• No results found

SHELF NUMBER MICROFORM:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "SHELF NUMBER MICROFORM: "

Copied!
66
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

SIGNA UUR

MICROVO

SHELF NUMBER MICROFORM:

MMETA 0486

M:

BIBLIOGRAFISCH VERSLAG BIBLIOGRAPHIC RECORD

MOEDERNEGATIEF OPSLAG NUMMER:

MASTER NEGATIVE STORAGE NUMBER: I MM69L-OOO \[ .]

Heijden, J.H. van der

Het vliegtuig in de rimboe / door J.H. van der Heijden ; pl. van Ko Koster. - [Helmond: Boek- en Handelsdrukkerij "Helmond"), [1937). - 120 p. : iII. ; 27 cm. - (Menko in den vreemde; no. 1)

Jeugdlektuur.

Signatuur van origineel / Shelf number of original copy:

M cc 2317 N+

Signatuur microvorm / Shelf number microform:

MMETA0486

Filmsoort / Size of film:

Beeldplaatsing / Image placement:

Reductie moederfilm / Reduction master film:

Startdatum verfilming / Date filming began :

16mm COMIc/ns

2- 1 : 1

~'7

7 2000

(2)
(3)

5 / 1I11~lil liIIDJi~rlil~~I

00206100

~I~ I~IIII

HET VliEGTUiG iN DE RIMBOE

(4)

HET VLIEGTUIG IN DE RIMBOE

(5)

HET VLIEGTUIG IN DE RIMBOE

No. 1 0 ERS E R IE:

MENKO IN DEN VREEMDE

Een spannende verhalen serie voor Jongens en Meisjes, waaraan prachtige prijzen zijn verbonden _ _ _ _ _ _

DOOR

J. H. VAN DER HEIJDEN

PLATEN VAN

KO KOSTER

" ______________ . ______________ M.V.1

(6)

HOOFDSTUK I

ER DREIGT GEVAAR

E

etuaam stond 't Nederlandse plantershu!s in de blauwe avond, die neerdaalde over het grote meer in 't hart van Nieuw-Quinea.

Hier, aan de oever van het uitgestrekte Blauwe Oog, temidden van de schamele p:lalwoningen der Inboorlingen, woonde de familie Minkema.

Jaren en jaren hadden mijnheer en mevrouw hier alleen temid- den van de Inboorlingen geleefd en het enige verbindingsmiddel met de beschaafde wereld had bestaan In de schaarse post- bestellingen, die men zelf te Merauke moest afhalen.

Merauke was de hoofdstad van het district en de zetel van het gouvernement. Het was ook de enige kusthaven van betekenis, die Ned. Nleuw-Quinea rijk was.

Op zekere dag echter waren mijnheer en mevrouw MJnkema naar de kustplaats gereisd om daar hun zoon te begroeten, den jongen die reeds vanaf zijn prille jeugd in Holland had vertoefd, waar hij werd grootgebracht in een Haags beroepspension bij een oom en tante, die - nou ja, het wel goed met hem meenden, maar die toch nooit in staat waren geweest Vader en Moeder te vervan gen.

Eigenlijk had het nog niet in hun bedoeling gelegen om hun jongen - Menko heette hij - nu al uit Nederland over te laten komen naar deze wilde en verlaten streek.

HIJ had nog maar nauwelijks de lagere school afgemaakt en 't was beter geweest, als hij nog enige jaren in Holland was gebleven om daar verder te leren.

Maar .... er waren dingen voorgevallen, die een grote veran- dering ha.dden gebracht In de plannen van mijnheer en mevrouw Minkema.

Ten eerste: mijnheer had een ernstig ongeluk gehad. ,

Op een dienstreis, die hij ondernomen had, geheel alleen In gezelschap van enkele Chinese koelies, was hij overvallen door de tal-fu, de Grote Wind, zoals de Chinezen een typhoon noemen.

De Krote wind had hem met rijdier en al van de helling van

7

(7)

..

a

EROREIGT G~VAAR

een berg geblazen. Hij was in een ondiep ravijn gestort en werd daar nog enkele malen getroffen door de grote keien, die onder de geweldige kracht van de storm door de lucht vlogen, als waren het stukken papier geweest.

Toen men hem daar zo vond leefde hij nog nauwelijks en well1cht was het alleen aan de goede zorgen van zijn vrouw te danken, dat hij nog In leven had mogen blijven.

Dit was dus de eerste reden waarom men een telegrElm naar Holland had gestuurd met 't verzoek Menko naar Nieuw··Gulnea te zenden.

De tweede reden was, dat de belde ouders 'van Menko uit verschillende omstandigheden gebleken was, dat hun zoon het In Holland niet goed maakte. En toen zij op zekere dag e\~.tl brief ontvangen hadden waarin Menko hun eerlijk opbiechttë: dat hij van oom en tante was weggelopen om 'n avontuurlijk zwervend leven aan te vangen .... ja .... toen was er geen enkele beden- king meer om hem over te laten komen.

- - - -

Mijnheer en mevrouw Mlnkema zaten nu in de stllle avond op de veranda, die het huls omgaf, en staarden In gedachten verzonken naar de gele streep aan de horizon, waar de zon loodrecht was neergedaald In het staalgrauwe water.

Inboorlingen ploeterden en plasten in het meer, zij gleden het water In en uit alsof zij kikkers waren. Feitelijk was de hele ruimte rond hun huis één grote badgelegenheld: de Inlanders behoefden de deur van hun hut maar uit te stappen om onder te duiken in het verkoelende water. Kleine bruine bengels zaten dwars over smalle kano's heen en peddelden voort, terwijl ze hun benen bulten boord lieten hangen. Dit is een wijze van kano- varen cUe in Nieuw-Guinea gebruikelijk Is.

Er hing een zekere onrust in de natuur.

Het leek of er lets boven het landschap te broeien hing, Wl:lr-

aan noch mensen, noch dleren wisten te ontkomen.

Ook de heer en mevrouw Mlnkema waren onrustig.

Mijnheer was nog niet zover hersteld, dat hij vrijuit in huls mocht rondlopen. Het grootste gedeelte van de dag zat hij nog op de lange ligstoel van pitriet, die In een hoek van de veranda stond.

ER DREIGT GEVAAR

Mevrouw Wé18 juist bezig thee in te schenken.

Telkens echter hield zij op en luisterde naar een ver gerommel.

,,Daar Is het weer", zei ze huiverend. "Mijn God .... als dat maar goed afloopt."

Mijnheer legde de krant neer en zuchtte.

"Het wordt tijd, dat het gouvernement eens ingrijpt. Ik heb al twee keer een berIcht naar 't garnizoen te Demandee gezonden."

Weer klonk de verre doffe muziek.

"Die trommels werken op je zenuwen", hernam mevrouw Minkema. "En zeker als je weet, wat dat geluid te beduiden heeft."

Plotseling klonk in de onmiddellijke nabijheid een zacht getik als van een hamer, die op metaal sloeg.

Mevrouw schrok ervan.

Daarna glimlachte ze echter.

"Wat dom van me", zeI ze, "ik schrik tegenwoordig bij ieder geluid. Dat is de jongen Immers maar. Hoor maar."

Ze luisterden allebei.

Het hameren kwam uit de kleine bamboe-werkplaats, die vlak tegen het huis was aangebouwd.

Menko's privé-gebied.

Het Wé18 onder zijn toezicht in elkaar geknutseld door een paar inboorlingen, die er bizonder slag van hadden om bamboe te snijden, aaneen te binden, en daar muren van te vormen zoals die van hun eigen hutten. Het dak was gemaakt van gedroogde bladeren van de sago-palm en daarmee was het goedkope huisje kant en klaar.

Menko speelde daar zo'n klein beetje uitvinder.

Mijnheer Minkema vond dat zijn zoon te veel tijd doorbracht in de kleine werkplaats.

Ook nu weer ...•

Er was immers geen ander licht dan de kleine olielamp.

En mijnheer mopperde:

"Hij zal daar zijn ogen bederven met dat aanhoudend gepruts in het halt donker."

Mevrouw was gereed met het inschenken van de thee.

Ze ging weer zitten en steunde het hoofd in de handen.

"Het SChijnt hem erIUit te zijn", zei ze, voor zich uitstarend.

9

(8)

- .

ER DREIGT GEVAAR ER DREIGT GEVAAR

10

, Wat?", vroeg haar man.

"Wel. ... dat plan om vliegenier te worden."

