• No results found

SHELF NUMBER MICROFORM:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "SHELF NUMBER MICROFORM:"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

M:

A

C OV

SHELF NUMBER MICROFORM:

Deze fIlm is beschikbaar gesteld door het KITLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

ndien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men schriftelijk aan te vragen.

Thisfilm is supplied by the KITLVonly on condition that neither it nor part of it is further reproduced without jirst obtaining the permission of the KlTL V which reserves the right to make a charge for such reproduction. IJ the material ftlmed is itself in copyright, the permission of the owners of that copyright will also be requiredfor such reproduction.

Application for permission to reproduce should be

MMETA 1052

(2)

N

WILLEM BRANDT

TROPEN

..

DE GEMEENSCHAP

BILTHOVEN

(3)

1IIIIIIIjl~Irt~~m~~Jlllr III~IIIII

00044428

WILLEM BRANDT: TROPEN

VOOR MIJN ZOON, LATER

(4)

WILLEM BRANDT

TROPEN

DE GEMEENSCHAP BILTHOVEN

1938

(5)

TROPISCH AQUARIUM

(6)

DE PIRAAT

Ver weg gaan is mijn eenige verlangen:

altijd een andere kust. een andere boot.

Wat dichterbij ligt is niet van belang en als het bereikt wordt is het zeekre dood.

Daarom: ik wil wel zwerven, niet bereiken, niet nu; ik wil steeds ergens anders zijn.

alleen om naar den einder uit te wijken:

er is geen einde aan des einders lijn.

Achter den horizont is altijd water.

overal zee. maar zelden nieuwe kust;

alleen het kustelooze. vreemde Later geeft in dit rustelooze leven rust.

Ik kan niet gelooven in Gods lieflijk haten:

daar moet een Paradijs zijn. zoo niet hier dan ergens anders. door Hem nagelaten tot eeuwig heimwee van den boekanier.

Hij heeft ons deze oude jonk gegeven om, lachend met den dood, bij rooden wijn en heete rum, of spottend met het leven,

Hem dichterbij en toch ver weg te zijn.

(7)

Vaar uit! Ik. jagende en opgejaagde.

ben met mijn heimwee heeter U bereid dan ieder die U kussende behaagde

maar U verraadt voor zilveren zekerheid.

Verlangen is mij schooner dan bereiken.

In U. die nimmer te verwerven zijt.

kunnen wij niet bezitten. wel bezwijken

zoo Gij mijn roestig schip tot scherven splijt.

MOEDER INDIE

De hemel spant een blauwe doek over de zonverzengde straat en bijtend wit van gevels slaat ons blind: een sidderende vloek.

Soms flakkert om ons moe gelaat de heete adem van den wind die achter den vulkaan begint en asch in grauwe oogen slaat.

De dag schroeit scheller en zoo fel

dat schaarsch het witte vleesch nog voedt het lamme hart. het bleeke bloed.

Dit is een voorschot op de hel.

Maar. God. wij kunnen niet meer gaan.

Zij klemt on vast en roostert dood.

Wie eenmaal heil zocht in haar schoot moet haar aanvaarden of vergaan.

Wij hebben haar zoo vaak gehaat.

maar heeter dan mijn vloek. mijn smart.

begeert het onbevredigd hart

het raadsel van haar vreemd gelaat.

het winnen wat haar lichaam bood in koortsen van verdoemde min:

hier is geen eind en geen begin.

de dood is liefde. liefde dood.

(8)

Wie eenmaal in haar armen rust als zij haar warme weelde biedt

vervloekt haar. maar verlaat haar niet en sterft aan een verwoesten lust.

In dit verzengend leven zijn de liefde en het haten één.

Wij weten niet. Ik voel alleen een zoeter heimwee. heller pijn.

Soms geloof ik aan mijn groote haat.

maar niemand weet hoe bang. hoe bang ik naar haar weeken mond verlang als ik haar vloekende verraad ...

OP DE PLANTAGE

Ik ga alleen den smallen Plantweg af en avond is 't; een late koelie staat als loome schaduw. moe en desolaat biddende bij het wierookgeurend graf.

Hier rust een man - zijn geest leeft hevig voort - die nachtenlang den wijzen Qor'än las.

Men zegt, dat hij de dooden weer genas.

Een felle tijger heeft hem rood vermoord.

Ik ben dit graf. voor Kromo heilig oord.

vaak ongemerkt en snel voorbijgegaan.

Vanavond zag ik eensklaps klaar een Woord groot en verwijtend in mijn binnenst staan.

En aarzelend keer ik terug en zoek. en zoek de door het vocht vervreten koffers na ...

Ik vind het niet, het vroeg~verradenBoek.

maar heel dien avond hoor ik: ..Golgotha" ...

Hoe waande ik U erloren in dit land

van hitte, koelies. vrouwen. vrienden. wijn ...?

Want hoe dichtbij bleek nog Uw Vaderhand toen 'k op den Plantweg dacht alleen te zijn.

(9)

DE OPIUMSCHUIVER

Dit vleesch mag stil verbloeden en verrotten ik voel geen killen steen. geen heete pijn • wanneer mijn zwarte lustgodinnen spotten in blauwen rook. met allen aardschen schijn~

De wereld kantelt naar de paradijzen van zoeter min; 0 roode roode maan

mijn bloedrood zeil op blauwe, grijZ~. grijze

wolk, die wij roekeloos bevaren gaan.

Waarheen. mijn drift. zu]]en wij heden varen?

Als wilde ranken om mijn bonzend hart zijn in den donkeren bloei van rozelaren hetaeren naakt verstrengeld en verward.

