• No results found

SHELF NUMBER MICROFORM:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "SHELF NUMBER MICROFORM: "

Copied!
132
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

SIGNATUUR

MICROVORM:

SHELF NUMBER MICROFORM:

MMETA 1297

BIBLIOGRAFISCH VERSLAG BIBLIOGRAPHIC RECORD

MOEDERNEGATIEF OPSLAGNUMMER:

MASTER NEGATIVE STORAGE NUMBER:

I

MM69L-OOO "/

Dijk, Rie van

Het nichtje uit de rimboe I Rie van Dijk; met bandteekening en 31 illustratie van Jan B. Kempers. - Amsterdam: D.J. mit & 0.,119321. - 250 p.,

rIl

bI.

pl. : zw. tek. ; 25 cm

ignatuur van origineel I helf number of original copy:

M cc 763 N

ignatuur microvorm I helf number microform:

M META 1297

Filmsoort / Size offilm : 16 mm

Beeldplaat ing / Image placemellt :

Reductie moederfilm / Redllctioll ma.\'fer film:

tartdatum verfilming / Datefilmillg begall :

OMI /IIH : I

1000

Camera-operateur / Camera operator:

(2)
(3)
(4)

HET NICHTJE UIT DE

:~ RIMBOE ~:

(5)

RIE VAN DIJK

HET NICHTJE UIT DE , RIMBOE

MET BANDTEEKENING EN 31 ILLUSTRATIES VAN JAN B. KEMPERS •

....

J*

(

'0. en .f "

B. J. SMIT & Co. - AMSTERDAM (C.).

(6)

TOBN WBRD EBN VERwOED GEVECHT GELEVERD. (Blz. ,}f.)

EERSTE HOOFDSTUK.

Bijna eindeloos strekte zich de rimboe uit om het groote huis van den theeplanter Roelofs. Zoover het oog reikte zag men boomen en groen, boomen van eeuwen herwaarts en dik, ondoordringbaar struik- gewas, dat er uitzag alsof het voor de menschen onbe- grijpelijke natuurwonderen verborg.

Het huis was één van die ruime, hechte gebouwen, omgeven door een breede waranda, zooals men ze aller- wege in de tropen aantreft. Als een veilig nestje lag het neergevleid in de fauna van mooi Indië en als een veilig nestje was het ook voor kleine Ris, het dochtertje van mijnheer Roelofs, dat gedurende haar leventje, dat zes jaren telde, niet verder was geweest dan de plantage van haar vader. Rizzi was een kleine bruine hummel met groote zwarte vraag-oogen, die altijd nieuwsgierig de wereld inkeken. Ze was een echt natuurkind, op- gegroeid in het oerwoud met haar honden en katten en niet te vergeten Thomas de chimpansée, die zijn meesteres je met bijna menschelijke nauwgezetheid dag en nacht bewaakte. Thomas, die er al was toen Rizzi geboren werd en den eersten tijd met verwonderde blikken had gekeken naar de mollige, spartelende baby.

En het was Thomas geweest, die na het sterven van 5

(7)

kindjes moeder, met van haar zijde was geweken.

Het meisje was gelukkig, maar dat geluksgevoel ken- de bijna geen grenzen, wanneer de vader zijn dochtertje op den arm meenam naar zijn planterij. Haar armpjes stevig om vaders gespierden hals, voelde ze zich als een prinsesje in haar koninkrijk, temidden van de tientallen koelies, die hun kleine meesteres met eerbied groetten.

Ze hield van dit alles en die allen. Urenlang dribbelden de kleine voetjes door het labyrinth van laantjes en wegjes en de kindermond was geen moment stil door alles wat ze den arbeiders had te vragen. Overal klonk de hooge kinderstem: "Wat doe je nu, Sari?" of "Waar- om is dat, Nadi 1" En steeds hoorde men de rustige stem- men van de inlanders antwoorden op de tallooze vragen van het kind. Had men de koelies van mijnheer Roelofs gevraagd naar hun opinie omtrent kleine Ris, dan had men u eenparig overtuigd van hun groote liefde en aanhankelijkheid voor het kind. Immers, deze kleine dochter van den blanke, bezat een hart, een hartje dat klopte van echte menschenliefde. Dan dachten ze terug aan dien ochtend, toen de stokoude Mas hijgend was neergezegen in de sorteerderij, aan de kleine bruine vingers, die wanhopig Mas' rimpelige gezicht hadden gestreeld. Die herinnering zou geen sterveling uit hun ziel kunnen bannen. Vanaf dien tijd was elke koelie op de theeplantage bereid, om goed en bloed op te offeren voor de kleine meid. En de heer Roelofs 1 Deze uiting van zijn meisje had aan zijn streng gelaat een zachtere uitdrukking gegeven. Want Rizzi's vader was een strenge meester voor zijn knechten. Men fluisterde zelfs hier en daar over eigenhandige lijfstraffen in zijn jonge Indische jaren.

Door den dood van Roelofs' vrouw, was deze zeer teruggetrokken. Al zochten zijn buren z'n gezelschap

u Doch juist dat feit griefde hem bitter, want toen

iï~zi's

moeder nog leefde, zag men in het huis van den

AA.N DB KLBlNB BRUINE VINGBRS. DtB WA.NHOPIG

~~S' RIMPBLIGB GBZICHT HADDEN GBSTREELD. (81&. 6.)

theeplanter bijna nooit een blank gezicht. Immers, de moeder van het kind was een inlandsche geweest, al

7

(8)

was ze van een zekere beschaving, toch liet zich de kloof der rassen niet overbruggen.

Een blanke is nu eenmaal een blanke en voelt als zoodanig. Zeer ten onrechte denkt een Europeaan zich ver, ver boven zijn bruine broeder en zuster verheven.

Zoo waren ook de kennissen van Rizzi's vader. Dat konden ze niet tolereeren in hun kring en van liever- leê werden hun bezoeken aan de plantage minder, om ten slotte geheel te worden stopgezet.

Roelofs hield veel van zijn kleine vrouwtje, zoodat er in zijn ziel een felle haat ontstond om de miskenning zijner echtgenoote. Dit alles was de reden geweest van zijn eenzelvigheid. Hij vond het geluk bij vrouwen kind. Na zijn vrouw' s dood concentreerde zijn liefde zicl geheel op zijn moederloos dochtertje.

Zoo vinden we vader en dochter als dit verhaal begint.

Aan den vooravond van het vertrek der "Insulinde"

liep een stille gedaante langs de kade, waar het schip gemeerd lag. De oogen van den man gleden langs de boot en zijn pas vertraagde zich, toen hij het gevaarte naderde. De hand ging naar de turende oogen.

flMorgen, morgen'" hamerde het door zijn hersens.

"Morgen", zou een mijlpaal op zijn levensweg be- teekenen. "En daarna?" Bij die gedachte schrok de man. Donker strekte zich het perspectief van zijn leven voor zijn geestesoog uit. Na morgen, zou de ééne dag gelijk zijn aan den anderen. Triest en eenzaam. Leeg, zonder de stem van z'n kind. Geen trippelende voetjes, die zijn kantoor kwamen binnenhollen. De zachte kin- derhanden zouden zich voorloopig niet plagend om zijn oogen leggen, terwijl ze riep: "Wie is daar?" En hij mijmerde verder. "Voorloopig? Hoe zouden de Euro- 8

peesche jaren werken op het gevoelige kind? Misschien boven hem, den vader uitgroeien, na verloop van tijd 1 Ach hij begreep wel, dat, wanneer zijn leven op denzelf- den voet doorging, hij, wat men noemt, uit den tijd zou raken, al was hij pas even veertig. In de beschaving leefde men zoo snel en hier, in de rimboe, zoo heel, heel traag. En toch, ondanks dat weten, zond hij zijn kind, het liefste, zijn levenslicht, koelbloedig naar den overkant. Even kreunde hij en wendde zijn blik af van de "Insulinde", die hem toch niet hielp en onverbid- delijk morgen een heel klein wezentje zou meevoeren.

Maar het moe s t. Haar hier te houden zou funest zijn.

Er zou, onder de zorgen der oude baboe, niet veel meer van de kleine peuter terecht komen dan een wilde.

ongemanierde robbedoes, en dat was gevaarlijk.

"Neen," was Roelofs tot de conclusie gekomen, "een waar kind van haar vader zal ze worden. Niet een als die vele uitgeworpen half-casts." In zijn groote liefde vergat hij, dat beschaving helaas niet àlles is in onze wereld. De vrees voor éénzelfde lot der moeder, deed hem naar een radicaal middel grijpen: een opvoeding in Holland, bij zijn familie. Daar lag de oplossing.

Hoe lang hij zoo gestaan had, wist hij niet. Het zou stellig een heele tijd geweest zijn, want eerst laat kwam hij in hotel "Des Indes", waar hij kamers had genomen. Voorzichtig ging hij het vertrek van Rizzi binnen en beduidde de baboe, weg te gaan. Deze laatste nacht was voor hen beiden, voor hem en hel slapende kind. Op de knieën zonk hij neer naast het kinderbed. Het gezichtje was overtogen door een rus- tigen glimlach. "Je droomt, mijn engeltje, van boom en en bloemen en Thomas. Goddank niets bewust van het leven en de toekomst, die je wachten, daar ver over den vijver."