Mijnheer Minkema haalde de schouders op en reikte daarna naar het kopje thee, dat op de tafel naast hem stond.

Het vlei hem nog niet mee zich zo te bewegen. Zijn ledematen lladden hun vroeg.ere lenigheid nog niet teruggekregen.

Mevrouw wilde hem het kopje al aangeven.

Maar mijnheer Minkerna wiJde niet geholpen worden.

"Ik moet me er doorheen zetten", zei hij, "anders blijf ik mijn hele leven krukken.... Waar hadden we het ook weer over?"

"Over Menko .... en zijn plan om vliegenier te worden."

"Kom kom", zei mijnheer Minkema, "het zal zo'n vaart niet met hem lopen .... Dat zit zo'n beetje in de lucht op 't ogenblik.

Toen ik een jongen was wiJde ik met alle geweld zee-kapitein worden .... Op zijn minst. ... Liefst eigenlijk nog admiraal or schout bij nacht .... Schepen zijn nu de mode uit .... en nu worden alle jongens opeens vliegenier. Zulke bevliegingen gaan vanzelf wel weer voorbij."

Mevrouw Minkema ging achterover leunen in de stoel, vouwde haar lange smalle handen en fluisterde, meer voor zichzeIr dan voor haar man:

"Ik betwijfel het."

"Waarom?", vroeg mijnheer Mlnkema.

"De jongen maakt er teveel ernst van. Als hij maar even tijd heeft, zit hij te studeren in die boeken over vliegtuig-techniek en zo .... of hij zit te prutsen in zijn werkplaats. Als ik daarbij bedenk dat hij jouw karakter heeft .... "

Mijnheer Minkema glimlachte.

Hij hoorde 't graag als men tegen hem zei, dat hij volhardend was.

Mijnheer Minkema was inderdaad volhardend .... bij het stljf- hoofdige at. Hij gaf niet gemakkelijk toe .... en maar zelden gaf hij iemand gelijk.

Ook op dit ogenblik hield hij zijn mening vol en trachtte de bezorgdheid van mevrouw Mlnkema te verjagen met een kort:

"Het is jongensspel en anders niet."

Er werd geklopt.

Weer schrok mevrouw Mlnkema.

I I

I

V'l I-

~

'1.

~

~ IJl N 0 .J

UJ f- (l

0 ~

I-UJ

~

J

U

v ~

I::i

11

(9)

ER DREIGT GEVAAR

"Het zal Gerdes zijn", veronderstelde mijnheer.

"Jaaa .... Kom binnen •••• "

Door de kleine zIJdeur van gevlochten bamboe trad een jonge stevige kerel binnen.

Mijnheer Minkema strekte joviaal de hand uit zonder echter op te staan.

"Hallo kerel", zei hij, "val neer ..•• Er staan stoelen."

Mevrouw Minkerna schudde glimlachend het hoofd.

"Mlnkema wordt hoe langer hoe ruwer", zel ze gekscherend met een tikje verwijt. "Het wordt tijd dat hij weer eens de beschaafde wereld terugziet."

En in één adem ging ze door:

"Wat een eigenaardig idee van je, Gerdes om door de zijdeur te komen. De koninklijke ingang van ons breed terras staat toch wagenwijd voor je open."

"Och", lachte de heer Gerdes, "dat is nog een soort van gevoeligheid die ik uit de beschaafde wereld heb meegenomen.

Ik wou jullie niet overvallen."

"Och kom", lachte de heer Mlnkema. "Hoe zou je ons over- vallen?"

"Nou ja ...• je kunt toch een ondel'werp bespreken dat ons niet aangaat ..•• Er zijn zoveel dingen .••• "

Mijnheer Minkema hernam:

"Ik kan wel zien dat je nog een vreemdeling bent lri Nieuw- Gu!nea, Gerdes. Hier heeft niemand geheimen voor elkaar. Die openhartigheid is een eigenschap, die je blijkbaar van de Inboor- lingen overneemt. De enige stiekemerds hier zijn de Chinezen.

Die denken dikwijls heel iets anders, dan ze zeggen."

Mijnheer Gerdes vouwde de handen achter 't hoofd en leunde achterover.

Toen zei hij:

"Het is me hier het wereldje wel. Met alle respect voor de gastvrijheid van jou en je vrouw ...• ik hoop van ganser harte dat de Maatschappij je een anderen a~istent stuurt, Mlnkema.

Ik zal hier nooit goed kunnen wennen."

Mijnheer Louis Gerdes was pas een maand in Nieuw-Guinea.

Zodra de houtmaatschappIj waarvoor mijnheer Minkerna werk- zaam was van het ongeluk hoorde, had men hem uit Soerabaja

1

ER DREIGT GEVAAR

naar Nieuw-Guinea overgeplaatst. Deze overplaatsing moest eigenlijk een bevordering betekenen, want uit een zeer onder- geschikte positie was hIJ nu opeens een tamelijk zelfstandig man geworden, die slechts onder contrOle stond van den heer Minkema. Maar Gerdes was met zijn bevordering maar matig ingenomen en had reeds meermalen het voornemen geuit om de diensten aan tie Maa~ chappij op te zeggen.

Mevrouw Minkerna trachtte hem moed in te spreken.

"Och kom, Gerdes", zei ze, ,je zult er wel aan wennen ....

zoals ook wij eraan gewend zijn."

Maar mijnheer Gerdes schudde langzaam het hoofd.

"Neen", zei hij, "ik wen er nooit aan. Trouwens .... voor jullie is het heel iets anders. Je bent met z'n drieË!n ... jij MInkerna ...

je vrouw.... en Menko .... "

Om de moedeloze toon van b ~t gesprek te verdrijven veran- derde mevrouw Minkerna van onderwerp.

"Menko .... ", zei ze, "dat Is op het ogenblik het kind van onze zorgen. We hadden het juist over hem toen je binnen kwam."

"HIJ Is een flinke knaap", prees mijnheer Gerdes. "Het is alleen maar jammer, dat hij niet zo goed met miJ overweg kan."

"Dat verwondert me niets", meende mijnheer Minkema. "Jullie verschUlen hemelsbreed van karakter. Menko heeft iets taais en onverzettelijks over zich .... een FrIese stijfkOp, hè .... "

"Net als jij .... " .

"Juist .... ", ging de heer Minkerna verder, "net als ik. Maar met jou is het anders gesteld. Je houdt van cultuur, beschavins, geestelijke ontspanning en zo. Ten eerste is Menko nog te jong om zulke waarden op prijs te stellen en ten tweede wordt hij helemaal in beslag genomen door zijn vUegerij."

De ogen van mijnheer Minkema bleven rusten op de schoenen van den heer Geroes, die er keurig gepoetst uitzagen.

"Als je het mij vraagt, Gerdes",. zei hij, "dan zul je hier niet lang blijven. De wildernis is niets voor jou .... Dat is, geloot ik, al de derde keer, dat je vandaag je schoenen hebt laten poets-en."

"Nee", bekende Gerdes, "het is de vierde maa!."

Mijnheer Minkema strekte belde handen uit met een veel- betekenend gebaar, dat zoiel:.s moest uitdrukken als:

"ZIe je wel, dat Je niet deugt :voor dit land."

13

-

(10)

ER DREIGT GEVAAR

14

Het werd weer even stil.

Ieder liet zijn gedachten de vrije loop.

Heel in de verte klonk nog het dreunen van de tromme13 a13 een ver verwijderd onweer.

Achter het bamboemuurtje timmerde Menko aan zijn vlieg- tuigmodel.

Zonder dat de drie mensen in de veranda een woord met elkaar spraken zagen zij aan elkanders ogen, dat ieder van hen naar de trommels luisterde.

Onrustig trok mevrouw Minkema de sjaal over haar schouders en plotseling riep ze:

"Menko ... "

Het antwoord kwam achter het bamboe-wandje vandaan.

"Jawel, moeder."

"Kom, jongen ..•• "

"Nog even, moeder .•.• "

"Ik heb liever dat je nu komt .... Morgen is er weer een dag."

"Ja, moeder .••• "

Een gedeelte van de bamboewand van het schuurtje werd verplaatst en Menko in hoogst eigen persoon kwam te voorschijn.

Zijn gestalte tekende zich duidelijk af tegen het rOOdachtige licht van de petroleumlamp, die nog in de werkplaats brandde.