TrilJende lotosbloemen op het water wiegen de ziel. die zalig droomen weeft.

Het leven is veel eerder en veel later;

daartuss 'h~n ben ik toomeJoos verzweefd.

O. bang verlangen. nimmer te ontkomen.

Bitter ontwaken in dit grauw bestaan ...

Wij vieren onze onbeschroomde droomen om schromeloos ontgoocheld te vergaan.

VERLATEN PIONIERSPOST

Zure moerasgeur en het eenzaam wuiven der schrale palmen dun-bepluimde kruinen.

als vingers van den Dood; lichtgroene spitsen in vlijmend lemmet violetter flitsen.

En tusschen woekerend groen boeit de antieke broze moskee, oud-rose mozaieken

in wemelend scala vloeiend langs den hoogen verweerden koepel, boven ranke bogen:

Ijle pylonen in verwoeste tinten,

melaatsch vergruizeld marmer. aan de binten van bleeke minaret schijndoode dieren

geklauwd, die in den nacht orgieën vieren met wapperende mantels. donkre, grauwe mystieke ridders. bij het huilend wauwen der wilde honden op verzonken graven van pioniers: hun laatste hoop en haven na laatsten glimlach om ontdekte waarde: - Die olie zochten in tie zwarte aarde

vonden verrast. in vehemente koortsen.

hun bloed tot olie voor Gods witte toortsen.

(10)

TROPENMIDDAG

De huizen staan verbleekt en vormeloos tegen elkaar gestapeld: blokkendoos

die na het spel van kinderen schots en scheef verlaten in den middag liggen bleef.

De zon laait in de uitgeholde straat:

Een steekvlam, die dwars door het leven slaat en nog een hond treft, die. de pooten stijf, stervend verbergt het schurft-verwoeste lijf.

Het asfalt glimmert: kolen van de hel.

De hitte vloeit als lood; hier is het spel serener zonnestralen schuw gestaakt als satans lustvuur loeiend openbraakt.

De stad ligt heet en smartelijk verschroeid.

Heeft ooit een kind daar argeloos gestoeid?

Hoe bloeit nu nog de flamboyant zoo rood ...:

bloem van het hart in den witscherpen dood.

CHANSON TRISTE (Tropenstad )

In de straat gaan loom de lampen aan en zij weenen in het asfalt van de straat die verlaten met den regen praat

als wij door den blauwen schemer loopen.

Nu zijn alle huizen grauwen moe:

ach. het warme gudsen van de stroomen langs de blaaren van de klapperboomen doet den zwoelen avond niet meer toe.

Zwanger van de roode. heete dagen gaat de trage aarde zwaarder waar wij verdwaald staan aan den evenaar en ons deel van hare weelde vragen.

Maar soms, in de uitgebluschte stad.

in de vale straat aIIeen gelaten.

vraagt het heimwee naar wat wij vergaten om die bate ...

en ik weet niet wat.

(11)

VERLANGEN TROPISCH WOUD

Soms zijn de dagen lichter en koel als een vrouwenhand op het voorhoofd van den dichter in het schooner gedroomde land.

Dan wuiven de waaierpalmen met gratie den avond aan achter de breede. kalme vaart van de maan.

Vlinders. als witte vrouwenhanden teêr en los.

volgen de orchideeën langs het pad.

terwijl mijn voet verzinkt in stervend blad van door lianen wild~omstrengeldbosch.

Tierende apen en het bange schreeuwen van vogels. vallend uit het Paradijs.

in duizend kleuren: bloedend rood tot grijs;

en boomen kreunend onder vracht van eeuwen ...

En verder (waar? het falend pad verwart) het blanke ruischen van een waterval binnen het duister van een kraterdaI.

somber omwoekerd als dit dwalend hart.

Waar is Uw water, dat mijn smart behoeft?

De dieren schreien in het rottend hout;

over de doode blaären. onvertrouwd.

zoek ik Uw Bron. zoo mateloo bedroefd ...

Het heimwee is eeuwig schromen en vluchten voor het motief van geluk in verloren droomen;

van een Lied? van een Lief?

Maar onder de manggaboomen siddert het krekellied

van ons heimwe ; nooit te ontkomen is het verdriet.

(12)

TROPISCH AQUARIUM

Een regenboog, een kleurenstraal, een lichte schicht van geel en blauw langs den verbleekten rosen klauw, verspookt skelet, van het koraal.

Een kindersprook, een droomend lied, vreemde gestalten, loom verijld

tot zwevend dwalen, of verwijld tot bevend pralen in het niet ...

Het Paradijs te erven is

ons niet verdiend. tot sterven gaat, als Gij het glas in scherven slaat, dit vleesch; en Gij verwerft den Visch.

DE TOOVERBLOEM

De Tooverbloem, des morgens leliewit.

wordt in den paarsen schemer donkerrood en in den tropennacht komt snel de Dood en schrompelt haar inéén, maar tevens zit dan aan den steel een nieuwgezwollen knop die vruchtbaar van weer witten luister is.

Zoo houdt ook hier Gods toover nimmer op;

immer verwint het Licht de duisternis.

Het leven reikt veel verder dan den doem van Dood; zie naar de Tooverbloem.

(13)

CANTILENE

Een goudfontein van sterren spuit het duister van Uw hemel uit en in den sterrenregen ga ik blind mijze1ve achterna:

mijn zeilprauw vliedt het water door, ik hoor de stemmen van een koor oceaniden en ik vaar

verloren rond den evenaar

zonder mijn drift en zonder smart;

wat ruizelt nu nog in dit hart? - Geen vloek. geen lied; ik hoor alleen

Uw cantilene, cantileen .. ,

Het witte schuim der groene zee neemt zingende mijn vaartuig mee.

o

zalig blauwfluwee1en kleed

dat dezen nacht mijn brandend leed zoo zoet bedekte, voor de wond mijns harten têer' omhulling vond;

o ruime milde oceaan

die zoo begrijpend wilt verstaan;

o rust in Uw Oneindigheid.

