• No results found

SHELF NUMBER

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "SHELF NUMBER"

Copied!
157
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

• •

MMETA 0960 SHELF NUMBER MICROFORM.-

.

Deze film is beschikbaar gesteld door het KITLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, die t men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men schriftelijk aan te vragen.

This film is supplied hy the KITL V only on condition that neither it nor part of it is further reproduced without first obtaining the permission of the KITL V which reserves the right to make a charge for such reproduction. If the material filmed is itseif in copyright, the permission of the owners of that copyright will also he requiredfor such reproduction.

Application for permission to reproduce should he

made in writing, giving details of the proposed

reproduction.

(2)
(3)
(4)

SCHIPPER WILLAERT

(5)

W. L.

&

J. BRUSSE'S

UITGEVERSMAATSCHAPPIJ N.V.

ROTTERDAM MCMXXXIII

DOOR P. VERHOOG

SC IPPER WILLAERT

Met medewerking van de Vereeniging N ederlandsch Historisch Scheepvaartmuseum te Amsterdam werden de beide foto's die voor het omslag dienden, naar een in het museum aanwezig model van een fluijtschip opgenomen.

Van denzelfden schrijver zijn mede verschenen:

Op Bruisende Golven. Een roman van de Zee. Derde druk.

Onder de Tropenzon. Een zeeverhaal. Tweede druk.

Avonturen van de Zee.

Zijn laatste Reis. Tooneelspel van de Zee.

Van Havens en Zeeën.

(6)

AAN MIJN VROUW

Maïs les merveilles propres à la

mer .... : la présence de l'horizon pur, la naissance et l'effacement d'une voile, l'émotion du détachement de la terre, Ie commencement des péril , Ie

seuil étincelant des contrées inconnues ...

Paul Valéry.

(7)

... dat wij opgehouden hebben deze soort van mannen te begrijpen.

Busken Huet.

Al treden enkele historische personen als nevenfiguren op, de hoofdkarakters zijn geheel gefingeerd, evenals de loop van het verhaal: een Odyssee van het ras, waaruit wij Ne- derlanders zijn voortgesproten, doch geschiedkundig-on- persoonlijk als het Graf van den Onbekenden Soldaat. Zoo- doende konikhet beschikbare materiaal naar hartelust aan- wenden.

Van verantwoordende annotaties hebikafgezien: deze zou- den waarschijnlijk meer ruimte en tijd gekost hebben dan de tekst zelve. Want waar de Middeleeuwen ons vaak zoo vaag schijnen door afstand, daar liggen de gegevens over de Zeventiende Eeuw voor het oprapen. Uit de algemeene literatuur en uit reisbeschrijvingen van die dagen, en van een gloed van museum-paraphernalia, verwerkte ik wat na lang lezen en kijken beklijfd bleek. Niet het minst putte ik uit de aandachtige beschouwing van schilderijen, gra- vures, prenten, scheepsmodellen, en vitrines met duizend- en-een voorwerp.

Bij het doorléven van de gebeurtenissen, was het mij on- mogelijk de sprekende personen hedendaagsche omgangs- taal in den mond te leggen. Uiteraard zijn woordkeuze en syntaxis der dialogen, zelfs gansche brokstukken van zin- nen, ontleend aan de literatuur van dat tijdvak.

Het verhaal vangt aan in 1641. V.

7

(8)

I

S

CHERP bij den wind stoof het adviesjacht Ouwer- kerck als een groote blanke vogel over het Y. In het felle zonnelicht blikkerde de vergulde leeuwenkop op den voorsteven, fier boven de murmeling van wit schuim, dat opstoeide voor den ronden boeg en omtuimelend voort- kolkte langs het neergedompelde lijzwaard. Plomp in hun wijde broeken, maar de mouwen omgeslagen, en de wollen oorlammen leutig achterover, stond het bootsvolk klaar bij schooten en brassen: 't mocht noodig zijn om plots overstag te gaan. Maar 't bleek overbodig, al krielde het Y van de schepen. In één bezeijlden koers kon de stuerman 't maken, even afhoudend voor een zwaar beladen galjoot met spriet- zeijl-tuig, tusschen een lompe vrachtbuijs en een Noortsche deelhaelder met deklast planken door, en rakelings voor den ankerkabel van een lange Fransche galeij over. Ze zagen er volk naar het snavelvormig voorschip jompen, om te zien of 't vrijliep, en op de platte lage kampanje, onder de franje van de vierkante zonnetent die er als een baldakijn overheen schermde, stond de vreemde comman- deur driftig zijn zwarte knevels op te strijken over dat on- besuisde zeijlen van dien Hollander.

Naast den kaapstander op het kleine halfdek van het jacht, met zijn rug naar de gouden caryatiden die ter weerszij van de kajuitsdeur de versierde knollijst van het ópglooiende kampanjedekje torsten, stond Anthony Willaert. Schipper van het fluijtschip De Adelaer, dat bij Texel zeijlree lag voor een reis naar Batavia,was hij als passagier meegekomen om nog enkele zaken te regelen, en de laatste instructies 9

(9)

van de Kamer van Amsterdam in ontvangst te nemen.

Naar het wijde vizioen dat openbloeide tusschen het strak- ke blauw van den hemel en de geelgroene kabbeling van het water, staarden zijn gretige oogen.

Als in een waas van zomerlicht verrezen er de torens van de wereldstad achter de dubbele rij bruin geteerde palen en dukdalven, die uitgeperkt in havenvierkanten den Buijten- kant omzoomden. Van de grauwe scheepstimmerwervenin het Oosten, tot de steile zaagmolens achter de Haarlemmer- dijk in het Westen, drong het saam tot een compacte massa roode en grijze muursteen, front naast front, de rijen smalle trapgevels afgewisseld door enorme vier-verdieping-blok- ken van pakhuizen en zeemagazijnen, slechts onderbroken door de stadwaarts insnijdende binnenhavens. Boven de huizenreeks uit torens en koepels zonder tal, vanaf de slanke Monckelbaen, de kort-proppige gekanteelde Scray- hoeck Tooren en de cylindrische Harinck Packerije op den voorgrond, tot den wijden boog van St. Anthonis Poort, Zuijderkerck, Reguliers Tooren, Oudekerck, Jantoom- poort, Noorderkerek, Bickers Tooren en Haerlemmer Poort. Boven alles uit, slank-vierkant, met inspringende geledingen tot de keizerskroon in top, de toren van de Westerkerck. Eén vorm hadden de meeste torens, de zwie- rige donkerblauwe uikoepel-spits van Hendriek de Keij- ser, die 't had verstaan om nieuw karakter te beitelen in de physionomie van de hoofdstad.

Alsof 't voor de laatste maal was slurpten Willaert's oogen den aanblik in. Ha! dat was Amsterdam, zijn stad, hun aller stad, het wonder van de waereld, waar de andere naties naar scheeloogden van afgunst, waar niets onmoge- 10

lijk scheen: binnen de halve eeuw bijna verdriedubbeld in zielental; beurs en bank, stapelhuis en scheepswerf voor Europa!

Langs het al, achter de vroolijke witte wipdakjes der val- bruggen, aan bruine palen, aan langgerekte steigers en kaden woelde het scheepvaart-gedoe, witte en bruine zeij- len, dwarse raas aan spichtige stengen, stram gestrek van wanten en stagen. Dat waren fluijten en pinassen voor de verre reizen naar Indië en Amerika, dat waren visscher- mans buijzen - ronde romp naast romp in de laag, met de smalle razeijlen uitfladderend op de wind te drogen, dat waren baenzen, evers en galjoten, koorenschepen, sout- haelders en deelhaelders, Bordeusvaerders en Levant- sehepen.

Dicht naar de verschansing trad Willaert, en zijn hand om- klemde pezig het potdeksel van de reeling. Dat was mooi, dat was mooi! Hij telde de uren die hem restten. Hij snoof de geuren op die de Westenbries meevoerde, geur van hooi op 't land, vermengd met reuk van teer en versch gezaagd harsig hout, verdringend de zilte vischlucht boven 't water.

Zangerige kreten woeijen aan, en van verre klepperden lustige hamer-roffels van de werven op Kattenburg en Bickers Eijland, begeleid door het doffe kloppen van de breeuwers. Dat raasde, dat werkte, dat dolde maar door, eiken dag opnieuw. Je kon de bodems tellen die op stapel stonden met de planken-ronding groeiend om het spanten- geraamte. En nauw was er een romp afgeloopen, of een nieuwe kiel werd op de hellingblokken in elkaar geram- meid. Onder de zware talie van een schuin-omhoog ste- kende mastbok-balk, gewerveld als een graat met dwars- 11

(10)

treden voor de toetuijgers, lag een nieuwe driedekker, spe- ciaal schip voor den oorlog gebouwd. Daarnaast nog een, met de ondermasten al in, de wanten overgelegd: ze waren bezig met ophijschen van de marsen. Een oude pinas was door middel van windassen op zij gekrengd, zijn op-en- neer gekaaide raas schuin over den wal, de kielbalk boven water en onder de bolle ronding van de buik waren breeu-

, .

wers op een vlotje doende om de bodemnaden dicht te kalfaten.

Het Tolhuijs, uitgebouwd op de buitenste palenrij, was nu dwars. De bootsluij werden klaar-bij-de-vallen gecomman- deerd. Dicht onder de houten Stads Herbergh, eveneens op palen in het water, liet de stuerman het jacht een oogenblik oploeven om de vaart eruit te halen. Toen piepten de blok- schijven der vallen, en wapperend warrelde het dunne doek als een witte wolk omlaag, bijeengebundeld door de rap inpalmende knuisten. Langszij van het buitenste paalwerk deinsde de Ouwerkerck, terwijl de omgeworpen bochten nieuw henneptouw krakend hielden. Vlak achter een oude Vlaemsche karveel, aftandsch kort model, met zijn smallen boeg en breed achtereind als een groote wig, en zware berg- houten onder de door de huid stekende dekbalken, lagen ze vastgemeerd.