"Licht uit", waarschuwde mijnheer. "Als er brand komt gaat de hele boel in vlammen op. We hebben hier nog geen motor- brandspuit."

Haastig verdween Menko weer in zijn bamboetentje, blies het licht uit en liep vervolgens bedaard, de handen diep In de zak~

ken, naar de trappen van de veranda.

Het sterke licht deed hem even met de ogen knipperen.

Met een vluchtig:

Dag, vader ...• moeder.... mijnheer Gerdes'" wipte hij de

tr~~en

op en ging in het

h~ekje

zitten, dat vanaf de eerste dag stilzwijgend voor hem gereserveerd was.

"Wat een spektakel is dat daar in de verte", zeI hij met een hoofdbeweging in de richting vanwaar het trommel-geluld van- daan kwam.

"Ja", zei z'n moeder, "daarom heb ik je geroepen. Ik heb niet

t:R DREIGT GEVAAR

graag dat je je afzondert op het ogenblik .... Er hangt wat In de lucht."

Met jongensachtige plagerij wees Menko naar boven.

"Ja .... de maan", zei hij.

"Nee, zonder gekheid", hernam zijn moeder, "iedereen is het erover eens, dat er gevaar dreigt van die kant."

"Koppensnellers", vel'duldelijkte mijnheer Gerdes.

"Koppensnellers", herhaalde mijnheer Minkerna. "Het is wel mogelijk. Er is in geen jaren meer gesneld. De inboorlingen aan de kust klagen reeds dat ze geen namen voor hun kinderen hebben."

"De imo's van Sangasee", mompelde mijnheer Gerdes. "De werklui van de plantage beven ervoor."

Menko lachte:

"Ais ze geen namen voor hun kinderen hebben, dan kunnen wij ze die toch gemakkelijk geven? . " Laat ze maar hier komen.

Ik weet namen genoeg ...• Wat mij betreft, mogen ze allemaal Menko heten."

Moeder hield niet van die spottende toon van Menko.

"Er valt helemaal niet mee te spotten", zei ze. "Je weet nog niet wat het betekent ais ze weel; aan het ,,snellen" gaan."

Menko ging op zijn gemak zitten.

"Je hoort hier telkens over snellen spreken en nog eens snellen.

Maar het fijne ervan hoor je niet. Komen koppensnellers aan- snellen om een dorp uit te moorden of zo?"

Mijnheer Minkema wees op den heer Gerdea.

"Mijnheer Gerdes zal je op het ogenblik het beste in kunnen lichten", zei hij. "Die is vanmorgen pas teruggekeerd uit Deman- dee om assistentie te vragen."

"U bent hier al zolang", meende mijnheer Gerdes. "A13 Iemand de koppensnellers kent dan bent u het wel. '

"Jij hebt de laatste nieuwtjes", weerde mijnheer Minkema af,

"dus jij vertelt ..•. "

"Nou ...• goed", begon Gerdes, "het zit, :: "!loof ik, zo in elkaar.

Hier en daar op Nieuw-Guinea heb je inboorlingen die tot de lmo-secte behoren. En die knapen houden er gekke ideeën op na, zie je ..•. "

Menko knikte "ja" ook al had de ander nog niet veel verteld.

15

(11)

ER DREIGT GEVAAR

"Voor hen betekent een naam lets als een ding .... een naam is voor hen zoIets als voor ons een tafel, een stoel.... of een vulpenhouder or zo .. , . "

"Jaja .. ,."

"Zo'n naam moet ergens vandaan komen, verbeelden de lmo's zIch .•.• DIe grljp je niet zo maar uIt de lucht .... Zolang een kind geen naam heeft ... , nou.... dat is dan een groot schandaal, hè.... Zo'n kind telt eenvoudig niet mee.... Net zolang totdat Pa besluIt om maar ergens een naam te gaan halen ...• Dat doen ze zo: op een goeIe morgen trekt de hele troep er op uit .... ze gaan het binnenland In totdat ze een dorp bereiken.... ze overvallen de bewoners, en snijden hen de hoofden

ar....

DIe hoofden nemen ze dan weer naar huis cn de kInderen krijgen de namen van de slachtoffers.... En dan Is de zaak gezond ...• De kInderen hebben dan een naam en behoeven zich voor hun verdere leven niet meer te schamen."

"Ja maar", merkte Menko oP. "hoe weten de koppensnellers dan hoe de naam van hun slachtoffer is? DIe hangt toch nIet op een brIefje aan hun hals?"

Mijnheer Gerdes maakte een gebaar van: "ik weet niet ...• "

Maar hIer wist mijnheer Mlnkema bet verhaal van zijn assis- tent aan te vullen.

"Dat is heel eenvoudig", zei hij. "Op het oogenblik dat ze het slachtoffer het hoofd gaan afsnijden, vragen ze eenvoudli naar de naam."

Mijnheer Gerdes keek even verwonderd als Menko.

"Eigenaardig", zei de eerste, "en wordt die maar zo gewlIl1g meegedeeld? Dat lijkt me nogal gek."

"Ja ..•• hoe dat gaat weet ik ook niet precies", hernam. mijn- heer Mlnkema. "Ik geloof dat er niemand Is die daar helemaal achter is gekomen. Men veronderstelt dikWijls dat de aanrander het geschreeuw van zijn slachtoffer als de naam beschouwt.

Roept die bijvoorbeeld Au-aH.... dan heet het kind van den koppensneller Au-aH. Het is een zonderling volkje."

Menko luisterde met meer aandacht dan tevoren naar de trommels In de verte.

Dan vroeg hij:

"En zijn dat daarginds de imo's?"

ER DREIGT GEVAAR

"Ze houden een grote "bombar!", verklaarde mijnheer Gerdes.

"Zo noemen ze de feestelijkheden, die vaak aan zo'n koppen- snellerIj vooraf gaan."

Mijnheer Minkema knikte.

"Bij hen heet alles wat op feest of plechtigheid gelijkt "bom- bari", vulde hij aan. "Enige tijd geleden maakte ik een militaire begrafenis mee op het kerkhof te Demandee. Daar waren ver- scheidene inboorlingen bij tegenwoordig.... Die wllden de

"bombar!" van de wit-mannen ook wel eens zien .... "

"En?", .vroeg mijnheer Gerdes ....

"Ze waren er maar matig mee ingenomen", vertelde de heer Minkema verder. "Hun eIgen "bombari" vinden ze veel mooier.

Bij de witmannen kwam er helemaal geen toverij aan te pas .••

en dat was in hun ogen een groot gebrek."

Na enkele ogenblikken nadenken ging mijnheer Minkema voort:

"Voor ons Europeanen is het heel erg moeilijk om na te gaan of er werkelijk ernstig geva~r dreigt van een snelpartlj. Op dat punt hebben de inboorlingen een scherpe neus."

"Juist", vulde Gerdes aan, "ik heb mijn licht opgestoken bij de stamhoofden. En die zijn el' van overtuigd dat .. die van de kust" met .,.snel-plannen" rondlopen. Ik heb een van de oudste hoofden ondervraagd eu die is van mening dat de heren binnen,- kort langs de rivier naar het meer zullen komen om hier hun slag te slaan."

"Wie is het die dat zegt?", vroeg mevrouw Minkem ••

"Walabbe."

Mijnheer Minkema streek met de hand langs het voorhoofd en zei:

"Walabbe is zeer betrouwbaar."

Mevrouw Minkema stond op.

Ze stond op om nogmaals thee in te ehenken.

.. Waarom laat je W lubbe n et eens komen?", vroeg ze. "Die kent alle geheimen van de stammen uit de buurt. Hij zal je kun- nen Inlichten omtrent hetgeen we het beste kunnen doen."

"Wat we het beste kunnen doen?", antwoordde mijnheer Minkema grimmig, .. ik denk dat we dat zelf wel weten. We zullen onze geweren gereed moeten houden."

(12)

18

ER DREIGT GEVAAR

Mevrouw maakte een haa.stig gebaar ...•

"Ssst ..•. IJ, !lu1.<iterde zij.

Maar het wa.s er al uit.

Menko had het goed verstaan.... Nu w~t hij evengoed als de volwassen mannen van de nederzetting, welk gevaar er dreigde.

=

HOOFDSTUK 11

W ALABBE WEET ALLES

1

n een groepje, dicht opeen gehurkt zaten de mannen van d.

stam voor de lage, half verzakte hut van den ouden Babi.

