• No results found

SHELF NUMBER

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "SHELF NUMBER"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

• •

SHELF NUMBER MICROFORM:

MMETA 0764

Deze tilm is beschikbaar gesteld door het KITLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men schriftelijk aan te vragen.

This film is supplied by the KITL V only on condition that neither it nor part of it is further reproduced without first obtaining the permission of the KITL V which reserves the right to make a charge for such reproduction. IJ the material filmed is itself in copyright, the permission of the owners of that copyright will also be requiredfor such reproduction.

Application for permission to reproduce should be

made in writing, giving details of the proposed

reproduction.

(2)

1825

•••••• •• ••• ••• •••• • •• 0

• •

• •

• • •

• •

• •

• •

• • •

• •

• •

• •

• • •

• •

• •

DOOR

• •

J.VAN

SCHERPENZEEL

• •

MET PRENTJES

VAN

JA IEGMAN

• • •

• •

• •

~, K O L f "

6 C", 8 A T ~ \/1

0

••• • • ••• •• 0

(3)
(4)
(5)

~~-~ =-~~. ~'="-=--=-=-~1

t KLEIN JANTJE ,

t VAN ~~ISEE I

J. VAN SCHERPENZBEL ~

, ~

MET PRBNTJES VAN

JAN WIBGMAN

~

I ~

I ~

G.

ItOLPP & Co... BATAVIA ..

LBIDENJ

1924

I t

on hoek van de traat Ol....··

(blz. 72).

1111111~"llflmr~m~lllnrrllllllllllli

00906501

(6)

EERST SPELEN, DAN BADEN.

~~~~ __ ~~.~~~.~~.~~~~t

Zie je dat kleine jongetje daar zitten? Daarl In 't zand, naast 't huis! Dat is Jantje.

Z'n hanssop en z'n handjes zijn vuil van de modder.

Z'n voeten zijn zoo zwart als de knecht van Sinterklaas, En z'n gezicht! En z'n haren! Jan, Jan, wat zie je er weer uit.

"Geeft niks," zegt Jan. "Straks gaat Jantje baden.

En dan is Jantje weer schoon."

Dat zegt Maatje ook altijd.

Ze weet wel, dat Jantje daar op zij van 't huis met zand en water speelt.

Maar 't mag wel, hoor!

Koen, 't broertje van Jan, is naar school toe.

Jan mag nog niet naar school. Hij is nog te klein. Hij is pas vier jaar. En nu zit hij daar heel in z'n eentje zoet te spelen.

En dat vindt Maatje erg prettigI Als Pa Jantje zoo ziet, geeft hij 'm geen knorren. Hij zegt alleen maar:

"Jan, Jan, wat zie je 'r weer lekker uit'"

En dan kijkt Jan 's om.

Hij laat z'n vuil gezichtje en z'n morsige handjes even aan Paatje zien.

Als Pa dan z'n hoofd 's schudt, begint Jan te lachen.

Paatje loopt door en Jan knoeit weer lekker in de modder.

(7)

---

"Ajo, Djan I Mandie! Mama pangl1".

Er is pas één schip in Hollandl En al die andere zijn er nog niet eensI 0, wat is die Baboe toch valseh. En hij schreeuwt nog harder: "nda Maoe! 'nda MaoeJ"

Hij wordt 'r rood van.

Hij schopt boos met beide beenen in de lucht.

Baboe loopt stil door. Ze houdt 'm goed vast, want anders valt hij nog: zoo hard trapt hij.

Mama hoort dat vreeselijke leven en komt vlug toe·

loopen. Ze pakt Jantje van Baboe over, en loopt hard met 'm naar de badkamer.

duwt de achterste, luie schepen met 'n stokje vooruit, want 't water stroomt niet meer.

Baboe bukt zich, tilt 'm op en draagt 'm naar achte·

ren toe. Dat vindt Jan vreeselijk. Hij begint erg hard te schreeuwen. Op 't laatst gilt bij 't uit.

Met z'n wijsvinger trekt hij'n lange streep in 't zand.

Dat is 'n diepe kalle.

Aan 't eind van de kalie graaft hij met 'n puntigen steen 'n wijd gat.

Dat is de groote zee.

Vlug staat hij op en loopt naar de regenton.

Met 'n blikje schept hij er wat water uit en giet dal langzaam in de kalie.

't Water stroomt vlug naar de zee. Als 't blikje leeg is, staat 't water stil.

Nu zoekt hij takjes en grasspri~tjes. Die legt Jan voorzichtig op 't water. Dat zijn groote stoombooten.

Ze moeten naar Holland toe. InHolland wonen Opa en Oma. En Jan gaat mee met zoo'n boot. Met die groote gele daar!

Hij duwt met 'n stokje de schepen vooruit.

Bom! daar liggen ze ineens allemaal stil.

Hoe komt dat?

Wel, al 't water is in den grond gezakt. De kalie en ook de groote zee zijn leeg; alleen 'n beetje vuil schuim blijft aan de kanten liggen. Gauw haalt Jan weer wat water uit de ton.

Zachtjes laat hij 't in de kalie loopen. Kijk, nu gaat 't nog veel mooier dan zoo even. De schepen varen nu van zelf.

Daar aan den overkant van de zee ligt 'n groote steen. Die steen, dat is Holland!

De gele boot ligt al tegen den steen aan. Die is al in Holland. Maar wacht maar even. De andere zijn er ook

bijna, hoor!

