• No results found

SHELF NUMBER MICROFORM:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "SHELF NUMBER MICROFORM: "

Copied!
119
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

SIGNATUUR

MICROVORM:

SHELF NUMBER MICROFORM:

MMETA 0191

BIBLIOGRAFISCH VERSLAG BIBLIOGRAPHIC RECORD

MOEDERNEGATIEF OPSLAGNUMMER:

MASTER NEGATIVE STORAGE NUMBER:

I MM69L-OO~

\ Sundabl, Carl

Koloniaaltjes : schetsen uit het Indische soldatenleven / door Carl Sundabl. - Nijmegen: Prakke, 1906. - VI, 223 p.; 20 cm

Signatuur van origineel / Shelf number of original copy:

Mcc98

Signatuur microvorm / Sbelf number microform:

M META0191

Filmsoort I Size of film:

Beeldplaatsing I/mage placement:

Reductie moederfilm I Reduction master film:

Startdatum verfilming I Date filming began : Camera-operateur I Camera operator:

16mm COMIC I lID

~ : 1

30-

5- 2000 C· G.lP::;oP-

(2)
(3)
(4)

KOLONIAALTJES

(5)

e

KOLONIAALTJES

SCHETSEN UIT HET _ _ INDISCHE SOLDATENLEVEN DOOR

eARL SUNDAHl

H. PRAKKE - NIJMEGEN - 1906

(6)

DRUKKIRIJ ,.,DE PUO::IUX", NlJM.EO..cN.

INHOUD.

KIEKJES AAN BOORD • OP DE GLADAK

'T

AN EEN B l1'ENPO '1'.

IN liET BH'AK l\fATA GLAP

ONZE TOEKAN KEBON INSPE TIE-WEEË:' E~,N ~n.LlKTE VANG l'

DE \'ERDWENE ' TAMBOER

KAZEHNEHOEK ONT LAGEN.

BEGHAFENr.

ONDER OF; PAP EA. (Z. N. Guinen) _ I. Een smulpartij.

II. Op tOl1l'Uéo 111. Bij d bUl1rt.j s

IV. Rumol' in casa. V. Bij de spits.

\ I. Een epicurist

,n.

Jn r1 barkns NA H}~T APPEL

'rIJ r-'KOM '1' INK\\-ARTLEFrNG

Bladz_

1 26 41 57

G

74 7 95 103 109 115 122 129 ] 20 13n 14 157 163 171 176 1 1 1 208

(7)

KIEKJES AAN BOORD.

J.

-Zie je hem, Jet?«

-Neen moeder, maar ze zijn nog niet alle- gaar binnen, ik zag hem daar net bij de loods.c -Konden we maar wat meer vooraan komen.

Neem jij Klaas bij de hand, Jet. Wij moeten meer naar voren.«

En langzaam dringend door de volksme- nigte, tracht moeder de vrouw aan den steiger te komen, hetgeen haar eindelijk ook gelukt.

Het is een net burgervrouwtje. Op haar arm, zorgvuldig ingebakerd, draagt ze een klein meisje, dat rustig uit hare klare kijkertjes over de golvende menschenmassa heen staart. Jet is een veertienjarige, moeders rechterhand, die op het moment veel moeite heeft den onrustigen Klaas in bedwang te houden.

1

(8)

2

Zij zijn daar gekomen om Jan te zien ver- trekken. Jan, de oudste zoon van het gezin, heeft bij de kolonialen geteekend. Hij wilde, de jongen, en vader hielp hem een handje.

Daar kan hij nog vooruit komen I De wereld in, hier is 't toch huilen I

Aldus luidde vaders advies. Maar moeder gaf zoo grif hare toestemming niet. Toen Jan eindelijk op zekeren avond de ouderlijke woning binnenkwam, gekleed in de Indische uniform, toen besefte zij eerst recht wat het haar kosten zou, hem, haar oudste, voortaan te zullen missen.

Onrustig dwaalt haar blik nu naar die groote mailboot, waar op het voordek al ver- scheidene koloniaaltjes zichtbaar worden.

Hangende in de takelage, over de verschan- sing leunende, onderhouden zij een levendig discours met de op den steiger verzamelde Amsterdammers.

Het moederoog ziet scherp; daar ziet ze haar zoon te midden der anderen.

,Daar is hij, Jet I - Janl Janlc

Aan boord komt het gelaat van een jeugdig soldaatje over de reeling kijken. Ietwat bleek, neerziende op den menschendrom, ontdekt

3

hij plotseling het hem zoo geliefd, door zorgen gegroefde gelaat van moeder.

,Dag moeder I dag Jetl. zijn stem trilt ondanks het plan om zich kranig te houden, evenals die anderen. Bet wordt hem gelukkig vergund zijne familie aan boord te ontvangen.

De goede vrouw ziet als versuft rond, met al die drukte om haar heen. In een hoekje bij de kombuis staande, telkens op zijde gedrongen door het scheepsvolk, blijft zij zwijgend haars zoons hand drukken.

Jet stopt hem een pakje versnaperingen in de andere.

Aan boord . wordt het nu hoe langer hoe drukker.

Men hoort haastige commando's geven, kettinggerammel en boven al dat geroezemoes de schorre waarschuwende stem van de stoomftuit.

·De soldaten van het detachement hebben van die drukte geen hinder. Een hunner, op het kippenhok staande, geeft een afscheids- liedje ten beste, dat door het publiek luide wordt toegejuicht.

,Allen van dek, ieder op zijn werk Ic Bet is de gezagvoerder, boven op zijn

(9)

4

commandobrug staande, die met een stentor- stem dit bevel tot scheiden geeft.

Wat klinkt het velen der aanwezigen schril in de ooren!

Een eigenaardige stilte heerscht er plotse- ling. zoowel aan boord als op den steiger, wanneer de boegtros is losgemaakt. Geen kwinkslag wordt meer gehoord uit de straks zoo levendige groep menschen, ook de sol- daten staan nu zwijgend op den bak bijeen.

Nogmaals klinkt het signaal tot afscheid, ginds flauw weggalmend tegen de huizengroep van de voorstad.

• Vaarwel, jongen! Houd je goed hoor!

Schrijf ons gauwte

»Dag moeder!e -Dag Jan! •....

Van de brug hoort men een driftig com- mando.

»Ajo, moedertje, het is tijd.« Met deze woorden troont de bootsman de snikkende vrouw mede naar de loopplank.

En Jan, zich flink: willende houden, blijft haar nu staan toewuiven, terwijl de boot afdrijft naar het midden van het IJ.

Zijne kameraden op het voorschip schreeu-

5

wen hunne laatste groeten naar den wal.

.Dag Kees I Het beste hoor!.

,Houd je maar taai, lange!.

,Doe de groeten in het halve maatjel« ,Goe .. i .. ereis?

Onder dergelijke uitroepen van over en weer verlaat de stoomer statig de Handelskade.

De zanger van daar straks laat voor het laatst een »Atjuus vaarwel valderal. hooren, waar de anderen wuivend mede instemmen.

*

*

*

's Avonds staat Jan alleen bij de verschan- sing. Wat blaast zoo'n wind er op los! En wat gaat dat schip er toch snel van door.

Zij zullen nu wel een heel eindje uit den wal zijn, hoewel het kustlicht nog zichtbaar is. Zijn gedachten zijn ginds in de groote stad. Zouden ze nu over hem spreken? Jan ziet ze weer bijeen, die bekende gezichten, geschaard om de tafel; vader vermoeid van het werk, aan zijn avondmaal; moeder, Jet, Klaas, hij ziet ze allen duidelijk voor zich op die bovenkamer ....

»Piker je nu al over huis, jong?

Het is de hoornblazer van het detachement,

(10)

6

een oudgediende, die aldus Jan in zijn over- peinzingen stoort.

Maar bij een lantaarnlicht, ziende dat jeug- dige betraande gelaat, laat hij den ander verder met rust.

Als de wind begint op te steken en het scheepsvolk een lapje zeil bij gaat zetten, moet Jan zijn plekje Tarlaten.

Beneden in het warme gezellige soldaten- logies eene vroolijkheid van belang. De meeste manschappen zijn reeds ter kooie, maar aan slapen wordt nog niet gedacht. Zij sjorren en trekken aan de lijnen der hangmatten;

dan hangt dat vreemde bed te hoog, dan weer te laag.

Een bakscommandant (korporaal) zit heel gemoedelijk met zijne onderhoorigen om de bakskist geschaard.

»Een flink hompie kaas, brigges!c merkt de hoornblazer op, tot den korporaal, als het bakszoontje een heerlijk stukje .Leidschec uit de kist te voorschijn haalt.

.Me dunkt, we moesten het er nog eens van nemen, er is voorraad genoeg,c oppert een ander met een begeerigen blik, knip- oogend tegen den hoornblazer.