Mijn ziel vermoeid, U toegevleid voelt zacht Uw bloedklop; wij zijn één in cantilene,

cantileen ...

Het land is zat van zonde en pijn;

ik wil Uw handen nader zijn:

tusschen Uw water en Uw lucht is witter hart en breeder vlucht;

hier blaast Uw adem licht en puur de jaren weg. den dag. het uur.

tot onverhulde Eeuwigheid.

U toegezworven en bereid om weg te wijken iedre stond achter Uw wijden horizont

hoort nu mijn ziel Uw stem alleen.

Uw Harmonie. Uw cantileen ...

(14)

JAVAANSCHE DANSERES GAMELANG-KLANKEN Hoe lacht bij 't zingen

van de gong de bruidstraan in uw donkre wrong:

een rose tuil.

een bloeseming die argeloos uit den hemel hing

en opgevangen in uw schoot een siergeschenk van Allah bood.

Nu is het lichaam als een rank verstrengeld in den dans tot dank aan Hem, die in een puren lust u zoo boetseerde;

en gekust

door blauwe luchten heldoorzond bloeden uw lippen: roode wond.

o

glanzend lijf in tropenzon en liefde die mijn hart omspon, en vreemde pijn als gij moest gaan in 't bleeke wit der moede maan,

verdroomd uw dans, de zoete wijs ...

Verloren is het Paradijs.

Den gansehen nacht hoor ik dit bronzen galmen tegen den koepel van den hemel aan;

voorbij de hooge, ademlooze palmen.

in zilveren kiel spoor van het schip der maan.

0, dit van weemoed droef om gonsde zingen, dit donker bonzen in het bange hart

tegen de wanden van herinneringen

aan met de scherpste spang besloten smart ...

Wij gaan onszelf verzwijgend door het leven, maar als Uw stille hand de gamelang speelt beeft uit dit hart, om breed U toe te zweven, het heimwee naar Uw stem, die eeuwig heelt.

(15)

RIMBOEPOST

Hier zijn de dagen jarenlang vertraagd:

de moede aarde houdt soms op met draaien;

slechts als de heete moessonwinden waaien wordt zij in zware koortsen opgejaagd.

MAANAVOND

0, witte maan, gehavend vond mijn hart u staan in avondstond.

Dan klagen klapperboomen kreunend aan en droge blaren zwerven op de erven.

W ie toch alreeds van plan was dood te gaan legt zich nu neer om lusteloos te sterven.

Soms schreit er midden op den dag een haan:

wij zijn de uren eeuwenlang vergeten.

Een enkele maal wil iemand plotseling weten of God, de wereld en wij nog bestaan:

Dan komen witte ambtenaren. officieel per motorprauw over het bleeke water hem halen; en ik hoor nog dagen later

't waanzinnig lachen uit zijn schorre keel.

Zoo koel en zacht als gij die wond, mij toegebracht.

steriel verbondt ...

Mij toegebracht waarom, waarom? -- toen zwarter nacht uw dag omspon:

Ons kleine leed, het is zoo groot;

door .t leven breed snijdt smal de Dood.

De Dood snijdt af en laat alleen het zwarte graf.

Waar gaan zij heen?

Wat is hun lot?

Vanwaar mijn pijn?

(16)

Zoo vragensmoe wend ik U toe door 't witte raam der koele maan.

Ik voel het Licht.

het witte Licht op mijn gezicht en hart gericht.

Mijn bloedend hart.

mijn bang gezicht ...

Ook deze smart voert tot Uw Licht.

Hoe bitter is

Uw boos gericht ...

Maar witter is

Uw Roos van Licht!

TOT KWAN IEM

Kwan Iem. Kwan Iem.

witte godin.

witte godin van het schuldeloos kind, witte godin van porcelein,

blanker glanzend en hemelsch rein:

zie naar mij; ik ben oud en blind.

maar ergens in dit verstorven vleesch ('n achter mijn stem. al schor en heeseh.

en achter het uitgesleten hart, en achter de luidgeweten smart.

en achter de roode. roode pijn moet nog iets van de kinderen zijn.

Kwan Iem, Kwan Iem.

witte godin,

redt uit dit murw geslagen vleesch het vergeten kind, de verlaten wees:

laat het weer komen in mijn hart.

laat het weer droomen zonder mart, laat het weer lachen op mijn gezicht,

til. stil. lichter en blij,

pelende. spelende God dichterbij ...

(17)

KAMEROEN

(Voor prof. dr. F.)

In Kameroen planten wij rubber;

ook pi angs zijn er, en voorts het oerboseh, moeras en blubber, muskieten en gele koorts.

De negers drinken hun soma yroolijk en onverstoord,

en sterven verbaasd in een coma, of plegen blijmoedig een moord.

De whisky is veel gezonder in dit verdoemde gebied:

het houdt de malaria er onder en een geheim verdriet ...

Of niet?-

CONGO

Schel-fel stekende oogen brekende vlammenspits;

wat nauwelijks bloeiende was, verschroeiende vlijmende flits;

zon,

bliksemend licht, witsissend spit, laaiende laaiende hellerit,

wij drinken ons dood om rood te verzinken, koortsig verhit,

lottend en klam;

zon

flitsende spits Vlam ...