0, wat speelt die Jan daar heerlijk, en wat is hij toch zoet.

Daar komt Baboe naar hem toe.

,,Ajo, Djanl Mandie! Mama pangil!" roept ze.

,,'nda Maoel" zegt Jan.

't Is nog te vroeg naar z'n zin. Hij blijft stil zitten en

(8)

9

schalen en bordjes op tafel en allen gaan ze op hun plaats zitten.

Jan in 'n hoog, klein stoeltje bij Mama, en Koen aan den anderen kant bij Paatje.

Jan z'n oogen zijn nog rood. Ook zijn ze nog een beetje nat. Maar z'n handjes zijn schoon en z'n blonde haartjes ook. Z'n bolle wangetjes zien er weer frisch uit.

Z'n hoofdje staat nog schuin. Z'n onderlip steekt 'n beetje vooruit en z'n vingertje heeft hij nog half in z'n mond.

"Wat is er, Jan?" vraagt Koen.

Jantje zegt niets, maar kijkt omlaag en erg verdrie . tig. Hij ziet even op, eerst naar Paatje en dan naar Koen.

"Ja, ja, Koen," zegt Maatje. "Die kleine baas wou, zwart van de modder, maar zóó aan tafel komen. Jantje mag wel met water en zand spelen. 0 ja, hoor! Maar als we gaan eten, dan moet hij eerst naar de badkamer, hè vent?"

"En dan gaat Maatje spelen," zegt Pa. "Met water en zeep, en soms nog met 'n sèhuiertje ook, is 't niet Jan,?"

Ja, dat weet Jan wel! Maar dat spelen van Maatje, dat vindt hij niets leuk.

Hij kijkt met z'n blauwe oogjes Maatje 's even aan, en neemt dan maar gauw 'n hapje van z'n rijst.

Ze kleedt 'm uit en zet 'm in 'n groote zinken kuip met water.

Jan huilt maar aldoor.

Hij wil niet, dat Maatje 'm wascht. Hij wil spelen! Hij wil met z'n schepen naar Oma toe!

"Ja," zegt Maatje. "Als Jantje schoon is, hoor! Moet jij dan zoo vuil bij Oma komen? Oma wil zoo'n vuil ventje niet eens hebben. Dan zegt ze: "Dat zwarte jon·

getje, dat is Jantje niet!"

"Ja, maar die Baboe is valseh, " schreeuwt Jan. uDie meid brengt Jantje hier!"

,,0, neen Jan. Baboe is niet valseh.. Maatje heeft 't

haar gezegd. " .

Daar krijgt Maatje den harden schuier en borstelt flink z'n voetjes van onderen schoon en z'n knietjes.

Wat zet die Jan nu weer ineens 'n keelop.

Hij slaat van boosheid met z'n handen in 't water, De kabaja van Mama wordt er heelemaal nat van. Maatje heeft veel moeite om 't baasje schoon te krijgen.

"Jan, pas op!" zegt ze. "Als je nu niet dadelijk zoet bent, zal ik straks 'n grooten brief aan Oma schrijven.

En dan zal ik Oma 's vertellen, dat je heel niet lief bent, hoor! En dan stuurt Oma al je booten terug!"

Nu wordt Jan stil. Hij huilt nog wel, maar heel zacht- .jes. Met z'n vingertje in z'n mond en z'n hoofd schuin naar beneden. Telkens rolt 'r 'n groote traan over z'n wangen. En zoo nu en dan hoor je nog 'n snik.

"Die Baboe heeft 't ook gedaan!" zegt hij zacht.

uNeen, neen," zegt Maatje. "Die Baboe heeft 't niet gedaan. Maar Jantje! Die is stout, erg stout geweest!

Ziezoo, nu ben je weer schoon."

Ma tilt 'm uit de kuip en droogt 'm flink af.

"Baboe kassie hanssop," roept ze.

En dan krijgt Jan 'n schoonen hanssop aan.

't Is half twee. Net komen Pa en Koen thuis.

Kokkie is met 't eten klaar. De huisjongen zet de

(9)

TI. DE DEINES.

Binnen blijven is wel erg. Maar slapen! Dat is nog veel erger.

Ze stappen heel zoet de slaapkamer in. 'n Pop heb- ben ze in de handen.

'n Pop? Jongens met 'n pop?

Ja! Heusch, hoor!

Koen is acht jaar. Hij zit op school al in de derde klas.

Hijmag al tot één uur blijven. En hij leert al tot duizend.

Maar toch speelt hij thuis wat graag met 'n pop.

Vind je dat zoo erg?

Houdt Mama alleen van kinderen? Of houdt Papa ook van kinderen? Nou! En Papa is al 'n man!

De twee poppen zijn de kindertjes van Jan en Koen.

Ze houden, 0 zoo veel van ze. En ze passen er heel goed op.

Wat 'n aardige poppen zijn dat! De eene is lang en mager. Ze heeft lange, dunne beenen. En haar gezicht is bleek.

De andere pop is erg dik. Die heeft dikke armen en beenen. Haar hoofd is groot en rond. Haar wangen zijn bol en rood.

Die pop heeft Mama zelf gemaakt. Van lappen.

Daar houdt Koen 't meest van. Dat is zijn "Deine", Zoo heet z'n pop. Die andere, die lange, heet ook Deine.

Maar dat is Jan z'n Deine.

De twee poppedeines moeten ook mee de slaapka- mer in.

Ze hebben den heelen morgen achter op de bank ge- legen.

Maar nu moeten ze mee naar binnen. Nu willen Jan en Koen met ze spelen. In de slaapkamer staat voor de Deines een mooi blauw ledikantje. Er hangt een witte klamboe om, met blauwe strikjes. Ook liggen er, net als in een heusch bed, kussentjes in,

Twee hoofdkussens en twee rolkussens. Voor iedere pop één.

C