7

De »brigges,c die zelf blijkbaar belust is op een beschuit met kaas, bedenkt zich niet lang en onthaalt de luidjes op een extra portie.

En vreedzaam zitten ze te smullen. die mannetjes van bak 2, terwijl de boot meer en meer begint te stampen, en ook wat water over den boeg krijgt.

»Boem! dat was me een goeie!c

»Een klein zeetje,c zegt de hoornblazer, kalm zijn koffie slurpend. Hij maakt de reis voor de derde maal en is dus een autoriteitje in dien kring. c

»Wacht maar, als we eenmaal in de golf van Biskaai zijn, dan zullen jelui er wel meer van lusten.c

Boem! Weer een zeetje. De boot helt nu geweldig naar stuurboord over.

»Pas op! daar gaat de koffie!«

Het bakszoontje, den koffieketel willende grijpen, rolt met dezen over het deinende tusschendek.

»Zorg toch beter voor je bullen!« schreeuwt de zeevaste hoornblazer hem toe en boven uit de hangmatten een algemeen geroep:

»Zorg voor je bullen, sulle!c

Nauwelijks is onze goeie Vlaminger weer

(11)

8

ter been, of een tweede deining werpt hem in zijn volle lengte over de bakskist.

Arme sulle! Wat heeft hij een soesah om het verstrooide servies bijeen te krijgen.

Jan, geen kniesoor, deelt in die algemeene vroolijkheid en schommelt straks lustig naast zijn baksgenooten.

Het wordt allengs stil in het logies.

Eentonig knarsen de sjorlijnen bij het rijzen en dalen van het schip.

Boven aan dek laat de uitkijk van tijd tot tijd een zangerig: ,Alles weIl. hooren.

En te midden van zijn ronkende makkers ligt de jonge soldaat nog wakker. Hij ziet weer dat bleeke gelaat zijner moeder daar tusschen die menschen op den steiger en meent nog die stem te hooren.

,Houd je goed, jongen I.

Dat hij het zich steeds herinnere op zijn reis door het leven, dat toegesnikt vaarwel dier moederziel.

9

Il.

Wellustig is het gewiegel

Van 't Middellandsche zout.

MEIJER.

Nog steeds bevaren wij de kalme Middelzee.

EIken dag koepelt zich een smetloos blauw boven onze hoofden, en zien we de zee in zondagsche stemming, met witgekuifde golf- jes, die dartel aanrollen op ons reuzig zeeschip.

Wat een wellust voor ons, misdeelde stak- kers uit Neveloord, land en zeeën te aanschou- wen, waarboven een hemel, die altijd lacht!

Bij Genua begon de bekoring.

Daar lag zij, de liefelijke, door half verbor- gen schoon de stompste zinnen streelend.

Bij het genieten van zooveel schoons wordt de stugge laaglander enthousiast, en ,la su- perba. doet in hem den gloed van het zuiden geboren worden.

In den vroegen morgen uit zee opstoomend, hebben wij haar verrast in zoete sluimering.

Toen, teer-zacht, kwam de eerste kus des lichts, wegvagend den nevel, die haven en stad omsluierde, gevolgd door een kleurge-

(12)

10

stoei van geel en goud, achter de donkergroene heuvelen, en overal vlekjes morgenrood, blo- zend door het groen van boschjes.

Heel ver in de bovenstad, begon het ernstig gebimbam van een kerkklok, en plotseling lieten tal van kleinere klokken hare zilveren stemmetjes booren; met den bas op den ach- tergrond, een cantate zingend, den komenden dag ter eere.

Genua was ontwaakt.

Later op den dag, toen de zon in het zenith steeg, had mijne bewondering reeds lang het culminatiepunt bereikt. Ratelende stoomlieren, een snorren, gillen en bellen, hadden vervan- gen de plechtige stilte bij het morgengloren.

Ook het licht deed niet meer aangenaam aan. Van uit een koperen hemel een fel-vinnig schitteren op de kwikzilverige baai en het huizenwit op de heuvelen.

Gebruinde bootwerkers, met vieze roode dassen om, vloekend in de zoetste aller talen, losten uit onze boot een factuur Edammer kaasjes.

Maar als de avond kwam, bruisten de gol- ven weer voor aan den boeg, en stoomden wij de blauwe oneindigheid tegemoet

11

Welk een genot die wijde, wijde zee weer om mij te hóoren ruischen I

Wat kringt zich onze geestelijke horizon ook verder uit bij het beschouwen dier ernstige vlakte, die dikwijls den gevoels- mensch zoo aangrijpt door haar droef-mys- terieus zijn.

En wat nietig komt ons het menschelijk klein-doen voor, luisterend naar dien sonoren zang der zee, die machtige, verwaaiend met haar ziltige briesjes alle dofheid uit hoofd en gemoed ...

* * *

-Mijnheer, U bent impertinentIe

-En ik heb niets te maken met je stad- huiswoordjes.«

Het was aan de ontbijttafel der 2e klasse, dat deze woorden werden gehoord en een stilte deden ontstaan onder de aanzittende passagiers. Hij, die het eerst zoo barsch had gesproken, een tokohouder in het Malangsche, was klein van figuur en kitteloorig van karakter.

Met driftige bewegingen nuttigde hij zijn ontbijt.

(13)

12

Een tweetal koffteboertjes in den dop, zacht giegelend om het incident, in hun nabijheid.

Over hen, zwijgend, een klaverblad ernstige zendelingen.

Naast die mannen van den vrede, zonder geleidelijken overgang, het onrustige deel der passagiers, een viertal levenslustige ser- geantjes.

Maar aan het hoofd van de tafel trooude een sergeant-majoor van de Genie, en het was tot hem, dat de driftige tokobaas zijn stekelig gezegde gericht had..

Leverziek naar Holland geëvacueerd zijnde, was die sergeant-majoor na een kortstondig verblijf in Gelderland zoodanig in gezond- heid toegenomen, dat eene karnemelkkuur noodig bleek tegen overmatige corpulentie.

Al dadelijk bij het begin der reis, had. hij met zijn kwinkslagen het hart gewonnen van civiel en militair; de tokohouder maakte echter een uitzondering.

Steeds vittend op bediening en spijzen, kwam deze nog al eens in conftikt met den ruw-iemand-de-waarheid-zeggenden sergeant- majoor.

Dezen morgen reclameerend over de kwali-

I ~

13

teit der kaas, had. .de dubbele« heel leuk opgemerkt, dat sommige menschen beter hadden gedaan in hun eigen negorij kaas te blijven eten. Waarop Nurks had vuur gevat.

Gelukkig, dat het verschijnen van twee andere reisgenooten het gesprek een wending geeft.

Mijnheer Muller, ambtenaar bij het kadaster is wegens overprikkeling van het zenuwstelsel met verlof naar Holland geweest, maar heeft er geen baat bij gevonden.

Hij heeft een manie van steeds verkouden te zijn, en loopt den langen dag met een aantal jassen aan zijn lichaam.

Hoe of de man bij zoo'n temperatuur het nog bolwerkt, mag Joost weten; anderen blijft het een raadsel.

Het mager, geelachtig gelaat gaat voor de helft schuil onder een dikke bouffante, en zijne oogen gaan onrustig steeds over de tafel.

Zijne vrouw, naast hem plaats nemend, ver- deelt hare zorgen tusschen hem en een zieke- lijk kind van eenige maanden.

Dit ongelukkig gezin, vooral het dappere onversaagde vrouwtje, heeft deernis gewekt onder de passagiers, en de vroolijke gesprek-

(14)

14

ken verstommen reeds bij hun verschijnen.

Een zacht kreunen in de hut noodzaakt de moeder weer spoedig tot opstaan, haastig gevolgd door haren echtgenoot.

Een weinig later verschijnt hij alleen in de salon. Groote goden! Hij heeft waarachtig er nog een duffelsche jas bij aangetrokken!

Met groote passen verdwijnt hij naar boven, waar Janmaat, dikwijls ruw in zijn typische uitdrukkingen, ,op malle Heintje een oog in 't zeil houdt . .,

* * *

De dokter is zooeven beneden geweest, heeft even ernstig geknikt en het afgepijnde lichaamtje betast. Het kindje is dood. Die verraderlijke stuipjes, sloopend het broze menschje, hebben bespot heel die groote teederheid der moeder.

Daar zit ze nu neder in de benauwde hut, doof voor woorden van troost.

Geeft tegenspoed de gelegenheid om inner- lijke kracht te ontwikkelen, er kunnen oogen- blikken in het leven komen, dat de moedigste strijder het opgeeft, en dat het »kracht naar kruisc al8 bittere ironie klinkt.