Na een haastig afscheid aan boord, was Willaert de eerste die over de smalle loopplank op de steiger stapte. Achter hem aan sjouwde een der bootsluij zijn koffer, een kleine smalle scheepskist, die hij, het hoofd opzij, over één schou- der droeg. Meteen sprongen er kerels en lanterfanters toe.

- Een goede harreberg, sinjeur! schreeuwde een met een plat-ronde karpoetsmuts op.

12

- Hemden of kleeren te wasschen? bood een kaalhoofdige grijsaard aan, zijn gescheurden vilthoed beleefd in de hand.

- Opzij ouwe lampoot, krombien! maakte een jonge bengel ruimbaan. Hierheen, schipper!

- Een dienaar van noode, mijn Heer?

- Vervarsching uit de Duijvekater: brood, vleisch, ham, Lonsbier, Sekt, Delewijn, alles goeiekoop!

Maar hij schudde driftig van neen, en toen ze begeerig op- dringend achter hem aan drentelden, wendde hij zich een oogenblik om.

- Loopt voor den duivel, rabbauweh!

En zijn blauwe oogen kregen een harde uitdrukking, als van iemand die gewend is kort te waarschuwen.

Ze dropen af. Tot den varensgezel, die zijn koffer droeg, baste hij:

- Breng dat naer De Swaen in de Nes, en vraag om dezelfde kamer die iker verleden maend betrok.

Over het pulver-droge steiger-plankier, riekend naar bruine teer, stapte hij stadwaarts. Een hand aan het gevest van zijn langen scheepsdegen, metde rechter vastdrukkend den bree- den rand van zijn vilthoed onder de witte pluim, dan schik- kend zijn platte kantkraag, liep hij met lange, vaste schreden.

Zijn zilveren schoengespen blonken. De zon, al hoog boven de rietlanden, zette huizen en schepen als in een damp van hitte. Maar de Westenbries bracht koelte: dat beloofde lafe- nis voor na den middag, als de wind ten minste niet ging liggen op 't heetst van den dag. Bij de Stads Herbergh wei- felde hij, dorstig, keek door de open deur of er bekenden aanzaten: een roemer Rijnsche wijn zou smaken. Hij zag slechts een paar bejaarde burgers in zwarte lakensche 13

(11)

kleeren rond de middentafel van donker eikenhout. Wat zou hij hier zijn tijd verbeuzelen.

Recht toe op de rij nieuwe trapgevels ging hij het krakende steiger-pad ten einde. De wipbrug bonsde en de kettingen rammelden, toen hij over den kippenloop langzaam óp, en weer àf op een sukkeldraf draafde.

De Buijtenkant was één-en-al roering en bedrijvigheid.

Sleetjes en mallejans sleepten koopwaar af en aan, bolde- rend over de kleine koppige keibulten. Zeevolk, dragers, visschers, voerlieden, deftige poorters, klerken, delvers en hannekemaaiers die hier hun neus vol frisschen wind kwa- men halen, patriotten, Walen, Britten, Fransoozen, dat war- relde bont door elkaar. Breedgerande vilthoeden, wollen mutsen, fulpen baretten waarover gekleurde pluimen golf- den, sierlijke gespschoenen, klotsende holsblokken, hooge leeren zeelaarzen, afgezakte kousen van blauwe wol en glanzend nieuwe van grijze zijde. Maar algemeen de pof- broeken, en de wijd uitstaande wambuizen. Een eerwaar- dige grijsbaard, met steile cylindrische leeren hoed, liep nog gedoken in een hooge rolronde Spaansche plooitjes- kraag, als een kip met zijn kopin de veeren, wars van alle gemakkelijke nieuwigheid zooals de platte kantkragen der laatste jaren gebracht hadden. Langs den waterkant lagen stapels koopwaar gespreid: tonnetjes boter, leggers wijn, kwarteelen bier, pijpen en okshoofden, pakken stokvisch, kinnetjes haring, goudgele stapels kaas, baalwerk en kisten van allerhand formaat. En de sprietboomen zwaaiden maar door, last na last, de staggenaars onder de raas wipperden hoekig heen en terug van scheepsruim naar kaai, de blauw- hoeden en de klapmutsen zwoegden zweetend bij het dóór- 14

mannen van kleingoed, lossend en ladend, aansleepend vanuit de stadspakhuizen, of afleverend aan wal.

Naast de vischmarkt hobbelde een dubbele laag lompe, overnaadsche buijzen op de deining in het water. Het vischwant en de smalle razeijlen hingen te drogen in de zon. Visscherlui in wijde kapwammesen van roode of zwarte baai waggelden op hooge leeren laarzen rond de uitgestalde waar, schreeuwend en aanprijzend. Hier was het vrouwvolk op de been, duimend in schelvisch en kabel- jauw, wegend de tongen en de schollen in de hand. Voor- zichtig over de van schubben en grom glibberige keien, tusschen planken en oJnanden door, schuifelden de voetjes onzichtbaar onder de dompe rokkenstolp, waarboven kar- mijnroode, en mosgroene, en hemelsblauwe jakken, in- gesnoerd om 't middel. De lage donkere vilthoeden der joffers hadden den breeden neergeslagen rand boven platte witte halskraag, die lag als een eng manteltje om de schou- ders, boven de ballonmouwen van het jak, en den opge- slagen vlieger. Teenen hengselmanden bungelend aan den arm, deden dienstmaagden en burgeressen hier hun in- koopen.

Bij het Water, de monding van de afgedamde Amstel-rivier, sloeg Willaert rechtsaf, in de richting van Den Dam. Hier klopte het hart van de wereldstad. Het straatrumoer gromde aan over de keien, joelende kwajongens, hotsende karren, jakkerende wagenboeven. Kapitaal huis stond naast huis, onder de luifels meest uithangborden der neringdoenden:

versche bollen en hylikmakers, flesschen en roemers, tapij- ten en goudleer, kannen en kandelaars, tinnen kroezen, borden en betielen, Delftsch blauwen majolica's, wapens, 15

(12)

schoenen, Haarlemsch linnen, Leijdsche lakens, zijde en satijn, 't was een lust voor het oog in de smalle uitstalkasten, achter de kleine ruitjes der kruisramen, en het glas-in-Iood van de bovenvensters. Kooplui met gevogelte en manden citroenen leurden langs de stoepen, staken brutaal hun kop tusschen de rood-met-wit schuins geblokte blinden, waar een venster openstond vanwege de warmte. Een knokig- magere marskramer slofte voorbij, kromgebukt onder zijn langwerpigen korf aan touwen om 't lijf, zijn vuile bloote beenen in plompe schoenen vol gaten. Een bedelwijfin vuurroode rok, piekerige haren wild van onder haar kap, strompelde naast een morsigen eenpoot in lompen, hinkend op zijn krukje. Overal wandelend volk, in zware, solide kleeding van pofbroeken en wambuizen met veel kleine knoopjes, maar nuffig-wit de platte kantkragen en de lub- ben aan de mouwen.

In het Water, midden tusschen de schuiten, een bagger- molen, bezig met uitdiepen van de graft. Gespierde armen wielden haal over haal aan het reusachtige spakenrad als van een overtoom. De kettingen van den jacobsladder, met de kleine modderemmers, knerpten schril.

Genietend van het aan-wal-zijn oogde Willaert langs de huizen omhoog. Boven stoepen en luifels verrezen versch- rood van fleurige baksteen de gevels, want de oude huizen meest voor de vlakte gegooid, vervangen door nieuwe bouwsels: een vierkante voet gronds deed hier opgeld!

Horizontale strooken zandsteen, hoekblokken, guirlanden en cartouches vroolijkten de muren op, naast bontgeverfde blinden, en muurankers als twee gekruiste pijlen tusschen krulsmeedwerk. Enkele gebouwen hadden een voluten- 16

top, opgeluisterd met vazen en obelisken als snuisteringen op kastjes, maar de smalle trapgevels domineerden. Zelfs oudere woningen, nog met Gothische rozet-traceering in korfbogen boven de vensters, hadden al die specifiek-Hol- landsche kittig optrippelende trapjes-top. Wat een stad, wat een weelde, gloednieuw van top tot teen. En het warrelde Willaert heel even door zijn kop dat het jammer was om zoo spoedig weer uit te varen: je wist wel wanneer je ging, nooit wanneer je terugkwam.

Het ijle bronzen geklingel van de carillons herinnerde hem aan den tijd. Elf donkere, zwaar na-brommende klepel- galmen telde hij. Dat dacht hij al, zoo te zien aan de zon.

Als hij vanmiddag eens zijn opwachting maakte bij de Heeren, en nu meteen naar de herberg kuierde om zich te verfrisschen. Juist wilde hij de Nieuwebrugh oploopen, toen hem te binnen schoot dat hij nog een graedboog zou koopen, liefst een omgekeerde, een Engelschen Davis- boog. Als hij eens ging neuzen bij Jacobus Robijn, die was beter gesorteerd dan Goedenbergen, de boekverkooper op 't Water.

In de Nieuwebrugh Steegh hing het uithangbord van Ja- cobus Robijn, met veel groen en blauw een man in boots- manskIeeren die met een jacobsstaf stond te schieten naar een omstraald hemellicht, en daarboven met krulletters:

"Verkoopt Alderhand Stuijrmans Gereetschap".

't Was er benauwd en donker onder de lage balken-zolde- ring, achter de kleine ruitjes, waardoorheen diffuus licht vanuit de smalle straat gedempt binnenviel. Zoo uit 't helle licht vandaan kon-je eerst niets zien. Straatrumoer tierde er binnen. 't Rook er muf, als in een koffer vol oude boeken.

2 17

(13)

- Kee! Schipper WiUaert! Hoe vaert ge?

Jacobus Robijn, verschrompeld mannetje met een bril op de punt van zijn neus, stak een hand uit ter begroeting. Toen hoorde Willaert achter in den winkel zijn naam noemen, zag daar nog meer bezoekers: bij een tafe1-op-schragen vol globes en passers en zandloopers zaten drie mannen, ook zeevolk aan de koppen te oordeelen. En, wat was dat! zag hij goed ...

- Ken jij je zeevader nog, Anthony?

- Schipper van Gureurn, waerachtig!