~~~'·~'~·~~~~~~~~J

~~~.~'~~~.~.~~~~

"Mogen de kinderen opblijven, Ma?" vraagt Jan na 't eten.

Dat heeft hij wel eens zoo van z'n Ma gehoord. Eu dat babbelt hij net zoo na. Hij zegt oo~nooit van "ik", Hij praat altijd van "Jantje".

"Ma, Jantje wil drinken."

"Ma, Jantje wil stroop."

Zoo praat hij. Hij is immers nog zoo klein!

"Mogen de kinderen opblijven, Ma?"

"Ja," zegt Maatje. "Paatje en Maatje moeten VaD-

avond uit. Dan moeten de kinderen vroeg naar bed. En daarom mogen ze vanmiddag opblijven."

"Ja, heusch?" vraagt Jan.

"Ma fopt, immers?"

"Neen! Vraag 't maar aan Paatje. Je hoeft van mid- dag niet te slapen, maar je moet wel in de slaapkamer blijven."

Jantje wil veel liever buiten spelen.

"Veel lekkerder buiten, Ma," zegt hij.

En Koen helpt Jan: "Hè, Ma, mogen we straks niet in den tuin spelen?"

"In tuin, Ma," roept Jan.

"Neen, volstrekt niet! 't Is nu buiten in den tuin veel te warm. Jullie mag wel spelen, maar in de kamer."

Jan en Koen zeuren nog 'n beetje door. Maar dan zegt Maatje: ,,0, nu weet ik 't al! Als jullie nog langer zoo raar doet, moet je alle twee dadelijk gaan slapen."

Jan en Koen zijn ineens stil,

(10)

13

De perkoetoet hing achter in de zon. .

"Kassian," dacht Jan. "Die mag ook wel eens In het zachte bedje. Altijd in zoo'n houten kooi op 'n harden

stok is niet prettig." .

En toen heeft hij de duif in 't bedje gezet. MaatJe heeft 't niet gezien.

Nu zit de perkoetoet daar nog stil op den hoo~en

rand van 't bedje.

Koen pakt 'r. Ze is erg tam.

Pa en Ma zijn ook in dé slaapkamer.

Wat?" zegt Pa. "Een duif in de slaapkamer? Breng 'r

~aar g~uw

naar achteren, hoor!"

Maatje kijkt eens in 't poppenledikantje.

Ja, hoor! Ze dacht 't wel!

De duif is niet zoo netjes als de Deines.

"Kijk Jan," zegt Ma. "Dat komt er van:' En ze laat Jan 't kussentje zien.

"Breng 't maar gauw naar baboe. Zeg maar, dat ze ft schoon moet maken."

Koen met de duif en Jan met 't kussentje! Zoo stap- ten ze de kamer uit. Ze loopen heelemaal naar achte- ren. Want daar is 't kamertje van de baboe. En daar hangt ook de kooi van de perkoetoet.

Jan en Koen zijn blij dat ze nu toch lekker buiten zijn.

De perkoetoet is ook blij.

Weet je wel, waarom?

In ft bedje is geen schelpje met water en ook geen bakje met eten. Baboe is niet blij. Ze moet 't kussentje schoonmaken.

"Da! Nakal," zegt ze.

De pret van Jan en Koen duurt niet lang.

. Opeens hooren ze de stem van Papa. "Koen en Jax:!

Binnen komen!"

Daar gaan ze weer naar de slaapkamer.

En nu zijn de poppen blij.

Want - die mogen nu weer verder trouwen!

12

Dat bedje heeft Jan op z'n verjaardag gekregen. Daar moeten de kindertjes van Jan en Koen in liggen. De klamboe gaat dan dicht. Anders kunnen de poppen niet slapen van de muskieten.

Als de Deines heel zoet zijn geweest, mogen ze wel eens in 't groote bed komen. Dan mag Koen z'n Deine bij Koen in bed en de Deine van Jan bij Jan.

Dat vinden de Deines leuk. Net als Jan en Koen. Die zijn ook blij, als ze bij Pa en Ma in 't groote bed mogen liggen. Vooral Zondag's morgens. Dan stoeit Paatje wel eens met ze in bed.

De Deines zijn erg stil en zoet geweest. Ze hebben geen brommers gekregen. En nu hoeven ze, als beloo- ning, niet te slapen. Jan niet, en Koen niet, en de Deines ook niet. Nu gaan ze met z'n viertjes lekker spelen. Op 't matje voor 't bed.

Bruiloftje spelen ze.

De Deines moeten trouwen.

Koen z'n Deine is de bruidegom. Een groote, dikke bruidegom!

De Deine van Jan is 't bruidje. 'n Heel lief, zoet bruidje!

De bruid en de bruidegom moeten stil en deftig in 'n wagen zitten. Dat is 'n hoofdkussen. Vóór 't rijtuig 100- pen twee mooie witte paarden. Dat zijn twee rolkus- sens. Jan zal ze eens gauw uit het poppenbedje halen.

Hij slaat de klamboe open.

"Koen, kijk eens!" roept hij opeens.

Koen kijkt even. "Hè!" zegt hij. Daar zit de tortelduif van Jan in het poppenbedje.

Die perkoetoet zit daaralden heelen morgen.

De Deines lagen van morgen achter op de bank. Het bedje was toen leeg.

HIJ slaat de klamboe open . . . •

(11)

om heen worden dan groot. En als die groot zijn, geven die op hun beurt weer vruchten.

'n Paar stammen liggen al op den grond. De keb n snijdt met 'n mes de lange bladeren eraf.

Jantje en Janneman staan er bij te kijken. Ze nemen elk zoo'n groot blad van den grond. De tuinjongen moet alles op zij er af snijden. Alleen den steel willen ze heb- ben met die gleuf erin. Op zij moet de kebon aan twee kanten er lange, smalle stukjes half afsnijden en dan ombuigen. Als je met je handen vlug langs die hangende stukjes omhoog strijkt, van beneden heelemaal naar boven, dan klapt 't net als 'n echt geweer.

Jantje neemt z'n geweer op schouder en Janneman ook.En zoo loopen ze met 't hoofd op en met groote stap- pen naar voren.

Ze zijn nu soldaten en marcheeren flink. De trommel slaat van rommer de bom!

Dat doet Janneman met z'n mond.

De trompet gaat van tetterete!.

Dat doet Jantje, ook met z'n mond.

Ze loopen netjes in den pas. Net heusche soldaten.

"HalU" roept Jantje opeens.

Nu is hij de officier.

"Voorwaarts, marseh'" zegt Janneman.

Die doet ook, of hij officier is. Twee soldaten en twee officieren.

"Weet je wat?" zegt Jantje.

"Nou gaan we tijgers schieten."

"En olifanten'" roept Janneman.

Nu zijn ze geen soldaten meer. Nu zijn ze jagers. Ze gaan op jacht.

Voorzichtig loopen ze langs den muur naar 't voorerf.

Ze maken heel geen leven. Op 't erf vó6r, daar hoor je de tijgers brullen. En daar snuiven de olifanten.

Jantje ziet 't eerst 'n grooten, gelen tijger.

De jongens spelen thuis graag met hun vriendjes.

Kijk, daar heb je ze net!

Herman en Daan.

Daan is al 'n groote jongen van elf jaar. Herman, z'n broertje, is zeven. Koen, Herman en Daan zijn eigenlijk te groot voor Jantje.

Als ze verstoppertje speleninhuis, is Jan hem bijna altijd. Hij kan de groote jongens niet krijgen.

De anderen vinden dat wel goed.

Ze mogen zich dan altijd verstoppen. Niets aardigVaD zulke groote jongens, hè1

Jan vindt het ook niet leuk, zoo te spelen. Hij speelt veel liever met 't broertje van Herman en Daan.

Dat broertje is zoowat even oud als hij.

En - heet ook Jan.

Dat is wel 'n beetje lastig.

Als Ma "Jan" roept, weten ze niet, wie bij Maatje moet komen.

Daarom zegt Maatje dan tegen baar eigen Jan: "Jan~

tje". En tegen 't vriendje zegt ze: "Janneman."

Zie je, zoo weten ze toch, wie Maatje roept.

Janneman is gelukkig meegekomen met Herman en Daan.

Koen speelt nu met de groote jongens. En Jantje gaat met Janneman achter naar den tuin.

De kebon hakt daar pisangstammen om. De boomen hebben al groote trossen pisangs gegeven. En nu moe- ten ze omgehakt worden. De jonge pisangboompjes er

m.

OP JACHT.

L