(9)

Zoo brachten Roelofs en zijn kind de laatste uren door. Toen in den vroegen morgen Rizzi ontwaakte, zag ze baboe bedrijvig doende in de kamer. De laatste toebereidselen werden getroffen voor haar groote reis.

Majestueus gleed de "Insulinde" de haven uit. Luid gilden de sirenen hun afscheidsgroet naar de achter- blijvenden. In al het beweeg en de drukte was wee- moed. Kleiner en kleiner teek enden de figuren aan boord zich af tegen de wondermooie tropenlucht. Doch weinigen, die daarop letten en zeker niet Roelofs, die luid schreiend tusschen de massa met zijn oogen op het dek het kleine figuurtje van zijn kind zocht.

Toen de boot zelfs geen speldeknop meer leek, stond de man nog steeds op dezelfde plaats. En Rizzi's bruine vraag-oogen staarden wijd-open naar dien man in een wit pak op de kade. Dat de afstand tusschen hem en haar grooter en onoverkomelijker werd, scheen niet tot haar door te dringen. "Hoe kon vadertje dàt toch doen?

Wat zou ze voortaan moeten beginnen zonder die sterke armen, die haar toevlucht waren geweest, zes jaren lang?" Nu voelde ze de armen van den kapitein om zich heen, maar die voelden lang zoo sterk en veilig niet aan. Twee kinderoogen glansden van tranen en een trillend mondje fluisterde: "Vadertje, vadertje".

Daarna was ze eensklaps in een kamer met veel boe- ken en vreemde dingen. De hut was van oom Peter.

Oom Peter was de kapitein, de beschermer van de kleine passagier. En oom Peter werd vanaf den eersten dag der reis schertsend de kindermeid genoemd. De

"oude" bezat dan ook werkelijk de capaciteiten als zoodanig. Den ganschen dag klonk het "oom Peter hier en oom Peter daar". Nog nooit hadden de scheepsoffi- cieren hun gezagvoerder zoo veel en zoo lang achter

elkaar hooren praten. want bij, de anders zwijgzame man, kon slecht een vleiende kinderstem weerstaan.

die om een verhaaltje vroeg van de zee, of van de wilde dieren. "Oom Peter, vertel je me van dien groo- ten leeuw?" Wanneer de kapitein in zijn hut zat, was het kind bij hem en klom op z'n knie. Met rustige stem vertelde hij van zijn ervaringen als jong broekie op het schip, van zijn vele reizen over de heele wereld. Onop- gesmukt waren die reisverhalen. Ze tooverden bij de kleine Ris gloeiende wangen en groote, glanzende oogen te voorschijn. De dingen en dieren uit dat ver- beeldingsspel namen levende vormen aan. Vadertje, Thomas en de anderen raakten op den achtergrond.

Oom Peter werd de held voor die kinderziel.

In de eerste dagen had ze stil in een hoekje gezeten, met droevige, verlangende oogen. Doch geen mensch had een traan kunnen bespeuren. En sommige van de vrouwelijke reizigers, die een poging tot toenadering hadden gewaagd, waren teleurgesteld uitgekomen. Het was denkbaar, dat een kind in die omstandigheden onhandelbaar was en luid zijn verdriet toonde, maar dit .... dit kon men niet vatten. Daarom haalde men de schouders op en zeide: "Een raar kind, dat zwartje.

Stug en vreemd."

Alleen oom Peter snapte, wat er in dat kleine hartje moest omgaan. Wanneer hij slechts keek in die donkere kijkers, die opleefden onder het beluisteren van zij.n vertelsels. Een enkele maal had ze hem naar VadertJe gevraagd en werkelijk was zijn mannenhart op een dag ontroerd geweest bij een gebeurtenis. Zooals dik- wijls, zat ze op zijn knie te luisteren, toen haar hand~es zijn bovenarm omspanden. "Toch waren vadertJes armen grooter dan de jouwe, oom Peter'" klonk het onverwachts. "Zou jij me ook de plantage door kunnen

11

(10)

dragen, oom Peter?" En toen de man beduusd op het donkere hoofdje neerkeek, ging ze verder: "Dat kan je niet, hè? Dat kan alleen mijn vadertjef"

Uit die enkele woorden, zoo vastberaden geuit, proef- de de kapitein die groote, vertrouwende kinderliefde van zijn beschermelinge. En toen men eenigen tijd later zich een onvriendelijke opmerking over het kind aan tafel veroorloofde, stond oom Peter op de bres, om dat kleine wezentje te verdedigen.

Rustig vergleden de dagen op de boot. Rizzi was betrekkelijk weinig in de kinderkamer. Ze hield niet van de zoete spelletjes der meisjes, en de jongens, die er waren, vonden "dat wicht" te klein om er zich mede te bemoeien. Soms speelde ze met de baby van een met verlof gaande officiersfamilie, doch het liefst zat ze in de hut van oom Peter en snuffelde in zijn boeken met kleurige platen.

~oe gereserveerd de kleine meid zich tegen de pas- sagiers betoonde, de bemanning had haar volle vriend- schap. Ze bewonderde den vluggen matroos, die als een aap in het want klom. Hij deed haar immers aan Tho- mas denken? Dan waren er de officieren in hun mooie uniformen, waarvan de knoopen steeds zoo prachtig glommen en het laken zoo heerlijk zacht aanvoelde. 0, ze vond het leven op de boot heerlijk. Alles nieuw en wonderlijk. En de kleine meid dacht geen oogenblik a~n dàt, wat straks komen ging. Alleen .... soms onge- ZIen hurkte een klein figuurtje in een hoekje op het dek.

Dat was, wanneer de middagzon zee en lucht kleurde in oud-gouden gloed, dan doemde een visioen op voor den dr~omenden blik van Rizzi. Daar had je vadertje, vermoeId door het drukke werk, liep langzaam terug naar huis. In de verte liepen de honden met hangende koppen en in huis was het erg stil. Geruischloos kwam

12

en ging kokkie, Thomas liep radeloos van het eene ver- trek in het andere, zoekend en niet vindend. Dan ....

eensklaps waren de beelden verdwenen, rustte ze met haar kopje tegen den schouder van oom Peter.

Op een mooi en ochtend werden Rizzi' s koffers inge- pakt. Oom Peter had ze nog niet gezien. Immers, de laatste loodjes wegen het zwaarst, en een gezagvoerder beeft nu eenmaal de geheele verantwoording van een wereldje op zichzelf, dat er op vertrouwt, door hem veilig en wel op vaderlandschen bodem te worden neergezet. Nog enkele uren en dan .... dan zou ze tante Helen met haar zoontje zien. Vadertje had haar kiekjes getoond van zijn zuster en haar neefje César . Vadertje had ook verteld van de andere ooms en tantes, doch ze kon zich nog heel goed herinneren, hoe boos zijn gezicht toen ineens was geworden. Gek was dat ge-

weest. Verder had hij haar veel verteld over het groote huis in Den Haag, waar ze zou komen wonen. Alleen, bij tante Helen en Cees, want de vader van Cees was dood. Ja, over al deze dingen had ze maar weinig na- gedacht in die vier weken op de boot. Maar nu, in de laatste uren, was het alsof al die toekomstbeelden zich snel aan haar opdrongen, zoo snel zelfs, dat ze die kleine hersentjes dreigden te overstelpen. Vaag op den ach- tergrond stond de figuur van oom Peter. Toch zou ze hem missen, dacht ze.

De geweldige stem van de boot waarschuwde de menschen, dat IJmuiden in zicht was. Vlug sprong ze haar bed uit en toen even later de stewardes kwam om het meisje te helpen aankleeden, stond Ris al kant en klaar in de cabîne. Ze popelde van ongeduld om naar boven te gaan. Het gestommel en opgewonden praten der passagiers maakten haar nieuwsgierig. Op het dek was gedrang van menschen, die bijna niet te houden

13

(11)

waren. Kleine Ris voelde zich een nietigheidje tusschen de groote menschen. De stewardes bracht haar naar de hut van oom Peter, maar het kind vond die naar en verlaten. Zoo eindigde de reis van Rizzi Roelofs.

De eerste stap in een nieuwe wereld was gedaan.

Eenigen tijd later kwam de kapitein binnen. Glimla- chend liep hij naar haar toe met de woorden: "En nu is mijn kleine meid in Holland. Kom, kindje," moedigde hij aan, toen Rizzi onbeweeglijk op de rustbank bleef z~tten, "oom Peter zal je dragen." Hij tilde het kind op, die de bruine armpjes stevig om zijn hals klemde. De stoere man had even een gevoel van weemoed. Velen had hij zien gaan en komen, tientallen families hadden hem in den loop der jaren hun kinderen toevertrouwd doch nimmer te voren had zijn hart zich zóó aan éé~

van die allen gehecht, als aan dit kleine wezentje.

Zwijgend, met wijde oogen, keek Rizzi naar de be- weeglijke wereld om zich heen. Bijna hetzelfde tooneel- tje, als in Batavia, deed zich hier voor. Maar neen, toch weer anders. Dáár hadden ze bijna allemaal gehuild en dáár, op de kade had heel, heel lang een huilende man in een wit pak gestaan. En bijna vanzelf zocht het kind, tusschen die wuivende, juichende massa op den wal, naar diezefde gestalte, haar vadertje. . .. totdat ze ineens meegedragen werd, de loopplank af, waar een mooie dame, lachend, met uitgestrekte armen, op den kapitein toe liep. Een vriendelijke stem sprak:

"Kapitein, dat is mijn nichtje. Wat heerlijk, dat ze er is." Ze zweefde over van de sterke mannenarmen in een lieve omhelzing. Er werden veel dingen ge- zegd, doch die verstond ze niet eens. Ze rook slechts de zachte, bedwelmende parfum en voelde op haar wangetje de aanraking van een paar lippen.