't Was een stoere zestiger, massief gebouwd, met waterig- fletse oogen en een enormen neusbochel, iets neerslachtig- vrooms in de afhangende mondhoeken, en door zijn slor- dige kleedij zonder halskraag, en grijzende baardruigte één-en-al contrast met de verzorgde blonde puntbaard en het pralende linnen van Willaert.

't Leek Willaert opeens of de tijd vijftien jaren terugsprong, toen hij als jongen van zeventien zijn eerste reis meemaakte met opperstuerman Henrick van Gurcum, op de Oran- gienboom, een galjoot of quelpaert gelijk men toen zei.

Dat waren harde jaren onder harde leiding geweest. Hij zag zich weer als lansje bij het schrijfwerk in de kajuit, bruik- baar bij het opstellen van allerlei correspondentie, omdat hij immers op de Fransche school was geweest en wat broddel- Latijn had geleerd. Ook bruikbaar bij de navigatie, omdat hij tevoren theorie-les in Zeevaert-konst had genoten bij Pieter Dierickx, die zelf een leerling van dominee Plancius was. En stuerman Henrick leerde hem toen de praktijk van 't piloten-vak: hoeken meten met den jacobsstaf, middag- breedte nemen van de zon, looden, koersen koppelen, vaart 18

schatten op den tel of met een 10gschuitje. Stuerman Hen- rick had toen al verklaard dat Petrus Plancius' methode van Havenvinding, om zonder lengte en uitsluitend door mid- del van breedte en variatie een haven te bezeijlen, pruts- werk was. En hij had met Gemma Frisius voorspeld dat zeevaartkonst in de toekomst zou geschieden met behulp van goede uurwerken, wijl tijdverschil gelijk was aan leng- teverschil. Ook al verzocht Willem Blaeu nog steeds om zooveel mogelijk zon- en maan-eclipsen waar te nemen voor de lengtebepaling. In zijn gedachten zag Willaert den major-piloot van Gurcum weer voor zich zooals hij toen was: breed, oer-sterk, vastberaden, eerlijk, streng, hard- vochtig, dwepend-vroom, ongelooflijk dapper. Een opper- stuerman die aan boord overtreders van de Ordonnantie liever't vel van hun rug liet laarzen met dik touw, dan zoet- sappig britsen met een dunne handdagge van achttien- garenslijn. Maar die zichzelf evenmin spaarde, nauwgezet tot 't laatst op zijn post bleef, en als een duivel vocht tegen Duijnkerkers, Spanjolen, Mooren of Sieneezen om 't even, naar gelang hem bevolen was. Weinig slapend, matig bij spijs en drank, besteedde hij zijn vrije uren aan bidden en Bijbel-lezen. Nog hoorde Willaert hem uren-lang halfluid lezen in een leeren zakbijbel die hij nacht en dag bij zich droeg, woord na woord als het ware uitspellend met pre- velende lippen. En toch, ondanks zijn dapperheid en zijn vrome plichtsbetrachting, had van Gurcum nooit verdere promotie gemaakt. Laatstelijk had de bekwame navigateur, een man uit duizend, als halfwaeck gevaren op korte reizen, op Geldersche samoreuzen van de binnenvaart, en op aeken en overlanders die wijn van Keulen haalden. Misschien te

19

(14)

stug, te eerlijk, weinig kunnende plooien of stroopsmeren.

In ieder geval: zonder geluk vaart niemand wel. En zonder afgunst zag hij nu hoe een veel jongere makker het com- mando over een nobel zeeschip had gekregen: 't was alles Gods besluit.

- Je gaet met De Adelaer uit, heb ik vernomen?

Willaert vertelde bizonderheden, voor zoover hij mocht en wilde. Hij had een uitvracht bestaande uit lakens, lijnwaad, dongrij, aardewerk, ijzer, staal, slechte messen en snuis- teringen voor den ruilhandel, en een partij vaatjes wijntint, waarnaar de Japanders zoo graag waren. Totaal cargazoen ruim dertig duzend guldens.

De anderen waren geheel oor. Naast van Gurcum zat een Zeeuwsche schipper van Vlissingen, Michiel de Ruijter, een donkere kort-gedrongen man, met oogen als kolen vuur. Hij sprak geen woord, luisterde maar wat de anderen zeiden, zat schijnbaar dood-rustig met zijn handen op de stoelleuningen. Slechts zijn wenkbrauwen bewogen, en als iets hem belang inboezemde was 't soms of zijn eene oog heel even loensde. Hij was in Oostinje niet bekend, voer momenteel op de Afrikaansche kust en West Indië, was vroeger ook ter walvischvaart geweest. De derde man was een goedlachsche oude heer, met spierwit haar en een rood rimpelgezicht, een gegoed burger aan zijn kostbaren hals- kraag en de fijne zwarte stof van zijn kleeding te oordeelen.

Hij heette Gertit de Veer, had lang geleden ook gevaren) en zelfs de beruchte overwintering op Nova Sembla met Willem Barentsz en de Rijp bijgewoond, waarover hij na- derhand een veel gelezen boekske geschreven had.

Ze voeren de wereld rond.

20

Jacobus Robijn stond er handen-wrijvend bij: dat werd een goeie dag, hij zou best wat slijten.

- Bijlo! Ik vergeet te schenken! kraakte zijn stem er- tusschen.

- Vriendelijk gevraegd, lachte Willaert, laet vloeien wat ge in 't vat hebt, we versmachten.

Uit het achterhuis terug kwam de boekverkooper met gla- zen en een slanke Frankische oorkan, die hij vol bier had getapt. En toen de kelen weer vochtig waren, bracht de Veer het gesprek op zijn stokpaardje: de Noordoostelijke doorvaart, om Moscovia en Tartarye heen.

Henrick van Gurcum vertelde met zijn langzame, eenvou- dige stem dat hij overtuigd was van 't bestaan van dien zee- weg. In Japan had hij indertijd harpoenen gezien, afkom- stig uit walvisschen daar in de buurt gevangen, en die har- poenen had hij onmiddellijk herkend als te zijn van Hol- landsch maaksel. Dit bewees dat Azië niet verbonden was met Amerika. Ook had hij in Dezima vernomen hoe naar Choré, het groote eijland bewesten Japan, geregeld scheepjes uit Noord-Tartarije kwamen, en hoe daar in 't hooge Noor- den een openbare zee moest zijn.

Gerrit de Veer begon voor de zooveelste maal over de doorgestane ellende in het Behouden Huys op Nova Sem- hla. Terwijl hij opsneed over ijselijke gevechten met felle, verscheurende beren, twinkelde heel even het rechteroog van den Vlissingschen schipper. En toen -, Gereit kon 't niet laten, haalde hij het Nova-Sembla-verschijnsel op, hoe de zon daar veertien dagen te vroeg aan de kim was verschenen. Hij wist dat geleerde mathematicijns zooals Kepler bewezen hadden dat een dermate ongewone straal- 21

(15)

den b~slisten toon van den stuerman begon hij eindelijk bakzeJl te halen. Jacobus Robijn haalde onderwijl een versche k~n bier: 't was dorstig weer, en voor de ganzen was het ruet gebrouwen. Met zijn duim schraapte hij zich het zweet van zijn voorhoofd.

Willaert ~erd het gekakel beu, dat kon nog lang genoeg duren. HIJ rees op, vroeg om een Engelsche graedboog.

De boekverkooper kwam gedienstig met instrumenten.

Van planken en uit kasten, tusschen stapels boeken, atlas- s~n,en opgerolde zeekaarten vandaan, haalde hij langwer- pIg-platte en kubusvormige doozen van eikenhout of ma- honie: Uit zoo'n kubus-doosje haalde hij een koperen gra- d~n-ctrkel, omtrent een halven voet in middellijn, voor- zIen van spaken, en met een alhidade op het asje. Aan een ophangringetje liet hij het instrument bungelen aan zijn pink.

- Moet je altemet een accuraet astrolabium?

Willaert maakte een afwerend gebaar:

- Ga weg met dat ding! Aan mijn lijf geen catholycken.

- Goed zoo, viel van Gurcum hem bij. Met een catholicum meet je malkanderen de graeden bij handvollen toe.

- ~st,sst, suste de verkooper, ik heb nog andere waer.

UIt een soortgelijk kistje putte hij een instrument, ongeveer even groot, doch meer bolvormig door koperen bogen en cirkels.

- De halve zeesfeer van Coignet. Met meridiaen, declinatie- cirkel, vertikaa1cirkel, en grondplaat voor het azimuth.

Daar kunt ge nu letterlijk alles mee doen.

- En een lengtewijzer van Petrus Plancius in hetzelfde kist- je op de koop toe, hahaha, barstte Willaert uit, wijzend op 23 buiging niet mogelijk was, dat de theoreticus Robbert

Robbertsz botweg gezegd had: "beken uw ongelijk, gij hebt u vergist in 't tellen van de dagen". Trots alles kon hij bezweren dat zij trouw de zandloopers gekeerd, en ook aan het wentelen van den hemel rond de Poolstar angstig de zwarte etmalen geteld hadden, en dat niettemin op 24 J anu- ari, dat was twee weken te vroeg, de zon hun een eersten lichtglimp gebracht had na dien vreese1ijken Poolnacht.

Omdat niemand erop inging, gooide hij het gesprek over een anderen boeg, begon een lofrede op Amstelredam, waarmee allen instemden. Hij schatte het aantal varens- gezellen in de hoofdstad op rond honderd duizend, ver- deeld over twee duizend bodems. Vroeg men waarom de andere naties niet konden wedijveren met den Hollan- der, waarom Castiliaan en Portugees overal uitgesmeten werden, waarom zelfs de Brit het niet tegen ons kon bol- werken, dan kon hij gevoegelijk als oorzaak noemen den vaderlandschen koopmansgeest, zooals het beleid bij de keuze welk soort van schepen men moest bouwen. Het scheepsfatsoen, en de mannen die dit fatsoen kozen, hadden Holland groot gemaakt.

Hier viel van Gurcum hem in de rede:

- Neen, Godes hulpe heeft ons groot gemaekt. Onse den Heere welgevallige deugden, onse vroomheid, onse inge- togenheid, het varen met soo weinig volk, het nauw en sober behelpen in leeftocht, en de ons ingeboren zinde- lijkheid die de schepen langdurig maekt, dàt doet de Nederlandsche scheepvaert bloeien, enniet het scheeps- fatsoen.