Als de zon in de avond was ondergegaan, streek er telkens een huiverende angst over de hoofden van deze bewoners van de wildernis.

In iedere du~tere hoek, in iedere ritseling van het bamboe- riet meenden zij het leven van spoken en geesten te ontwaren en met huiverend ontzag bepeinsden zij het raadsel van de volle maan die zich spiegelde in de gladde oppervlakte van het meer.

De donkere gestalten van de mannen werden beschenen door het knapperende vuur, waaraan zij zich warmden en door de kleinere vuren in het rond, die waren aangelegd om de mus- kieten op een afstand te houden.

Van tijd tot tijd verbrak tie oude Babi - de somb-anlm (oude man) van de troep - de stilte door een vreemd gehuil.

Dan spreidde hij de vingers uit naar de duistere verte, waar de trommen klonken en met een vreemde, doffe stem, wiegend met het hele lichaam, zong hij een lange eentonige dreun. Het was een bombarl, een plechtige herdenking van de stamgenoten, die door de koppensnellers reeds eerder waren weggehaald.

Telkens opnieuw keerden dezelfde woorden terug en onder de indruk van dit droevig gezang zat het kleine gezelschap rond den heer Minkerna op de veranda stil t~ luisteren.

Menko wa.s niet bang uitgevallen; toch had hij nog niet geheel aan deze zonderlinge omgeving kunnen wennen en iedere avond maakte hij weer iets nieuws mee om van te griezelen.

"Stil", zei hij, "Ik hoor telkens Soerabaya .... Soerabaya ...•

Hoor maar."

"Ja", antwoordde zijn vader, "het Is Immers een doden-her- denking."

Menko begreep evenmin als mijnheer Gerdes wat Soerabaya met een dodenherdenking te maken had.

Mijnheer Minkerna echter gaf de verklaring.

19

(13)

VVALABBE VVeEr ALLES

20

"Dat is heel eenvoudig", vertelde hij. "Je weet dat de Inlan- ders hier van mening zijn dat de doden een rustplaats vinden aan de overzijde van de zee."

Ja. . .. dat was mijnheer Oerdes bekend.

"Het is een mening, die onder de wllden op onze archipel nog al verspreid is", zei hij.

"Juist", vervolgde mijnheer Mlnkema. "Maar op een goede dag kwamen de wilden in aanraking met de blanken en ver- namen dat aan de overkant van de zee Soerabaya ligt. De beide begrippen worden nu met elkaar verward. Je zult de mensen hier ook nooit horen zeggen: Hij is dood. Neen, ze zeggen dood- een voudig: HIJ is naar SOerabaya .... "

Menko lachte.

"Jaja", vervolgde mijnheer MInkerna, "dat Soerabaya vervult in de geest van die mensen een wonderlijke rol. Alles wat won- derlijk is, wreed en zonderling, komt uit Soerabaya .... Ook de vuurboot komt immers uit Soerabaja .... "

"De vuurboot", herhaalde Menko, "wat is dat?"

"Nou .... een vuurboot is natuurlijk een stoomschip", ver- klaarde zijn vader.

"Zullen we het er maar op wagen?", stelde Gerdes voor.

"Wat?"

"Om Walabbe eens hier te laten komen. En hem te vragen wat hij denkt van de Imo's van Sangasee."

"Ja, natulLt'lijk", vond mijnheer Minkema. "Walabbe weet immers alles. . .. Ga hem maar roepen .... "

Mijnheer Gerdes aarzelde.

"Ja maar .••. "

"Wat ja maar ...

"Het zijn hier van die rare mensen", hernam hij. "Ik kan niet goed met dat VOlkje overweg. Als je hen nadert beginnen ze aan je kleren te plukken met hun vieze handen en anderen schelden je uit. Van de week op de plantage maakte ik nog lets mee. Een van de mannen had een doorn in de voet gekregen.

Nou ja .... hoe gaat dat ...• je trekt zo'n ding er uit, nietwaar,"

"Ja natuurlijk."

Een half uur later ligt dezelfde man weer voor de vloer met

VVALABBE VVEer ALLES

een stapel kameraden om zich heen. Zijn voet was opgezwollen.

Een soort van bloedvergiftiging ...• "

"En wat heb je gedaan?", informeerde mijnheer Minkema.

"Zoals Je altijd doet in de tropen .... mes uitgebrand en de wond opengesneden. Uitgewassen met sublimaat .••• De lui zijn taai. .•• Na ecn kwartier was hij weer aan het werk. Maar nu gebeurde er lets geks. Telkens als ik den man passeerde begon hij te schelden voor "beroerde vent" en zo. De eerste keer lette ik er niet op maar 11ij bleef aan de gang. Bij leder transport keek hij mij grijnzend aan. Hij schold zelfs voor krokodil en zoon van den klapperboom .... "

Mevrouw Minkema begon te lachen.

"Maar dan weet ik al hoe het zit .... De man heeft een soort van slaafse verering voor je opgevat. Dat schelden geldt hier bij de mensen als ecn soort aanhankelijkheidsbetuIgIng."

"Dat heb ik later ook opgemerkt·" glimlachte Oerdes.

"Een gewoon verschijnsel", vond mijnheer Minkema. "Ook bij de Europea.nen komt het Immers dikwijls voor dat de mensen elkaar scheldwoorden toevoegen alleen uit vriendelijkheid ...•

Onder ruw scheepsvolk is het zelfs een gewoonte om elkaar uit vriendelijkheid ruwheden toe ie voegen. En bij dit geheel onbeschaafde volk hoort het zelfs tot de wellevendheidsvormen op een dergelijke wijze zijn vriendschap te betuigen."

Mijnheer Gerdes bracht het gesprek op het uitgangspunt terug.

"Alléén ga ik Cl' in geen geval naar toe. Ik vertrouw dat be- schilderde volkje niet goed."

"Ze zijn volkomen ie vcrtrouwen", antwoordde mijnheer Minkema, "maar als je werkelijk bang voor hen bent, dan wil ik wel even met je meegaan."

Hier kwam mevrouw Minkerna tegen op.

"Wees toch voorzichtig", vermaande ze. "Je kunt immers nog nauwelijks lopen. Als je je forceert .... "

"Het is maar een kleine eindje', antwoordde haar man.

"Bovendien, .Menko en Gerdes zullen mij wel steunen, niet- waar?"

Menko was er natuurlijk dadelijk voor te vinden.

Nog steeds was hIJ op een afstand van de Inboorlingen geble-

(14)

WA L A BBE WEET AL LES

22

ven, feitelijk om dezelfde reden als mIJnheer Gerdes had opge geven. En ook mevrouw Minkema vond het beter. dat de jongen nog niet direct te vertrouwelljk werd met deze al te onbe- schaafde mensen.

"Komaan", hernam mijnheer Mlnkema, "dan gaan we Walabbe halen .... "

Mevrouw Minkema trok een vies gezicht.

"Maar jullle brengen hem toch niet mee binnen in de veranda?"

"Maak je maar niet bezorgd", lachte haar man. "Als we dat deden ... "

En mijnheer Gerdes voltooide de zin:

"Dan was alle wierook van de wereld niet voldoende om het vreselijke luchtje te verdrijven dat Walabbe overal achterlaat."

Met moeite stond mIJnheer Mlnkema op en gesteund door Menko en den jongen man daalde hij voorzichtig het trapje van de verande at, terwijl mevrouw Mlnkema alleen achterbleef om zich boo.! te maken over een dergelljke onvoorzichtigheid.

Rondom de tent van Babi was reeds enkele minuten een stUte gevallen, die aankondigde dat de vuren doofden en het dus tijd werd om de "bedden" op te zoeken.

Deze bedden bestonden uit een soort van rekken van bamboe- stokken. Oe lichamen van de inboorlingen waren blijkbaar getraind tegen de hardheid die een dergelijk bed bezat. Er zou welllcht geen enkele blanke te vinden ziJ'n, die het een gehele nacht op zulk een harde en ongemakkelijke legerstede zou kunnen uithouden.

Plotseling stond Walabbe op.

Hij strekte de armen langs het hoofd en gat in gebarentaal te kennen, dat het tIJd was om te gaan slapen.

Men ging de hut binnen. .

De laatste man die binnenkwam wilde juist de ingang van de hut met een paar dwarshouten afsluiten toen het vlechtwerk voor de deur werd opzij getrokken en het maanlicht met een heldere straal over de slaapplaatsen scheen.