Deze eerste ontmoeting met tante Helen zou haar heur levenlang bij blijven. Het deed haar trillen van emotie en riep een vaag verlangen in haar binnenste wakker om haar hoofdje in de zachte zijde van tante's mantel te verbergen en haar tranen den vrijen loop te laten.

Tante Helen was erg vriendelijk en vroeg naar va- dertje en Thomas en alles uit Indië. Maar de overweldi- gende gebeurtenissen verhinderden haar nichtje te antwoorden. De kapitein bracht hen naar een prach- tige auto, waarvan het portier werd open gehouden door een chauffeur. Hartelijk namen ze afscheid van oom Peter, die beloofde de volgende week in Den Haag op bezoek te komen.

Behagelijk zonk Rizzi's figuurtje weg in de diepe kussens van de auto. Tante Helen praatte onafgebro- ken en vertelde van César, het onbekende neefje. Het was prettig, zoo, met haar handje in de mooie blanke hand van tante. De kinderoogen dwaalden af naar den schoot van de ander. "Bruin en wit," dacht ze. Z6ó wit had ze nog nooit een hand gezien. Even weld~ het verlangen op, om óók zoo mooi te zijn en 6ók die mooie blauwe oogen te hebben. Tegen het eind van den tocht voelde de hummel zich wat meer op haar gemak. Een brandende nieuwsgierigheid was er naar Cees en het huis, waarin ze een eigen kamer zou hebben. Zonder baboe, met al haar speelgoed en nog massa's andere dingen, had tante verteld.

Toen vertoonden zich de eerste huizen van de hof- stad en minderde de chauffeur z'n vaart. Rizzi was onwillekeurig dichter naar het raampje gekropen. Ver- geten was tante Helen en het verlangen naar Cees. Dat, wat het kind dáár zag, deed de bruine wangen donker- der worden en de oogen gloeien. Met pleizier keek

15

(12)

mevrouw Maren naar haar nichtje. Daar straks had ze

%oo'n angst gehad, om het zwij4en van het kind. Im- mers, zoo menigmaal had ze gehoord, hoe moeilijk die haU-inlandsche karakters zijn en dat men als wester- ling nimmer toegang krijgt in de hoekjes van zoo'n kin- derhartje. Tot nu toe had ze die vrees gegrond gedacht, doch haar fijne opmerkingsgave had in die korte oogen- blikken waargenomen, dat de kleine meid nieuwe in- drukken op dezelfde wijze verwerkte als ieder ander kind uit haar omgeving zou gedaan hebben. Vol blijd- schap hoorde ze de ongearticuleerde geluidjes den kindermond ontvlieden, om de drukte in de straten, waardoor ze inmiddels reden. Na tien minuten zwenk- ten ze langs het Vredespaleis den Ouden Schevening- schen weg op. De betoovering van het rumoerige ver- keer was ineens verbroken, en toen ze tante HeJen vragend aankeek, zei deze opgewekt: "Nu, Rizzi, we

zijn er bijna."

Ze stopten voor één der reusachtige huizen van den weg. Een uitgelaten jongensstem riep: "Hallo, m3ma, heb je d'r meegebracht?" Een flinke jongen van tien jaar stond achter het gesloten hek te trappelen van ongeduld. Een maand lang toch had het ventje naar dit oogenblik uitgezien. Het nichtje uit het verre Indië!

Dat moest wel iets bijzonders zijn, vooral voor eE"n kereltje zooals Cees, die met gretigheid de verhalen uit zijn jongensboeken verslond, die had gelezen van Javanen, levend in kampongs en huisjes, die in sommige streken op palen waren gebouwd. Zijn levendige jon- gensfantasie had dan gehunkerd om mee te kunnen doen aan krijgsdansen en fleurige feesten, zooals dat afgebeeld stond op de platen in zijn boeken. En nu kwam daar een klein meisje, zijn eigen nichtje, zoo maar midden uit dat mooie land. Het was zijn \'aste

t6

overtuiging, dat ze hem zou vertellen van haar bevin- dingen. Natuurlijk had ze meegedaan, al had moeder hem gezegd, dat Rizzi geen kindje uit zijn verhalen was, maar een doodgewoon meisje, net als alle andere kindertjes.

Doch wat daar uit de auto was gestapt, deed hem toch even twijfelen aan moeders woorden. Zijn hartje ging sneller, zijn voetjes maakten een luchtsprong en hij schreeuwde: "Hoera, ze is wèl bruin, zoo als in mijn boeken!"

Mevrouw Maren deed, alsof ze die opmerking van haar zoon niet hoorde en lachend riep ze: "Cees, kom hier en geef Rizzi een kus."

Cees snelde het hek uit en na eerst zijn moeder om den hals te hebben gepakt, greep hij het handje van het meisje en zoende haar spontaan op beide wangen.

Zwijgend liet ze zich dat alles welgevallen en ge- willig liet ze zich door haar neefje mee naar binnen voeren.

Toen ze de breede hall betraden, stond Cesar's gou- vernante hen op te wachten. Ze was een niet meer heel jonge vrouw, met grijs haar en zachte bruine oogen.

De kleine jongen hield ved van juffrouw Herms, die nooit onnoodig strafte, maar toch haar pupil niet ver- wende. Zoodra ze het Indische kindje zag, vervulde haar een gevoel van medelijden en ze nam zich heilig voor, dat schepseltje lief te hebben.

Wat waren ze hier allemaal vriendelijk voor haar . 0, ze wist, dat ze van dat kleine vrouwtje ook zou houden. Zonder daartoe uitgenoodigd te worden, hief een bruin gezicht zich op naar juffrouw Herms en ont- roerd pakte deze haar op. "Je bent een lief kind, hoor, Rizzil" En op een wenk van mevr. van Maren ging ze met 't kind op den arm de breede trap op, die naar de

17 H l nichtjr uit r l1irnbof' t).

(13)

~~aapvertrekken voerde. Ce es volgde op den voet; het was zijn vaste voornemen, om Rizzi niet uit het oog te verliezen.

De kamer van het nieuwe huisgenootje lag naast die van juffrouw Herms en deze grensde weer aan die van Cees. Het was een mooi, ruim vertrek, waarvan de vensters uitzagen op het dichte groen der Scheve- ningsche boschjes. Er stond een crême ledikant met dito stoelen en tafel, een groote kast en een commode.

Verder was een hoek der kamer afgeschut met een gordijn. Daarachter was een bad en een waschtafel.

"Ziezoo," kwam de gouvernante, terwijl ze haar last op den grond zette, "dat is nu allemaal voor jou. Hier mag je spelen en slapen en wanneer je grooter bent, ook je schoolwerk maken."

Verwonderd blikte ze rond en wees met ~en vingertje naar de gekleurde platen aan den muur en op de sprei, en vroeg heesch: "En is dàt ook heusch van mij?"

"Natuurlijk," kwam Cees, "en dit ook allemaal, hè, juffrouw Herms?" Hij draaide den sleutel van de kast om en toen de deur opendraaide, vertoonden zich schat-

ten voor het nieuwsgierige kinderoog. Op de breede planken zaten groote poppen, met echt haar, een paard, een bruine teddybeer, een echt servies, zoo al! de groote menschen gebruiken. Galant duwde Ce es haar zoo'n poppekind in den arm. "Ben je tevreden met wat mama voor je heeft gekocht?" Hij lette niet op de ont- roering van zijn vriendinnetje en babbelde verder: liGa je straks mee naar mijn kamer, dan laat ik je mijn nieu- we stoommachine zien." Hij pakte al het bruine pootje in zijn hand, om maar direct aan het voorstel gevolg te geven, doch toen kwam juffrouw Herms tusschenbei- den:

"Neen, Cees, daarmee moet je wachten tot na tafel.

Ten eerste moet Rizzi uitrusten van de vermoeienis der reis en daarna moet ze maar eens hier en daar rond- kijken, om haar eigen kamer te verkennen." Ze drukte op een knopje en bijna oogenblikkelijk daarna trad een meisje, met een zwarte japon en wit schortje, binnen.

De gouvernante wendde zich tot haar met de woorden:

"Annette, wil jij Rizzi baden en verkleeden ? Klaas zal de koffers boven brengen, waarin je alles, wat daartoe noodig is, kunt vinden. Bel maar even de keuken en vraag of ze iets te eten brengen voor het kind. Mevrouw wil graag, dat haar nichtje daarna wat rust. Alles is na- tuurlijk nog een beetje vreemd den eersten dag, doch vanaf morgen zal alles beter geregeld zijn. Kom, Cees, wij gaan naar de leerkamer, want er moet een uur ingehaald worden."

Toen waren Annette en Rizzi alleen in het vertrek.

"Allemaal hebben ze me gezoend en jij niet," klonk zacht de stem van het kleintje. "Waarom niet?"