(18)

TRANG BOELAN

De maan is wit.

wit over de rivier;

de witte maan

zal altijd verder gaan.

verder dan wij.

verder dan ik en gij.

over den breeden oceaan ...

De maan is wit, wit over de rivier;

daarin slaapt stil.

als dood, de krokodil.

Hij wacht op mij.

hij wacht langer dan wij.

de zwarte wreede krokodil.

De maan is wit.

bleeker is mijn verdriet.

O. maanwit kind.

vertrouw de menschen niet:

Zij zweren snel,

zonder beraad of maat;

maar in hun harten slaapt een laf verraad.

(Vrij naar het Maleisch;

dichter onbekend)

KUSTDROOM

Woest wil ik rijen uw zeeën over

op een zwarten hengst. met het gele schuim langs de flanken, trillend, een roekeloos roover van vrouwen. naar mijn lust en mijn luim.

Iedere kapitein zal mij erger vreezen dan een taifoen in de Chineesche Zee, maar de vrouwen zullen in mijn oogen lezen haar roodste passie en haar heetste wee.

Naar de koraalriffen zal ik ze brengen.

haar naaktheid bedekken met zilverwier.

en anemonen in de blonde strengen van heure haren als ik bruiloft vier.

De zon zal sidderen van mijn vurig minnen, de zee zal donderen van den slag in mijn borst.

Wat kan ik verliezen? Wat kan ik winnen?

Geen winst, geen verlies. Honger en Dorst!

Wilder zal ik zijn dan de oceanen, mar teerder ook mijn verliefde woord dan paarlemoeren vrouwen tranen.

Voort ... ! Voort ... !

(19)

SCHEPEN

Aan den hemel hangt Gods gouden kris nu de dag koel toegesloten is.

en tjemara's. als coulissen. staan

zwart tegen blauw van den hemel aan.

Eens slaat Zijn kris op de wereld neer, wij weten alleen nog niet wanneer:

het zwaard hangt al eeuwenlang boven ons hoofd;

wij hebben het altijd maar half geloofd.

De wereld is eindig en in Zijn hand.

die oneindig wacht. maar een weinig zand.

geduldig en uit een meedoogend gemoed nog geen stof geworden onder Zijn voet.

en geen schuurzand voor Zijn geweldige kris, en geen stofwolk in de verdoemenis.

Laat ons stil zijn en. stiller nog. nader" gaan:

met een nederig hart zie den Vader aan.

AVONDWANDELING

Hoe zware lasten dragen wij op aarde aan eerzucht, geld en trommels met effecten in onze laffe en bebloede handen

totdat wij. die slechts buik en zakken spekten, evenals zij vergaan. vergaan en stranden

voor een leeg doel. als wrakhout zonder waarde ...

De breede schepen liggen in de haven voor Hongkong. Kobe, Frisco en Manilla naast maagre kranen die hysterisch gieren.

en kleine zwarte koelie~dierendraven de zware lasten zweetend op hun spieren voor Hongkong. Kobe. Frisco en Manilla.

De breede schepen liggen in het water;

zij dragen rubber, thee. tabak en vezel over de zeeën naar de vèr~vree~delanden.

de ruime buiken vol, totdat zij later

evenals wij vergaan. vergaan en stranden voor Honkong. Kobe. Frisco of Manilla.

(20)

AFSCHEID.

De boot gaat weg. wij blijven achter aangespoeld door de zon op de ka;

de muziek aan boord wordt al minder en zachter en meeuwen bezwieren de ra.

De tros is los. het schip geweken statig en sterk naar de lokkende zee;

lachende serpentines breken het laatst in twee.

Wij blijven alleen op de tierende kade met het ver silhouet van de boot.

Ons heimwee is maar een papieren façade Voor den angst om den dood.

IN uw GOLVEN

(21)

ALLEEN

(Voor D.)

Elk is alleen met zijn eigen verdriet, de anderen kennen de anderen niet.

Er woont een vreemde man in mij die ziet, die ziet wat gij niet ziet

met de oogen dicht en zijn leed ontvliedt het verscheurde hart en mijzelf voorbij.

Ons woord en ons glimlachen zijn bedrog, maar wij liegen niet, want wij leven nog.

Eénmaal, een seconde voor den Dood, wijken wij weg uit het schuimend zog van zonde en lust in den wereldtrog : wit als ee~ kinderhart in Gods schoot.

Wij zijn altijd alleen en wij kennen niet, tot wij stil vergaan aan ons vreemd verdriet en God ons waarachtig geboren ziet.

(22)

SCHELPEN

Dit redeloos vleesch is tot vergaan bestemd.

Wij zijn gewend er pralend mee te prijken.

maar rest ons iets onder het zijden hemd?

Wat zijn wij? Wie bedekt gij? Lijven .... Lijken!

Blinkende schelpen op een eenzaam strand.

exotische omhulsels. leeg vanbinnen;

verloren uit Uw zee in ziltig zand.

doelloos verspreid tot speelgoed van de zinnen.

Maar eenmaal, in den vloed van Uw Getij.

voert ons een kille golfslag in Uw armen en in Uw eeuwig Zijn herwinnen wij

de ziel, Uw Goddelijk Doel. uit Uw erbarmen.

UW STEM

De lichte vogels in het woud roepen mij lokkend. lokkend toe tot dieper vlucht. maar onvertrouwd is mij het pad en ik ben moe.

Hier aan de randen van het bosch leg ik mijn schamel wezen neer;

maar ach. het roepen laat niet los uit Uwe koele lanen. Heer.

Ik ben gewond. mijn voeten gaan niet langer naar Uw schaduwlaan diep in het woud. waar Uwe Wel zingt als een zilvren altaarbel.