Babi richtte zich overeind en vroeg:

"Takazab?" (Wie is daar?)

W ALABBE WEET ALLES

5e$CI-lIL.t)E:J2Pe: k;OPPEN6Ne L.1.S2:5 SLUIPEN VOoR EEN PI $ÄNc::rOIN q,al<:L..S::e.o I N 'Oe •. 6API "," (M<:o.NTEL. ~N Ca.- O~C:::OE t<lA.PeI:!!:.$2.8LAOE.l<GN)

23

(15)

. ,

WALABBE WEET ALLES

"Is Walabbe hier? , , , , ..

De naam Walabbe werd wel tienmalen herhaald en weldra kroop er uit de hoop armen en benen een donkere gestalte omhoog.

Daar stond Walabbe.

Het maanlicht bescheen hem van kop tot teen en onwille- keurig schoof Menko een klein eindje, een onmerkbaar eindje

achter z.ijn vader weg.

Goede hemel. .. , wat een verschijning, die Walabbe.

Hij was lang, zwart en gespierd en zijn huid glom van het klappervet waarmede hij zich ingewreven had. Rondom zijn hals hing een soort kraagje, vervaardigd van gedroogde varkens- lapjes, die een ondraaglijke lucht van gezouten en bedorven spek verspreidden. Een ogenblik moest Menko bij die lucht denken aan het kruidenierswinkeltje, waar hij nog eens loop- jongen was geworden, nadat hij in Den Haag bij zijn oom en tante was weggelopen. Maar de geur van deze lapjes spek was nog heel wat ondragelijker.

Op het eerste gezicht scheen Walabbe een kaal hoofd te heb- ben maar bij nadere beschouwing bleek al zijn haar in een bundel verenigd en met touw gevlochten op zijn rug te hangen.

Hierin had hij enkele kleurige vederen gestoken. Behalve dit sieraad had hij zijn lichaam nog ,verfraaid" door een ruwe tatoeëring, een roodachtige snede die van zijn mond over de wangen naar de oren liep en waardoor hij de indruk maakte of hij een reusachtige tijgermull had.

De kin werd overigens omlijst door een zwa.rt hardharig stoppelbaardj e.

Dit was Walabbe, n'aar het zeggen van mijnheer Minkcma. een van de meest betrouwbare inlanders die in het dorpje "monden.

"Walabbe .... ik heb iets tot jou te zeggen., .. "

Walabbe boog, zoals hij dat van de Chinezen had afgekeken.

"Toewan makee oemanav."

"Laten we dan naar buiten gaan, mijnheer."

Behoedzaam op zijn tenen sluipend in licht gebogen houding, zoals een roofdier, dat op het punt staat zijn prooi te ~prlngen,

volgde Walabbe het drietal naar de oever waar enige kano's lagen, die gewoonlijk aLs zitplaatsen gebruikt werden,

WALASSE WeET A~S

"

Mijnheer Minkerna ging zitten, aan weerszijden namen Menko en Gerdes plaats.

Walabbe hurkte neer op de grond en maakte een zogenaamde

"kambara", een soort toverkunst je. Dit kunstje bestond hierin, dat hJj een stuk dor klapperblad nam, daarin spuwde en zich er dan mee op hoofd en schouders sloeg. Hij meende daarmede de schadelijke invloed van nachtgeesten en spoken te weren.

"Walabbe", begon mijnheer Minkerna in het Marandinees, "wat denk je van de mannen van Sanga.see? Zullen zij gaan snellen?

"Zij zullen snellen", antwoordde Walabbe, "alleen de poe-men- sen zullen hen kunnen weerhouden."

Mijnheer Mlnkema vertaalde alles wat er gesproken werd voor de anderen.

"De poe-mensen", vroeg Gerdes, "wie zijn dat?"

"De soldaten van het gouvernement", verklaarde mijnheer Minkema. "Alles wat vreemd is in het land heet hier ,.poe". De

poe mensen zJjn dus de soldaten, maar ook de andere blanken, de Chinezen en de Abonnezen, die hier rullhandel drijven."

"Hoe weet je dat zo zeker?", vroeg mijnheer Mlnkema ver- volgens aan den inlander.

"Omdat de mannen van Sangasee een bangoe houden. ZIJ zullen komen ... , lopen ... , lopen.... lopen .... "

Mijnheer Minkema herhaalde:

"Lopen. . .. lopen.... lopen .... "

Hij deed dit met wijd uitgestrekte hand.

~rdes keek hem eens van terzijde aan en vroeg:

"Zeg, Minkema, wat doe je gek. Ben je getikt?·,

De heer Minkema glimlachte.

"Dat behoort hler tot de gewone conversatie. Als een Inboor- ling de afstand aan wil duiden dan strekt hij de arm uit en dan zegt hij evenveel keer achter elkaar, "lopen" als er dagen af- stand zijn. Ook wordt de afstand wel uitgedrukt door het woord ,,slapen". Slapen .... slapen.", slapen ... , slapen .... bete- kent dus vier keer slapen. Daarmede wordt de afstand dunkt mij veel praktischer uitgedrukt dan door het aantal kilometers te noemen. Daar hebben die lul hier toch geen benul van."

Opeens stond Walabbe op en op geheimzinnige toon fluisterde hIJ:

(16)

WALABBE WEET ALLES

"Ik ken de mannen van Sangasee .... Eens hó6rde ik bij hen ...

Mijnheer Mlnkema keek verwonderd op.

"Sangasee? Je bent toch al zolang hier als ik."

"Als kind ben ik naar het Blauwe Oog gevlucM", bekende Walabbe. "Dat weten alle mannen hier. Men heeft mij opgeno- men, omdat de mannen hier vijanden zijn van de mannen van Sanga.')ee."

"Zo", zei mijnheer Minkema, "en wat had je dan uitgehaald?"

"Ik was getuige van een "bangoe",*) vertelde Walabbe. "Bij de imo's mogen alleen de ingewijden bij de bangoe zijn .... Ik was In die dagen nog een kind."

"Had je je ergens verstopt?", veronderstelde mijnheer Min- kema.

Walabbe knikte.

"In de hut waar ik alleen met mijn moeder woonde. Op de dag dat de trommels slaan, moeten alle vrouwen en kinderen, allen die geen ingewijden zijn, het dorp verlaten. Ik was een eind met de vrouwen meegelopen, maar eindelijk zag ik kans achter te blijven. Stil keerde ik naar de hut terug en door de kieren In de bamboewanden kon ik de ruime binnenplaats van het hutten- kamp gemakkelijk overzien.

Daar gingen de mannen zitten rond het vuur en zongen liede- ren. Dan begon de "zi" , de dans, die steeds wilder werd en de mannen rond het vuur dronken wat! .... wat!. .•• wat! .... "

"Er werd dus heel wat wat! gedronken", glimlachte mijnheer Minkema.

"Toen veranderde de klank van de trommels. Het werd een wild geroffel en de mannen dansten rond. Zij gingen staan springen rond een diepe kuil, die daar pas gegraven was ...• Het was een Wirwar van zwarte gedaanten en ik kon niets onder- scheiden. Maar plotseling klonk er een kreet boven het lawaai van de trommels uIt. ... allen begonnen de kuIl dicht te maken.

Het feest was ult."

Mijnheer Minkema bracht het hele verhaal aan Menko en Gerdes over.

"Een mooie geschiedenis", bromde de laatste.

*) Bangoe Is een mensenoffer aan de afgod.

VVALABBE VVEET ALLES

"Het is er mee als met het koppensnellen", vertelde de heer Mlnkema. "De voorbereidingen worden heel gehelmzinnli ge- daan en als wij Europeanen er achter komen is het meestal te laat."

"Ik heb al zoiets gemerkt", zei de heer Gerdes. "In Demandee werd er maar weinig notitie genomen van mijn bewering, dat er weldra weer gesneld zou worden. "Alle mannen hebben we nodig", werd er gezegd. "Eerst tegen het einde van de week kan er assistentie gezonden worden." En de commandant voegde eraan toe: "Ik zou mij maar niet ongerust maken, mijnheer Qer- des. In Sangasee is al in zeven jaren niet meer gesneld. Daar hebben ze die streken afgeleerd."

Plotseling maakte Walabbe een beweging om de aandacht te trekken en hij nam een luisterende houding aan.

"Hoor", zei hij.

Inderdaad had de regelmatige trommelslai plaats iemukt voor een wilde roffel.