Verrast knielde het meisje neer en greep de tengere schoudertjes. "Niet omdat ik je niet lief vind, Rizzi, maar tante Helen houdt er niet van, dat kindertjes door iedereen worden gekust."

"Heeft tante Helen dat gezegd? En tante en Cees en die kleine mevrouw dan? Die deden het wèl."

"Dat is ook iets anders, maar ik ben niet tante of Cees of juffrouw Herms, ik ben tante's kamenier."

Het kind gaf het echter niet op en pleitte: "Maar ik vind jou aardig en ik w i I een zoen van jou hebben en ik weet niet wat een kame. . .. kame.... eh, eh, be- teekent." Het huilen stond haar nader dan het lachen.

Het was allemaal zoo roerend lief en dat grappige Indische accent, vond Annette. "Nu, voor dezen keer dan, hoor, en zeg maar niets aan je tante. En nu vlug iD je badje."

19

(14)

Ongeveer een uur later werd de deur heel zacht ge- opend en keek mevr. v. Maren om den hoek. De kamer was half donker door de gesloten gordijnen. Toch gluurde nog een stiekem zonnestraaltje door een kiertje naar binnen, juist op het bruine kind, één armpje om een grooten teddybeer geslagen. "Lief ding," mompel- de tante Helen, "moge een zonnestraal op heel je levensweg schijnen."

Zoo was Rizzi's entrée in het groote huis in de boschjes.

De week daarop kwam oom Peter en bracht mooie prentenboeken mee. Maar het weerzien viel tegen.

Geen mooie knoopen en glanzend laken, dat ze zoo bewonderd had, en ook geen stevige armen, die haar op zijn knie tilden. Dit was niet de held uit zijn verhalen, doch een andere oom Peter, met een leelijk pak aan en een ernstig gezicht. Het was alsof de zeewind zijn vriendelijkheid had behouden en de muren van een huis hem een stug, onvriendelijk mensch deden zijn.

20

TWEEDE HOOFDSTUK.

Sedert een maand woonde Rizzi Roelofs in Den Haag.

Die kleine hersens hadden inmiddels veel indrukken te verwerken gehad. Om te beginnen waren er de les- uren met juffrouw Herms, vervolgens de oefeningen in de gymnastiekzaal, en niet te vergeten de maaltijden bij tante Helen aan tafel en de uitstapjes met de auto.

De leerkamer was een prettig vertrek. Groot, licht en luchtig. Er bevonden zich nu twee banken, één voor Cees en één voor Ris. Aan de muren hingen vroolijk- gekleurde platen, die leerza.me afbeeldingen hadden.

Vóór de twee lessenaars was een soort podium, waarop de lessenaar van juffrouw Herms geplaatst was en eenigszins opzij, in dezelfde lijn, bevond zich het bord, waarachter een reusachtige landkaart was aange- bracht. Kortom, het lokaal moest doen en deed denken aan een echt school vertrek. Voor een groot gedeelte van den dag vertoefden Cees en Rizzi hier en juffrouw Herms had weinig moeite met het tweetal, dat oplet- tend en gehoorzaam was. De kleine meid bleek alras een ijverig leerlingetje, die het a.b.c. spoedig onder de knie had. Met enthousiasme vertelde de gouvernante de resultaten der eerste lessen aan mevr. van Maren, die begrijpelijkerwijs opgetogen luisterde. Ze voelde

21

(15)

een soort medelijden voor haar nichtje en vond iets tragisch in dat stille snuitje met de groote denkoogen.

Haar broer had een zeer verantwoordelijke, moeilijke taak op haar schouders geschoven, door zijn dochtertje hierheen te zenden. Arme man, ze begreep zijn angst en toch. . .. toch leek het haar in deze dagen het ver- standigst geweest, indien hij het kind daar had ge- houden. Wanneer het opgroeide hier, temidden van een conventioneele wereld, met haar vooroordeel en E"n rassenhaat, zou het zooveel te verduren hebben, ook al had ze haarzelf en den jongen aan haar zijde.

Mevrouw van Maren was een vrouw, die haar wereld kende in dat opzicht en alleen aan haar vrije opvat- tingen en edel karakter dankte ze bet, boven al1e be- krompen ideeën en vooroordeelen te zijn uitgegroeid.

Ze was er zelf met sommigen harer kennissen mee in conflict gekomen, doch evenwel was ze haar principe trouw gebleven en handhaafde zoodoende haar gekozen levenshouding. En.... eigenaardig genoeg, werd ze door de meesten hierom bewonderd. Daarom had ze ook geen moment geaarzeld, voor zichzelf, het moeder- Ioaze schepseltje tot zich te nemen. Heel wijselijk had ze tegen de kennissen en vrienden over de komst van het kind gezwegen. Hierbij wilde ze een zekere tactiek gebruiken, alleen uit vrees dat het kleine ding met schuine oogen zou aangekeken worden. En ook om het oordeel jegens haar broer.

Toen op een ochtend in de manége begon ze er over met een vriendin, mevrouw van Houck. Lilly van Houck-van Mederen was tegelijk met Helen RoeJofs in Montreux. Haar levens waren vanaf dien tijd vrijwel gelijk op en neer gegaan. Ze huwden ongeveer tegelij- kertijd, hun kinderen scheelden slechts vier maanden

in leeftijd, ze woonden beiden in Den Haag, waren beiden mooi, jong en rijk.

Helen van Maren was vroeg weduwe. De man, waar- van ze zoo zielsveel hield, werd haar in het derde huwe- lijksjaar ontnomen. Dit had een stempel van diepen ernst op haar verder leven gedrukt. Daarna was haar leven voor Cees, den jongen. Al was Lilly van Houck van een gansch ander maaksel, toch konden de twee vrouwen goed samen opschieten en vooral Lilly, de zwakkere, zocht vaak steun bij de sterke, zelfstandige Helen.

De lesuren der kinderen begonnen vroeg en mevrouw van Maren had de gewoonte om tegelijk met de kin- deren te beginnen, d.w.z. dat ze dan in de auto stapte om naar de manege te gaan. Paardrijden was de eenige sport, die ze beheerschte en vóór het verscheiden van den heer Van Maren was ze een goede bekende ge- weest op de concours. En eerst twee jaar geleden, dus toen Cesar acht jaar was, had men haar voor het eerst na vele jaren weer te paard gezien.

Lilly van Houck was er al en riep haar al van verre een groet toe. "Prachtig weer voor de Wassenaarsche Slag", vroolijkte ze. "Mijn schimmel is niet meer te houden."

"Ja, het kan een fijne rit worden," antwoordde Helen van Maren.

De beide dames bestegen de paarden, die door den stalknecht naar buiten waren gebracht. Aanvankelijk liep het gesprek over oppervlakkige onderwerpen.

Mevrouw van Houck vertelde van haar dochtertje Mary.

"Ik weet niet wat het den laatsten tijd is met het kind, ze is gewoon niet te regeeren. Ik denk er hard over om haar naar een school te sturen, de gouver-

2

(16)

nante weet geen raad met haar. Leeren, valt met aan te denken. Slechts wilde jongensspelletjes interessee- ren haar. Ze is vreeselijk ongehoorzaam en toch, Helen, wil je wel gelooven dat ze anderzijds zoo ingevoelig is. Als je ziet hoe medelijdend ze is voor arme men- schen en dierenleed, vergeet je de keerzijde van de medaille."

Ze zwegen een poos, totdat opeens mevrouw van Maren de stilte verbrak. "Ik geloof, Lilly, dat de idée van een school nog niet zoo kwaad is voor Mary. Denk eens aan, onze kinderen zijn altijd aangewezen op ons.

oudere menschen en hun speelgoed. Ik vraag mezelf vaak af, of het voor hun menschvorming niet veel nut- tiger is, ze in de gelegenheid te stellen, van gedachten te wisselen met vriendjes en vriendin·

netjes. .. Toen haar vriendin niet direct antwoordde, ging ze verder: "Ofschoon ik voor Cesar een geschikt vriendinnetje heb gevonden." Glimlachend keek ze naar het verwonderde gezicht van Lilly. "Herinner je je mijn broer Harry nog?"

"Of ik me dien herinner? Maar natuurlijk, ik was mee naar Rotterdam toen hij vertrok. Zonde dat hij met een inlandsche trouwde. Is onmogelijk in onze kringen." Haar gelaat verstrakte.

Helen' s glimlach verstierf. De laatste zinnen stelden haar bitter teleur in haar beste vriendin. Toch deed ze desondanks de laatste riskante zet op het schaakbord.

Of Lilly's vriendschap verliezen, of haar overtuigen van haar bekrompenheid. Kalm zei ze: "Het vriendinnetje van Cees is Harry's dochtertje."

Haar metgezelHn drukte van ontsteltenis de flanken van baar merrie, waardoor bet dier verschrikt terzijde sprong, ze stamelde: "Hoe kon je dat doen, Helen?

Dat is iets van je oude roekeloosheid. Denk eens aan 24

de toekomst. Zoo'n kind past toch niet bij een ouden naam, zooals de jouwe. En dan die moeder .... "

,,0, wat de moeder betreft," zei Helen verbitterd,

"daar kan niemand last van bebben, die is bij de ge-

boorte van het kind gestorven." Tranen schoten de

HAAR METGEZELLIN DRUKTE VAN ONTSTELTENIS DE PLANKEN VAN HAAR MERRIE .• " (Blz. 2,..)

jonge vrouw in de oogen, als ze dacht aan den baat in het hart harer vriendin. Eigenlijk kon ze het haar niet ten kwade duiden. Was zij zelf ook niet met hetzelfde vooroordeel opgevoed? Eensklaps wist ze, dat Lilly en Max van Houck haar en haar huis van nu af zouden mijden en daarom bekroop haar een felle woede jegens haar kennissen. Toch zouden ze haar niet overtuigen.