Ik hoor Uw Stem en het geruisch van water. Heeter brandt de zon.

a

Dood. draag verder mij naar Huis door schaduwlanen tot Zijn Bron!

(23)

GIJ ....

Een koele avond ben ik heengegaan:

de paden langs en dieper in het bosch waar wilde sprengen zingen. in de maan verzilverd. al mijn witte liefde los.

Nu achter mij verzinkt het wereldbeeld;

de aarde is ruimer dan de kille stad.

de sterren grooter licht; de hemel streelt mij milder op dit stille. smalle pad.

IN HAAST

Waarheen? Naar U? Gij zijt zoo ver van mij.

ik ben zoo klein. Heer. en zoo vol van lust.

Ik kan niet komen, want ik ben niet vrij

en vrees de kuischheid van Uw matelooze rust.

Het leven is zoo druk en zoo verward.

Ik heb veel haast. Heer. ik ben bij de krant.

Maar soms krampt eensklaps pijnlijk in mijn hart een vreemd verlangen naar Uw stille Hand . . . . Er is zooveel te doen. Heer. ieder uur;

ik heb geen tijd. ze laten me niet los.

Mijn handen klemmen om het autostuur:

ik zie de boomen. niet Uw koele Bosch.

En in de huivering van dit zwijgend Zijn wankelt een twijfel. die ik wist in mij.

Ik ken U niet. Maar deze zoete pijn ....

Toch .... Gij ....?

(24)

NIET DIT

Duizend papavers om den palankijn waarmee de dragers van de lustpagoden mij in het gele kleed van week satijn dragende zijn naar de vervloekte goden.

0, wellust in den donkerrooden wijn en de verlokking van uw pralend minnen;

binnen dit lijf is nimmer zoeter pijn dan de verrukking der gevluchte zinnen.

Maar bang ontwakend zoek ik tastend Hem.

Ik hoor d' aeolusharp van Uw zacht spreken zoo stil bij mij, en schreiend om Uw stem wend ik U toe om dit arm hart te breken.

Dit is het niet. Ruimer Uw eeuwigheid;

reik mij Uw stut genadig, dat Gij leidt.

IN UW GOLVEN

Laat mij een visch zijn in het groene deinen van Uw zee,

een glanzenden visch, ultramarijn

in het traag fonteinen Uwer golven

witschuimend' allee.

Laat mij een visch zijn, dat ik immer hoore om mij heen

Uw teeder nabij-zijn (het water is wijn

van Uw bloed): verloren in Uw golven

en hart alleen ....

(25)

DWALENDE

Ik luister. Het zuiver geluid van Uw Stem klinkt licht als een witte schalmei in de maan.

Uw noodlamp, die schel aan den hemel hangt opdat wij niet steeds in het duister staan.

Ik hoor Uw geluid, maar hoe kan ik verstaan?

Het asfalt is zwart in de doode stad:

wie wijst mij het pad naar Uw zalen aan?

Huiverend van heimwee volg ik maar blind Uw herdersfluit, bang als een dwalend kind ....

NIEUWE GEBOORTE

Uit het rumoeren van ons klein gedoe, waarin wij eigen grootheid driftig zoeken of, immer teruggeslagen, laf en moe neervallen en de broederen vervloeken, die trappend op ons hart in feller strijd winnen om weer zichzelve te verliezen:

het eeuwig spel, waaraan Uw menschheid lijdt en dat wij boven Uwe rust verkiezen - -

Leidt mij tot Uw zalige havezaten

vèr~weg, om nederig Uw knecht te zijn

waar Gij de schapen hoedt, die dorstig blaten aan Uw rivieren van aquamarijn.

Daar dwalend door Uw blauwe hemeItuinen, Uw water drinkend, brekende Uw brood, bloeit bij het jubelen van Uw bazuinen nieuwe Geboorte uit der wereld Dood.

(26)

OM SCHOONHEID

Wij zijn te zeer besmeurd in zonde'skrocht dan dat ons scheppen reikt tot reinen klank van kinderzang en vogels in het woud of teere vormen van de bloemen, rank wiegende in Uw zoeten ademtocht.

Heer, schenk ons uit Uw zuiverend gericht de gave van een klaarder Schoonheid weer:

het bidden van een kind, den vogelroep ten avond als een ster boven het meer

sprankelend valt. in huivering van licht ....

EN EENZAAM BLIJFT ...

En eenzaam blijft dit streng gegrendeld hart wanneer wij haten, weenen of beminnen;

de muren om ons heen zijn hoog en hard, wij dwalen met onszelf alléén, daarbinnen.

Liefde: niets dan een kloppen op de wanden, een droomen van elkander nader zijn;

maar eeuwig tasten onze bange handen de kille steenen van. verdoemden schijn.

Geboren om te zien en te verwerven slaat ons genadeloos de wereld blind, die eenzaam leven en vereenzaamd sterven aan een verteerend heimwee naar het kind.

Heer, in mijn cel is het zoo stil en duister en zoo gering; ik kan niet verre gaan,

slechts tot het raam: een sprank van Uwen luister ...

Heer, heb erbarmen, steek Uw sterren aan!

(27)

AAN HET MEER

De stilte zinkt tot rimpeling en wiegeling in spiegeling

van peinzend meer.

Nu hoor ik weer Uw fluistering;

te duister hing herinnering.

maar nu niet meer.

Nu lichter is want dichter is bij U mijn smart.

Ik geloof in U.

beloof in U, in U mijn hart.

DE STILLE MAN

Eens komt een stille Man achter mij staan.

Hij heeft een zacht gelaat; zijn slanke hand raakt broederlijk-vertrouwd mijn schouder aan.