Gerrit de Veer voerde tegen-argumenten aan, doch voor 22

(16)

een segmentvormig koperen plaatje waarin gebogen lijnen en cijfers waren gegraveerd. Man, hoepel op met die snor- repijperij!

_ Toen ik jaren geleê op De Vos voer, viel van Gurcum bij, hebben wij en ook die op De Kraan, na ingesteld onder- zoek bevonden dat de methode van het catholycken met soo'n lentewijzer gecombineerd onperfeet ende gansch fri- vool is.

_ Geef mijn een goede graedboog, en daarmee basta! werd Willaert ongeduldig.

- Zooals ge verkiest, plooide de winkelier.

Haastig toonde hij graedbogen, een Hollandsche of zooge- naamde jacobsstaf, bestaande uit een lange vierkante gra- den-lat waarbij vier schuifbare kruis-klossen van diverse lengte, en een Davis-graedboog of Engelsch kwadrant, met meer ingewikkeld latten-stelsel. Na eenig loven en bieden kocht Wi1laert een ebbenhouten Davis-boog. Contant be- talend met klinkende Spaensche matten, verzocht hij Ro- bijn om het instrument te laten bezorgen in De Swaen, liefst zoo spoedig mogelijk.

_ Moet je geen kostelijke boeken mee hebben? probeerde Robijn, de Thresoor der Zeevaert van Waghenaer ... Ael- bert Hendrieksz ... de oversetting van Wi1liam Bourne ...

of de laeste atlas van Blaeu?

_ Wat vraeg je mijn dat, als 't aers niet en is, baste Wi1laert.

Ik zou garen eens wat nieuws willen zien. De atlas van Blaeu heb je me verleden jaer verkoft, en wat de zeevaert- konst betreft hou ik me aan Peter de Medina, aan Zamorano en hun oversetter Martijn Brug, en aan onze landgenooten Gemma Frisius en Metius. De rest is voor de labbekakken.

24

Of dacht je soms dat het geld mijn op de rug groeit?

- Een rijke Oostinje-vaerder! smaalde Robijn.

Buiten klepelden de klokken het uur van den middag. Een manshooge vierkante staanklok in een hoek van den win- kel, pinkelde metalig. Onverwijld nam Willaert afscheid, en toen zij hem allemaal een voorspoedige reijs hadden ge- wenscht, toog hij andermaal de zonnige straat op.

Langs het Water was 't nog drukker dan tevoren. 't Wemel- de van volk. Stofwolken trokken óp in het heete zonlicht.

Even bleef hij wachten voor een vendel schutters, dat uit de nauwe straat aan d' overzij kwam aangolven, omstuwd door een drom joelende jongens en wijven. Het blauwe vaandel hoog geheven, en boven geglinster van kamhel- men en kurassen uit de schuin-opwaarts stekende helle- baarden en snaphanen op-schouder, rommelde dof het tromgeroffel over de brug en de gevels langs, rondzwen- kend in de richting van den Dam. Twee ton-ronde officie- ren, zeker kapiteijn en luitenant, hadden werk om den troep bij te houden: hun gezwollen buiken spanden onder de omsjerpte fulpen buizen, en hun schoenstrikken wap- perden koddig mee in de maat onder het flodderige stappen der dikke witte kuiten.

Met lange schreden tusschen de rumoerige menigte door, ellebogend en dringend, ging Willaert door de nauwe stra- ten van de oude stad, over de warmoes markt waar 't vol lag met rotte appels en groenteblaren, door den stank van de kokkelende vogelmarkt, en langs de kwalijk riekende vleeschhal in de voormalige Sint Pieterskerk. Even hier voorbij was zijn herberg.

't Was een hoog pand, met veel kleine ruitjes van gekleurd- 25

(17)

glas-in-Iood tusschen donkergroene blinden. Naast de lui- fel, die schermde over stoep en beneden-vensters, stak een uithangbord naar voren, beschilderd met een witte vogel, waarboven: "Van Ouds De Swaen". Aan het puntje van de lange stang hing nog een ijzeren, groen geverfde krans, bij wijze van lauwertak. Op een stuk plat dak, boven de deur van het zijpoortje, stond een duivenkot, half uitstekend boven de straat, en de blauwgrijze vogels klapwiekten in de lucht, of tripten roekoeënd op de vensterkozijnen. Op de arduinen stoep waren jongens bezig met klauwen om dui- ten, elkaar bekijvend onder het stuiteren om de beenen bikkelkootjes. Een oude vent met een cylindrische hooge hoed op, rookend uit een langgesteelde witte kleijpijp stond erbij te lachen, zijn zwarte spillebeenen wijd uiteen.

- Ik rae stoof! schreeuwde er een.

- Mis! Ik sel je!

_ Pas op! laet die Deen eerst deur, waarschuwde zijn mak- ker, doelend op Willaert.

- Scheer je weg, scherluin! dreigde deze.

En ze stoven op zij, bang voor zijn barsehen kop. Onder den ronden deurboog door trad hij in de koel-schemerige ge- lagkamer, van donker eiken met blauwe en bonte borden op rekken, en het dressoor beladen met zilveren fruit- schaal, bekerschroeven, groene en purperen kelken, fluiten en roemers. Een blozend dikke deerne, bezig om een paar gasten aan de bolpooten-tafel in het midden te bedienen, knikte hem hartelijk toe: hij was hier als kind in huis. De vreemdelingen goedendag wenschend liep hij rechtdoor naar het achterhuis, en beklom de vier krakende treden van de opkamer, die lag boven den kelder.

26

Een lang vertrek, huiskamer van den waard en zijn gezin.

Van alle kanten werd hij begroet. Voorop de dikke buik van Verburg, onder een opgeschort groezelig voorschoot, aan- schommelend tusschen roode kamizoolmouwen. Hij schurkte zich als een die in zijn sas is, en verschikte zijn naar voren sullende leeren geldtasch langs den buikriem weer naar zijn heup. Rondom zijn importantie een half do- zijn kinderen met appelroode wangen, de oudste een slank, blond maagdeke van een jaar of achttien, met mooie, por- celeijn-blauwe oogen.

- Al spoedig terug, sinjeur Willaert!

- Wel, dat en is niet veur lang. Morgen, uiterlijk overmor- gen keer ik terug nae Texel, en dan sie je mijn de eerste jaren niet weerom.

- Soo kort! dat is toch spijtig. Om 't even, je bint wellekom.

Eet en drink en slaep hier nae hartelust. Je koffer staet boven, in de groote voorkamer. Die was gelukkig niet bezet.

- En waer is moeder Verburg?

- Daer sit ze te blazen voor 't vier, want de koekepan kan men kwalijk loslaten.

Op de waardin aanstevenend merkte Willaert op:

- Altemaal welvaerend sie ik.

De waardin zat op een driehoekig krukje oor de zwart be- rookte schouw, bakte er pannekoeken in een steelpan van rood aardewerk, die ze liet rusten op een treeft boven het houtvuurtje. Daarachter hing een groote ijzeren dekselpot te dampen aan een haak. Zweetparels biggelden langs haar roode wangen. Haar oogen traanden: die schoorsteen trok slecht. Onder bereik van haar rechterarm op de groote 27

(18)

roode vloertegels stond een koperen ketel met beslag, een halve kop boter op een blauw gebloemd bordje, en een tinnen bedel hoog opgeladen met geelbruine koeken.

De kamer was tjokvol huisraad: twee tafels, een massieve pronkerige beeldenkast, een linnenpers, leeren armstoelen, steile stoelen met biezen zittingen, driepoot-krukjes, een bank, een kist met koper beslag, een vat, een broodmand, tinwerk, ijzeren pannen en ketels, kruiken en mandfles- schen. Tusschen twee stel bedstee-deurtjes in den langen muur stond een korfwieg op klossen, met de proper-witte gordijntjes toe. Aan de wit gekalkte muren, waarlangs in de schaduw-plekken de vlammen van de schouw flakkerende bleek-rosse vlakken vaagden, hingen olieverfportretten in breede lijst, een plat mandje, een teenen vogelkooi, en allerlei kleedingstukken.

Ter weerszij van de schouw een gesteelde beddepan van geel koper, een dikke schuimspaan, een roodkoperen doof- pot, een tang, een leeren blaasbalg, een houtmand, een ronde bezem. De lange middentafel stond gedekt met tin- nen borden en kroezen, een komijnekaas, een aangesneden ham, een schotel radijzen, een twaalf-ponds rond tarwe- brood, een stroopkan, een zoutvat.

_ Zou ik hier niet aansitten? wees Willaert op de tafel.

_ Dat mos' erbij kommen, lachte moeder Verburg. Na bo- ven, sinjeur, je kamer wacht.

_ Ik heb gekookte kreeft in de kelder, roemde de waard, daer bin je graeg na. Of lust je een kouwe kapoen? En wat sla, een ajuinken, en een snee of wat varsch brood, dat's Heeren-kost. En wat drink je daertoe? Je weet ik heb eêle drank: rooie Fransche wijn, witte wijn.

28

- Bij kreeft hoort Rijnsche wijn. En bewaer die kapoen tot vanavend.

- 500 je verkiest. An brengt het je terstond.

Moeder Verburg spoorde haar oudste dochter aan:

- Krijgt een ammelaken uit de kast! Of eerst een lampet water, met een suivere handdoek!

Op zijn kamer stonden de straatvensters open. Het zon- licht speelde naar binnen, zette het voorste deel van het eiken beschot in gouden gloor. Gekleurde lichtvlekken vielen door de bovenvensters heen op het tapijt.

Terwijl hij zich verfrischte met den natten handdoek, en zijn haren en baard glad streek, spreidde An het amme- laken, haalde tafelgerei uit een schrapra, en de spijzen van beneden. Haar vader kwam achteraan blazen met een zil- veren tuitkan wijn, en:

- Lust je, tast toe! 't sel je niet euvel opbreken.

Het water vloeide Willaert in den mond toen hij het rood van den doormidden gekloofden kreeft zag afsteken tegen het versche groen van de sla, en de twee halve citroenen.