16

Wat al tobben was heel dat verblijf in het vaderland geweest! Toch had zij moedig stand gehouden, en als eene waardige gezellin in liet en leed de vreeselijke ziekte van haar man met liefde bestreden.

Helaas I Het was nu bijna nacht geworden in zijn geest. En nu deze nieuwe slag I

Geleund tegen de couchette, het hoofd ondersteunend met de hand, blijft zij uit de patrijspoort staren.

Daar ginds in het westen zinkt de zonne- schijf neder, vóór haar verdwijnen de randen dier groote stapelwolken verguldend. De horizon is teeder rood gekleurd, dat zich weerspiegelt op de golven.

Melancholiek als die avondschemering, een beeld der smart, zoo staat zij daar alleen, de jonge vrouw, met krampachtig saamgedrukte lippen, de oogen droog.

Daar, plotseling valt haar blik op het pijnlijk vertrokken mondje der kleine doode, en er bij neerknielend snikt zij haar leed uit.

* • •

Nacht, geen nevelige nacht, maar helder

(15)

16

stralend, haar sterren latende flonkeren in den spiegelgladden oceaan.

Aan boord is het heerlijk stil. De passagiers 2e klasse, op zulk een avond gewoonlijk ge- groept om den sergeant-majoor, die zoo aardig weet te vertellen van zijn avontuurtjes in Holland, hebben zich nu stilzwijgend aan dek verzameld, waar ook de arme zenuwlijder stil zit te staren. Op het groote luik, overdekt met de driekleur, staat een klein kistje: straks, als de morgen aan de kimme lacht, zal het in de diepte verdwijnen.

En boven op de brug, beweegloos, als uit brons geboren, de roerganger, het stuurrad geklemd in zijn ijzeren vuisten.

Gelijk het noodlot, steeds .koershoudend, onverschillig voor 's menschen wel en wee.

nl.

Wij voeren over de Middellandsche Zee, ter hoogte van Kreta, en het was nu eens niet Hella's azuren koepel, die boven onze hoofden zich welfde, maar een triestig Noord- zeeluchtje, waaronder die vaak bezongen zee een beslagen spiegel geleek.

17

Het briesje, dat in het want een liedje zong, werd allengs overstemd door onstuimige vlagen uit het Noorden, die in het scheeps- tuig rondgierden en hooge loodkleurige golven op ons slingerend schip deden aan- rollen.

Ja, het was een feit, Poseidon, tot dusver zoo goed gehumeurd, begon het voorhoofd te fronsen.

Het detachement kolonialen stond dien morgen na de inspectie, baksgewijze aange- treden, en er heerschte stilte onder de mannen: de kI'ijgsartikelen zouden worden voorgelezen.

In het midden van hen, boven op het voor- luik staande, was een sergeant op een wenk van den officier du jour, de voorlezing be- gonnen.

Een goede mise-en-scène is toch maar je ware. Ik herinner mij op jeugdigen leeftijd een voorstelling van Macbeth bijgewoond te hebben, waarbij het tooneel der voorspelling mij bijzonder boeide.

Dat loeien van den wind over die duistere heide; die zangerige taal der heksen, gehoord tusschen het rollen van den donder, zoo

2

(16)

18

somber inwerkend op mijn rijpende verbeel- ding; het deed me huiveren, rillen van genot.

Gegeven nu het stoere Hollandsch van het reglement van krijgstucht, met het pakkend refrein van kogel en strop; gegeven het sug- gestie-vermogen van des sergeants stemgeluid, luid bullebakkende boven het geweld van de opkomende bui en men zou wellicht denken dat die militairen »en corps« stonden te griezelen.

Het liet hun echter koud.

Daar stonden oudgedienden onder, die kalm de tabakspruim bleven bewerken, en elkaar eens kIiipoogend toelachten, als wilden zij zeggen: »Nu, Kees, dat moppie kennen we al.e En de jongeren ietwat bleek onder den helm, meerendeels stadsluidjes opgegroeid tusschen rustige singeltjes, zij bleven erg wantrouwend naar die woelige zee kijken, die nu al boven de railing kwam stuiven.

»Goddori, wat 'n golven, zouën ze nog hooger komen!«

Maar geen der soldaten schonk den boet- prediker aandacht, die, ofschoon hij zich nauwelijks op het deinende dek staande kon houden, toch voortging de nijdige zinnetjes op te dreunen.

19

Voor niet-ingewijden diene als toelichting, dat in de krijgsartikelen de straffen worden opgesomd gesteld op militaire misdrijven en die eens in de drie maanden, bij wijze van waarschuwing, den troep worden voorgelezen.

Discipline, zoo is eenmaal gezegd, moet ,eingelebtc worden en hoewel het een waar- heid is, dat vrees voor straf de basis van het militaire gezag vormt, een goed ,afgericht.

soldaat heeft die bedoelde waarschuwingen niet meer noodig, maar gehoorzaamt stipt, uit kracht der gewoonte aan de voorgeschreven wetten. tOn sait ce qu'on doit faire, on Ie fait, et on est content.«

Zoo vindt men soldaten, wier definitie van blinde gehoorzaamheid zoo eenvoudig moge- lijk is en die op dat gebied een broertje dood hebben aan zelfstandige critiek.

»Die superieur heeft meer traktament dan ik, bijgevolg weet hij het ook beter« en daar- mee abis perkara.

, Zal met den dood of militaire gevangenis .. . die het op het leven... strop of den kogel .. . strooperijen of inbraak. . .. plundert of ver- woest. . .. strop.... kogelc ....

Zoo klonk het intusschen maar steeds op

(17)

20

boemanstoon tusschen het geweld der ruk- winden en het ruischen der stortzeeën; de boot rees en daalde in het woelige bed, helde naar stuurboord, kreeg te loever een aanval van witgekuifde rollers ... en toen gebeurde het!

Was het de verbolgen zeegod, die op zijn gebied van geen krijgswetten wilde hooren, of wel een grapje van den roerganger? Daar plotseling dook de boeg dieper, één doffe bons gevolgd door een hevig geruisch van een invallend zeetje, en toen weer het voor- schip boven de golven rees, lagen de niet zeevaste landkrabben te proesten in het zilte vocht!

De luitenant, evenmin met zeebeenen ge- zegend, was gearmd met den voorlezer in de jol terecht gekomen, maar behield zijne tegenwoordigheid van geest en terwijl de koloniaaltjes, uit hun tactisch verband gerukt, daar lagen te spartelen, luidde kalm het bevel:

-Laat het transport maar inrukken, sergeant!c .De krijgstucht bestaat in de hoogst moge- lijke orde,c dat zeg ik maar!

21

IV.

De Arabier, die afgemat daar heen trekt op zijn kameel, onder Afrika's gloeiende zon, kan niet met meer vreugde de palmen der oase begroeten dan wij het land der kleuren, dat bij het vallen van den avond door ons bereikt wordt.

Wij, zonen van het grijze winterige noorden, staan verrast bij het aanschouwen van dat wonderland.

Dat is dan onze Oost, dit tooverachtig tropen- land, waar de sierlijke palm ons welkom wuift met zijn door d' avondzon goudgetinte kruin ! En terwijl die mooie mailstoomer nog rus- teloos voortstuift over het zilveren zeevlak, waarboven het avondrood schittert, staat het transport militairen in groepjes op het voor- schip bijeen.

De stilte wordt slechts verbroken door een enkele korte opmerking ;meerendeels zwijgend staren zij naar dat vreemde zonneland vóór hen, als het ware uit de golven opgedoken.

In deze plechtige avondstilte het doel der reis genaderd zijnde, zweven ook vele hunner gedachten naar het verre vaderland. Maar

(18)

22

welk een contrast, die afvaart gindsch, die laatste indrukken van Nederland en deze aankomst in het land van den zonneschijn.

Wij herinneren ons het vertrek uit de vaderlandsche haven; een groote watervlakte cirkelde voor ons uit; onstuimige, hooggaande golven, witgekuifd en daarboven dreigende lucht, grauw, met enkele lichtplekken.

Ach, laten wij het bekennen, heel prettig was onze stemming niet, op dien guren najaarsdag de Noordzee instevenend.

Na de woelige golf van Biscaye, stoomende langs de hooge kust van Spanje, voeren wij weldra kalm over het wiegelend blauw der Middellandsche Zee, om bij Port-Said voor het eerst met het Oosten kennis te maken.

Maar hoe afwisselend die reis langs vreem- de landen en zeeën ook bleek, toch bleven de reizigers verlangend uitzien naar het eind- doel: de Oost.

Het is thans als in een Oostersch sprookje, zoo iets uit Duizend en één nacht, ziende die vele eilandjes met lachend groen, als zoovele ruikertjes rondgestrooid voor de kust, waar de Koningin van het Oosten troont:

Batavia.