Ik wend mij om. ik voel mij zeer verwant.

Hij wenkt om eindelijk met hem mee te gaan.

Het is hoog tijd. Ik heb zoo lang gewacht tot hij mij halen kwam uit dezen waan.

dit doelloos dwalen door een dwazen nacht.

Hij zwijgt, maar daar is spreken in zijn blik;

hij weet dat wij elkander goed verstaan.

Wij zijn geen vreemden meer, de Man en ik:

ik ben al door zijn schaduw heengegaan.

Toen liet hij mij weer los. Het was te vroeg.

Ik heb hem toegeroepen; hij verdween en liet mij, hóe ik om mijn lijden kloeg.

in 't donker van de wereld nog alleen.

Maar hij komt terug. want hij vergeet niet één.

Hij zal mijn vriend zijn die - ik weet het nu - . mij tot het Licht leidt. Ach. mijn Lief, beween mij niet wanneer ik ga. ik ween om U:

Zij, die hij roept, zijn immers beter af dan gij, die in het donker doolt en geen Vlam van Vervulling ziet boven het graf? - Gij voelt slechts tastende den killen steen . . .

(28)

HEER, IK BEN MOE

Heer, ik ben moe.

De Keizer van Japan is moe en Tsjang Kai~sjek:

wij allen zijn zoo moe,

zoo droevig moe, dat blind wij verder gaan, ik weet niet hoe:

zoo moe, wij kunnen nooit meer slapen gaan.

Maar waar naar toe?

Heer, ik ben moe.

Valencia is moe en Barcelona en ook de Paus is moe;

wij allen zijn zoo moe,

zoo brandend moe: oogkassen hol en rood;

en wat ik doe

ik weet het niet; ik sla maar dood en schreeuw. Waartoe? Waartoe?

Heer, ik ben moe.

Hitler en Mussolini zijn zoo moe, en mr Eden, Moskou en Parijs, wij allen zijn zoo moe

van bloed en lust. Waar dringt Uw Stem nog door?

Uw zoete rust? Waar zingt Uw engelenkoor?

Heer! Dek ons toe!

Oct. '37.

CHINA, SEPTEMBER 1937

Hij heeft zichzelf

vereenzaamd teruggevonden,

wijd~open oogen, en bloedende wonden:

de mensch, temidden van luide geluiden:

het vuur, weenende bruiden;

zij beduiden

niets dan een oude zonde voor nieuwen waan ...

Soldaat! Treedt aan! Treedt aan!

Waarom?

De raven krassen in de naakte boomen en gieren azen op het rottend lijk, het dwaze Ie en ongewild ontkomen, glimlachend in het roodverkleurde slijk.

Waarom?

In Sjanghai gelooven wij niet aan illusies.

De Banken zijn weer open, t'n men trekt

zijn winst met lichter hart dan zijn conclusies ...

Handel in Steels en Nickels: opgewekt.

(29)

WAAROM?

Hoeveel te liever is het licht van prillen ochtend en hoezeer min ik de bloemen half~ontwaakt

in zilveren dauwval ephemeer.

De morgen is zoo blank en teêr:

een bloesemblad, een meisjesmond die naar een sterken minnaar haakt;

de haren los, een stroom van blond.

~aar dezen ochtend van het jaar voel ik in het ontluisterd hart feller een kleine. scherpe pijn, een stil verraad, verwarde smart:

Hoe. God. hebt Gij dit toegestaan? - In Sjanghai was de ochtend zoet.

maar aan de kersebloesems kleeft soldatenbloed. Soldatenbloed!

28 Sept. 1937

OLIVIER VAN NOORT

De Spaansche vloot. bemand met duizend koppen, bloem van Manilla. zilver gekurasd.

kwam statig nader: vanen in de toppen en scherp de blanke zeilen bij gebrast.

Soldaten biechten haastig hunne zonden

(men nam vier extra priesters mee aan boord).

vóór zij de lichten van de haven ronden

en 't kaperschip in zicht kwam van Van Noort.

Het lei er rustig, met gelapte zeilen.

en de tuigagie was in Magelaes al flink versleten bij het woeste ijlen

van den Passaatwind gierend door de raas.

.. Een oud karkas, bij voorbaat al verloren;

..een wrak. wellicht nog rijk aan rooversbuit."

dacht vreemd~belustde Spaansche commodore.

Hij enterde. De lucht was dik van kruit.

Maar op het dek bij stalen krijgsgekletter dronken de kapers dorstig 't Spaansche bloed .

..Prins Mouringhl" - schreeuwde de vervloekte ketter.

Een priester kust zijn Kruis en bidt om moed.

Zonk daar de Spanjaard? Ziet. hoe fraaie pluimen en mooi kuras spat nu het water in!

Wat zijn zij bang, de Philippijnsche fluimen met 't fraai borduursel om hun gladde kin!

(30)

I

11

Op zijn gehavend schip, tusschen de lijken, staat breed Van Noort. Zijn oogen op de vlag,

die hij - dank God - nog nooit heeft moeten strijken.

Maar om zijn dunne lippen wijkt de lach:

Waartoe? God heeft weerom Zijn kracht doen duchten ...

en binnen in dit hart knaagt uur na uur een bitter heimwee, een gedurig vluchten ...

Waarheen? Waarom dit eeuwig avontuur?

Het zeil gescheurd en krakende de masten

schuimt hij weer voort; God weet waar hij het zocht in blinde woede om de maagre lasten

der schepen, die hij prijsmaakt op zijn tocht.