Daartoe nog een schaal met fruit en noten, een rond versch wittebrood je, boter en zoetemelksche kaas. Verburg schonk hem een roemer boordevol, holde toen puffend en zweetend weer de trap af.

An,behaagziek, was blijven treuzelen.

- Eet er af mijn Heer. Getief je iets aers?

Geheel in gedachten had hij een langen teug wijn gezwol- gen, en gruizig happend van de voorgezette spijs, was hij vergeten dat zij nog in de kamer was.

- Dank je lieve kind, ik heb hier nae wensch.

- Ge kijkt soo alwaerig, bloosde ze.

29

(19)

_ Misschien omdat ik schielijk weer moet uitvaren, lachte hij.Toen ging ze maar, liet hem alleen.

Het straatrumoer tierde hinderlijk naar binnen. Verzadigd stond hij op, sloot de vensters, na even omlaag gekeken te hebben op de koppen der roezemoezende menigte. Naast het ledikant opende hij een smal zijvenster, dat uitkeek op een blinden kalkmuur over het poortslop. Zoo was 't rus- tiger.

Peinzend viel hij weer neer in den leeren armstoel bij tafel, voor 't eerst sedert weken alleen met zijn gedachten. En 't warrelde allegaar door zijn kop: De Adelaer bij Texel ...

als de wind maar niet kromp ... nog zoo laat in 't jaar, eind Augustus, en alleen, 't groote convooy bereids drie maan- den onderweg ... dertig bronzen stukken, en ruimschoots kruit en lood... zestig kloeke koppen... de nieuwe graedboog die hij vanmorgen gekocht had was zeker al be- zorgd, er stond een pakje in grauw papier op zijn koffer . poeh, wat was 't warm ... in de Oost was 't nog heeter . afscheid van Amstelredam ... hij moest nog naar den no- taris ook ... waartoe eigenlijk al die zorgen ... dat vrouw- tje in de Teerketelsteech, maar niet meer erheen, uit 't oog uit 't hart ... hij zou haar wat geld sturen ... weg met die melankolieke viezevazen... vrouwen hier en vrouwen daar, wat had je zoo aan 't leven, morgen was 't misschien afgeloopen, en de snollen gingen strijken met de duka- ten ... daarom niet getreurd, een nieuwe reijs geeft nieuwe avonturen, de wereld is groot, en rond sinds Martijn Be- haim ... en wie in 't schuitje zit vaart mee ... wat had hij al afgezwalkt in die vijftien jaren ... een ongemeene kerel 30

die Vlissingsche schipper daar bij Jacobus Robijn, die had meer in zijn mars dan hij liet blijken, vast wel een kwaje rakker om mee overhoop te liggen ... en die arme Henrick van Gurcum op lagerwal, zoo leek 't tenminste. . . door dat geklets van De Veer had hij niet eens gelegenheid ge- had om hartelijk met zijn ouwen zeevader te praten, 't ver- leden op te halen ... Plots kreeg hij een inval: zou 't te doen zijn om Henrick bij de Compagnie te recommandeeren, hem nog aan te monsteren voor deze reijs? Goede piloten waren schaarseh.

En steeds daarop zinnend trok hij de stad in, op weg naar zijn Principalen.

31

(20)

11

S

TAANDE voor de tafel, waar achter het rood-met- blauwe Perzische kleed de eerwaardige zwarthoeden gezeten waren, ontving Willaert zijn orders.

Hij moest alsnog vijftig busschieters en ander soldatenvolk meevoeren, ter versterking van het garnizoen te Batavia.

Overmorgen zeijlde het jacht Ouwerkerck terug naar Texel, wind en weder dienend. De verzegelde trommel met stukken voor den Heer Gouverneur Generaal van Diemen, en de Raden van Indië, zou bijtijds aan boord bezorgd worden. Zijn Instructie werd hem nu meteen ter hand ge- steld. De Heer Huijdecoper, die meest het woord voerde, verontschuldigde zich dat men hem alleen liet uitzeijlen, maar zooals hem stellig ter oore gekomen zou zijn, was het groote convooy reeds lang onderweg, en onvoorziene omstandigheden, naar aanleiding van kortelings ontvan- gen missiven, noopten tot dezen tocht. En hij voegde erbij:

- Wij en sullen niet vaststellen welke coursen gij hebt te volgen, doch ons verlaten op uw kunde ende ondervinding.

Voorsichtigheid blijft geboden, doch waer 't kan moet met Godes hulpe afbreuk ende krenkinge gedaen aen onsen erfvijand den Castiliaen.

De oude Heer Hooft voegde erbij, fijntjes glimlachend met zijn dunne, fraai gebogen lippen:

- Doch houdt bovenal de belangen der Compagnie voor oogen, want per slot is de handel de bruid daeromme ge- danst wordt.

Toen een van de Heeren vroeg of hij content was over de gemonsterde koppen, zoo officieren als bootsluijden, nam

32

Willaert de gelegenheid te baat om Henrick van Gurcum aan te bevelen als een plloot van groote kennis en bekwaam- heid, daarnevens een man van courage en trouwhertige plichtsbetrachting. De Heer Huijdecoper informeerde hoe oud genoemde persoon was, en waar hij overal gediend en gevaren had. Willaert schetste van Gurcum's levensloop, meest in particulieren dienst, doch vroeger jaren ook onder de vlag van de Compagnie. Men beloofde dat 's mans staat van dienst zou worden opgeslagen, en vermits daarbij geen redenen tot ontevredenheid te berde kwamen, kon moge- lijk een plaatsing voor hem gevonden worden. De Heer Huijdecoper vroeg nog bezorgd:

- Hij is toch niet paepsch, of erger nog, sulk een remon- strantsche libertijn? God bewaere onse schepen voor de- sulke halve heidens ende oproerkraaijers!

- Henrick van Gurcum is een vroom Calvinist, rechtzinnig in de leer als de handhavers van de Dortsche synode en de Heijdelbergsche catechismus, kon Willaert verzekeren.

Dit antwoord scheen mild te stemmen. Mits de ingewon- nen berichten gunstig waren, kon schipper Willaert erop rekenen dat genoemde persoon met hem op het fluijtschip De Adelaer kon worden meegezonden als extra-piloot, met een aanbeveling voor de autoriteiten te Batavia. Van welk besluit tijdig kond zou worden gedaan aan schipper Wil- laert en aan den bedoelden piloot.

Nadat Willaert van alle Heeren genadiglijk een hand tot afscheid bekomen had, en buigend de zaal verlaten, kuier- de hij naar de Nes terug. Om nog naar het kantoor van den notaris te gaan, of andere besognes op te knappen, had hij geen lust meer. Er was genoeg afgedaan voor vandaag.

3 33

(21)

In de gelagkamer van De Swaen werd hij aangeklampt door een deftig heerschap, hem vragend of hij schipper Willaert was. Eenigszins achterdochtig bevestigde hij:

- Die ben ik, wat sou dat?

- Ik vernam van de waerd dat in de kamer over de mijne, een scheepskapiteijn logeerde, die hier slechts kort ver- nacht, wijl hij weldra uitvaert.

Willaert schoof bij, en de vreemdeling bood hem een dronk.

Verburg vulde twee kelken met zoeten Spaanschen wijn.

- Mijn naem is Willem van de Velde, schilder en teekenaer, maakte de ander zich bekend, toen zij geklonken hadden.

Is de reijs wijd weg, als ik vragen mag?

- Na Batavia, over kaep de Bonne Esperance ende Mauri- tius. Nadien waerheen men verders zal believen mij te dirigeeren.

- Doet gij geen Engelsche haven van de oversij aen? Ik soude garen tot Engeland u op reijs vergesellen.

Willaert verzekerde dat het zeer wel mogelijk was om als passagier tot Engeland mee te gaan. Maar dan moest hij morgen onverwijld aanvraag doen, en zijn papieren in orde brengen, want de tijd was kort.

Terwijl de schilder koutte, had Willaert gelegenheid hem op te nemen. Het was een kwikse sinjeur, van hoogstens dertig jaar, met een frissche kleur, golvend haar, en hanig kijkende oogen. Zijn kleedij was rijk en zwierig. Over zijn buis van warm-bruin fluweel lag een breede kraag ragfijne witte kant, dezelfde soort als de geschulpte lubben aan de mouwen. Buis en broeksnaden waren bezet met gitten knoopjes dicht-opeen, en de driehoekige splitten in de broekspijpen, opzij bij de zwarte kniestrikken, toonden het 34

boveneind van ivoorkleurige zijden kousen, vol fijne glin- sterplooitjes. Zijn hooggehakte schoenen waren versierd met kralen rozetten en lintstrikken, en de zwart fulpen bon- net met karmijnroode vederpluirn lag achteloos op tafel bij een stekade.

Willaert stelde belang in de schilderkunst. Op wensch van zijn moeder, had hij als knaap een paar jaar schilderles genoten. Maar nadat zijn vader, officier in het leger van Frederik Hendrik, voor Den Bosch gesneuveld was, liep hij naar zee. Evenals zijn grootvader, de geuzen-kapiteijn, een Geldersch landedelman wiens bezittingen door Alva ver- beurd verklaard werden.

Doch dat was lang voorbij, de tijd ging door, en je leven terugzetten ging niet. Waarvoor ook: niemand wist wat de dag van morgen brengen zou. Toen de schilder even zweeg zei Willaert:

- Toon mij straks van uw werk, dat sel mij grootelijks ver- heugen. Is het landschap of portret waerna gij uw penseel richt?

- 't Een noch 't aec. Waer gij uw leven slijt, dat geeft mij stof tot teekenen : zeijlende boeyers, schepen verankerd ter reede, krijgsbodems in slagorde bij 't geven van de volle laeg.

Op zijn kamer, half ingericht als werkplaats, hield hij doe- ken en paneelen voor, en bundels schetsen en penteekenin- gen, kist na kist uitpakkend. De zeeman smulde van de knap weergegeven tuijgages, van gereefde of bol waaiende zeijlen, van gevechten op open water. Daarbij een compo- sitie die niets onder deed voor de uitwerking van het detail.