~~~--= '~~'~--=-~~~~~I

~~.<w;::!'Oo'~~~'~~ , ~--==--~~

(12)

KldDJ.Dlj~2

"DoodI" roept Janneman.

Vlug loopen ze naar hun buit.

Jantje pakt den tijger bij zijn staart.

Janneman grijpt den olifant bij zijn slurf.

En zoo sleepen ze de beesten naar achteren.

De geweren laten ze maar liggen.

Er zijn toch geen wilde dieren meer in 't bosch.

Die zijn allemaal weggeloopen.

Ze zijn bang voor zulke dappere jagers.

En waar sleepen ze den tijger en den olifant naar toe?

Naar de kokkie, in de keuken.

Moet kokkie ze koken of braden?

0, neenl

Ze moet ze niet i n de pan stoppen, maar er 0 n der.

Want die tijger en die olifant zijn geen heusche beesten!

, Z··t IJn .? 't Z"IJn?Nou ...?

Groote takken, die uit den sawoboom zijn gevallen.

Goed mikken! •.•

Daar ziet Janneman 'n dikken olifant. Die stapt met z'n zware pooten, dat de grond er van dreunt. Z'n slurf in de hoogte.

Jongen, jongen, wat 'n groot beest is dat.

Goed mikken!

Alle twee maar!

Tèr! lèr!

De olifant doet nog 'n paar stappen. Hij valt op z'n knieën. En dan rolt hij op zij, op den grond.

Hij ligt stil.

Twee kogels hebben hem ~eraakt.

16

Hij legt aan.

"Tèrl" Vlug gaat hij met z'n hand langs den pisang- steel omhoog. Wat klapt dat! Hij heeft goed geraakt, hoor!

De tijger spartelt op den grond.

Nu ligt hij stil. Hij is dood.

(13)

"Dank je Sinterklaasje! Dank je Sinterklaasje," rie- pen ze heel hard.

"Dat heeft de knecht gedaan," zei Moe. "Die is eens even komen kijken, of jullie goed oppassen."

Jan en Koen gaan nu eIken avond gauw en zoet naar bed, en dan zingen ze weer Sinterklaasversjes.

Ook liggen ze wel eens te fluiten.

Dat kan Jan ook al, hoor!

't Gaat soms nog wel eens valsch, maar meestal doet hij 't al heel aardig.

"Met tweede stem, Jan," zegt Koen soms. "Net als in school bij Mijnheer,"

Maar dat kan Jan nog niet. Dan komen ze in de war. En dan hebben ze de grootste pret!

Eindelijk is 't de dag, dat Sinterklaas komt. Hij komt elk jaar zelf 't speelgoed aan de kinderen geven. In de soos. Met zijn zwarten knecht. 't Speelgoed heeft hij al vooruit gestuurd in 'n groote, zware kist.

's Avonds om zes uur komen alle kinderen in de soos bij elkaar. Netjes gekleed. Met hun Papa's en Mama's. De meisjes met rose, blauwe of gele jurkjes aan, en 't haar in lange krullen, met roode en blauwe strikjes. De jongens met matrozenpakjes. Prachtig zijn ze, hoor!

"Nu moeten jullie morgen ook eens zoo mooi op school ~omen," zegt Mijnheer.

Maar dan lachen ze. Alleen voor den Sint maken ze zich zoo mooi. Verbeeld je, dat je met die mooie kleertjes aan op de speelplaats moest knikkeren en springen en krijgertje spelen. Dat zou niet prettig wezen.

Maar nu vanavond is 't feest. Sinterklaasfeest. En nu zijn ze wel mooi! Alle lampen zijn aangestoken. En de pilaren en muren zijn versierd met groene slingers van waringinbladeren. En roode, gele, paarse en witte rozen van papier er tusschen.

VI. SINTERKLAAS IN DE SOOS.

"Sinterklaas Kapoentje, Gooi wat in m'n schoentje, Gooi wat in m'n laarsje, Dank je, Sinterklaasje.f t

Maar Pa heeft 't voor Jan en Koen veranderd. En ze zingen nu:

"Sinterklaas Kapoentje, Geef eens wat aan Koentje, Geef ook iets in 't mandje Van ons kleine Jantje.f t

Zouden ze wat krijgen? Paatje en Maatje denken van wel. Ze hebben nog al goed opgepast, de jongens.

Jan heeft 'n hark en 'n schop gevraagd.

"Tuingereedschap", zegt hij.

Dat moeilijke woord heeft hij van Paatje gehoord.

En Koen wil graag 'n boot hebben, die onder water kan varen.

'n Paar dagen vóór 't feest werden er opeens suiker- tjes in huis gegooid. Door 't open raam van de binnen- galerij. De kinderen schrikten er van. En ja, zelfs de groote Koen was wel'n beetje bang. Maar toch liepen ze hard naar de suikertjes toe, om ze gauw op te rapen.

't Is gauw Sinterklaas!

De kinderen op schoolleeren al versjes voor 't feest.

Koen zingt ze dikwijls 's avonds, als hij in bed ligt en nog niet slapen kan. 0, zooveel versjes kent hij al. Een versje is zoo:

.~~ ::=-...~.~~. ~~.~~.~~~~

.

. ~~~~.~ ~.~~~~--=--~~~~t

(14)

21

Voor de muziek loopen 'n paar oppassers om den weg vrij te houden.

Op de pier zien allen den Sint aankomen. Hij is zeker moe, want hij zit niet op z'n witten schimmel, maar in 'n open rijtuig, met twee groote, witte paarden er voor. De knecht staat achter op 't bankje.

Als ze bij den wagen komen, nemen de jongens ineens de petten en hoeden af.

En allen zingen:

"Vlug hoeden af en mutsen!

Wij juichen van plezier.

Wat hebben wij naar U verlangd.