23

Onze Oost I Hier op deze kusten verscheen in 1696 de eerste Nederlander met zijn vier scheepkens en werd een Comelis Houtman de grondlegger van den handel in Oost-Indië.

En een kleine kwarteeuw later zou de man van »Ende desespereert niet,« onze Jan Pieters- zoon Koen, met zijn ijzeren vuist ons gezag bevestigen.

Die erfenis van het voorgeslacht voor ons ziende, krijgen wij een gevoel van thuis te zijn. Het is toch het dierbare rood-wit-blauw, dat daar uitwaait op de masten der schepen, waarlangs wij nu varen. Waarachtig, dat zijn welbekende Hollandsche »pikkers«, die op die uitgaande oorlogsboot ons toeschreeuwen.

Ja, we zijn hier thuis, al is de omgeving zoo geheel anders dan in het vaderland.

Nog enkele oogenblikken en de buitenhave~

van Tandjong Priok is bereikt, langzaam voortglijdend langs tal van schepen. Eerst nog het pantserschip gepasseerd, waarvan de bemanning luid juichend de binnenko- mende landslui begroet.

Aan bakboord nadert een sloep, koerszet- tend naar het oorlogschip. De man aan het roer rijst plotseling op en zwaaiend met zijn

(19)

24

muts, schreeuwt het jeugdig matroosje ons een »W elkom binnen! c toe.

Welkom! dat hoort men ook uit een drom in het wit gedoste heeren, welke op de kade ons af staan te wachten.

Om deze witte kern van Europeanen kluwt zich een kleurige groep Oosterlingen.

,Papa! Papa!« klinkt het van boord uit een drietal kindermonden. Het zijn de jongste passagiers, aardige jongens, die, op een kippenhok geklommen zijnde, hun papa ginds herkend hebben.

Papa baant zich driftig een weg naar voren, op gevaar af door een der uitgeworpen trossen in zee geslingerd te worden.

Maar hij ziet alleen zijn jongens, waarachter mama staat te wuiven, bleek met nerveuse trekjes om den mond.

Haar echtgenoot wordt ook wat zenuwachtig bij dit weerzien.

»Dag jongens! Goeie reis gehad, Louise!«

Met korte, driftige bewegingen wischt hij zijn gelaat af om dan schielijk weg te loopen, ten einde het eerst de brug te betreden, die van de boot wordt neergelaten.

Wat 'n dru,\{te volgt op die rust van straks I

25

Overal aan boord nu vroolijke gezichten.

Welkom in Indië.

Op het achterdek drukt het echtpaar elkaar in de armen, terwijl de kleine jongens er om heen dansen.

Een half dozijn jonge mannen, toekomstige tabakkers, gekleed in hagelwitte pakjes en groote zomerhoeden op het hoofd, komen nu afscheid van ons, onderofficieren nemen. Het gebeurt haastig, begeerig als zij zijn om den wal te bereiken.

En wij? »Morgenochtend vroeg debarkeert het transport,« zoo luidde het bevel en hoe verlangend wij ook zijn het vreemde land te zien, voorloopig nog een nacht aan boord gebleven.

Maar straks als de morgen komt, dan het lachende landschap betreden, dat zoo vol belofte in het avonduur het oog bekoorde.

Dan vol moed en veerkracht het nieuwe leven tegemoet getreden en kennis gemaakt met »Onze Oost«, dat grooter Nederland.

(20)

OP DE GLADAK.

De misdaad is evenals een strijd der elementen in de natuur, een storm, die over de ziel heenstrijkt.

VARGBA.

Door het woeste Bataksche bergland volgde een ruiter zijn weg naar de vallei van Selin- doeng.

De zon daalde naar de westelijke bergenkim en het violette tioers van het half duister zweefde over den omtrek.

,Een en al berg, wat een negorij!' Onder het uiten van deze verzuchting liet de reiziger zijn blik uitzwerven naar den horizont, waar reeksen bergkruinen, grillig opgebonkt, het landschap een woest aanzien gaven.

Van af het eerste morgenuur in het zadel,

27

werd die aaneenschakeling van bergen en ravijnen onzen luitenant toch al te indruk- wekkend, en hij reed nu daarheen, totaal blind voor het hooggeroemd natuurschoon dier streek.

Uit een groot gezellig garnizoen overge- plaatst naar een post in de bovenlanden, had hij mopperend zijne bestemming gevolgd.

Men moest ook maar boffen! Wellicht een paar jaar vegeteeren te midden van halve kannibalen, God betere 't!

,Misi djaoeh postnja?, 1)

Deze vraag richtte onze ongeduldige reiziger tot een Batakschen koelie, die op een ge- moedelijk sukkeldrafje met de bagage volgde.

Een gevlochten mandje op het à la Titus gedragen hoofdhaar en een stuk om de heupen geslagen kain, vormde het marsch-tenue van den Tobanees.

»Misi djaoeh, toewan,c 11) luidde het niet- bemoedigend antwoord, waarop de luitenant, die zijn tier Bataksch paardje had ingehouden, een oogenblik met iets wanhopends in zijn

1) Is de post nog ver?

') ,Nog ver, Heer.,

(21)

28

blik op den koelie neerzag. Deze, zich die korte halte willende benutten, haalde van uit zijn vettig hoofddeksel de ingrediènten voor een sirih-versnapering te voorschijn, onderwijl met aapachtig oogverdraaien den toewan beglurend.

Het bergpad kronkelde voor hen uit, langs stille in geheimzinnig duister gehulde af- gronden, waaruit bij tusschenpoozen het geschreeuw van een vogel werd gehoord.

Snel wegdoffend het licht, daalde het weduw- kleed van den nacht over de lachende kleuren des daags. Alleen in het Westen voerde het licht nog strijd, waar de reusachtige vormen van het gebergte donker oplijnden tegen het goud van den avondhemel.

Voor den vermoeiden reiziger bleef dit majestueuse deel van het heelal een woestenij zonder leven of kleur.

Met een driftig »ajo madjoe!c I) vervolgde hij zijn route, verlangend om nog vóór donker

de naastbijzijnde étappe te bereiken.

Toch was het reeds geheel duister, toen de luitenant afgaande op het zwiepend geluid

J) Kom vooruit I

29

van den »pikolanc, den koelie volgde langs een sterk dalend zijpad.

In de nabijheid van een bergstroompje stond, te midden van wild opschietend houtgewas, het doel van den marschdag, de pasanggrahan.1)

Daarvóór vertoonde zich een schilderachtig tooneel. Bij een knetterend wachtvuur half- naakte Bataksche koelies, zwijgend neer- gehurkt.

leder der aanzitten den greep beurtelings in een dampenden schotel roode rijst, kneedde het onsmakelijk voedsel tot den omvang van een biljartbal, om het dan gulzig naar binnen te slokken. Europeesche en Inlandsche sol- daten, hier en daar in groepjes bijeen, ook bezig met het avondmaal.

Rondom die fantastisch verlichte figuren gordelde zich de tastbare duisternis van den nacht.

Afgestegen zijnde naderde de officier het gebouwtje, een soort blokhuis op palen.

In een duisteren hoek der voorgalerij lag rustig in sluimering een vreemd heerschap.

De rottanstoel, die zijn dikheid moest torsen,

1) Passantenhuis.

(22)

30

scheen die zaak te zwaar te zijn gevallen en had, sterk overhellend, steun gezocht bij de balustrade. Verraadde een nonchalant om slaapbroek en kabaja geplooide officiers- mantel den militair, een vuurroode fez, wed- ijverend in roodheid met het Cambrinus-hoofd, joeg dadelijk elke gedachte aan militairen ernst op de vlucht.

Het wachtvuur, hoog opvlammend, bracht plotseling een nieuwe figuur op den voor- grond. Zacht wiegelend het in een sarong verborgen bovenlijf, hurkte een Javaan naast zijn slapenden meester op den grond.

Nijdig, als een poes in de kou, liet hij een zacht knorren hooren.

»De afgeloste commandant waarschijnlijk,«

mompelde de luitenant en den RIaperigen jongen een wenk gevende, zijn heer niet te wekken, verdween hij in de binnenvertrekken.

,Ha, welkom, mijn waarde I Hoe later op den avond, hoe schooner volk.«

Met deze woorden werd de nieuw-aange- komene begroet, toen hij zich een wellllg later bij den uit zijn siësta ontwaakten commandant meldde.

, Boldie, niet waar? Aangenaaml«

Het bovenlijf, met uitgestrekten arm, kwam een oogenblik naar voren, waarbij de stoel een gevaarlijk gekraak: deed hooren.

,Pardonneer me,. maar ik ben één bonk stijfheid van dien sataDschen rit. Sidin, bawah glas 11) Je bent laat, kerel. Gemeene weg, hè. Niets dan stijgen tot Selindoeng toe.