- Ik sie dat ge 't verstaet om actie te brengen in het uitge- 35

(22)

beelde onderwerp, en het leggen der couleuren is excep- tioneel, soude ik zeggen.

De kunstenaar, gevleid, verklaarde zijn methode.

- Siet hier, hoe ik mijn gezichtspunt instel. Van zulk een hoogte kijkt ook het oog in de werkelijkheid, hetzij men aen wal of op het scheepsdek staet. Dat geeft het juiste wel- schikken en aenkijk van het geheel. Daer is de Haerlem- sche school van Hendrick Vroom, die u als het ware een panorama biedt, doordat gij zelfs over de hoogste schepen heensiet. Dit is onwaerachtig, want niemand kan ter zee op een kerktoren klimmen. Daerbij hebben onse voorgangers een primitieve behandeling van het golvenspel. Nu kallen sommigen dat een hoog geplaetste horizon ruimte geeft op het doek, iets wat voorseker waerheid bevat, doch mijn ge- dachte was om zoodanige ruimte te scheppen op de wijze waerop men ter zee toch ook ruimte aenschouwt.

En hij legde uit hoe dit zooveel geprezen beginsel van den hoog ingestelden horizon niet eens oorspronkelijk was.

Had niet de Brabantsche boeren-Breughel reeds een eeuw tevoren en met meer recht dan bij een zeestuk zoo ge- werkt bij landschappen en binnenkamers.

Vervolgens kwam het gesprek op de praktische vakman- schap die in weinige jaren met sprongen was vooruitge- komen. Waar men vroeger naar zocht en op stumperde, dat stond nu voor het afkijken klaar bij de leermeesters, het schilderen van houtkleur, metaalglans, doorschijnend glas, van stoffen of tapijten om 't even. Ook nog de betere verven en oliën. Sedert van Eijck in Brugge van de eiwitverf op de olieverf overstapte, was 't voor beginnelingen steeds ge- makkelijker geworden. Maar omdat er in Holland schil- 36

ders van groote kunde bij de vleet waren, had van de Velde er over gepeinsd om in Engeland zijn geluk te beproeven.

Hier in Nederland was het vet van den ketel, 't viel niet mee om in Leijden, Haerlem, noch Amsterdam opgemerkt te worden. Terwijl een zeevarende natie als Engeland, waar goede schilders schaarsch waren, ongetwijfeld aandacht zou hebben voor een kunst die schepen-op-het-water tot onderwerp koos.

En zijn slanke vingers lijnden toekomstige werken uit, ge- baarden in de lucht de bewondering die het andere land zou toonen.

Al koutend dronken zij weer het eene glas na het andere, tot hun wangen gloeiden. De logge waard kwam storen over het avondeten, verschuivend zijn tuig langs den riem van buik naar heup.

- Doe gij mij de eer, en bank met mij op de kamer, noodig- de Willaert uit. Verburg sel ons van sessen schaffen.

De schilder accepteerde het aanbod. In de andere kamer werd het ammelaken gespreid, namen zij plaats in de leun- stoelen tegenover elkaar. Blonde An bracht de schotels, sappig rundvleesch, gestoofde warmoes, koude kapoen met infijne plakjes gesneden en gezuurde komkommer, brood, ham, leverbeuling, gruttenpap met stroop, dauw-blauwe druiven en donzige perziken. Verburg tapte vaan na vaan Rijnsche en Fransche wijn, met dunnen boogstraal vanuit de tuitkannen klaterend in de slanke fluiten, in de klok- vormige roemers met dik-rond pukkelig voetstuk. De stem- ming steeg bij ieder glas. Zat van zulk banken en smikkelen lagen ze in achteruit-geschoven stoelen, de beenen gestrekt.

_ Begeert gij muziek? vroeg van de Velde, uitblazend.

37

(23)

- Om na stad te gaen ist te vroeg, vond WiUaert.

- Weerän! Ik besorg u hier muziek, mits mijn buik niet te stijf en staet.

~it de andere kamer haalde hij een luit, en begon tonen pmkend en morrelend aan de tallooze schroeven van het achterover geknikte staartstuk, de snaren te stemmen.

- Kee! wat sel 't sijn?

- Een geuzenliedekeI

Eentonig tokkelend in de lage gamma's, zong de schilder met een hooge, goed geschoolde stern:

- Ghij papen, u valt opten kop Den steen van u gheworpen op, Men hangt u vrijlick bij den krop, U en baet cruijt noch salve;

Want vive Ie GeusIis nu de leus'

,

Bercht uwen neus; theel aenschijn preus 't Voorsitten is ghedaen pompeus;

Gaet klaghet vrij Ducdah'e.

- Braef gespeeld en gesongen, prees Willaert.

- Komaen, gij kunt immers meesingen ! vond van de Velde.

- De mosschen op het dak schrikken van mijn geluid.

- Laet se schrikken, wel óp, stemt hàrtig in.

En samen brulden ze, Willaert's dreunende bas onder- steunend het hooge buigzame geluid van den ander:

- Den Geus kan niet bedrijven;

Houten pompen is sijn geschut;

Haer volck is weinigh, haer maght is rut.

- Houten pompen, hahahaha, schaterde de schipper na.

38

Maer dat kwam Don Bloedhond toch dun door sijn darmen drentelen.

Ze zongen nog lied na lied, afgewisseld door klinken en drinken om de zangvliezen nat te houden.

Toen Verburg de kaarsen kwam aansteken, vroeg Willaert:

_ Is de klok al soo laet dat ge vier brengt?

_ Bij achten, sinjeur, lachte de waard dat zijn buik schokte, wie sijn meug heeft en bij de kan sit, die denkt aen uur noch tijd.

De zeeman stelde voor om nu de stad in te trekken. Broe- derlijk togen ze op weg. Avondkoelte streek lavend langs hun bamende koppen toen ze uit de lange gelagkamer van- daan de stoep afstapten. Laat schemerlicht van een wolk- loozen zomerhemel hing boven de smalle duistere straat.

De menigte was nog druk op de been, schoon al minder ru- moerig dan 's middags. Bedaarde burgers in donkere klee- ren zaten met vrouwen kinderen op de stoep, dronken er een kroes bier en zogen toeback uit langgesteelde kleijpijpen.

Zien drinken maakt dorstig, en in een taveerne namen de twee makkers een stoop Danziger. Verder wist van de Velde nog een kleine herberg op den Nieuwendijk, waar veel schilders kwamen, en waar 't heel gezellig kon zijn. Ze besloten om daarheen te gaan.

Bij het Water bleef de schilder staan, turend langs het mast- bosch, wegdoezelend in schemering. Lichtjes langs de huizen gloeiden rossig-geel. Oneindig in getal leek nu dat woud van masten en sprieten en stengen-met-raas, bewir- ward door het stramme draden-gestrek van wanten, stagen, en pardoens, waartusschen schaarsche lantaren-vlammetjes smeulden. Op de kabbeling van het water bibberden matte 39

(24)

lichtrimpels. Als van heel ver weg klonken stemmen over het water, losse klanken, gedempt, neuriënd.

- Kom je, of niet? werd Willaert ongeduldig, toen hij om- kijkend om te zien waar de ander bleef, struikelde over een dikke ijzeren ring waarop meertouwen vastgestoken waren.

- Nae schepen en water kan ikaltoos kijken.

- Ik moet daer nog soo lange nae kijken, ik ilde nu wel iets aers zien, gromde de zeeman.

In de tjokvolle herberg op den Nieuwendijk, waarheen van de Velde hem bracht, klonk gezang en snarenspel. De kaarsen walmden. Stemmen snaterden. Dobbelsteenen kletterden over het verkeerbord. Van links en rechts wer- den ze begroet. Willaert maakte kennis met een dozijn vrienden van zijn metgezel, de een al kleuriger gekleed dan de ander. Men pochte op prijzen voor doeken ontvangen, waarop weer geklonken moest worden. Plotseling ontstond er een zuippartij tusschen twee confraters, die van elkaar beweerd hadden dat ze zat waren. Gelijkinde maat sloegen ze toen glas na glas van een steeds volle rij klok-klok naar binnen, zóó lang tot onder daverend gelach van de rondom opdringende kring er een stom-bezopen over den grond tolde. Toen sprong de overwinnaar op de brits, zette een voet op tafel, en sloeg met zijn rooden pluimhoed in de hand nog een laatsten boordevollen beker in zijn kraag, triomfantelijk als een uitkraaiende haan. De verslagene werd weggedragen om zijn roes uit te slapen.

Maar de stemming was verdwenen na die laatste kracht- proef. De schilder betaalde het gelag, en andermaal trokken de twee makkers er op uit.

't Was nu stikdonker. De schilder meende dat ze wel een 40

lantaren mochten meenemen, maar de schipper zei dat hij al zoo vaak de juiste koers in het duister gevonden had.

Waarna van de Velde, ietwat onvast op de beenen, hem de leiding liet. Den Nieuwendijk ten einde loopend, stak Wil- laert den Dam over naar de Kalverstraat.

't Werd al stiller buiten de deuren. Hun voetstappen weer- klonken op de keien. Boven hun hoofd, tusschen twee rijen ópkantelende trapgevels met zwierige voluutkrullen en piekerige obelisken, was een strook ijl-doorschijnend diep- duister blauw van den nachthemel, waarin sprankelende starren met hen mee kuierden. Zoekend naar den weg, zelfs eenmaal een verkeerd pad inslaand, vond Willaert tenslotte het huis waar hij heen wilde. In een nachtzwarte steeg, slechts een paar stappen van de Kalverstraat af, bonsde hij met den bronzen klopper op de deur. Vaag geluid van mu- ziek en stemmen klonk door in het nauwe straatje. Onge- duldig van het wachten tusschen die hooge duistere muren beukte Willaert weer dat de deur daverde. Een beangstigd gelaat kwam met hoog geheven lantaren over de onderdeur heen gluren naar de late bezoekers. Op het gezegde van

"goed volk", werden ze binnen gelaten.