Hè, eind'lijk is U hier!

Hoezee! hoezee!" ....

en zoo door.

Als 't liedje uit is, roepen ze allen:

"Hiep, hiep, hoera!"

En Sinterklaas knikt hen toe, en lacht vriendelijk.

De knecht staat op 't achterbankje te dansen en draait grappig met z'n witte oogen in z'n zwarte gezicht.

Nu gaat de muziek weer voorop. Dan komt het rijtuig met Sint Nicolaas er in. En daarachter de kin- deren. Zoo gaan ze terug naar de soos. Voor de soos zijn alle Inlanders door de oppassers in 'n grooten kring op zij gehouden.

Eén van de heeren van de soos, deftig gekleed, gaat naar 't rijtuig. Hij helpt den ouden Sint bij 't uitstappen en geeft 'm een arm. Zoo gaan ze stapje voor stapje de stoep op en naar binnen.

De muziek speelt 't Wilhelmus.

Alle dames en heeren gaan op zij en buigen even met 't hoofd.

Sint Nicolaas knikt vriendelijk naar rechts en links.

De zwarte knecht loopt achter hem aan en trekt vreeselijk leelijke gezichten. '

De Sint gaat op den versierden stoel zitten.

20

In een hoek staat 'n hooge stoel. Ook mooi gemaakt met groen en bloemen.

't Gordijn van 't tooneel hangt omlaag. Wat zouden de kinderen daar eens graag even achter kijken. Want daar ligt op lange tafels al 't speelgoed uitgepakt. Met de namen van de kinderen er op. Straks, als Sinter- klaas er is, gaat 't gordijn in de hoogte.

Is de Sint er dan nog niet?

Neen, die moet nog komen.

Hij komt met 'n schip uit Spanje en de kinderen gaan straks naar den pier om hem af te halen.

Met muziek!

't Is half zeven en al donker.

Nu moeten allen vlug in de rij staan. De muzikanten gaan voorop. De koelies met flambouwen, op zij er naast.

Klaar?

Voorwaarts, marsch!

De muziek speelt van: ,,'t Is plicht, dat ied're jongen."

En de kinderen zingen met vroolijke, flinke stemmen:

"Wij gaan in lange rijen Heel feest'lijk naar den pier.

Wij gaan den Sint saam halen, Ja, hij komt straks weer hier.

Hoezee! hoezee! voor Sinterklaas, hoezee!

Hoezee! hoezee! voor Sinterklaas, hoezee!

Voor Sinterklaas, dien besten man, Zingt ieder kind graag mee,

Voor Sinterklaas, dien besten man, Zingt ieder kind graag mee."

En zoo nog 'n paar versjes.

De Papa's en Mama's blijven allen in de soos wach- ten. Ze kijken van de stoep de vroolijke kinderen na.

Honderden Inlanders staan links en rechts te kijken.

Of loopen achteraan mee. Die willen ook Toewan Sin- joklas zien.

(15)

22

Wat 'n mooien, rooden, fluweelen mantel heeft hij aan. En 'n gouden hoed op, met 'n rood kruis van voren.

En in z'n rechterhand heeft hij 'n gouden staf, met 'n groote krul er aan.

De kinderen komen in 'n kring om hem heen staan.

De knecht staat naast den stoel. Die heeft 'n rood pakje aan. En 'n rood mutsje op. In z'n rechterhand heeft hij 'n sapoelidie. En over z'n linkerarm 'n grooten zak.

Och, och, wat wordt Sinterklaas toch oud. Z'n baard is lang en grijs. Z'n rug is gebogen. Hij moet telkens hoesten. En toch gaat hij elk jaar nog de heele wereld rond om den kinderen speelgoed te geven. Ja, de Sint

i~ 'n goede, lieve, beste, oude heer.

De kinderen mogen wel 'n heel mooi liedje voor hem zingen.

Hoor, daar klinkt 't al:

"Sinterklaas is weer in 't land, Onze beste vrindI

Hij maakt alle kind'ren blij, Die hij zoo bemint."

Als tt uit is, zegt de Sint, dat 't heel mooi is geweest.

Hij wenkt met z'n hand en nu strooit de zwarte knecht suikertjes en koekjes over den vloer. Wat 'n gegrabbel. Wat 'n pret! Daar wordt 't gordijn opge- trokken. Alle kinderen gaan op de teenen staan, om hun cadeautje te zien. 'n Paar jongens willen 't trapje op. Maar dan komt de zwarte Piet, die hen wegjaagt.

De meisjes blijven ver van hem vandaan. Den eenen keer zijn ze bang, den anderen keer weer niet. Maar dicht bij hem komen, doen ze toch niet graag.

't Is anders geen hooze Piet, hoor.

Hij doet niets dan lachen en grapjes maken met de kinderen. En telkens strooit hij suikertjes.

De Sint komt even van z'n stoel af en gaat 'n poosje met de Papa's en Mama's praten. De dames en heeren zijn erg lief voor hem. Hij vraagt zeker iets over de

kinderen. Die zingen in dien tijd weer 'n aardig liedje.

Nu gaat Sinterklaas weer zitten.

De knecht geeft 't speelgoed aan, en dan roept de Sint de namen van de kinderen af.

(16)

Hij durft 't wel aan te pakken, hoor. Want Paatje is er bij!

Maar telkens kijkt hij toch '0 beetje schuin naar den knecht. Die is ook zoo zwart. En die heeft zulke groote witte oogen! En dikke, roode lippen. En die doet soms zoo raar.

Erg bang is Jantje toch niet. Maar hij is wel blij, als hij weer bij Maatje terug is.

"Tuingereedschap, Ma," zegt hij blij. De jongen heeft alles voor hem gedragen.

,,0, vent," roept Maatje. "Wat prachtig! Wat prach- tig! Wat is die Sint toch lief voor Jantje geweest! En kijk dien kruiwagen eens. Geel van buiten. En rood van binnen. En met 'n wiel er aan. Heeft Jantje nu wel ge- zegd: "Dank U, Sinterklaas?"

0, neen! Dat heeft hij heelemaal vergeten. Hij was zeker 'n beetje in de war, zooeven. .

Maatje neemt hem vlug op haar arm. Ze loopt gauw naar Sinterklaas toe en dan zegt ze: "Sinterklaas, is

U

niet boos op Jantje1 Jantje heeft wat vergeten te zeggen."