Maar neem plaats, man. Ajo, satansche slinger- aap, bawah glas 1«

De luitenant, als versuft door dien woorden- vloed, hartelijk hem toeklinkend en voor een deel quasi-toornig uitgebulderd over het hoofd van den jongen, stemde werktuigelijk toe, dat het een drommelsche rit was.

,Zoo, zoo,« vervolgde de kapitein met schor schreeuwerige stem, een soort bas in z'n nadagen, »ga je daarboven ook eens 'n kijkje nemen.«

»En u is zeker blij te kunnen retireeren?«

Welbehagelijk slurpend zijn brandy soda, antwoordde de kapitein niet dadelijk.

Blijkbaar waren die jaren, doorgesoesd op dien buitenpost, den commandant niet lang gevallen.

1) Sidin. breng glazen.

(23)

82

Zoo heel rustig had. hij er zijn glaasje ge- dronken, slechts een enkelen keer opgeschrikt door het verschijnen van een inspecteur.

»Wat zal ik je zeggen,« klonk het eindelijk uit het duistere hoekje .• Het postenleven is zoo kwaad niet, men moet zich echter wat weten te behelpen.«

Het is natuurlijk voor de jongelui minder aangenaam; conversatie is er in het geheel niet. Met uitzondering van des postcommies' vrouwtje moet je in geen 40 paal afstands een behoorlijk vrouwspersoon zoeken.«

De commandant, meer vertrouwelijk wor- dend, ging voort aan zijn hoorder diens aan- staande omgeving te schetsen .

• Waar je soesah mee zult hebben, het is met de Europeanen van de bezetting. Pracht- exemplaren, het puik der veldbataljons, de wildste kereltjes, krijgt men op die buiten- posten gestuurd.«

.Kijk eens even hierheen.«

Zich half oprichtend wees de spreker naar buiten, waar een· groepje soldaten bij het vuur zat .

• Zie je dien man met de boeien &all Pc De luitenant zag in de. aangewezen richting

38

een geboeid fuselier te midden der anderen;

zwijgend staarde hij in het vuur.

Ook de andere soldaten waren niet zoo luidruchtig als gewoonlijk, en zaten meeren- deels zwijgend in de vlammen te staren.

Buiten den verlichten kring heerschte de geheimvolle stilte des nachts; op den achter- grond ruischte het droef mineur van deli bergstroom.

En de officier gevoelde plotseling mede- lijden met dien jongen bleeken kerel, daar.

Kasian, wat een toekomst I

,Een beroerde perkara: moord met voor- bedachten rade. Minstens 15 jaar voor den boeg. . .. Sidin Ic

De kapitein verdween weer in het duister en die van kou rillende jongen kwam nog- maals de glazen vullen.

De luitenant, over de balustrade geleund, bleef staren naar dat jeugdig gelaat van den moordenaar. Een gelaat grof gelijnd, met minachtende trekjes in de mondhoeken, en eene uitdrukking over het geheel van koppig onverschillig zijn tegen het noodlot, dat hem zoo ruw had. neergeknodst.

Toen het in het hoekje van den kapitein 3

(24)

stil bleef, daalde de luitenant behoedzaam de trap af en begaf zich naar een kleine bamboe brug, op eenigen afstand van het gebouwtje over den stroom gelegd.

Statig, blank, een ernstige majesteit, kwam de maan van achter den donkeren ray;.jnrand rijzen, en het bergstroompje tusschen de over- hangende varens werd plotseling een strook ruischend zilver.

De soldaten begaven zich, na het vuur gedoofd te hebben, binnen de gladak. Hun arrestant ging een weinig gebukt; de tamelij~

zware ketting, welke hij op de rustplaatsen aankreeg, was aan zijn linkerpols en rechter- enkei bevestigd.

• Wat heeft die man op z'n geweten?« vroeg de officier een gebaard, oud soldaat,

.Zijn eigen kameraad vermoord,luitenant.c

• 't Is nu bijna twee m~nden geleden en Dirks heeft er veel weet van.«

De soldaat verhaalde verder van dien moord, op den buitenpost gepleegd.

.Ik was er zelf bij, toen wij in het meer gingen zwemmen. Er was een pot jenever meêgenomen en wij hadden in het begin een pret van belang; later kreeg Dirks, die niet

veel verdragen kan, om een kleinigheid twist met Jansen. Hoe het nu juist kwam, weet ik niet meer, maar het werd vechten.

Toen wij eindelijk tusschenbeide kwamen, was Dirks een en al bloed.

»Op die plaats, waar jij me gebeten hebt, stoot ik je straks een mes in de ribben.c

Dat hoor ik Dirks nog zeggen, luitenant.

En het was gemeend ook; dat kon ik zien, zooals hij daar stond, wit van woede en den ander zoo vuil aanziende.

Jansen ging lachend met ons terug naar de benting; Dirks volgde alleen, achteraan.

Toen moet hij van een voorbijgaande Inlan- der een mes hebben genomen, en daar kwam hij aanrennen.

Wij stoven verschrikt uiteen voor den woesteling .

Zenuwachtig lachend, veel te »brani" bleef Jansen alleen staan. »Hij durft toch niet"

schreeuwde hij ons nog toe.

Dirks bleef een oogwenk staan, en zoo keken zij elkaar in de oogen. V 6órdat wij het konden beletten, stak Dirks met een kwaardaardig »daar dan« hem een kris par- does in z'n bodie.

(25)

36

Wij hebben hem netjes begraven, luitenant, en voor een mooien steen het noodige bij elkaar gelegd. Als u op den post komt, kunt u het zien.«

Aldus eindigde de soldaat zijn verhaal.

,Een leelijke historie,« merkte de luitenant op. ,Jenevertje was er natuurlijk weer de schuld van.'

,Ach ja, luitenant, maar het is voor velen hun eenigste troost in zoo'n wildernis. Men laat ons ook veel te lang op die posten zitten.«

Geheel onder den indruk van het gehoorde, zocht de luitenant zijn legerstede op. Wat hij dien avond gezien en vernomen had, deed hem meer dan ooit tegen dat postenleven opzien.

In en om de pasanggrahan was het geheel rustig geworden.

De kapitein lag nog in zoete sluimering onder een reisdeken, door Sidin over hem heen geworpen.

De fez was op den grond gegleden en de steeds rijzende maan, die nu ook in de pen- doppo kwam kijken, zag ernstig neer op het bol-goedige gelaat van den commandant.

* • *

37

In het vArblijf der soldaten, waar een wal- mend nachtlichtje hardnekkig kampt om zijn bestaan tegen den binnendringenden nacht- wind, zit fuselier Dirks overeind op de brits.

Rechts en links liggen zijne kameraden, in allerlei houdingen, onder de kapotjassen ge- doken. Als verstompt door smart, heeft hij geruimen tijd stil liggen staren naar de fan- tastische schaduwen op de zoldering, alleen met zijne herinnering aan dien onheilsdag.

Die misdaad met benevelde zinnen verricht.

beroofde hem van een toekomst, eens toch zoo schoon gedroomd.

Weken lang opgesloten in de cel, was eindelijk de wanhoop het jeugdig gemoed binnengedrongen; de bloesem der hoop zou er niet meer in knoppen, zijn afgematte ziel zoekt slechts rust.

Rust I Ach, met een huivering ziet hij den nieuwen dag weer aanlichten; bleef het maar eeuwig nachtl

Straks komt de ruwe werkelijkheid hem weer aangrijnzen: een moordenaar op weg naar den krijgsraad I

Rillend van de kou, kruipt hij onder zijn kapotjas; licht rinkelt de hatelijke boei in

(26)

38

de stilte. Rust, rust, ftuistert de ongelukkige, en als aangetrokken tot dat 1likkerend wapen in gindschen hoek, rijst hij nogmaals overeind.

Een vaag verlangen krijgt plotseling vasten vorm in zijn vermoeid brein.

Dat geladen geweer van den transport- commandant kan hem rust geven.

Zouden ze niet wakker worden bij zijn poging?

Als hij zijn pols uit de boei kon wringen, zou het wellicht gelukken.

Met een wanhopigen ruk bevrijdt hij zijn pols van den ijzeren band en den ketting wikkelend in een bedsprei laat hij zich van de brits glijden.

Langzaam, schuw bukkend het angstig gelaat op de donkere gedaanten nevens hem gericht, gaat hij voort langs de brits.

In den stillen nacht daar buiten klinkt vredig het koor der krekels, in eene nabij- zijnde kampong kraait een haan.

Hij heeft nu het wapen bereikt en de koude loop tegen zijn borst gedrukt. Voor het laatst werpt hij een blik op zijn makkers.