Ze zou in deze haar eigen weg gaan, omdat ze zeker

2S

(17)

wist, dat die goed was. Het gesprek was bij de laatste woorden van Helen geëindigd. Ze reden hun voorge- nomen tocht zwijgend. Ieder met haar eigen gedachten.

En toen ze om twaalf uur de poort der manege inreden, voelden ze, dat dit voor het laatst was. Het afscheid was koel en niet, zooals gewoonte was, spraken de vriendinnen af voor 't een of ander. Met verdriet in het hart reed mevrouw van Maren in haar auto naar huis.

Ze dacht met ontroering aan haar nichtje; vaster nam ze zich voor om dat kind te beschermen tegen de mee- doogenlooze wereld. Achter het hek stonden Cesar en Rizzi al naar haar uit te zien.

"Hoera, mammie!" riep de jongen .

De moeder stapte snel uit en tilde Rizzi in haar armen omhoog. Het kind knelde haar bruine armpjes om de hals van haar tante en uitgelaten riep ze nu ook: "Hoera, tante Helen, heb je paardgereden, ja?"

"Ja, lieveling en jij, wat heb jij gedaan? Heb je je best gedaan bij juffrouw Herms? En Cees, was jij oplet-

tend?"

De kleine jongen knikte bevestigend. Vroolijk keek hij naar zijn nichtje op den arm van zijn moeder.

"Moedertje, hou je ook zooveel van haar? En vindt je d'r ook zoo mooi?"

Mevrouw van Maren's gemoed schoot vol. Haar zoon had haar karakter en hieraan zou 't meisje een ontzag- lijken steun hebben in de toekomst. T usschen de twee kinderen in liep ze naar binnen, waar juffrouw Henns hen in de hall tegemoet kwam, om rapport uit te bren- gen over de morgenuren. Het bleek, dat César getracht had, Rizzi voor te zeggen en R'zzi had stiekem een pop-

petje in haar lessenaar gehad. Juffrouw Herms was boos geweest op de kinderen, maar voor de rest van den ochtend hadden ze zich zoo voorbeeldig gedragen,

., '

dat ze het den bengels maar vergeven had.

De winter had zijn intrede gedaan, vergezeld van koude en sneeuw. Op een morgen, toen Rizzi haar

DB MOBDER STAPTE SNE.L UIT EN TILDB RIZZIIN HAAR ARME.N OMHOOG. (Blz. 26.)

neusje boven de dekens stak, zag ze door de kier van de gordijnen geen dorre, vergeelde, maar suikerwitte boomtakken. Hè, zou dat nu de sneeuw zijn, waarvan César verteld had? Dat leek nu net, of je het kon eten . 27

(18)

Ze moest het straks toch eens stilletjes in den tuin probeeren. Vlug klom ze haar bedje uit. Hu, ze rilde van kou. Een oogenblik bekroop haar het verlangen.

terug te glijden tusschen de lekkere warme dekens.

Maar toen ze het gordijn op zij schoof, werden haar oogen groot van verbazing. Het schouwspel daarbuiten deed haar een langgerekt "ah'" uitroepen. Alles was spierwit, boomen, struiken en zelfs de grond was met een dik tapijt bedekt en daarboven hing de lucht zoo grijs als, ja - als wat? Dat wist ze niet precies! Door dien aanblik vergat ze de koude in het vertrek.

"Maar, Rizzi." klonk eensklaps een bezorgde stem achter haar, "moet je kou vatten, meisje? Je staat met je bloote voetjes op het zeil." Juffrouw Herms pakte een ijskoud handje.

,,0, juffrouw Herms, is dat nu de sneeuw van de platen uit César's boek?" kwam de kleine enthousiast.

"En kun je het eten?"

De gouvernante lachte en zei: "Je zoudt het kunnen eten, maar het is heel koud in je mondje en. . .. het smelt, dan is het net water."

Niet begrijpend, keek ze juffrouw Herms aan. "Dat mooie witte goed - water?"

"Weet je wat," kwam juffrouw Heems, "je kleedt je heel gauw aan, dan is er nog wel even tijd over vóór we ontbijten. Je mag dan even de sneeuw van dichtbij bekijken. Als César klaar is, kunnen jullie samen gaan."

Rizzi maakte een luchtsprong van pleizier, en in minder dan geen tijd had ze zichzelf keurig gewasschen en aangekleed. Opgetogen klopte ze aan de deur van haar neefje en riep: "Cees, we mogen sneeuw eten van juffrouw Herms, ga je mee?"

Vroolijk antwoordde César van achter de deur: "Ik

28

kom al, Ris. Maar je bent mal, sneeuw kun je niet eten."

Koppig hield ze echter aan: ,,0 ja, dat kun je wel, alleen is het gesmelt water en ... , eh .... "

Haar neefje opende lachend de slaapkamerdeur en plaagde: "Je bent een baby, want water kan niet meer smelten, vraag het juffrouw Herms maar." Hij keerde zich om en liep naar de kamer van de gouvernante:

"Juffrouw Herms, juffrouw Herms, is Ris nou geen baby? Ze zegt .... " In eens het beteuterde gezicht van het kind ziende, troostte hij goedig: "Je mag het wel eens proeven, hoor, Ris."

Hand in hand liepen de kinderen naar beneden. Juf- frouw Herms riep hen nog na: "Doe vooral een das om en zorg, dat Ris haar jekkertje goed dichtknoopt."

Ze liepen de keuken door, om achter den tuin in te gaan. Aarzelend bleef Rizzi op den drempel staan. Het zou jammer zijn, om met je schoenen in dat poeder te stappen. Maar haar neefje draalde niet, met een sprong stond hij er midden in. De sneeuwpret had hen reeds te pakken. Gretig groef hij in de sneeuwen rolde ze tot groote ronde ballen tusschen zijn vingers. "Kom, Ris, laten we gaan sneeuwballen. Vooruit, ga jij dáár staan!"

Rizzi vergat de angst voor haar vuile schoenen in de sneeuw. Onder haar kleine voeten knisterde de sneeuw van belang. In eens bukte ze zich, greep een handvol en hapte er in. Maar dat kwam haar duur te staan. De kou trok door haar tandjes tot boven in haar kleine neus. En toen haar vingertjes den bal er uit wilden halen, liep het water langs haar kinnetje, siepel- de tusschen de wollen das in haar halsje. Ze trok hierbij zoo'n benauwd gezichtje, dat César het uitgierde van pret. "Zie je nu wel, dat ik gelijk heb, dommertl"

Het meisje stond met uitgestoken handjes; de aanra- king met de sneeuw deed ze tintelen. Hij gaf haar den

29

(19)

raad, om ze direct weer in de sneeuw te steken, ze werden dan roodgloeiend van de warmte. Maar Rizzi had voorloopig genoeg van het avontuur. De kennisma- king met de mooie, witte sneeuw was leelijk tegenge- vallen. Juist wilde César haar overhalen, om met hem te blijven sneeuwballen, toen juffrouw Herms hen bin- nen riep voor het ontbijt.

César pruilde nog: "Hè, juffrouw Herms, nog even, het is zoo prettig."

Maar juffrouw Herms drong aan: "Neen, Cees, kom nu direct, als een lieve jongen. Als je je goed gedraagt onder de les, en Rizzi ook, dan mogen jullie na de koffie in de sneeuw ravotten."

César was een verstandige jongen en zonder verder protest liep hij achter zijn nichtje en de gouvernante aan naar binnen.

ffGauw naar boven, jullie pantoffels aan en je handen wasschen. Eigenlijk zijn we te laat, want de gong is al gegaan."

César's mond stond niet stil aan tafel over de plan- nen, die hij voor dien middag had. Meerdere malen moest hij tot de orde geroepen worden.

"Dat is toch geen voorbeeld, wat je geeft, Cees.

Praten onder het eten en nog wel met een vollen mond."

Met gloeiende wangen en schitterende oogen pro- beerde de kleine jongen zijn gedachten te bepalen bij plaatsnamen der steden, die lagen aan de spoorlijn Amsterdam- Roozendaal. Het ging bijna niet. En Rizzi verheugde zich in dezelfde mate in het blijde vooruit- zicht van de sneeuwpret. Maar de kleine meid had nog zoo'n moeite met haar sommetjes, dat ze na een poosje toch de speeluren vergat.

Eindelijk sloeg het dan twaalf uur. César slaakte een zeer hoorbare zucht en kon niet nalaten uit te roepen:

"Gelukkig! Mogen we nu gaan, juffrouw Herms?"

Deze beduidde haar pupil, dat hij bedaard moest zijn..

"Cees, jongen, je moet je een beetje trachten te be- dwingen. Vanmorgen hebben we afgesproken, nà de koffie, weet je het nog? Mama komt direct uit de ma- nege, en denk eens aan, als jullie dan aan 't ravotten waren, zoodat jullie moeder niet konden verwelko-

..

men .. ,.

