjan in gevaar was en haastten zich naar

IS van belang welke de beweegredenen zijn geweest, om een kleinbedrijf in slechts luttele tientallen jaren om te zetten tot groot-industrie; terwijl van aanvankelijk kelder-

A:SG ELA. Da~ hi .I,cl n ze niet geno a van elkaar. Pa zegt altijd, dat je eer·t kunt wet n of J biJ elkaar pa t, al je go d en wel getrouwd bent. I dat zoo is waarom laat hij on dan

7JOO gewoon, zoo gemakkelijk, zoo alsvanzelf. Als kind vroeg je niet, je nam. En de ouders gaven graag - ten- minste ze geloofde, dat dit zoo was. Maar zij, ze was nu al vijftien

schatten op den tel of met een 10gschuitje. Stuerman Hen- rick had toen al verklaard dat Petrus Plancius' methode van Havenvinding, om zonder lengte en uitsluitend door mid- del