Na jaren keert hij terug. Het tuig verreten,

een rottend schip, geen schatten en geen goud ...

in d' oogen een vreemd licht: een blik van Weten en rust. Hij voelt zich eeuwen, eeuwen oud ...

51

HET GEZIN

AAN MIJN OUDERS

I

I

t

I

I

I

(31)

BIJ HET BEDJE VAN MIJN ZOON

Zijn handjes zoeken vlinderig mijn hand;

in d' open oogen zie ik Gods gelaat.

Ik weet de lichte schaduw aan den wand van Hem, die dichter bij de kinderen staat.

Er is een glimlach om het witte bed:

een Kindje heeft de wereld eens gered;

Het redt nog altijd mijn verbij terd hart in dezen kindertroost bij .s levens smart.

Wij zijn vermoeid. verloren en verblind:

een laffe lust heeft over ons gericht.

Maar soms hervinden wij. dicht bij een kind weer klaar de Waarheid van Zijn schoon gezicht.

(32)

HET GEZIN

Gij, Moeder. aan de tafel snijdt het brood en naast U zijn de oogen, grijs en groot, van onzen zoon, zijn bolle wangen rood.

God glimlacht altijd goe-gemoeds van zin de warmte van de binnenkamer in

wanneer wij samenzijn met het gezin.

Hier in de zekere beslotenheid

van eigen bloed, elkander toegewijd.

zijn wij Hem nader en zeer blij bereid.

Er is geen breeder rust, geen dieper klank dan ons gezin. Heb God voor spijs en drank ook heden weer mijn nederigen dank.

En dank dat op een aarde zonder maat van zonde, eerzucht, haat en overdaad Gij dezen schuilhoek ons nog overlaat.

HET LIEDJE

De Moeder zingt dodijne het lied je voor het kind van duizend cherubijnen

die stoeien in den wind;

de wind streelt langs de ruiten en voert hun lachen aan:

witte fonteinen spuiten langs goud de hemelbaan.

Haar stem klinkt licht en zachter nu zij het liedje zingt,

alsof de Groote Wachter Zijn kleine klokken klingt in klanken klaar en zuiver:

koraal danst na koraal tot ephemere huiver op zilverblank metaal.

Haar stem klinkt zacht en lichter;

verdroomd, verdroomd refrein, zoo stil. zoo stil en dichter bij waar

de sterren zijn .•.

(33)

De adem van den laten avond beroert de toegesloten blinden;

dit leven schijnt weer ongehavend als wij ons hier tezaam bevinden.

AVOND THUIS

Tezamen binnen de verhuHing

van nacht meedoogend. die omduistert wat ons daarbuiten aan vervu))ing teloor gegaan is en ontluisterd.

Zoo vriendelijk als de lampen branden, het gouden beven met de breede vertrouwde schaduw aan de wanden, schijnt in ons hart geruste vrede.

Hier binnenin is zwijgen spreken en spreken wordt een stil bezinnen:

dat niets dan God zal mogen breken dit klein gezin dit blank beminnen.

MIJN ZOON PLUKT EEN BLOEM

Mijn kleine zoon heeft in den tuin een bloem geplukt;

zijn wijde grijze oogen zien verrukt

het wonder, dat hij schuldeloos verwondde, want dood. gekneusd en platgedrukt

heb ik het op ons grintpad teruggevonden.

Hoe vaak heb ik niet zelve in Gods eigen hof

de bloemen mogen plukken, tot Zijn lof,

van Wijsheid, Schoonheid, Offering en Liefde, maar, weggeworpen in het stof,

gekwetst, terwijl i k wist hoezeer ik griefde ...

(34)

VERSJE VOOR MIJN SCHOOLJUFFROUW (In Memoriam)

Ik ben te zeer beslommerd in aller wereld wee

dan dat ik onbekommerd het kind en abc

en teun vuur gijs jet scha-pen mij vaak herinneren zou, met een glimlach om de liefde voor onze schooljuffrouw en blij ga slapen.

De zorg heeft al belommerd mijn speelplaats, eens zoo licht.

Wie knap is of een stommert, het doet de deur niet dicht:

de voorsten zijn de voosten.

Mijn schooljuffrouw is dood;

maar langs het kerkhof komend herdenk ik graag haar schoot, waar zij mij troostte.

Zij leefde tusschen platen van weilanden en bosch.

Als zij begon te praten wiekten de engelen los en elfenvolk ging zwerven.

Eens zag zij plotseling. klaar, ons desondanks bederven.

Zij liep naar huis. om daar verbaasd te sterven.

Nu hoort zij zuiverder en luid de engelen. En het versje is uit.

(35)

I'j

!I

"

I ,

I

: I

,

ONDER DE CHERRY·BOOMEN (Voor M.)

Nu is de avond gekomen,

zoo loom, zoo loom en verdroomd onder de cherry-boomen

met blauwbleeke bloemen omzoomd.

Dit kan nog geen duister beduiden:

de maan richt zoo licht het licht, als cieraad van zilveren bruiden, op uw omluisterd gezicht.

Wij zijn bij de bloemen en zwijgen;

uw hand roert een cherry-tak aan:

o huiver van trillende twijgen

in de zuivere schelp van de maan ....

"....---

---~--

Wat luister het leven mag rooven, het witte geluk van het Kind is dichter nabij dan wij gelooven voor wie mint.

64

MUZIEK

Wij spelen Mozart; lachende triolen als witte vlinders rond het dansend koor oceaniden in de rhizophoor

bij rood en glans van jolende violen.

Witter de maanschelp op het blauwe water:

zoo teeder spreekt de zee de Liefste aan;

zoo argeloos zweeft de ziel U toewaarts, later .. : een nymphendans langs wijd Uw oceaan.