"Neen, neen, Mevrouw," zegt de Sint. En hij hoest weer even. "Ik word niet zoo gauw boos! Wat is er JaO!Je.t' ? "

"Zeg 't dan maar," zegt Maatje.

En dan zegt Jantje: "Dank U wel, Sinterklaas."

"Zoo, dat is goed," zegt de Sint. "Jij bent een lief kereltje, hoor!" En hij geeft Jan een hand.

En Jantje legt, zonder te wachten, z'n kleine handje in de groote hand van dien besten Sint.

Daar komt Koen ook al aandragen met z'n speel- goed. 'n Stoombootje, dat onder water kan varen, en nog 'n sch~epjemet 'n zeil op.

Als al 't speelgoed uitgedeeld is, krijgen de kinderen zakjes met suikertjes en stukjes chocola. Mooie, glim- mende zakjes: roode, gele, ~roene en blauwe. En met

25

mooie strikjes dichtgebonden. Al dat speelgoed en al dat lekkers wordt bij Paatje en Maatje op 'n stoel ge- legd. En dan loopen ze weer gauw naar hun vriendjes, om te kijken wat die hebben gekregen.

Wat hebben ze 't druk met elkaar. Er wordt gepraat en gelachen van alle kanten. De groote menschen zijn ook blij. Iedereen vindt het heerlijk, dat de Sint er is!

Daar krijgen de kinderen 'n glaasje stroop. Nu, dat mag ook wel. Ze hebben dorst gekregen van al 't zin- gen en van 't praten en lachen. En 't is zoo warm in de soos met al die drukte!

Maar 't wordt nog drukker!

Toeters en fluitjes en klapwaaiers en zakjes met snippertjes worden rondgedeeld. En ballen en trompet- jes! Nu wordt 't leven nog veel erger. Van alle kanten hoor je: Toet, toet! Tet, tet! En dan ineens een fluitje.

En de meisjes en jongens loopen elkaar na en gooien elkaar met snippertjes in 't haar. En dan gieren ze 't uit van pret.

Wat 'n leven! Wat 'n vroolijkheid! Wat zijn ze alle- maal blij!

En de Sint zit stil te lachen en al maar te kijken naar die spelende kinderen. Daar steekt hij z'n staf in de hoogte. Hij wil zeker wat zeggen. 't Wordt ineens stil.

De kinderen komen bij hem staan.

Voor dien lieven man zijn ze in 't geheel niet bang.

En voor den zwarten knecht ook niet meer.

"Kindertjes," zegt Sint Nicolaas, "ik ben blij, dat jullie zoo in je schik bent met je speelgoed. En dat je zoo'n pret hebt. Maar - ik ben oud. Ik heb vandaag al weer veel gereisd. En ik ben moe. Vieren jullie nu nog maar feest. Sint Nicolaas gaat heen. Hij wil graag wat rusten. Andere jaar hoop ik weer te komen. Past nu dit jaar maar weer goed op en zingt voor 't laatst nog eens 'n mooi liedje voor me!" .

En dan zingen de kinderen vroolijk en blij:

(17)

26

"Dank jel dank je! goede heer!"

Komt, zegt allen nog eens weer:

"Dank je, Sinterklaasje.

Dank jel dank je! beste heer!

Dank jel dank je duizend keer.

Dank je, Sinterklaasje!"

Na 't liedje bedanken de ouders Sint Nicolaas voor al 't moois en voor 't prettige feest. Dr.:zelfde mijnheer van zooeven geeft den Sint weer een arm, en stapt met hem voorzichtig de trappen af naar 't rijtuig. De kinde- ren staan in de voorgalerij en op de stoep. De muziek speelt 't "Wien Neerlandsch bloed".

Zwarte Piet springt op 't achterbankje. Met een lee- gen zak, want de suikertjes zijn op en hij heeft niemand voor straf meegenomen. Piet is niet zoo kwaad.

De schimmels trekken aan en daar gaat 't rijtuig langzaam vooruit. 't Is druk voor de soos. Alle kinde- ren juichen Sint Nicolaas na en de meisjes zwaaien met de zakdoeken.

De Sint wuift met z'n rechterhand en als hij wegrijdt, kijkt hij nog 'n paar keer om.

Nu mogen de kinderen 'n dansje maken. Ze krijgen ook nog 'n taartje en koekjes. En dan gaan ze naar huis.

De baboes hebben de slendangs vol speelgoed. Ook moet hier en daar 'n klein jongetje of meisje, dat slape- rig geworden is, nog er bij gedragen worden.

De meeste kleintjes hebben manteltjes of jasjes aan, of wollen doeken om. Want 't is avond en 't is koel bui- ten. Ze mogen niet verkouden worden na zoo'n heer- lijk feest.

In den stillen, donkeren avond hoor je hier en daar voetstappen en kinderstemmen.

En dan hoor je ook nog zoo nu en dan: "Boem, boem, boem." Dat is de muziek in de soos. Want de groote menschen blijven nog 'n poos bij elkaar om te dansen en feest te vieren.

Maar de kindertjes zijn moe en slaperig. Voor die is 't feest uit.

Maatje heeft zelf Koen en Jantje naar huis gebracht.

Onder 't uitkleeden praten de jongens nog maar al- door over den Sint en over z'n knecht.

"Gaat Maatje ook niet slapen?" vraagt Jan. "En waar is Paatje?"

PaatJ'e is nog in de soos. En Maatje gaat straks ook

" ?"

weer terug. Zullen de jongens zoet slapen.

Ja, dat zullen ze. Ze zijn erg zoet. De Sint was ook zoo goed voor hen. Ze hebben zoo veel gekregen, en ze hebben 0, zoo'n pret gehad.

Ma geeft ze ieder een zoen en 'n poosje later droo- men ze zeker van 't feest, van al 't speelgoed en 't lekkers.

(18)

Maatje is bang dat ze in 't water zal vallen.

29

Heel in de diepte, tusschen de bergen en tusschen de bamboebosschen stroomt een kalie.

Wel erg smal is die. Maar 't water er in stroomt hard, erg hard.

Daar moeten ze soms door heen.

Want er is niet eens 'n brug over de kalie.

Pa en Ma trekken dan hun kousen en schoenen uit.

Maatje tilt haar rokken wat op en Pa trekt de pijpen van zijn broek in de hoogte.

Zoo stappen ze van den eenen grooten steen op den anderen. De kalie ligt vol van die steenen. Soms ste- ken ze maar even boven het water uit. 't Water bruist er hard voorbij, met wit schuim.