Half voldaan moest hij ten slotte toegeven. De kleine Ris bleef zwijgen, doch het argument van de gouver- nante had blijkbaar zóó haar geheele instemming, dat ze bedeesd zei: "Ik wil niet eerst in de sneeuw. Ik heb tante Helen nog niet eens een kusje gegeven van- daag." Op een drafje rende ze het schoollokaal uit, natuurlijk op den voet gevolgd door haar neefje.

"Vooruit, Ris," fluisterde hij haar op de gang in het oor, "laten we de leuning afglijden. Durf je? Toe, vlug,"

drong hij aan, "juffrouw Herms merkt het niet."

Een ondeelbaar oogenblik draalde het kind boven aan de breede trap. Toen nam ze een kloek besluit. Al was Cees een jongen, ze zou laten zien, dat meisjes 6ók wat durfden. Vlug sloeg ze haar ééne beentje over de prachtig gewreven mahoniehouten leuning. Haar hand- jes klampten zich er om vast en ze hing tusschen hemel en aarde. Ze voelde zich toch wel naar in haar buik, en toen ze schuin door haar gekromde armpje heen naar beneden keek, moest ze even de oogen sluiten van duizeligheid.

Met iets van bewondering keek de jongen naar het hangende figuurtje. In het schoollokaal hoorde hij juf- frouw Herms aanstalten maken tot vertrek, direct zou ze om den hoek van de gang komen en dan. . .. Rizzi hing op een onmogelijke manier aan die hooge leuning.

Haar helpen om terug te komen, daar was geen kans 3'

(20)

op. Er was één weg: naar beneden glijden.

"Gauw, Ris, toe, daar komt ze aan, laat je glijden."

Hij beefde van angst, in eens zag hij het gevaar, waarin het meisje door zijn toedoen was gekomen. Met een vervaarlijke snelheid zag hij een bundeltje fladderende kleertjes naar beneden suizen en middenin waren twee zwarte kijkers, die hem doodsbenauwd aanstaarden.

Vastgenageld stond hij op zijn plaats. Zoo hard hij kon schreeuwde hij: "Rizzie! 0, mama' 0, mama .... help!"

Hij durfde niet te kijken en drukte zijn vuisten voor de oogen. Op zijn hulpgeroep kwam juffrouw Rerms aan- hollen en zag nog juist, toen ze langs de leuning naar beneden keek, hoe mevrouw Van Maren net op tijd de armen uitstrekte en Rizzi opving.

Niemand kon een woord uitbrengen van schrik. Alles was ook zoo bliksemsnel in zijn werk gegaan. Met ge- sloten oogen lag kleine Ris in de armen van haar tante.

Door de bruine kleur van haar wangen heen zag men de bleekheid. Langzaam daalden juffrouw Herms en Cees de trappen af. Hun knieën knikten nog. En, onder- aan gekomen, barstte de jongen in een hevige huilbui uit. Smeekend keek hij naar z'n nichtje en snikte: "Het was mijn schuld, moedertje! Ik ... heb ... haar ... opge- stookt .. .. ik .. .. heb .... er .... zoo'n .... spijt ....

van .... " Dikke tranen liepen over z'jn wangen. Hij greep het neerhangende bruine pootje en smeekte:

"Toe, Rizzi, ik heb er spijt van. Doe .... nou .. .. je ....

'

"

oogen .... open

't Kind slaakte een diepen zucht. Gelukkig, de reac- tie was voorbij. Voorzichtig zette mevrouw Van Maren haar op den grond en, eenigszins gekalmeerd, pakte César haar om den hals en stamelde: "Lieve Ris, ben je niet meer boos op me? Ik zal het nooit - nooit meer d oen. "

12

Ze keek haar neefje alleen maar aan en dat scheen hen voldoende. Mevrouw van Maren had al dien tijd zwijgend toegezien, evenals de gouvernante.

De redding lag hierin, dat eerstgenoemde, terug uit de manege, precies op tijd de hall binnen stapte, om dat wonderlijke hoopje kleeren en fladderende armpjes en beentjes op te vangen. Ze was de eerste, die de stilte verbrak en op zacht-bestraffenden toon tegen haar zoontje zeide: "De gevolgen zouden niet te overzien geweest zijn, Cees, als mama niet was binnengekomen."

De moeder merkte wel, hoezeer de jongen van streek was en tevens, dat hij oprecht berouw had over zijn onbezonnenheid; daarom zei ze er maar niet veel meer van.

Met z'n vieren gingen ze aan de koffietafel. Juffrouw Herms, die zag, dat Rizzi's snuitje nog erg bleek zag, gaf haar iets opwekkends te drinken. Ontroerd zagen mevrouw van Maren en zij, dat César de hand van zijn nichtje nog steeds vast in de zijne hield. Onder het eten was spoedig het voorgevallene vergeten en opeens riep Rizzi: ,,0, tante, we mogen toch sneeuwen, straks?"

Cees' gezicht klaarde op. "Hè ja, mama, juffrouw Herms heeft het beloofd."

Zijn moeder glimlachte en stemde toe. "Goed dan, maar niet wild, hoor, kinderen."

Toen was de jongen bijna niet meer te houden; alleen Rizzi was nog een beetje onzeker door het onbekende.

Warm aangekleed holden ze naar den tuin. Dat was me een pret. Mama in d'r amazone en juffrouw Herms in een ouden wintermantel, gingen mee, om te sneeuw- ballen. Cees en de gouvernante aan den eenen kant en mevrouw van Maren en haar nichtje aan den anderen kant. Eerst leerde tante haar, hoe ze de zachte sneeuw tot een bal moest maken. "Maar nooit tè vast knijpen

33 H nIchtje o.it d Rimboe. 3.

(21)

tusschen je vingertjes, hoor, pop, want dan zouden jullie elkaar pijn kunnen doen. Denk jij er ook om, César?" kwam zijn moeder.

Toen werd een verwoed gevecht geleverd. Rizzi weerde zich dapper, haar bruine kijkers glinsterden en ze kraaide van pleizier, als een harer kogels doel trof bij de tegenpartij. En waarlijk, de grooten amuseerden zich niet minder kostelijk.

Na een half uur waren ze doodmoe. Hun vingers tin- telden, de wangen gloeiden.

"Poeh, ik doe mijn das af, het is veel te warm'" riep Cees.

"Nou, dan doe ik het ook," zei het nichtje direct.

Maar dat zou niet gaan, want mevrouw van Maren waarschuwde: "Neen, neen, kinderen, dat mag niet, want jullie zouden ziek worden. Kom, we gaan naar binnen, jullie moeten nog wandelen."

Dat was een dagelijksche gewoonte. Anderhalf uur de boschjes in, met juffrouw Herms, en vóór het naar bed ~aan een kwartier gymnastische oefeningen. Dat was uitstekend voor de spieren. Gehoorzaam deden ze wat hun bevolen was en een half uur later liepen ze, ieder aan een kant van juffrouw Herms, den ouden Scheveningschen weg langs. De winter was streng en de kinderen konden nog vaak genieten van de sneeuw- pret en, niet te vergeten, het sleêrijden en schaatsen- rijden.

Bij het huis behoorde een groote vijver, die zich achter den tuin bevond. Cees reed al heel goed. Immers, hij leerde reeds toen hij nog slechts zes jaar was. Trotsch hielp hij voor het eerst zijn nichtje de schaatsen onder- binden. "Hè, dat moest vadertje eens zien," hoorde hit haar zeggen. Het bevreemdde hem een oogenblik. Gek. hij had een moedertje en geen vader, en zij een vader

en geen moeder. En alle andere kinderen, die hij kende, hadden allebei. Daar had je nu Mary van Houck en Pam van Oyen en Victor en.. .. Het schoot hem te binnen, dat hij de vriendjes en vriendinnetjes van vroe- ger niet meer had gezien sinds Rizzi bij hen woonde en .... moeder'skennissen kwamen ook niet meer ge- regeld. . .. en.... moedertje kon soms zoo bedroefd kijken. Hij moest het haar toch eens vragen. 0, hij hield vreeselijk veel van zijn jonge, mooie moeder en hij duldde niet, dat iemand haar verdriet zou doen. Spon- taan liet hij Rizzi met half aangebonden schaats zitten.

"Wacht even, Ris, ik moet even naar mama." Hij liep hard den langen tuin door, het huis in: "Moeder, moe- der'" brulde zijn forsche jongens stem door het huis.

"Waar ben je?"

Juffrouw Herms kwam haar kamer uit. "Wat is er, Cees?" schrok ze. "Is er iets met Rizzi?"

"Neen, neen," antwoordde hij ongeduldig, flik moet moeder iets vragen. Waar is ze?" Hij wachtte echter het antwoord niet af en liep naar de bibliotheek, waar bij zijn moeder verwachtte.

Bij een knappend haardvuur zag hij haar zitten, met een boek op de knieën. Ze las echter niet, doch keek droomerig voor zich uit. Zóó was mevrouw van Maren verdiept in gedachten, dat zij hem niet opmerkte, alvo- rens haar zoon voor haar stond.

"Moedertje," zeide hij zacht, "waarom kijk je zoo ernstig?" Hij nam het boek van haar schoot en ging er zelf op zitten. De moeder keek haar kind liefdevol aan.