"Luister. . .• Als de trommels aanstonds zwijgen.... dan 1.1 het gebeurd ...

Luguber klonk de wilde roffel door de nachtelijke stilte. Boven het Wijde meer wandelde de maan haar rustige gani.

de sterren fonkelden vreedzaam In de rimpelloze vlakte. . .• De bladeren van de palmen stonden windstil In de tropen nacht.

De trommels zwegen.

De nacht was stil.

Over de watervlakte joegen zwarte vogels naar de dulatere oever aan de overkant ...• naar Sanga.see ..••

Allen waren een ogenblik onder de indruk van dit ogenblUc.

Mijnheer Mlnkema hervatte dan het gesprek.

"En waarom ben je toen naar het Blauwe Oog gekomen, Walabbe?"

Walabbe tekende met de vinger figuren In het zand. Zo neer-

ge~rkt sprak hij zonder op te zien.

"Omdat de mannen mij ontdekten. Ze achtervolgden mij ... "

"Je was toch nog een kind?"

"Jawel toewan ..•• "

"Zouden ze Je dan iets iedaan hebben?"

Walabbe knikte en sprak:

27

(17)

VVALABBE VVEET ALLES

"Iedere oningewijde, die de bango.:! heeft gezien, moet sterven."

"Och kom .... Ook de kinderen en onvolwassen knapen?", vroeg mijnheer Minkema.

"Ook de kinderen", vertelde de inboorling, "de patoer en de aroi-patoer en ook de woklahedde."

Mijnheer Minkema vertaalde deze titels voor de anderen.

"Met deze woorden", zo verklaarde hij, "worden drie verschU- lende leeftijdstrappen aangeduid. De patoer zijn de heel kleine kinderen, de aroipatoer zijn de grotere en de woklahedde zijn de jongelingen."

Hij besloot zljn ondervraging:

"Het zal dus nodig zijn, dat wij ons wapenen. Walabbe?", vroeg hIJ.

snel schudde Walabbe nu het hoofd.

"Het zal wellicht niet nodig zijn", antwóordde hij. "Het ge- beurt niet vaak dat de koppensnellers een stam overvallen, die gereed js hen te ontvangen. De sok-anem zijn Jaf."

Mijnheer Ger'des verstond de betekenis v:m het woord sok- Mem niet.

"Dat is de inlandse ultdrukkin~ voor koppensnellers", ver- klaarde de heer Minkema. "De sok is een vlijmscherp mes, dat niet van staal vervaardigd is-maar v-an heel fijn geslepen bam- boe. Ik heb thuis soks liggen die nog scherper zijn dan een scheer- mes en waar je je gemakkelijk mee zou kunnen scheren. De sok-anems zijn de mannen die de ,,sok" hanteren. Dat is name- lijk een eer die vooral voorbehouden blijft aan de oudere leden van de familie."

Plotseling klonk er ergens een harde vrouwenstem. Uit de duisternis dook een donkere gestalte op, die tastend een weg zocht langs de tenten en zich blijkbaar bewoog in de richting van de tent van Babi.

Walabbe bl'acht de handen achter de oorschelpen en met doffe stem zei hij:

"Daar heb je Dajakoe."

Dajakoe was de vrouw van Walabbe.

Dajakoe hield er niet van dat haar' echtgenoot sliep in de hutten van de wat1-drinkers en het was nIet de eerste keer dat

WALABBE WEET ALLES

zlJ hem zocht om hem vandaar mee naar c1~ elien hut te nemen.

Walabbe begon een liedje te neur1~n:

Kobbe mea soUUa, Kobbe mea sobbema.

Dajakoe had hem aan de klanken aanstonds herkend en kwam naar het kleine gezelschap toe. Toen zij zag dat Walabbe zich in gezelschap van de poe-anem bevond boog zij diep.

Mijnheer Minkema, Menko en de heer Oerdes groetten de beide mensen en gingen heen.

Walabbe volide Dajakoe zwijgend.

"'-

-

(18)

30

HOOFDSTUK 111

DE "KOEl" VAN SANGASEE

e maan scheen vol en wit op de open vlakte tussen de hutten van het kamp van Sangasee.

Achter de zwijgende zwarte palmen, die gebogen stonden over de ruisende branding, lag de zee.

Overal heerste een diepe rust, de bewoners van het dorp waren allen ter ruste gegaan.

Midden op het plein lag een kleine oneffenheid. Daar was de grond nog kort geleden omgewoeld geweest. Midden op de rulle aarde stond een rode staf met een griezelige vogelkop versierd.

Wat was daar gebeurd?

Geen van de ingewijden die er ooit een woord over zou spreken.

Aan de vrouwen, de kinderen en de woklahedde had men slechts verteld dat een van de mannen spoorloos verdwenen was ..•.••

MLsschlen gegrepen door een dema? *)

Of verdronken in de rivier?

Zich te ver in zee gewaagd?

Toen de volgende morgen het leven in het kamp van Sangasee ontwaakte keken de vrouwen met grote angst naar de rulle plek grond en naar de rode toverstaf.

Niemand durfde zijn vermoeden zeggen.

Er stond immers de doodstraf op, wanneer men de geheimen

van de ingewijden kende.

Er zat niets anders op dan stil te zijn en te zwijgen en zich op te tooien voor het feest dat vandaag en de volgende dagen nog zou komen.

Immers ...• de bangoe was nog niet afgelopen met het geheim- Zinnige mensenoffer. Dit was slechts de opening geweest van de grote feestelijkheden waaraan het hele dorp zou mogen deel- nemen en dat zou eindigen met de grote "koei".

De "koei" •... dat was het koppensnellersfeest.

*) Dema is een afgod.

DE "KOEl" VAN SANGASEE

De nevel lag nog over de sago-aanplantingen toen de llele bevolking al bezig was met het verzamelen van sago-brokken, aardvruchten en kokosnoten. Al deze gaven werden neergelegd op de open ruimte die men gelaten had op de plaats waar die nacht een mens begraven was. De hele plek was ten laatste met vruchten bedekt en alleen de rode stok stak er nog bovenuit als een dreigende arm.

Uit een van de grote hutten kwam een zonderling giZ8lli'.

"Nakap zal een grote zijn. Nakap is gelukkig, Nakap zal een grote zijn .... Nakap is sterk .... Of is Nakap niet sterk, Is hij niet groot .... Is hij niet gelukkig en groot."

Dit zonderlinge lied werd uitgekrijst op een gillende toon, die door merg en been drong.

Wie was Nakap?

Nakap was een kleine Vlegel, nauweliJks el! jaar oud.

Op het ogenbllk ploeterde hIJ nog langs de branding en Viate met de hand naar kleine schelpdieren.

HIJ stak naar schildpadden met zijn bamboemes en ongedurig als een kind scheurde hij geheel nutteloos grote stukken wier van de schors van steltbomen, dIe tot ver in het zeewater ston- den, de luchtwortels hoog geheven boven de schuImende vlakte.

Nakap was een vlegel, de grootste vlegel van de hele nederzet- ting, maar hij zou later stamhouder zijn en het hoofd van de farnlllegroep. Daarom moest hij de wijding ondergaan, die hem van patoer tot aroi-patoer zou maken.

Nakap had het er niets op begrepen.

AroI-patoer, dat was een grote eer, die aan het ewati en het woklahedde vooraf ging.

Maar het betekende ook, dat de ern.st des levens begon en dat het uit zou zijn met het vrolijke kwajongensleven.

Met een heel stel kameraden moest hij afgezonderd gaan leven in een grote hut, ver buiten het dorp. Daar zou hij moeten leven onder het strenge toezicht van wachters, die hem moesten onderrichten in het hanteren van de wapens en het watl- pruimen.

VIJf lange Jaren achtereen mocht hIJ niet meer binnen de begrenzing van het dorp terugkeren. Zelfs zijn moeder en zijn zusters zou hij al die tijd niet meer mOien ontmoeten.

31

(19)

DE uKOEI" VAN SANGASEE

32

Dat was de manier om een kerel te worden, zoals de Sania-

see~rs meenden.

Juist wilde Nakap zich langs de glibberige rotsen laten neer- glijden in het kristalheldere water.

Daar had hij zilveren vissen gezien, die zich wegwoeiden in de bodem en een wolk van zand deden opwarrelen rond de ritten van grillige koralen. De blauwe schubbenglans van de vlugge vissen verdween in de bodem en nu wist Nakap dat het gemak- kelijk zou zijn de vissen met zijn mes te spiesen.