Ma durft wel er door.

Maar als er 'n steen 'n beetje los ligt, dan wordt ze angstig. En roept ze gauw Pa er bij.

De steen wiebelt heen en weer.

Maatje is bang, dat ze in 't water zal vallen.

V. IN DE BERGEN.

~~~~.--=---~~~.~_-.~.=-'~J

~~~~.~~.~~~.~.~~~-...=

't Is vacantie.

Jan en Koen zijn met Pa en Ma in de bergen.

Dat vinden ze wel prettig.

Ze wonen zelf bij de zee. En daar is 't altijd warm.

Boven, bij de bergen, is 't heerlijk koel. Daar kun je 's morgens en 's middags ver wandelen.

Als de wandeling te ver is voor Jantje, dan moet de sportkar mee. Hij kan dan gereden worden, als hij moe is.

En als ze erg tegen de bergen op moeten klimmen, dan moet de kebon mee. Met 'n slendang. Daar wordt Jantje dan in gedragen.

Net als 'n klein kindje door 'n baboe.

Als de weg vlak is, mag hij weer loopen.

Zoo in de hoogte kan je ver, heel ver zien.

In de rondte en in de verte zijn nog meer bergen.

En heele hooge ook.

Uit één van die hooge bergen komt telkens rook.

Met •n heel groote pluim.

"Dat is 'n vuurspuwende berg,f t zegt Pa.

Koen wordt 'n beetje bang.

De Inlanders zeggen: "Als hij niet meer rookt, dan is de berg gevaarlijk.f t

Dan komt er vuur uit. En groote steenen. Maar nu niet.

Gelukkig heeft de berg in de vacantie altijd gerookt.

Telkens met van die groote, witte pluimen. En later ook nog, maar altijd doorl

(19)

Pa geeft haar 'n hand, en dan durft Maatje weer verder.

Pa is heelemaal niet bang.

Die stapt maar door. Al wiebelt 'n steen ook nog zoo erg. En hij draagt nog wel alle schoenen en kousen.

De jongens worden over de kalie gedragen door den kebon.

Of ze mogen er alleen over. Maar dan moeten ze zich eerst uitkleeden. Dat vinden ze heerlijk!

Dan kruipen ze vlug in het water. Achter de groote steenen. Daar is geen sterke stroom en kunnen ze plassen en springen.

Wat hebben ze dan 'n pret. Koen giert 't soms uit!

't Water is koel.

Als ze 'n poosje in de kalie gespeeld hebben, worden ze koud.

Ze bibberen er van en worden zoo bleek als 'n doek.

Dan moeten ze er gauw uit.

Anders zouden ze ziek worden.

Op 'n keer kwamen er koeien en ossen bij de kalief Die liepen dadelijk in 't water. Alleen hun kop stak er boven uit. Ze snoven en bliezen uit hun neuzen. Ze vonden 't zeker ook heerlijk in 't water. Ze hadden hard gewerkt in de warme zon.

Heerlijk, de lastige vliegen konden hen in de kalie

niet steken. •

Toen mochten Jan en Koen niet baden. Pa en Ma vonden 't toen wel wat vuil in 't water. Ze liepen na 'n poosje maar door naar boven.

Soms kun je van den top van den berg 't spoor zien.

Heel in de laagte! .

Och, wat is 't spoor dan klein. Wel zoo klein, als 't spoortje, dat Jan eens op 'n keer van Sinterklaas heeft gekregen.

Den witten rook kun je tusschen de bamboebosschen door zien. Telkens is de trein even weg, en dan komt

hij weer voor den dag. Gefluit, en 't leven van de wie- len kun je maar eventjes hooren.

Tegenover den berg met rook is 'n andere groote, met 'n heel hoogen top. Dien top kun je dikwijls niet eens zien. Daar zijn dan groote, witte wolken om.

"Hij heeft z'n wollen muts weer eens opgezet," zegt Pa dan. "Die groote reus heeft 't zeker koud, daar in de hoogte."

"Die andere reus blaast weer pluimen uit, Pa," roept Koen.

"Die houdt zeker veel van rooken!"

"Luie reuzen zijn 't," zegt Pa. "Ze liggen maar al door languit op den grond. Met hun neus in de hoogte.

Ze hebben 't hier erg gemakkelijk, hoor!"

"Ja, maar," zegt Ma, "ze moeten toch alle menschen maar dragen en al die bosschen! En alle huizen van de dessa's. En het spoor. En nog veel, veel meer! Is dat niet erg zwaar? Ze kun n e n misschien niet eens op- staan. Kassianl Ik wou niet graag, dat ik zoo'n reus

h '" .

was, oor.

Jantje zegt niets. Hij luistert maar. Met zijn mondje half open. En telkens kijkt hij van den eenen reus naar den anderen.

Hij hoort heel graag van reuzen vertellen. En van kabouters ook. Hij lijkt zelf wel 'n kaboutertje, daar bij die groote reuzen. En Koen ook.

Twee kaboutertjes en veel reuzen. Jantje hoopt maar, dat de reuzen niet zullen opstaan, en stil zullen blijven liggen.

Hij wordt 'n beetje bang nu, zoo in de hoogte. Hij wil maar liever weer naar beneden.

Dan gaan Pa en Ma naar 't hotel terug.

En 't kleinste kaboutertje wordt weer in de slendang gedragen. "Dag, reuzen," zegt hij.

"Blijft maar alfjd stilliggen, hoor!"

(20)

33 schaduw onder de boomen. Koen komt terug met 't kapmes. Pa slaat aan één kant 'n stukje onder van den poot af.

AI't zand, dat de jongens brengen, wordt tegen den poot gegooid. Maar niet van binnen. Alleen maar van buiten. Er omheen.

Hoe langer hoe hooger komt 't zand. Op 't laatst kan je van den poot niets meer zien. Hij is heelemaal onder 't zand begraven.

Dat moet de berg worden.

Van boven is er 'n groot gat in. En van voren 'n klei- ner gat. Je weet wel, waar dat stukje afgeslagen is.

Waarvoor die gaten zijn, weet Koen al wel, maar Jantje nog niet.

"Pa," roept Koen. "Laat hem nu rookenl"

,,0, neenl Nog lang niet," zegt Pa. We zijn nog lang niet klaar. Eerst moeten we den berg nog mooier ma- ken. Net 'n heusche berg.