In 't lichte spel aan Gods sublieme kusten verzoet Zijn blij nabij-zijn 's werelds smart:

tusschen de hemelsche en aardsche lusten is luwer lente voor het kille hart.

65

I

!

~

, I

1 I

!

I

I

I

ii

i

~ I

(36)

il

1111

Ir

I1 11

Il

11

II

111

-

MIJN VADER

Mijn Vader was een man zeer slank en recht, hij droeg altijd de zon in zijn gezicht

en zei vaak lachend: jongen, 't komt wel terecht!

(Zijn groote tanden blinken als hij praat).

Hij sprak nooit over God, maar 's Zondags vroeg poetste hij zelf zijn schoenen glimmend zwart.

Dan ging hij recht-op naar de kerk. hij dl'oeg een lichtgrijs pak over zijn blije hart.

Hij kocht een eigen plaats. Hij had zeer lief een Lied over de handen, die den ploeg door Godes akker trekken en hij hief

dat zeer luid aan, soms wel eens iets te vroeg.

Hij bad niet thuis. maar achter mijn servet zag ik bij 't handenvouwen zijn gezicht:

een stille glimlach, in zijn oogen licht

als van een Kerstkaars. Was dat zijn gebed?

66

I,' OVERWEGING

Ik wil zoo graag een burgerman zijn, Heer;

een bolhoed op en 's Zondags naar de baan, een sportdas aan; bij regenachtig weer

in een biljartclub en als eerste prijs een haan.

Des winter thuis een borrel en pandoer.

en op verjaardagen een glaasje wijn;

een breede schoonmoeder over den vloer.

En dan c.h. of zelfs a.r. te zijn!

Ik zou graag in een schuurtje timmeren. Heer;

roode bretels over gestijfseld hemd.

en verder altijd netjes in de kleer,

en goed van eten, wat zoo dankbaar stemt.

Gij hebt den burgerman wel zeer beloond;

Gij zijt hem goed en zoo milddadig, want

Hij kent het Huis zelfs waar Gij hemelsch troont

en wij. verdoemde dichters, zoeken nog Uw Hand ...

67

I

!

I

I

I

(37)

Bladz.

Gij... . . iO

In haast i l

Niet dit i2

In Uw Golven i3

Dwalende i4

Nieuwe Geboorte iS

Om Schoonheid i6

En eenzaam blijft... i7 Aan het meer . . . 48

De Stille Man i9

Heer. ik ben moe... . . 50 China, September 1937 51

Waarom? 52

Olivier van Noort . . . . 53

HET GEZIN

Bij het bedje van mijn

zoon 57

Het Gezin " 58

Het liedje 59

Mijn zoon plukt een

bloem 60

Avond thuis 61

Versje voor mijn

schooljuffrouw .... 62 Onder de cherry-

boomen 6i

Muziek 65

TROPISCH AQUARIUM

INHOUDSOPGAVE

Bladz.

De Piraat 7

Moeder Indië . . . 9 Op de Plantage . . . 11 De Opiumschuiver . . .. 12 Verlaten Pionierspost . 13

Tropenmiddag 1i

Chanson Triste 15

Verlangen 16

Tropisch Woud " 17 Tropisch Aquarium .. 18 De Tooverbloem .... 19 Cantilene .. . . .. 20 Javaansche Danseres.. 22 Gamelang-klanken 23 Rimboepost .. . . .. 2i

Maanavond 25

Tot Kwan lem 27

Kameroen 28

Congo... 29 Trang Boelan " . . . . .. 30

Kustdroom 31

Schepen 32

Avondwandeling 33 Afscheid . . . .. 3i

IN UW GOLVEN INCIDENT

Er liep een kindje op den weg, alleen maar een kindje op den weg:

een witte plek op het asfaltdek;

een vlinder trilt in de donkere heg, het kindje is klein, de weg is groot.

De weg is zwart en het kindje rood.

Maar niemand begrijpt iets van den Dood;

de Dood komt snel en neemt achteloos weg.

De Dood draagt een pet met een leeren klep;

hij had geen schuld, want hij stuurde goed.

Ik weet niet waarom ik gebeden heb:

voor het kindje of mijn opstandig bloed.

(38)

Van denzeJfden schrijver verscheen in 1937 bij .. De Gemeenschap" de bundel

..OOSTWAARTS",

..

(39)

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor 't uiterlijk bleef alles 't zelfde, alleen werd hun verloving in den familiekring, met een be- scheiden feestje, herdacht en kwam Gonne op meer

en staarten voorwaarts, naar het spoorwegstation. Van der Made was weer een interessante h6tel- herinnering rijker en een paar vrienden, goede beste menschen, armer. Zoo

met eenige vriendjes te kijken en te praten. Zij hadden 't natuurlijk over de school. zamerhand witte kinderen en slaven van den Witten Heer.. 't Was bijna

Toen Biroeang terug kwam met Sim op zijn rug, en Ketjil en Timon elk aan een kant, hoorden ze dat klaaglijk gemiauw, ze begre- pen, dat Matjan in gevaar was en haastten zich naar

Deze film is beschikbaar gesteld door het KITL V, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV.. Dit

Deze film is beschikbaar gesteld door het KITLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV.. Dit

tig! Eindelijk eens een sa c het, waarnaar ik zoo lang verlangd heb, en kijk eens, juffrouw Herms, hoe beeldig van kleur en wat keurig gemaaktl" Ook het groene

Vroeger had hij vader nog gehad - nu eerst merkte hij welk een steun hij nog bezat in den zonderlingen, eenzamen, menschenschuwen man, maar nu was vader dood,