Vlak bij hem ligt ,de baardmane, zijn vroeger ,slaapie«.

89

Wat al vroolijke uurtjes herinnert hem die kameraad.

Zij hadden elkaar steeds zoo goed ver- staan .... en nu ....

»Vaarwel, jongens!« ontsnapt hem halftuid en, dan het lichaam buigend, haalt hij met den ontboeiden voet den trekker over.

Een dreunende knal deed de bewoners van de gladak: uit hun slaap opschrikken.

* * *

Toen de deuren werden opengeworpen, bescheen het grijze licht van den jongen dag het droevig tooneel.

Daar lag hij, de arrestant, ontboeid, met de wildstarende oogen opwaarts gericht.

Krampachtig waren de handen op de borst gedrukt, waar het donkere bloed met kleine schokjes uit een wond wegvloeide.

Om hem heen een kring van ftuisterende soldaten, de koppen bijeen, met spanning de bewegingen der beide officieren volgend, die, bij het lichaam neergeknield, den dood con- stateerden.

*

...

*

(27)

Andermaal daalden de nachtschaduwen in het ravijn, en als verloren in de wildernis lag daar nu eenzaam de gladak.

De militairen hadden hunne bestemming gevolgd.

Vóór den afmarsch was aan hem, die zijn laatste étappe in dit leven bereikt had, een rustplaats bereid onder wuivende varens.

Een liefelijk plekje, waar in de nachtelijke stilte het zangerig geruisch van den berg- stroom en het geknars der bamboestammen wordt gehoord.

VAN EEN BUITENPOST.

Hoog zich heffend uit het blauw der golven slingert zich langs Sumatra's strand een berg- keten.

Het is een breede rij reuzen, stout opslan- kend ten hemel, de kruinen meestal omvlokt door het dons van wolken.

De reiziger van af de zeekust het rijk dier giganten betredend, blijftdikwerfbewonderend staan, min of meer overbluft door de majes- teit van het berglandschap. Haar als hij na zoo'n klautertocht te midden van het ruw- massale, eindelijk de hoogvlakte bereikt, lacht liefelijk een bewoond valleiland hem tegen.

Ver van het geruisch der wereld sluimert daar in Toba's hoogland een dier stille dalen, ommuurd door zacht hellende heuvelen. Vooral als de avondzon met goud die heuvelkopjes kleurt, toovert het scheidend zonnelicht een

(28)

42

vredigen glans over ditareadisch plekje grond.

Op een plek, waar het smalle bergpad eindigt en een goed onderhouden landweg begint, dondert een bergstroom dalwaarts, driftig schuimend zich een weg banend om dan later, zilverglinsterend, tusschen het smaragdgroen der sawahs, meer rustig voort te vlieten in het vlakke land van Selindoeng.

Vele kleine kampongs, verscholen achter dikke bamboestoelen, liggen verstrooid in de vlakte en waar de oogst reeds tot rijpheid gezwollen is, ziet men die gehuchtjes als een donkergroene vlek te midden van velden padie, blondgepluimd.

Als wakend voor den vrede van dit paradijs, hier en daar een zendingskerkje op de heuvel- helling.

Dit is het land der Batakkers, waar be- schaving zachtere zeden bracht, waar de vechtlustige kannibaal van vroeger nu rustig zijn velden beploegt, op tijd psalmen zingt (op z'n Bataksch) en hoogtijd viert.

Bij het toelaten der zendelingen in het landschap, zorgde het gouvernement er tevens voor den inlander in het oog te houden bij zijn langzaam klimmen tot den rang van mensch.

Natuur gaat boven de leer en ondanks het volhardend streven der zendelingen, kwam ____

toch zoo nu en dan de bête humaine bij de gemeentenaren om het hoekje gluren; dan bleek de half getemde wildeman nog een vurig voorstander van Rousseau's theorieën, wat betreft handhaving van den natuurstaat.

Vaderlijk wijs handelde dan ook de regee- ring, toèn zij in het centrum der zendings- posten goed versterkte bentings bouwde, om het onrustigste deel der bevolking, dat het christendom en het padiplanten niet erg be- greep, te doen zwichten voor de verplette- rende logica van geschut en repeteergeweren.

Gelijk een feodale sterkte beheerschende den omtrek, ligt op een der hoogste heuvelen zoo'n militaire post.

Dreigend grijnzen van achter de aarden omwalling enkele vuurmonden uit de brons- periode, 8 cms., waarvoor de artillerist een medelijdend lachje overheeft, maar welke deze bevolking nog respect inboezemen.

En met ontzag zien ze op naar die groote kampong der ,Compenie,« boven welks zin- ken daken het rood-wit-blauw wappert.

De zendelingen kunnen zich, dank zij die

(29)

»gepantserde vuist« op den heuvel, rustig wijden aan hun beschavingswerk.

De tijd lag reeds verre, dat een dienaar in den W\jngaard de risico liep van op een zekeren dag in deng-deng 1) te veranderen.

Nu gebeurde het eens, dat de leeraars zich vergaderden om hunnen nestor, om te be- spreken de belangen der zending.

En zie, alle broeders konden slechts getui- gen, dat er vrede heerschte bij hunne onder- hoorigen en groot bleek ook het aantal ge- doopte Tobaneesjes.

Ten slotte had de oudste er op gewezen, dat het nu ook eens tijd werd het goede zaad te strooien te midden der militairen, die daar op de benting voortleefden, zich. niet lavende aan de ware bron, maar slechtS troost zoe- kende in A. V. H. t) en andere verstrooiingen des duivels.

De vergadering had eens ernstig geknikt en eenparig toegestemd, dat het tijdstip daar was, die verdoolden het ware pad te wijzen.

Maar .... en nu kwam het netelige der kwestie, 1) Gedroogd vleeseh.

') A. V. H. A. van Hobeken, een bekende jenever- soort in Indië.

wie der broederen zou zich te midden der kinderen Belials begeven?

De keus viel op een jeugdig Rheinlander, nog niet lang in het land gearriveerd. Hem werd opgedragen den militairen post te be- zoeken en met toestemming van den post~

commandant, de bezetting door toepasselijke preeken het goede voor te houden.

De aanval zou behoorlijk worden ingeleid met grof geschut in den vorm van traktaatjes.

Wat nu de mannekes betrof op die benting iD het Selindoengsche, zij waren niet slechter en ook niet beter dan elders, toen op zekere morgen de zielreddende pionnier,fier al s Cer- vantes' dolende Hidalgo de poort binnenreed.

Met een fijn lachje begroet door den com- mandant, kreeg hij van dezen verlof op het gemoed der A. V. H. zondaars te werken.

Helaas I het noodlot beschikte het anders.

Onder het achttal onderofficieren der be- zetting behoorde ook een sergeant der berg- artillerie, om gezondheidsredenen ingedeeld bij het detachement vestingartillerie.

Pobelisky van Dit of Datstein luidde onge- veer zijn naam; de collega's noemden hem echter kortweg ,de baron.«

(30)

46

's Levens stormen hadden h~m eens naar Harderwijk gedreven en hoewel onze zoon uit het land van den Donau na die maat- schappelijke stranding tamelijk berooid stond te kijken, één onschatbaar kapitaal bracht hij in zijne nieuwe omgeving mede: een immer opgewekt humeur.

Bij zijn komst op den post schenen zijn meer flegmatieke kameraden uit een soort winterslaap ontwaakt.

De baron bracht leven in de brouwerij;

den kapitein uitgezonderd, had hij spoedig aller hart gewonnen.

De kapitein koesterde namelijk een diepe verachting voor de hulpwapens, in het bij- zonder voor de gedetacheerde vestingartillerie.

:tIk vraag U, mijnheer, wat doen wij met die doodeters? Zij bederven de geheele be- zetting, steeds zijn het de belhamels bij alle mogelijke rustverstoringen!«

Zoo klaagde onze commandant dikwijls zijn nood aan zijn len luitenant.

Niet het minst had hij het op .den baron« begrepen.

Beschouwde hij de kanonniers als schurf- tige schapen, zijn fatsoenlijke infanterie in

47

den grond bedervend, die verloopen. vrijheer was bezig zijn nette onderofficieren tot piere- waaiers te maken.

In den beginne had de commandant nog getracht dien al te joligen artillerist wat kalmer te stemmen en hem meermalen op den

»commandobrug« laten komen (aldus werd door de soldaten de hooggelegen galerij ge- noemd, vóór het bureau, waar de oûwe rap- port hield.) Des morgens op het aangegeven uur stonden daar steeds de zondaars tegen de ijzeren discipline aangetreden om hun vonnis te hooren.

Vooral wanneer ,de baron« er zijn opwach- ting kwam maken, kon men den driftigen commandant in de geheele benting hooren en bleef hij op zoo'n dag ongenaakbaar.