Het was een langwerpig vertrek met veel brandende was- kaarsen in twee koperen armluchters en in kandelabers langs de wandtapijten. Er zaten scheepskapiteijns en vreemdelingen, vergezeld van dames in luchtige kletten van scharlakenroode zijde of wit satijn. De wijn vloeide bij stroomen .Wanneer de muzikanten in de hoek - twee vede- laars, een fluit en een schalmei - een vroolijk wijsje inzet- ten, werd er hossebossend gedanst. Uren lang duurde de dolle pret.

41

(25)

Een Fransche scheepskapiteijn met groote zwarte knevels - Willaert meende dat hij hem 's morgens op een galeij in het Y had opgemerkt - stichtte oorverdoovend krakeel tusschen twee blonde snollen, die één op elke knie bij hem zaten, door een rosenobel tusschen hen omhoog te steken.

En toen zij malkander bijna de tuijten van het hoofd scheur- den, schreeuwde hij, wenkend naar den voorsten vedelaar, die met zijn hand-in-bovengreep den kort-krommen strijk- stok als een pook hanteerde:

- Baillez-moi Ie bonnet du racleur de violonI

In de ijlings gebrachte muzikanten-muts liet hij het goud- stuk verdwijnen.

Diep in den nacht waggelden de twee vrienden arm-in- arm terug naar de Nes. Verburg, uitgepord, lichtte hen hoofdschuddend bij, de trap op, manend tot stilte. En nog hik-proestend in hun ledikanten, b-baillez-moi Ie bon- net ... b-b-baillez - moi Ie bonnet ..., vielen ze in lood- zwaren slaap.

Bij het noenmaal zagen zij elkaar weer. De schilder was gemelijk, had op zijn potdichte, benauwd-heete kamer den morgen doorgeslapen. Terwijl Willaertinden na-nacht nog belul had gehad om de ramen open te zetten. Al vroeg was hij gewekt door het roekoeën van een zich dik-makenden doffer in de vensterbank. M teen was hij de kooi uitgewipt, had zijn verhitten kop afgekoeldineen lampet ftisch water.

Na zijn kleeren te hebben afgeborsteld, had hij een schoo- nen halskraag en mouwlubben opgezocht in zijn koffer, en zijn hoofdhaar en puntbaard gekamd. Ftisch voelde hij zich toen nog bij lange niet, maar het ontbijt had hem opge- 42

knapt. De dikke meid bracht pekelharing in mootjes ge- sneden, met een ciepelken, en varsch roggebrood. Blonde An bleef schuil, en zelfs Verburg liet zich niet zien. Meteen was hij de stad ingegaan, naar den notaris, en ook nog naar het zeemagazijn van de Compagnie. En toen - het belang- rijkste werk van den morgen, had hij bij den boekverkooper Robijn het huis van Henrick van Gurcum uitgevonden. Hij trof den stuerman in diens kleine woning aan den Haerelem- merdijk. Henrick verkeerde in slechten doen, met een zie- kelijke, afgesloofde vrouw, en nog tien kinderen thuis.

Dankbaar was die eigenwijze kerel geweest, had er meteen Onze Lieveheer bijgehaald, en samen waren ze op pad ge- gaan. 't Liep alles mee: Henrick mocht monsteren als ex- traordinair piloot, ter nadere beschikking der Indische autoriteiten, en tegen een voorloopige maandgage van tachtig gulden, waarvan drie maanden op hand. Vervolgens had hij hem verlaten, want 's mans uren waren thans kost- baar. Morgenochtend zes uur zouden zij elkaar treffen bij den Scrayhoeck, om bijtijds aan boord van de Ouwerkerck te zijn.

Nu zat Willaert weer tegenover kompeer van de Velde, die aan één stuk door geeuwde. Ze noemden elkaar bij den voornaam.

- Willem, Willem, weet-je dat je mond open staet, schertste de zeeman, toen de ander weer krampachtig gaapte. Ik kan gelijk sien dat je tong beslaegen is.

- Hou op, mijn hoofd berst bijkant.

- Wat doe je soo te suipen. En dat terwijl we veel moeten bedrijven, want morgen sul je mee als passagier.

Dat was van de Velde bijna vergeten. Toch besloot hij om 43

(26)

door te bijten, en vanmiddag meteen klarigheid te maken.

't Was althans voorloopig niet voor lang dat hij in Engeland wilde blijven. Wanneer hij er voldoende poolshoogte had genomen, ging hij weer terug, om misschien naderhand voorgoed op te breken. Hij had hier trouwens nog bestel- lingen loopen, waaraan binnen afzienbaren tijd moest wor- den voldaan.

- Ken-je Heer Basquet? vroeg hij opeens.

- Ik ken heel weinig luijden in deze steê.

- Je meugt mij vanavond vergesellen daernatoe. 't Is een rijk koopman op de Levant, een nobele baes, en een groot kunstminnaer. Sijn huis staet altoos gastvrij voor mij open.

De schilder vertelde hoe hij in elk geval nog naar den Heer Basquet moest om afscheid te nemen. Willaert kon waren- tig wel meegaan, hij zou hartelijk ontvangen worden. De oude Heer hield van bezoek, sinds zijn vrouw was over- leden. En zijn eenige dochter Els was ook een levenslustige deerne, die galjaert het c1avicymbel bespeelde. Avond aan avond was er aanloop, werd er muziek gemaakt, of verzen voorgedragen.

In den achternoen gingen ze samen passage voor van de Velde bedisselen, en ordeindiens verdere zaken brengen.

Vervolgens kleedden zij zich voor het bezoek. De schilder koos blauw fluweel, waarbij een gouden sjerp met kwis- pels, en blanketblauwe zijden kousen. Willaert nam buis en broek van purper laken, en hooge stevels van zacht leer met wijduit zakkende kappen. Waarna zij meteen hun kof- fers pakten, en den waard opdroegen om die vanavond nog naar het jacht te laten brengen. Zoo waren ze morgenoch- tend vroeg reê.

44

Hun galgemaal bestond uit venezoen-pastei, en hamel- vleesch op zijn Engelsch gezoden. Waarbij ze niets dan licht bier dronken. Naden eten togen ze op weg naar de Keijzersgracht, waar de woning van Simon Basquet stond.

Omdat zij toch tijd te over hadden, wandelden ze eerst langs den Buijtenkant. Het was nu blakstil in de lucht, maar te hopen dat er morgenochtend een koeltje zou bla- zen. Heerlijk-wijd en in grootsche rust lag er de zilveren kabbeling van het Y onder een violetten avondhemel. Aan den overkant, waar zwart de boomgroep van de Volewijck klompte, werd 't al duister, verdoezelden in schemering de torenspitsen van Buijcksloot en Durgerdam. Als amechtig na te heeten dag rustten de schepen op het water, met slap afhangende wimpels, eindeloos schepen van Oost naar West, hooge zwaar versierde spiegels waarop zeskante pronklantarens, gevelde boegsprieten en kluiverboom op schegvormige galjoenen, of op ronden kop met zwarte kluisgateninde planken naad-over-naad, een slagorde van stramme vertikale masten en stengen, gekruist door hori- zontale raas, en het al omlijnd door een draden-warreling van wanten en kordaadjes. Sloepen van schepen die buiten steigersinopen water verankerd lagen, roeijden en wrikten af en aan, om walgangers te halen of te brengen. Onder de palen kabbelde klotsend de deining, die nog lang nàstond, en de kleinere bodems heel even deed wiegelen tegen den walkant. Schor galmende stemmen praayden over het wa- ter. Een roestige lummel van een sprietzeijlboom knerpte bij het dobberen op de woeling. Ergens van verre trilden hoog en zuiver de tonen van een fluit, een gedragen lied, als een psalm. Een zilte lucht prikkelde in den neus, ver- 45

(27)

mengd met Indische geuren van nootmuskaat, giroffel- nagelen en cassia, en met scheepsreuk van teer en taan en harpuis.

Als in een vreemde overgang kwamen ze eindelijk linksaf op de stille grachten. Onder dicht lommer van olmen en linden liepen ze langs de hooge puien der deftige huizen.

Bijna bolrond kromden de bruggen van steile steenen wal- kant tot walkant, met de knoestige ijzeren leuningen, weer- kaatst in het groen-troebele water, dat de duisternis scheen op te slorpen. De Westertoren strekte vierkant en rijzig om- hoog, tegen het avondrood onder een wolkbank. Uit zwarte smalle zijstraten, nog vernauwd door lage pothuizen op de hoeken, joolden rauwe jongensstemmen. Verderop werd het rustiger, klonk niets dan stemmen-geneurie uit een open venster, bij los gepinkel van een snaarinstrument. Moeras- sige damp steeg op uit de gracht, walmend over de smalle strook klare hemel-spiegeling tusschen duistere kaatsing van boomen en pronkerige gevels. Zware kamperfoeliegeur dreef aan vanachter een tuinmuur.

Voor een gevel in Palladio-stijl, met doorloopende pilasters, en rijk beeldhouwwerk langs dak-consoles en tympan boven de deur, hield van de Velde halt. Een struische, hoo- vaardig kijkende meijd deed open op hun geklop, diende hen aan in het kantoor van den heer des huizes.

Waskaarsen in een twee-armige zilveren kandelaar goten zacht-rose licht over een purper-met-geel Perzisch tafel- kleed, waarop paperassen, tinnen inktkoker en pennevee- ren, over een hemelsblauw kamerscherm waarachter de gekleurde glas-in-lood ruitjes van een straatvenster, over goudleeren behang en planken vol geel-perkamenten rug- 46

gen met rood etiket, en stapels folianten in zwart kalfsleer boven bundels krullige pampieren op liassen geregen.

Achter de tafel stond de Heer Basquet op uit zijn soliden armstoel. Hij was een tengere zestiger, met een smal, in- telligent gelaat, levendige tintel-bruine oogen, en een iel peper-en-zout baardje. Om zijn kruin spande een rond ka- lotje, als een eikeldopje, en zijn armen kwamen uit de korte mouwen van een langen tabbaard. Hij heette de twee vrienden welkom, aandachtig den zeeman beschouwend.

- Gij siet hier kapiteijn Willaert, met wien ik morgenoch- tend nae Engeland ga varen, stelde van de Velde den ander voor.