"Toe, mams," vleide hij, "zeg het nou. Hebben ze je verdriet gedaan? Is het omdat tante Lilly en oom Max en alle anderen niet meer komen? Zal ik ze gaan halen 1" Hij sloeg zijn armen om zijn moeders hals en, de tranen in haar oogen ziende, ging hij verder: "Ma

35

(22)

ik zal je verdedigen, mams, kijk eens hoe sterk mijD armen zijn!"

"Je bent moeders lieveling, Cees, maar mama's ver- driet zou je toch niet kunnen begrijpen, als ik het je verleIde. Later, als je groot bent, kun je moeder helpen

.,.

BIJ BEN KNAPPEND HAARDVUUR ZAG HIJ HAAR ZITTBN.

MET BEN BOEK OP DE KNIEllN. (Blz. 35.)

met daden, nu kun je alleen maar heel veel van me houden en erg lief zijn voor je nichtje Rizzi." Ze kuste hem op zijn wangen.

Slechts half voldaan gleed hij van haar knieën af en liep het vertrek uit. Hè, wat was hij toch dom. Had hij warempel Rizzi alleen op het ijs achtergelaten. Hij rende naar haar toe en zag van uit de verte al, dat juffrouw Herms bezig was om haar te laten krabbelen.

36

"Gelukkig, f t dacht hij. Zich de woorden zijner moeder herinnerend, liep hij naar het kind toe en zoende haar op beide wangen.

"Ga weg, nare jongen, ik ben boos op je. Je hebt me in den steek gelaten en ik kon niet eens dien band om mijn voet losmaken."

Berouwvol keek hij haar aan. De gouvernante keek strak en zei, bestraffend: "César, je moet heusch eens wat oplettender zijn en er een gewoonte van probeeren te maken, je niet zoo door je gedachten te laten aflei- den. Dat zou wel eens heel onaangename gevolgen kunnen hebben."

Stil bond hij zijn schaatsen onder en weldra zwierde hij over den breeden vijver, intusschen heimelijk naar het ploeterende tweetal kijkend, in de hoop, dat ze zijn rijkunst zouden bewonderen. Trotsch zag hij, hoe Rizzi en juffrouw Herms naar hem keken; de eerste

was blijkbaar niet meer boos en, dankbaar gebruik

makend van de gelegenheid, reed hij met een prachti- gen zwaai op haar toe en zeide aanmoedigend: "Zoo kun je het de volgende week ook en dan vraag ik of mama je zoo kiekt, dan kan je vadertje het ook zien en Thomas en allemaal,"

Bij de gedachte hieraan verhelderde het gezichtje •

"Ja, ja, een kiek'" juichte ze. "Wat zal Thomasje we) zeggen 1 Vadertje schreef toch, dat hij zoo stil was en met me wilde spelen 1" Het kind zuchtte diep en juf- frouw Herms, die een droefheidsuiting vreesde, bracht gauw een ander onderwerp te berde. "Kom, kinderen, we gaan naar huis, anders komt mama's kerstgeschenk niet klaar,"

Ze hadden dan ook nog genoeg te doen. Ieder zorgde voor een verrassing voor mevrouw van Maren. Rizzi maakte van prachtige rose zijde een zakdoekensachet.

31

(23)

Het was aanvankelijk moeilijk voor haar geweest, door haar kleine vingers, waartusschen die nare naald voortdurend wegglipte. De eerste steken had ze ge- probeerd op een klein katoenen lapje en na twee mid- dagen had de gouvernante de zachte zijde geknipt en mocht Rizzi aan het groote werk beginnen. Het was zóó'n sensatie, dat ze er tegen tante Helen haast niet over kon zwijgen, maar Cees, die uitstekend een ge- heim kon bewaren, zorgde er wel voor, dat zijn nichtje zich niet versprak.

Zoo verliepen de winterdagen, de een na den ander.

Veertien dagen vóór Kerstmis begon de vacantie. Geen lessenaars, geen boeken en schriften, geen hoofdbre- kens hoeveel inwoners Amsterdam méér had dan Rot- terdam, of moeite om de E te onderscheiden van de A.

Duizend en één plannetjes werden er gemaakt, niet alleen door de kinderen, maar ook door mevrouw van Maren en juffrouw Herms. Er stonden heel wat uitstap- jes en prettige dingen op het programma. Den eersten ochtend nam mevrouw van Maren hen mee naar de manege. Ze wist, dat ze er verscheidene harer kennis- sen zou treffen en voelde het als een plicht, de kleine nicht niet achter te houden. Haar plan was, om zelf niet te rijden, maar César zeurde zoo, dat ze toch maar haar amazone aantrok. Aanstaanden zomer zou hij ook ingewijd worden in de geheimen van de edele sport, en als hij zijn moeder te paard zag zitten, juichte hij van pleizier. In zijn gedachten vergeleek hij haar dan met de fiere gestalten der oude burggravinnen van pla- ten en schilderijen. Eens zelfs had hij haar zoo in wer- kelijkheid gezien. Het was gedurende een historisch feest in de manege. Jacoba van Beieren was ze toen geweest. Toen had hij zich niet langer kunnen beheer- schen en ~eschreeuwd van opgetogenheid. Juffrouw

Herms had den jongen bijna niet kunnen houden. Na afloop had zijn moedertje hem boven op het paard, vlak voor zich gezet en had hij een eereronde mee mogen maken. En nu, dien ochtend, zou geen Jacoba van Beieren met hem de eereronde rijden, maar hij wist toch, dat de pikeur Van Geel hem op een ponny zou zetten en hem zelf de teugels in handen geven. Eerst gingen ze de stallen door. Verschillende paarden kende hij nog van naam. De klontjes waren niet vergeten. De rakkers schenen al te begrijpen, wat de kinderen had- den medegebracht. Een paar begonnen al zacht te hinneken en spitsten de ooren toe. César rammelde met den klontjeszak. Daar stonden ze op rijen, witten, zwarten en bruinen, mooi glanzend, goed onderhouden lichamen.

"Dat komt door den staalborstel," legde César eigen- wijs aan zijn nichtje uit. "Hier, Jep, is een klontje."

Hij reikte het stukje suiker toe aan een jongen volbloed, die erg bewegelijk was. De zachte neus duwde hij in César's gezicht.

"Nou, de jongeheer kan goed de namen onthouden,'·

lachte de stalknecht, die hen rondleidde.

"Hè, mams, als ik groot ben, wil ik op Jep rijden."

Zijn moeder lachte om dien wensch. "Maar, schat, dan is Jep al een ouwetje!"

Rizzi had zwijgend naar al de paardenhoofden ge- keken. Zou ze ook wel eens op één van die mooie ruggen mogen zitten? Wie weet! Ze moest het eigenlijk maar eens stiekem aan haar neefje vragen. Misschien wilde die een goed woordje bij tante Helen doen. Zelf durfde ze het niet aan, ze konden haar eens uitlachen om haar verlangen, ze was ook nog zoo'n erg kabouter- tje naast die groote beesten vergeleken. Vadertje's paard was maar klein, vergeleken bij dezen, en diens

~9

(24)

huid glom ook niet zoo. Nu dacht ze er ineens aan, hoe dikwijls vadertje tegen den jongen had gemopperd, omdat hij Jako, zoo heette het paard, had vergeten te borstelen. Haar gedachten dwaalden af naar het groote huis in Indië, naar de plantage en de koelies en ze schrok, toen César haar bij de hand nam en meetrok naar buiten.

"Nu zul je eens wat zien, Ris. Mama gaat rijden'"

De pikeur leidde een zwarten hengst in de manege.

Ze zag hoe tante Helen den voet in den stijgbeugel zette, zich, licht als een veer, in het zadel hief, Rizzi en Ce es klapten in de handen toen mevrouw van Maren een ronde galoppeerde.

"Nu wij, nu wij, mammie'" Het paard hield stil en de pikeur tilde eerst César op, En wéér ging het in draf rond, doch nu met den jongen vóór op het zadel.

"Tante, tante, mag Rizzi ook?" riep de kleine meid.

Juffrouw Henns lachte om de opgewondenheid van de dreumes. Toen het paard met zijn dubbelen last in allerlei tempo's had geloopen, was het haar beurt. Hè, toch wel even vreemd in je buik, als die man je zoo hoog optilde. En wat leek alles nu klein onder je. Zoo zouden de vogels zich zeker ook voelen, wanneer ze hoog in de lucht vlogen, dacht ze. Haar korte beentjes pasten lang niet op den forschen rug van het paard, maar tante had haar goed vast en voort ging het, eerst stapvoets en daarna langzaam in sukkeldraf. Nou, toch wel leuk, iederen keer als de paardenrug je een eind in de hoogte wipte. Cees vuurde het ros aan wat hij kon. Heerlijk was het. Als ze kon schrijven, zou ze direct aan vader- tje vragen, om ook zoo'n paard.

Na den rit keken ze nog wat rond in den stal, waar tante's paard stond en de kleine meid vroeg honderd-uit over het afwrijven en voederen. Ze wist heel zeker, dat

40

ze iederen dag lange tochten zou maken, wanneer ze een dame was.

Op die manier verstreek de eerste vacantiemorgen op genoegelijke wijze. Tal van andere pretjes beleef- den ze nog. Ze gingen mee naar de Haagsche IJsclub.

De kinderen natuurlijk op het krabbelbaantje, tot groote ergernis van Cees, die vond, dat hij vanwege zijn capaciteiten op de schaats bij de grooten hoorde.