Lenig als een rat klauterde hij over de riffen en de scherpe kanten van het koraal schuurden ruwe strepen over zijn huid die echter niet stuk ging daar deze reeds lang door de zon getaand was en dus hard als perkament.

Maar tijdens dit werk werd hij gestoord door een luide stem

die opgllde, hoog boven het snerpende gezang van de vrouwen ult. ,,Nakap nohan namek .•.. Aeh .... Aeh .... Aeh"

Hij werd geroepen.

stil ••••••••

Nakap dook weg in het water, dat hem nu rond de schouders spoelde.

Er werd alweer geroepen.

uNakap nohan namek .•.. Aeh ...• A.eh .••. u Het "Aeh" werd nu ook geroepen door de mannen.

Nakap klauterde weer snel naar boven.

Met de mannen viel niet te spotten.

En hij begreep dat_er geen ontkomen o.:m was.

Daar had je Wakoei al.

De oude WakoeI ..•. die wist wel, waar hij Nakap zoeken moest. NatuurliJk in de branding onder de wortels van de stelt- bomen. Daar zat die bengel altijd .... Het zou nog heel wat zijn om van hem een fatsoenliJke woklahedde te maken.

In de houding van Wakoei was maar weinig eerbied te bespeu- ren voor den aanstaanden familievader.

Hij greep Nakap bij een hand en sleurde hem achter zich aan dwars door de struiken heen en daar Nakap geen kans meer zag de lange steltbenen van Wakoei te volgen, liet hij zich maar liepen zodat hiJ achterstevoren door het dorp naar de vrouwen-

DE .. KOEl" VAN SANGASEé

tent werd gesleurd. Daar werd hIJ ontvangen met een zeer oneerbiedig gelach.

Het gebruik wilde, dat Nakap door de vrouwen gevoerd zou worden naar de plaats der inwijding.

De spot der vrouwen had hem echter nog onwilliger gemaakt en slechts met behulp van veel stompen en slagen gelukte het den aanstaanden "arol patoer" te krijgen. wo..ar men hem heb- ben wilde.

Deze plaats lag boven op ue grote stapel vruchten.

Toen Nakap er bovenop stond, sloeg hij een zeer hulpeloos figuur. Hij jankte en griende hardOp, zonder enige schaamte te tonen en hij hield daar niet mee oP. toen de plechtigheden een aanvang namen.

Met hun ruwe harde knuisten begonnen de ouderlingen van de bende hem in te wrijven met watt-sap, vermengd met oUe en weldra glom Nakap of hij van nikkel was. De toeschouwers hadden veel plezier in het schouwspel en de "bombari" begon meer te lijken op een vermakelijke voorstelllng van op een ern- st, ge gebeurtenis, die nauw verband hield met het famlUeleven

\'an dit volk. "

Daar kwam de oude Wakoei al aan met het sieraad, dat alleen ' de arol-patoer mocht dragen.

Het snoer van varkenslapjes, dat straks om Nakaps hals zou bungelen.

Maar eerst kreeg Nakap nog zijn gelegenheidspak aan.

Evenals bij de Europeanen was dit zwart.

Maar .... men had er geen kostbare stoffen voor nodig. Een I!rote houten nap gevuld met roet was voldoende.

De ouderlingen - de somb-anem - van de stam doopten ee.rst hun vingers in de pot met roet en trokken daarmede vervolgens allerlei grillige strepen over hun getatoeërd gelaat. Daarbij bezagen ze elkaar met ernstige gezichten en hoewel ze er nog ontoonbaarder uitzagen dan gewoonlijk, waren ze met het resultaat toch zeer ingenomen.

Daarna werd Nnkap onderhanden genomen.

Nakap was stil geworden.

Misschien had hij geen tranen meer ... misschien ook begon het tot hem door te dringen, dat er aan deze behandeUng toch

33

(20)

I

DE "KOEl" VAN SANGASEE

3 4

niet meer te ontkomen was en dat het d~ aanbeveling verdl~nde

zIch zo krarug mogelijk te gedragen.

Met opgeheven hoofd Het hij zich insmeren, net zola.ng tot hij een grote zwarte roet-mop' was geworden, zwarter dan zijn eigen schaduw, die over-de groene pisangtrossen viel.

Er was geen ander wit meer aan hem te bekennen dan het wit van zijn ogen, van zijn tanden en van de witte kralen met de varkenslapjes, dIe hem voortaan zouden beschermen teien iedere koortsaanval.

Nu kwamen de vrouwen langzaam naderbij.

Ook zij waren aan het schilderen geweest.

Ten teken van diepe rouw hadden zij hun gezichten wit geverfd en zij zongen een soort afscheidslie-d op dezelfde krijsende manier als ze des morgens hadden gedaan.

Maar nu begon het meest ernstige gedeelte van de bombarl.

Er werd ruet meer gelachen.

De mannen keken elkander met sombere blikken aan en tuurden schichtig links en rechts.

Ze keken blijkbaar of nergens een verrader school.

Een van hen trad naar voren met een lans in de hand.

Het was WakoeI.

Loerend keek hij om zich heen en stampte tot drie keer met het wapen op de grond.

Daarna begon hij snel een toespraak te houden, dIe alleen voor de mannen, dIe in de onmiddellijke nabijheid waren, verstaan- baar was.

En na een korte inleiding sprak hij:

"Erom ka heb ik gesneld toen ik woklahedde was.... In het binnenland heb ik nog een ander gesneld. Joeba heb ik gesneld, toen ik woklahedde was .... In het binnenland heb Ik nog een ander gesneld. Kalom heb ik gesneld, toen ik ewntl was .... In het binnenland heb ik nog een ander gesneld. Kendo. heb ik gesneld, toen ik mlakim was .... In het binnenland heb ik nog een ander gesneld .... Bokol heb ik gesneld, toen ik amnalli1b was. . .• In het binnenland heb ik nog een ander gesneld ...•

Tieske ..•..•

Dit laatste woord betekende:

"Het Is ult."

DE "KOEl" VAN SA- NGASEE

ILI W

!/)

<I

\1

~

Z

~ Z

3 5

(21)

DE "KOE

.

l " VAN SANGASEE

.

36

Het was het einde van deze redevoermg, CUe elgellUJk de bedoelIng had om Nakap aan te sporen, dat hij maar een flinke koppensneller moest worden.

Daarom ook hadden de mannen rondom zo geheimzinnig en angstig gekeken.

Ze wisten wel, dat er !linke straffen zouden volgen van de regering, zodra die er achter kwam dat er hier zulke plechtig- heden werden gevierd. Alles wat maar in de verste verte met koppensnellerij verband houdt, Is door de regering streng verboden en wordt ook gestraft. Daarom moete:-. deze plechtig- heden strikt geheim blijven. En het was reeds meerdere malen voorgekomen da t eIgen stamgenoten verraad hadden gepleegd waarschijnlijk om van poe-anem een goed baantje te krijgen.

Toen .... plotseling .... onder een luId-oorverscheurend gegil rende Nakap weg.

Het was Immers de gewoonte, dat de arol-patoer zo uit het dorp verdween om zich naar het jongelIngenhuIs te begeven.

Dit lag verscholen een halve mijl van het dorp vandaan te midden van de wIlde plantengroeI. Daar kronkelden de lianen over het droge dak van sago-bladen ...•

Hij werd er ontvangen door de andere aroi-patoer cUe reeds eerder de inwijding hadden ondergaan en met ongeduld wacht- ten tot de vijf jaren verstreken waren, die hen van de dorps- genoten scheidden.

Die middag kwam het weer de feestelijkheden verstoren. Een malse tropenregen kletterde op de palmen en op de droge daken van de hutten, spoelde over het binnenplein en kleine beken stuwend water stortten zich schuimend In de zee.

De dorpelingen van Sangasee zochten een schuilplaats in de hutten waar veel gemompeld werd.

De vrouwen wisten hier en daar te vertellen:

"De mannen hebben het al besloten. Er wordt een sneltocht ondernomen. '

,.Wnar .. " waar .... ?"

De vraag werd met een schouderophalen beantwoord.

,.Weet lk hl't", werd er gezegd "We kunnen niet alle weten .... "

"Wanneer .... wanneer?" werd er gevraagu.