Wat nu de vermaningen betrof tot een meer rustiger leven, de schijnheilige beloofde beterschap en zong dienzelfden avond weer het hoogste lied.

Behalve voor dienstzaken stak de artillerist nimmer de neus buiten de poort.

Bij zijn aankomst ter plaatse had hij zich wel georiënteerd en fijn uitgedost zich be- neden op het plaatsje vertoond.

(31)

Met zijn hooge gestalte, martiale snorren·

en sleepsabel had onze vriend daar veel bekijks gehad.

Maar, na met minachting de schamele hutjes der Batak:sche notabelen bekeken te hebben, had hij spoedig den terugtocht aangenomen en zich voorgenomen nimmer meer een voet in dat nest te zetten, waar het wemelde van jan- kende gladakkers en ronddravende zwijntjes.

Daar nu al de levensvreugd zich concen- treerde in het cantinegebouwtje, midden in de benting, gaf dit veel ergernis aan de vrouw van den commandant, een zenuwzwak, spichtig persoontje. De soldaten noemden haar om die meer dan middelmatige slankheid, oneer- biedig genoeg »de pompstok. (

De baron nu bekommerde zich weinig om nerveuse commandantsvrouwen en wanneer de bloemetjes eens goed werden buiten gezet, kon men tot laat in den avond zijn stem boven allen uit hooren.

Deze vroolijke Frans zou onwillekeurig ook de oorzaak zijn, dat het goede plan der zen- delingen mislukte.

* * *

49 .Zwarte pieten, heeren!c

Het was in de onderofflcierscantine (met den weidschen naam van societeit betiteld), dat dit voorstel gedaan werd.

De baron was jarig en had dezen avond de kameraden uitgenoodigd op een extra glaasje wijn.

Hij zelf zat in een kwistig met kembang sepatoe versierden stoel aan het hoofd van het woelige gezelschap.

Aan zijn zijde zat zoowaar, met een ietwat benepen gezicht, de zendeling. De jonge man had zich door den jarige laten verleiden om eenige oogenblikken mede aan te zitten te midden der feestvierders. Was dit hooge politiek van den stemmigen leeraar, om de onderofficieren tot vriend te krijgen bij de verdere operatiën?

.Ja, ja, zwarte pieten!c klonk het nu alge- meen.

Dit vond de afgezant toch minder stichtelijk.

.Aber .... meine heeren .... (

.Neen, neen, mijnheer, meêdoen. Verdraaid leuk spel!«

De man des vredes zwichtte voor den aan- drang, maar toen de tapknecht met een har-

4

(32)

óO

monica binnenkwam, werd het hem eerst recht duidelijk, dat hij onder de wolven verdwaald was en meehuilen moest.

Terwijl de baron zich inmiddels beijverde zijn buurmans glas steeds te vullen, de tap- knecht een waar virtuoos bleek en verleidelijke walsjes speelde, kon men het wonder aan- schouwen, dat de eerst zoo stille gast, lang- zamerhand onder de bekoring kwam van dit echt kameraadschappelijk samenzijn en lustig meedeed.

Na het onschuldig kaartspel werden er voordrachten ten beste gegeven en reeds lang had het waarschuwend signaal ,licht uit.

geklonken, toen zij in de cantine nog ,rond- zwierden bij kan en kroes.«

Een aandoenlijk oogenblik kwam, toen de baron in welgekozen woorden, den zendeling welkom heette in hun kring en hoopte, dat hij de andere broeders ook eens zou mee- brengen.

.Ja, kameraden,c vervolgde hij, »waardeeren moeten wij het, dat deze edele broeder tot ons is gekomen.«

,In dit afgelegen oord der wereld« - de baron begon erg met zijn langen arm te

61

zwaaien en werd min of meer poëtisch - in dezen uithoek der wereld, vrienden, treft ons zeker die belangstelling van het korps zendelingen en daarom, edele strijdmakkers, waardeeren . . .. waardeeren .... «

De aangedane spreker zou zeker aan het waardeeren gebleven zijn, als het gezelschap niet, geholpen door het orkest op den achter- grond, een »lang zullen ze leven. had aan- geheven.

De opgewondenheid bereikte nu haar toppunt.

* * *

Niet ver van de cantine bevond zich de woning van den commandant. Mevrouw de kapiteinsche zat op datzelfde oogenblik diep neerslachtig overeind in het echtelijk sta- tiebed.

Zenuwachtig drukte zij telkens haar zak- doek voor het gelaat, tersluiks wanhopige blikken werpende naar haar rustig slapenden echtgenoot.

» ••• ist im Leben hässlich eingerichtet,c klonk het buiten. Het was de stem van den baron, die in hooger sferen begon te geraken.

Dit werd de arme slapelooze te bar, met

(33)

52

een schril » Jan , Jan!« wekte zij haar man.

De kapitein, gewoon aan zoo'n nachtelijk alarm, ontwaakte dadelijk. Met een gemoede- lijk: .Houd je bedaard, Leonora!« greep hij naar de gereedstaande Hoffman druppels.

Op dit moment werd niets gehoord dan het rustig voetstappen van den schildwacht buiten op het banket.

»Maar wat is er dan toch, kind?« en de bezorgde echtgenoot bemerkte nu eerst hoe geagiteerd zijne wederhelft zich aanstelde.

Daar klonk het tweede couplet door de nachtelijke stilte, nu in koor gezongen door een dozijn krachtige mannenstemmen.

»Hoor je het nu ! 0, God, ik besterf het nog!«

Het rampzalige vrouwtje smoorde een snik in een bantal goeling. 1)

.Dat is die verloopen vrijheer weer!« en dadelijk begaf de kapitein zich naar de plak- kers in de cantine.

Onheilspellend grommend naderde hij eerst het wachthuis.

.Sergeant van de wacht, kom eens hier!« De wachtcommandant, verantwoordelijk voor

I) Cylindervormig hoofdkussen.

I

53

rust en orde, had reeds geruim en tijd erg benauwde voorgevoelens gehad, maar op een persoonlijk bezoek van den oûwe niet gere- kend. Als een donderslag verschrikte hem dan ook die barsche invitatie.

,Present commandant!.

, Wat is dat voor een spektakel midden in ,den nacht!

, Wat blief! Houd je mond, sergeant, je .kent je verplichtingen niet. Ik zal jullie, ,kwajongens, welleeren. Dat wordt me hier ,een prachtig huishouden op den duur.

, Waarom laat jij, als wachtcommandant, zoo ,iets begaan. Wat blief!

,'t Is goed, sergeant, dank je!.

De aldus aangesprokene had, stijf in de positie staande, zwijgend dat bulderen aan- gehoord en zocht nu zeer mistroostig zijn wachtlokaal op.

,Ik sta morgen op de brug, betoel, betoei.

Men moet het maar van zijne kameraden hebben .•

Als een zwangere donderwolk trok de oûwe op de cantine los.

Het tooneel, dat zich daar echter aan zijne oogen voordeed, verstomde hem letterlijk.

(34)

Ja, wat hem, den driftigen man toch zelden overkwam: er kwam iets erg krachtigs over zijn lippen.

Daar stond te midden der onderofficieren de zendeling, blijkbaar vol zoeten wijns. De baron had zijn vriend geheel behangen met kembang sepatoe, zoodat de arme veel geleek op een der bekende kermisflguren van Jan Steen.

De boer bij het ,zwarte pieten« was ook dikwijls zijn deel geweest, zooals 's mans aan- gezicht geheel doorploegd was met zwarte strepen.

Nauwelijks had de artillerist den kapitein zien naderen of hij had een algemeenen aftocht voorgesteld.

Helaas I te laat. Onder den corridor ver- toonde zich reeds de slaapbroek en uniformjas van hun superieur.

»Verlaat allen onmiddelijk de cantine.« ,Naar jelui kamers. Ingerukt marsch!«

Het joligegezelschap gehoorzaamde dadelijk.

Dat beloofde wat voor morgen I

Alleen de gast trachtte nog eenige ver- klaringen te geven, maar een barsch: tBreng dien meneer naar de wachtl« deed ook hem berusten.

55

Een welDlg later heerschte er volkomen stilte in de benting en kon de kapiteinsche haar nerveus hoofdje tot rusten vlijen.

* * *

De reveilje had nog niet lang over het sluimerende dal geschetterd of een ruiter verliet bleek en neerslachtig de poort.

Het frissche morgenkoelje, dat hem tegen- woei, kon zijn brandend hoofd niet verkoelen, evenmin als de aanblik dier rozige wolkjes boven hem in zijn droef gemoed iets zonnigs wekte.

Zoo reed hij daarheen, de jeugdige leeraar en prevelde iets van zwak vleesch en een gewilligen geest.