Reed hij niet even goed als moeder en juffrouw Herms?

Mevrouw van Maren hield hem echter de verant- woording voor zijn nichtje voor oogen en ja, dat was toch ook weer een heele eer. Ze kon het al een heel klein beetje, hij kon het haar nog veel beter leeren.

Op de baan zag hij ook Mary van Houck. Verheugd riep hij: "Mary! Maryl Kijk eens, hier is mijn nichtje uit Indië! Is ze niet lief?"

Mary echter deed alsof ze niets hoorde. Nuffig stak ze haar neus in de lucht en reed snel een anderen kant uit. Zijn beste vriendinnetje wilde niets van hem weten.

Tranen van ergernis sprongen in zijn donkere oogen, zijn vuist balde zich en hij mompelde binnensmonds:

"Naar kind, ik hou' niet meer van je, ik hou' alleen van Ris." Eensklaps streelde een handje zijn wang en een lief stemmetje zei: "Huil niet, Ceesie, ze is stout, ik hou' heel de wereld van je." De armpjes maakten bij die woorden een wijdsch gebaar, om daarmede de onmete- lijkheid harer liefde aan te duiden. Nog een paar keer reden de kinderen dien middag elkaar voorbij, doch dan draaide Cees trotsch zijn hoofd den anderen kant uit. In zijn blanke jongensziel vormde zich een ern- stig voornemen. Hij en Rizzi zouden elkaar lief hebben, bun leven lang. Wanneer andere menschen een van hen verdriet durfde doen, zouden ze elkaar troosten.

's Avonds, toen Rizzi al naar bed en juffrouw Herms

41

(25)

uit was, klom hij op zijn moeders schoot. Dat was hun eigen halfuurtje, zooals moeder dat noemde. Als kleine jongen van twee jaar was dat zijn gewoonte, waarvan ze nimmer afweken. 's Winters schemerden ze bij het haardvuur in moeders boudoir en 's zomers was het de tuinkamer. De zachte, melodieuse stem van mevrouw van Maren vertelde hem dan van zijn vader, die zoo vroeg van hem was heengegaan. Ze vertelde haar zoontje uit het leven van haar man, zijn reizen over heel de wereld en van zijn dienstjaren bij de artillerie.

Zoo hield ze de herinnering aan zijn vader levendig in het hart van haar kind, en in die mate waren haar ver.

halen suggestief, dat op een keer de jongen diep zuchtte en zei: ,,0, mammie, nu was het net alsof papa binnen.

kwam." Dien avond vertelde Cees van zijn ontmoeting op de ijsclub. De heele geschiedenis was hem eigenlijk niet erg duidelijk, maar hij voelde toch verband tus.

schen het niet komen van moeders kennissen en het zijn van Rizzi hier.

Mevrouw van Maren luisterde met pijn in het hart naar haar jongen. Ze moest het hem toch maar vertel.

len. Met juffrouw Herms had ze het voor en tegen hier.

van overwogen en het slot was geweest, dat de gou.

vernante adviseerde, Cees niet langer in het onzekere te laten. Volgens haar zou het meer kwaad kunnen, hem zijn eigen conclusie te laten trekken. Hij was een ver- standig kind en zou zeker niet rusten alvorens hij het naadje van de kous wist.

Mevrouw van Maren had echter bezwaren gehad, doch op dien a vond, met het kind op haar schoot, be.

sloot ze om den raad van juffrouw Herms op te volgen.

Zoodra zijn stem zweeg, begon ze:

"Cees, moeder weet, dat je een verstandige vent bent. Daar, waar jij vanmiddag op het ijs om hebt ge-

2

huild, was ook de reden van mammie' s verdriet. Ik ga je daarom vertellen, waarom Mary en tante Lilly en de anderen ons dat aandoen. Zooals je weet, is Rizzi's vader de broer van mammie. Nog vóór dat je gebo- ren werd, vertrok oom naar Indië en trouwde daar met een dame uit de streekj dat was een dame met een bruine gelaatskleur .... f t

"Anders dan wij?" viel hij zijn moeder in de rede,

"net als Ris?"

Ja wel biJ'na net zoo. Dat beviel echter den ken·

If ,

nissen en familie van oom Harry niet, die hielden niet van Indische menschen. Om die reden wilden ze weinig of niets met hem te maken hebben. Alleen mammie bleef zijn trouwe vriendin en papa, toen hij leefde, zijn vriend." Mevrouw van Maren slikte haar opkomende tranen weg. "Lieve man, ft dacht ze, "als jij er nog was, hoe ontzaglijk veel makkelijker zou mijn taak mij val·

I en .... f t

"En verder, mama?" kwam Cees, toen zijn moeder ophield.

"En verder? Verder werd Rizzi geboren, ook zoo bruin als haar Indische moeder, welke spoedig daarna stierf. Oom had daar heel veel verdriet van, net als wij om vader hebben. Maar oom houdt veel van zijn doch- tertje en opdat ze een goede opvoeding zal krijgen en alles leeren wat een meisje later behoeft te weten, stuurde hij haar bij ons. Doch evenals van haar mammie is ook haar huidje bruin en tante Lilly en oom Max en de anderen houden nu eenmaal niet van Indische men- schen. 't Is heel dom en moedertje weet, dat binnen korten tijd hun oogen zullen geopend worden. Dan zullen ze de dwaasheid er van inzien en berouw heb- b ..

en.

Diep in gedachten staarde César in het flikkerende 43

(26)

vuur. "Hè, mammie, en ik vind Rizzi zoo mooi; jij niet?"

Een weemoedig lachje omvleugelde den mond van de moeder. "Ik ook, mijn jongen. Vergeet echter niet, dat het er bij de menschen in de eerste plaats op aan komt, of men een blank hart heeft. De huidskleur is maar bijzaak. Wanneer je dat voor oogen houdt streef je

me~

in de goede richting. Kleine Ris is zich g;lukkig nog met bewust van de boosheid der menschen en laten jij en ik er voor zorgen, dat ze haar zieltje niet treffen."

Samen zaten ze nog een poos zwijgend neer totdat het klokje van gehoorzaamheid zijn

waarsch~wende

stem liet hooren.

"En nu is het tijd, lieveling. Moeder gaat je vanavond naar bed brengen."

Hand in hand liepen moeder en zoon naar boven.

Geruischloos keken ze om den hoek van de deur naar het slapende meisje. Haar gitzwarte lokken lagen ver- spreid o.~ het sn~euwwitte kussen. Haar wangetjes wa- ren gelIjk bloeIende rozen. Een knuistje hield een groote teddybeer tegen haar borstje gedrukt.

"Wat is ze snoezig, hè, mams?"

De moeder knikte van ja. Toen gingen ze naar César' s kamer.

DERDE HOOFDSTUK.

Twee dagen vóór Kerstmis viel de regen in stroomen neer. De kinderen verveelden zich dien ochtend, on- danks dat juffrouw Herms verschillende spelletjes ver- zon, om hen af te leiden. 't Was ook een heele teleur- stelling toen ze den ochtend tevoren ontwaakt waren en de smeltende sneeuw in den tuin hadden gezien.

Het ijs in den vijver was ook al voor meer dan de helft gesmolten geweest en vandaag had alles een nog treu- riger aanblik. Net of al die dorre takken nog huilden ook. Er was natuurlijk geen sprake van buiten spelen. Ze hadden toen maar César's rails in elkaar gezet en zich vermaakt met stationschef je spelen. Heel gauw echter was daarvan de aardigheid af. Juffrouw Herms stelde vervolgens voor, om blindemannetje te spelen.

maar César had zich een dikken buil aan de deurknop gestooten, waarop hij het op een brullen had gezet van je welstel Nu zaten ze naast elkander in de venster- bank en drukten hun neuzen tot ronde plakkaatjes tegen de ruiten.

Of die regen nooit ophield? En de lucht was zoo grijs als vuil slootwater. Vanmiddag zou het wat anders zijn, dan zou die nare regen geen inbreuk maken op hun vroolijkheid. Lekker droog en warm zouden ze in de

45

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor 't uiterlijk bleef alles 't zelfde, alleen werd hun verloving in den familiekring, met een be- scheiden feestje, herdacht en kwam Gonne op meer

en staarten voorwaarts, naar het spoorwegstation. Van der Made was weer een interessante h6tel- herinnering rijker en een paar vrienden, goede beste menschen, armer. Zoo

met eenige vriendjes te kijken en te praten. Zij hadden 't natuurlijk over de school. zamerhand witte kinderen en slaven van den Witten Heer.. 't Was bijna

Toen Biroeang terug kwam met Sim op zijn rug, en Ketjil en Timon elk aan een kant, hoorden ze dat klaaglijk gemiauw, ze begre- pen, dat Matjan in gevaar was en haastten zich naar

Wij gaan onszelf verzwijgend door het leven, maar als Uw stille hand de gamelang speelt beeft uit dit hart, om breed U toe te zweven, het heimwee naar Uw stem, die eeuwig

Deze film is beschikbaar gesteld door het KITL V, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV.. Dit

Deze film is beschikbaar gesteld door het KITLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV.. Dit

Vroeger had hij vader nog gehad - nu eerst merkte hij welk een steun hij nog bezat in den zonderlingen, eenzamen, menschenschuwen man, maar nu was vader dood,