DE "KOEl" VAN SANGASEE

En het antwoord luidde:

"Als de wind uit het Zuid-Oosten waait. Als de wind uit het Zuid-Oosten waait, zal Sangasee gaan snellen .... "

Overal was het bekend, wat er te gebeuren stond. ... toch werd er in de middag niet meer over gepraat.

De mannen waren opgewonden van het feest en joegen de vrouwen de hutten ult.

"Aan het werk", schreeuwden ze. "Aan het werk .... "

Ze wezen naar de velden waar de pisang zwaar aan trossen hing en waar de weke stammen van de struiken onder de last dreigden te bezwijken.

"En de kinderen moeten mee."

Ja, er was een hoop te doen ....

De mannen schreeuwden de vrouwen na:

"En denk erom dat het werk goed gebeurt. De trossen moeten verpakt in de sago-bladeren om ze te beschermen tegen de vliegende honden. En denk om de rode papagaaien."

Vooral van de rode papagaaien waren ze bang.

Die vraten soms hele aanplantlngen leeg.

En toen alle vrouwen en kinderen In de plsangtulnen ver- dwenen waren hurkt.en de mannen weer rond het graf met de rode staf en bespraken de grote tocht.

De volgende morgen kwam de wind uit het Zuidoosten.

De oogst was geborgen In de hutt n en onder een dicht dek van bladeren begraven.

Op het· strand van Sangasee was een ongewone drukte van mannen die de prauwen in het water duwden, van ploeterende ewatl en van patoer, die de tocht wel moest meemaken omdat deze te klein waren om hen achter te laten.

Alle mondvoorraad die noocUg kon zUn werd In de prauwen geladen en daarna zochten alle inboorllngen hun plaatsen In de boten op.

Voorop gingen de b<lten met de mannl'n!

Staande op de ranke kano's, soms met zijn twintigen achter elkaar in dezelfde boot, pagaaiden ziJ tegen de sterke stroom van de Blan in.

(22)

DE "KOEl " VAN SANGASEE

38

De Bian-rivier was hier nog heel breed en als het vloed was stuwde de zee nog verder naar binnen.

Daarom was de aanvang van de tocht niet zwaar.

Maar waar de Eli zich In de Blan stortte kreeg de stroom een grote kracht.

De mannen konden er wel tegen op.

Maar de vrouwen in hun prauwen, die tevens de zorg voor de kinderen hadden, kregen het zwaar te verantwoorden.

Soms, wanneer de oevers gelijkmatig en vlak waren, stapten ze uit en trokken de boten aan koorden achter zich aan. Op deze wijze zagen ze zelfs kans de ploeterende mannen vóór te komen.

Het was een hele stam die daar trok: tweehonderd waren het er in een roes van feestvreugde, uitgelaten over de stoute onderneming maakten zij muziek op kleine snerpende bam- boe fluit jes of zongen wilde liederen.

Hier, In de vols rekte wildernis durfden ze hun koppen- snellerslIederen wel uit te galmen.

Hier waren immers geen poe-anem die hen konden beluis- teren.

Maar daar kwamen de stroomversn~J1lngen reeds.

Het water stortte zich hier van hoger gelegen plaatsen naar beneden en stuwde schuimend verder.

Daar was geen mensenkracht tegen opgewassen.

~ boten werden aan de kant gelegd, verborgen tussen d~

lange vlakke bladeren van het hoge riet aan de kant en afgedekt tegen de schadelijke invloeden van regen en dauw.

Nu moest men te voet verder trekken.

Dit had echter voor het koppensnelIersgezelschap heel prettige kanten. Terwille van de vrouwen en kinderen trok men niet in marstempo voort. Neen.... de troep slenterde verder, ver- maakte zich onderw~g met zingen en dansen, jaagde op vogels en als de avond kwam hurkten allen tevreden neer rond de goed gevulde potten, waarin de gebraden papagaaien als de grootste lekkernij werden beschouwd. Deze delicatesse bleet' echter voor de mannen bestemd daar de Sangaseeërs niet veel aan hoffelijkheid deden.

DE "KOEl " VAN SANGASEE

't

,

I

I

~

~

&

~

a.

0

S ~.

~

~

~

If)

~

~

I " ~

~ t UI (l

~

Do o~ lIJ

39

I .

(23)

OE " KOEl" VAN SANGASEE

Er was een spion vooruitgezonden, die terugkeerde met een alarmerende boodschap.

, In de kampong rond het Blauwe Oog wordt onze komst ver- wacht", zo vertelde hij. "Het zal niet velllg zijn een open aanval te wagen."

Het was een tegenvaller voor de koppensnellers, daar dit bericht erop duldde, dat de bult aan rnensenhootden niet zo groot zou zijn, als men aanvankelijk hoopte.

Het was echter tevens een waarschuwing, dat men niet openlijk aan moest vallen, maar dat men sluipwegen moest gebruiken.

De sombanem riep de mannen bije-en en 1'eikte beielpruimen en watl rond.

Er moest overleg gepleegd worden.

Daarna maakte de sombanem een gebiedend gebaar en eiste stilte.

Het vuur bescheen thans de zwijgende gezichten.

Ginds achter het glooiende land daalde de zon.

Uit de verte klonk het gekrijs van een paradijsvogel, die voedsel zocht voor de duisternis het WOUd bedekte.

"Mannen", sprak de sombanem. "Er is voor ons veel reden om tevreden te zijn en de dema's te danken, dat zij ons goed- gunstig hebben willen lelden naar het land van den MohaIoek."

Er werd even gelachen, toen de sombanem dit laatste scheld- woord gebruikte.

Het betekende "lelijkerds."

"De dema van den MohaIoek is zwakker, dan de kleinste patoer . . .. en hlJ heeft niemand van de onzen kunnen slaan met zi~kte. Ook heeft hij niemand .van de onzen naar Soerabaya gezonden .... "

Allen antwoordden door elkaa.r;

,.De dema van Mohalo k is zwak."

"Mannen, waarom zouden wij bang zijn? Waarom zo~en

wij niet verder op onze dema vertrouwen en op de heisk,', (de geesten) van de voorvaderen die met ons zijn. Als de zon straks verdwenen i en de rondloop maakt door het land "an de duisternis, en als de zwarte sluier de kokos heett gevangen, dan gaan we allen door het woud waar de bult ons wacht

DE "KOEl" VAN SANGASEE

Enkelen van ons zullen bIJ de vrouwen en de kinderen blijven. Wij zijn dan met velen en de bult moet zeer groot zijn want we hebben vele kinderen, die geen namen meer hebben. Dat is het werk geweest van de poe-anem der blanken. Die hebben ons belet om hoofden te snellen en namen te veroveren. Daarom is het dat de dema aan de kusten rondgaat om de onzen met de ziekten te vervolgen en den weg naar Soerabaya op te zen- den. Mannen van Sangasee wees groot en dapper, opdat alle stammen kwmen zeggen:

Vrees de mannen van Sangasec. Zij hebben honderd koppen gesneld. Aeh ..•• Aeh .••. Aeh •••• "

- De zon was weg. De duisternis gleed aan over de mosgroene bossen, de rode vlammen laaiden op.

Er werd niet meer gesproken.

Men hoorde geen ander geluid meer dan het slijpen van dc bamboe-soks.

41

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

en staarten voorwaarts, naar het spoorwegstation. Van der Made was weer een interessante h6tel- herinnering rijker en een paar vrienden, goede beste menschen, armer. Zoo

met eenige vriendjes te kijken en te praten. Zij hadden 't natuurlijk over de school. zamerhand witte kinderen en slaven van den Witten Heer.. 't Was bijna

Toen Biroeang terug kwam met Sim op zijn rug, en Ketjil en Timon elk aan een kant, hoorden ze dat klaaglijk gemiauw, ze begre- pen, dat Matjan in gevaar was en haastten zich naar

Wij gaan onszelf verzwijgend door het leven, maar als Uw stille hand de gamelang speelt beeft uit dit hart, om breed U toe te zweven, het heimwee naar Uw stem, die eeuwig

Deze film is beschikbaar gesteld door het KITL V, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV.. Dit

Deze film is beschikbaar gesteld door het KITLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV.. Dit

tig! Eindelijk eens een sa c het, waarnaar ik zoo lang verlangd heb, en kijk eens, juffrouw Herms, hoe beeldig van kleur en wat keurig gemaaktl&#34; Ook het groene

Vroeger had hij vader nog gehad - nu eerst merkte hij welk een steun hij nog bezat in den zonderlingen, eenzamen, menschenschuwen man, maar nu was vader dood,