- Daer doet ge wel aen. We hooren garen wat verhalen van over see, antwoordde de Heer Basquet, hen de hand rei- kend. Ge treft dat er meer besoekers komen, dat ge niet en opgescheept sijt met den ouden man alleen. Doch vanwaer uw overhaast vertrek?

Verbaasd hoorde hij van het onverwachte plan, meende dat de schilder wel weer spoedig in het vaderland zou terug- keeren, wijl 't veel te mistig en te somber van regenwolken moest zijn in Engeland. \Vaarop van de Velde, wat mist en regen betrof, Holland over een kam schoor met Engeland, en bovendien een blauwe Middellandsche Zee-lucht heele- maal niet van noode vond voor een zeestuk, daar juist het Noorden van Europa, met zijn grauwe wolkenbuien zorgde voor de heerlijkste lichtschakeeringen.

- Is Els thuis? vroeg van de Velde opeens.

- Zeker, antwoordde de gastheer, ze sel met de vriendinnen op haar kamer sijn. Je sult haar terstond sien. Laten we al·

vast nae boven gaen, noodde hij, oprijzend.

47

(28)

In een groote ontvangkamer, die op de eerste verdieping aan de straat lag, waren de kaarsen reeds ontstoken. De tien vlammetj~~van den bronzen kroonluchter weerkaatsten op vergulde lIJsten, op glanzend mahonie van de meubels en op zilver en kristal van dressoor en glazen wandkas;jes.

Gemakkelijke leunstoelen, rijk besneden, en bekleed met donkergroen Utrechts fluweel, stonden geschaard rond de lange, fraai bewerkte wangentafel, rustend op acht Dorische zuiltjes en met gekromde chimère-koppen op de hoeken.

~emonumentale schoorsteen pronkte overdadig met mol- lIg~,gevleugelde engeltjes, die bolwangig bliezen op schal- meIen, en hoogerop met tropheeën van vaandels en pieken tusschen krullige voluten en arabesken. Langs de wanden van donker beschot prijkten kleur-gloeiende stillevens ma-

. ,

Jestueuse landschappen en zeestukken, en enkele donkere portretten. Voor een groot doek van zijn vriend, een ter reede komend en saluutschoten lossend oorlogsschip, stond Wil- laert vol bewondering, toen hij lachende meisjesstemmen hoorde.

-~e drie gratiën, zei de schilder hoffelijk, toen de joffers bmnenkwamen, rose en grijs en blauw de wijde rokken- stolpen, waaronder de voetjes schuifelden.

En plots bestond er voor Willaert niets meer in de kamer dan de tintel-bruine oogen van het voorste meisje. Hij hoor- d~ zi!~ naam noemen, en de namen der joffers, gaf werk- tUIgltJk hun de hand, en voor hij 't wist zat hij, terwijl de anderen druk koutten en pret maakten, tegenover Els Basquet.

Zij geleek sprekend op haar vader, dezelfde oogen, dezelfde regelmatige neus en kleine mond, maar zachter, ronder, ge- 48

vulder in jeugdige vrouwelijkheid. Een breed fijne kant- kraag sloot lijk een manteltje om haar tengere schouders, van voren schuin naar beneê vastgehouden met gouden speld op het laag uitgesneden jak van glanzend hemels- blauw satijn. Vanonder haar donkerbruine krullen kwam een dun gouden slang-kettinkje dalen rond haar slanke hals, volgend de welving op het zachte blank van haar borst. Al koutend gesticuleerden uit de witte kantlubben aan de pofmouwen, haar mooie slanke handjes, met de be- weeglijke spitse vingertoppen. Willaert voelde dat hij een kleur kreeg, toen zijn blik bleef rusten op de donzige huid van haar keel, waar deze als met een afscheidend kuiltje verdween achter de smettelooze kant. Toen zag hij weer op naar haar goud bruine oogen, oh die oogen met de lange zwarte wimpers!

Maar hij moest antwoord geven op vragen van links en rechts, over den zeeweg naar Indië, over het leven in Bata- via, over Sieneezen en ]apanders. Hij verwenschte zijn be- reisdheid, had zoo dolgraag rustig blijven praten met dat mooie meisje.

Een bejaarde dienaar, in zwarte huiskleeren, kwam schen- ken. De Heer Basquet was beroemd om zijn kelder, waarin de fijnste wijnen uit Zuid-Frankrijk en uit de bergen van Spanje en Italië voor het uitzoeken lagen. Hij kon geblind- doekt, slechts op geur en smaak, den naam van elke soort noemen, evengoed als hij het verstond te peilen op kleur en op straal. Hij genoot van het gefonkel in de warme kleur van oude wijnen, liet bij voorkeur tappen in kelken van wit glas. Hij stelde nu den eersten dronk in met roode Bordeaux, maar nauwelijks had hij zijn glas omhoog ge-

4 49

(29)

heven, of de deurklopper meldde nieuwe bezoekers. Het waren twee heeren. Willaert maakte kennis met Adriaen Schouten, een jonge plompe goeierd, lid van deHaarlemsche rederijkerskamer "Trou moet blijcken", en met een En- gelschman van omtrent veertig, Sir Peter Hopkins, met een bleek, glad, langwerpig gezicht, en grijze, dicht bij elkaar staande oogen. Toen de nieuwkomers gezeten waren werd het een oordeels-Ieven, kalde de Engelschman gebroken Hollandsch, de andere heeren broddel-Engelsch, en de joffers rap Fransch en Hollandsch dooreen. Te midden van den storm, zat Heer Basquet rustig glimlachend aan het hoofd van de tafel, zijn intelligente kop en zijn smalle iet- at ineengedoken figuur afstekend tegen de hooge, ge- beeldhouwde rugleuning van zijn stoel. Op zijn wenk bracht de dienaar een grooten bollen pot van wit porceleijn, versierd met blauwe vogels en bloemen, versche kleijpij- pen, en een groen geglazuurde vuurtest. Het koperen dek- seltj e van den pot lichtend, gaf de gastheer het voorbeeld, stopte met bedachtzaam treuzelenden vingertop de krullige toebacksnippers in zijn pijp, en zoog ààn met de uithangen- de pruik omgekeerd op het gloeiende kooltje. De andere heeren, behalve Adriaen Schouten, volgden hem na.

- Virginia? vroeg de Engelschman, al zuigend van de toe- back, en geurige blauwe wolkjes met gespitste lippen uit- blazend langs het witte roer van zijn pijp.

- Noch Virginia, noch Porto Rico, zei de Heer Basquet, dit is onvervalschte Varinas, van Venezuela.

Adriaen Schouten merkte op hoe 't zonderling was, dat de Castiljanen dit Zuid-Amerikaansche land naar een Ita- ljaansche stad hadden genoemd.

50

_ Weet onse schipper hierop geen antwoord? vroeg de Heer Basquet. Of heeft hij nimmer daeromtrent gevaren?

En Willaert moest zijn babbeltje met joffer Els afbreken, om te bekennen dat hij als jongeling ook eene reijs naar Westinje en Zuid-Amerika had gemaakt. Bovendien wist hij dat Ponce de Leon, op zijn tocht in de binnenzee van Maracaibo, langs de oevers daar, gansche paaldorpen van Indianen had ontdekt, en zoodoende die streek klein- Venetië had vernoemd, naar de lagunenstad aan de Adria- tische Zee.

Het gesprek bleef meteen bij Westinje, en bij de toeback.

De Heer Basquet memoreerde dat Columbus de eerste Europeaan was geweest, die op Cuba menschen zag rooken.

Verder had hij een boek gelezen van een Spanjaard, Bernal Diaz geheeten, metgezel van Cortez bij diens verovering van Mexico. En daarin was een beschrijving van de leef- wijze aan het hof van keizer Moctezuma, waarin stond hoe de voornaamsten in dat land eenige malen daags warme chocolatl met vanie1je dronken, en zogen van rolletjes toe- back in fraaie pijpjes gestoken. Toen moest Willaert ver- slag doen van zijn tocht naar Amerika, hoe hij daar had meegevochten onder Loncq, bij de verovering van het Re- cief. Hij stroopte zijn linkermouw op, en liet een diep, paars litteeken zien, van een verwonding bij die gelegenheid op- geloopen, een houw met een Spaansche kling, tot het been toe.

_ Maar de Don en heeft 't nimmer naverteld, grimlachte hij.

Die lag temets in Jaffa!

Onderwijl liet de gastheer telkens de kelken vullen, kie- zend de donkerder soorten voor het laatst. Op de Bordeaux 51

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

en staarten voorwaarts, naar het spoorwegstation. Van der Made was weer een interessante h6tel- herinnering rijker en een paar vrienden, goede beste menschen, armer. Zoo

Maar het joncSske wringt zich blèrend los, hij is immers heelemaal niet bang, voelt zich al een echt watermanneke en blijkt met het stroomend element al even

Hij ligt zoo heerlijk in z'n stoel. Hij is blij, dat 't zoo'n rustige, stille morgen is. En die kaaiman ook. Die booten heeft Koen gemaakt. En Jan de menschen. En dan gaat ze weer

I j. Er is een klein. du eltje, d~t mijn zoo~tje telkens verleidt, eventjes te doen, wat ruet mag. Als ik hem verbied, iets in 't mondje te steken, dan moet hij van dat duveltje

Toen Biroeang terug kwam met Sim op zijn rug, en Ketjil en Timon elk aan een kant, hoorden ze dat klaaglijk gemiauw, ze begre- pen, dat Matjan in gevaar was en haastten zich naar

IS van belang welke de beweegredenen zijn geweest, om een kleinbedrijf in slechts luttele tientallen jaren om te zetten tot groot-industrie; terwijl van aanvankelijk kelder-

A:SG ELA. Da~ hi .I,cl n ze niet geno a van elkaar. Pa zegt altijd, dat je eer·t kunt wet n of J biJ elkaar pa t, al je go d en wel getrouwd bent. I dat zoo is waarom laat hij on dan

7JOO gewoon, zoo gemakkelijk, zoo alsvanzelf. Als kind vroeg je niet, je nam. En de ouders gaven graag - ten- minste ze geloofde, dat dit zoo was. Maar zij, ze was nu al vijftien