Het vredig klokgelui op gindsche heuvel- helling deed hem ook zuchtend denken aan de verontwaardiging der zendingbroeders, wanneer zijn afdwaling hen ter oore zou komen.

Op de .commandobrug« stond dien morgen een gelid onderofficieren met arme-zondaars- gezichten.

De verjaardag van den baron werd echter in aanmerking genomen en met een bulde- rende boetpredikatie, die in alle hoeken der

(35)

benting werd gehoord, bleek de zaak afgedaan.

Bij het hoofd der zendelingen kwam een kort schrijven van den commandant met ver- melding van het voorgeva.llene en een verzoek voortaan van zulke bezoekers verschoond te mogen blijven.

Was het wonder, dat er nimmer meer een aanval gedaan werd op het kamp der Fili- stijnen!

,.

IN HET BIVAK.

Si-Dilah, de Javaansche huishoudster van sergeant van Hoven, zit in de nabijheid der bivakwacht den troep op te wachten, die van at het uur der reveille in het heuvelterrein ten Westen patrouilleert.

Het felle stralen van de zon heeft anders het meerendeel der bivakbewoners naar koelere plekjes gedreven; onder de schaduw der bamboezen barakken liggen de inlandsche soldaten, sommigen omringd van vrouwen kroost, in schilderachtige groepjes bijeen.

Prettig-huiselijk is de aanblik dier leger- plaats. Een inlandsch soldaat, buiten dienst, schudt a.lle soesah van zich af. De militaire kleeding wordt dra. na het commando »inge- rukt marsch« verwisseld door slaapbroek en kabaya, dat luchtig négligé der dèsa en dan gevoelt onze Sariman zich eerst recht »prij- man«; dan droomt hij, liggende op zijn matje,

(36)

ö8

van heerlijke sambal of zit met Oostersch flegma een strootje rookend, naast zijn huis- vrouw in diepzinnig gesprek.

Ruim een maand zijn ze daar gelegerd, drie compagnieën infanterie en een peleton cavalerie, verwachtend een vijand, die van Groot-Atjeh moet komen afzakken. Eiken dag rukk·en de colonnes het binnenland in, het bivak achterlatend onder de hoede der sterke strandbenting, die op gindsehen heuvel de wacht houdt over het landschap.

Maar tot heden is geen afdeeling z66 lang in het terrein gebleven, als de Europeesche compagnie, waarbij van Hoven is ingedeeld.

Geduldig blijft Si-Dilah zitten turen naar de verwijderde heuveltoppen, va.n waar hij moet komen.

De okerkleurige slendang om het ftjnbe- sneden bruine kopje geplooid, de handen gevouwen in den schoot, zit zij daar bewe- gingloos als een mooi gekleurd beeldje.

Trotseert zij de middaghitte, onverschillig zwijgen blijft zij ook bij de spottende opmer- kingen der wachtmanschappen. Toch treft hun soms een minachtende blik uit de donkere kijkers, als de scherts wat ruw klinkt.

59

.Compenie datang,c zegt zij plotseling en de slendang uitspreidend voor de oogen, richt zij zich vlug op, terwijl de knorrige trek om den mond verandert in een zonnig lachje.

Ja, eindelijk! Daar ginds, waar het heuvel- terrein eindigt en de groote weg in de zon ligt te blakeren, deboucheert de compagnie.

Als een lang, donkerlijvig insect met licht- glimpjes op den rug, kronkelt de colonne tusschen de alang-alangvelden voort.

Nog even verdwijnt zij achter de boomen, die het controleurshuis omringen, om dan recht op het bivak aan te marcheeren.

Maar vreemd, geen trom slag wordt gehoord, geen lustig hoorngeschal verkondigt als ge·

woonlijk de thuiskomst van den troep.

Si-Dilah gaat nu de omheining binnen; zij wil van Hoven dadelijk tegemoet treden met het verfrisschende .ajer djeroekc, 1) dat immer voor hem gereed staat na een vermoeienden marsch.

Maar nog weifelend wendt zij het hoofdje eens om en blijft dan toeven bij de wacht:

1) Limonade.

(37)

60

de lange, welbekende gestalte aan het hoofd der le sectie heeft zij onder de naderenden niet herkend.

»Mana van Hoven 1) lluistert zij werk.

tuiglijk en onrustig gaan haar oogen langs de rijen met stof bepoeierde soldaten, die nu het bivak binnenmarcheeren.

De commandant aan het hoofd heeft zijn paardje doen zwenken en laat zijn vermoeide mannen langs zich heen trekken, een enkele, die het hoofd wat diep laat zakken, een opwekkend woord toevoegend.

Aan den staart der colonne volgen de dwangarbeiders met de tandoes. Slechts één is cr heden benoodigd geweest, wier dragers op een wenk van den kapitein den weg naar de benting volgen.

De compagnie is ingerukt en als de soldaten zich tusschen de barakken verspreiden, gaat er een droef gerucht van mond tot mond:

»Sergeant van Hoven wordt daar wegge·

dragen. Dood I Een zonnesteek 1«

Daar wordt een smartelijk gillen gehoord in het bivak.

I) Waar blijft van Boven?

61

,Mana van Hoven! M .... a .... na .... a!«

Heftig zich losrukkend uit een groepje meewarige soldaten-vrouwen, ijlt Si-Dilah den weg op, de tandoe achterna.

En als de wanhopige vrouw hen heeft ingehaald, werpt zij zich snikkend voorover op de baar. Daar ligt zij, de indische, bij het lijk van den blanda, dien zij lief had met geheel haar eenvoudige ziel; dien zij jaren lang volgde en verzorgde met een toewijding, ook door hem begrepen en gewaardeerd.

Zacht sprekend in zoet Javaansch en ge- brekkig Hollandsch heft zij voorzichtig de sprei op, waaronder het gelaat van den doode ligt te staren.... en dan vlijmt de smart dieper en luid jammerend klemt Si-Dilah zich aan de tandoe vast ....

...

...

*

De palmen aan het Edische strand brachten statig hun eersten sombah aan het rijzend zonlicht, toen het lijk van den sergeant uit de benting grafwaarts werd gedragen.

Onder het dof geroftel van de trom, droegen de kameraden de baar door het zonnige

(38)

62

land8chap, langs moestuintjes, waarop de dau w nog flonkerde en Chineesche tuinlieden hun patjol lieten rusten bij het passeeren van den stoet; langs het bivak, waar de wacht het geweer presenteerde, gingen zij den weg naar het strand.

Daar, in de nabijheid van het wiegelend zeeblauw, omringd door bamboeboschjes, lag het kerkhof der vaste bezetting.

Salvo's aan den ingang en boven het graf gelost, dreunden weg in de heuvels. Een kort, kernachtig woord van den commandant, den ontslapen krijgsmakker met lof herden- kend, een laatst zwijgend saluut der militai- ren. . .. dan haastig schoffelden de ketting- gangers de groeve vol.

En een opwekkenden marsch sloegen de tamboers op den terugweg, als verjagend voor hen uit bleeke schimmen van dood en lijden;

en lustig fanfaarde die hoornmuziek ter eere van het mooie, zonnige leven, dat daar buiten het stille doodenhof weer glimlachend hun tegemoet trad, te midden dier weelderige Oostersche natuur.

* • •

6S

Maar op dat stille plekje, waar der branding ruischen klonk als een lied van rouw, stond Si-Dilah, de Javaansche, bloemen strooiend op het graf aan het vreemde strand.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

en staarten voorwaarts, naar het spoorwegstation. Van der Made was weer een interessante h6tel- herinnering rijker en een paar vrienden, goede beste menschen, armer. Zoo

met eenige vriendjes te kijken en te praten. Zij hadden 't natuurlijk over de school. zamerhand witte kinderen en slaven van den Witten Heer.. 't Was bijna

Toen Biroeang terug kwam met Sim op zijn rug, en Ketjil en Timon elk aan een kant, hoorden ze dat klaaglijk gemiauw, ze begre- pen, dat Matjan in gevaar was en haastten zich naar

Wij gaan onszelf verzwijgend door het leven, maar als Uw stille hand de gamelang speelt beeft uit dit hart, om breed U toe te zweven, het heimwee naar Uw stem, die eeuwig

Deze film is beschikbaar gesteld door het KITL V, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV.. Dit

Deze film is beschikbaar gesteld door het KITLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV.. Dit

tig! Eindelijk eens een sa c het, waarnaar ik zoo lang verlangd heb, en kijk eens, juffrouw Herms, hoe beeldig van kleur en wat keurig gemaaktl" Ook het groene

Vroeger had hij vader nog gehad - nu eerst merkte hij welk een steun hij nog bezat in den zonderlingen, eenzamen, menschenschuwen man, maar nu was vader dood,