Geef dien steen eens hier, Jan."

Jan geeft 'n grooten steen aan. Dien stopt Pa in den schuinen kant van den berg.

Niet heelemaal. 'n Klein eindje maar. Zulke groote steenen hebben de jongens ook buiten op de bergen gezien.

Uit den tuin laat Pa wat plantjes en takjes halen.

Die steekt hij ook in de helling van den berg vast.

Dat zijn de bosschen.

"Nou is hij klaar," roept Jan.

/tJa," zegt Pa. "De berg zelf is klaar. Maar Jantje moet nog even wachten. Het wordt alles nog veel echter. We moeten eerst nog 'n kalie graven."

En met het kapmes hakt Pa 'n lange, diepe kalie in den grond. Langs den berg.

Van de aarde, die er uit komt, maken de jongens een kleineren berg, naast den grooteren.

Over de kalie moet nog 'n brug gebouwd worden. En

K1clAJaatJcJ

I

VI. 'N BERG MAKEN.

's Morgens van negen tot twaalf gaan Pa en .Ma niet wandele,n. Daar is 't dien tijd veel te warm voor.

Dan zItten ze in 'n tuinhuisje te lezen. Of ze liggen in lange ,stoelen wat met elkaar te praten.

De ~ongens spelen dan in den tuin onder de boomen.

Op n keer weten Jan en Koen niet, wat ze moeten spelen. Ze zeur,:n 'n beetje bij Pa en Ma rond.

Ze vervelen ZIch, de kinderen.

Pa staat op en zegt: "Ik weet wat, jongens! Ik weet wat! We zullen samen spelen:'

.. Dat vinden de jongens prettig. Met Pa spelen is al- tiJd leuk.

"Wat gaan :-ve doen, Pa?" vraagt Koen.

"We zullen n berg maken. Zoo'n berg met rook. Net zoo een, als we laatst gezien hebben."

"Hoe kan dat nou!" zegt Jan.

"Dat zal je wel eens zien. Breng maar eerst eens zand en steenen hier."

"Daa~,ligt 'n oud boterblik. Schep daar 't zand maar mee op.

"Koe~, lo~p jij eens vlug naar den kebon. En vraag hem, of Je z n kapmes even mag hebben."

Koen loopt vlug naar achteren.

P? zoekt in ~ien tijd 'n ouden poot van 'n bloempot.

Zoo n hooge, WItte poot!

Dien zet hij voor 't tuinhuisje op den grond. In de

~~~~--~~.~--~.~~~~~~

.~~~~~~ ...:::

~ ~·~~.~~~~l

"

(21)

'n Berg met rook en vuur!

35

Dan steekt Pa er voorzichtig een oude krant in.

Kijk, gele en roode vlammen slaan uit den berg de lucht in.

Met lange punten steken ze hoog boven den berg uit.

Jan, Koen en Maatje staan van ver te kijken.

'n Berg met rook en vuurl

'n Kalie er voor, met water er in, en 'n brug er over.

'n Huisje er bij.

En 'n weg met boamen er langs.

Die Papa is knap, hoorl

Den volgenden morgen willen de jongens zelf den berg aansteken.

bij de brug nog 'n huisje. Dat duurt allemaal wel lang.

Wel twee dagen, misschien.

Maar de jongens werken flink mee. Want 't wordt er leuk, zool En als alles klaar is, dan mag de berg rooken!

De kebon moet voor 'n dubbeltje 'n langen bamboe koopen.

Met z'n mes moet hij allemaal lange, smalle stokjes snijden, erg plat.

Van gevlochten bamboe wordt nu de brug gebouwd.

En ook 't huisje.

Net 'n heusch kamponghuisje, met 'n dak er op. En wanden van bilik.

Pa zegt telkens, hoe 't worden moet.

En dan werken ze met z'n vieren, heel hard. De kebon helpt ook mee. En die kan het 't beste van alle vier.

Och, wat hebben ze 't druk en wat hebben ze 't warm.

Pa veegt telkens met z'n zakdoek het zweet van z'n gezicht af. Maar dat is niet erg. Met z'n jongens een keertje spelen, vindt hij wel prettig.

Eindelijk, eindelijk is alles toch klaar.

En dan? - Dan wordt de berg aangestoken.

De jongens zoeken ga.uw droog gras, takjes en dorre bladeren.

Dat steekt Pa vóór in 't kleine gat. Maar 't meeste van boven, in de groote opening.

De jongens staan te dansen van pret.

"Ma, Ma," roepen ze. "De berg begint te rooken.

Gauw, gauwI"

Vlug komt Maatje toeloopen.

Dat wil ze ook graag zien!

Pa steekt 'n lucifertje aan en stopt dat vóór tusschen de bladeren.

En nu komen er van boven uit den berg groote, witte rookwolken.

(22)

37

En die vervelende regen houdt maar niet op, ook!

Koen wordt boos op den regen en Jan begint bijna te huilen.

,,'tIs niet zoo heel erg, jongens," zegt Papa. "Morgen gaan we maar weer flink aan 't werk om den boel op te knappen. Net als de kampongmenschen. Die hebben ook wel eens last van overstrooming. En als de bandjir afgeloopen is, moeten ze ook hard werken om alles weer in orde te maken.t i

Ja, dat willen Jan en Koen ook wel doen.

Maar toch - die regen, die akelige regen, die is de schuld van allesl

30

In de keuken zijn wel lucifers.

Maar dat is misl Dat mag nietl Vuur mag alleen Pa aanstekenI

"Vuur en lucifers? Heelemaal geen speelgoed voor kinderen, hoorI" zegt Pa. "Gaan jullie maar wat met bootjes in die kalie spelen. Dan zullen we van avond, als 't donker is, den berg nog eens laten rooken."

Dat vinden de jongens prachtig.

Als 't donker is, dan zal 't nog veel mooier zijnl Koen loopt naar de badkamer, om water te halen.

Jan zoekt onder de klapperboomen van die groote, lange, bruine stukken. Net als prauwtjes.

Bladeren zijn 't niet. Ze groeien boven in den top tusschen de klappers. Die schuitjes laten ze in de kalie varen. Met zand en steentjes er in. Ze kunnen net onder de brug door. Maar dan moet 't laag water zijn.

Bij 't huisje moeten ze naar den kant toe. Daar wor- den 't zand en de steentjes er door Jan uitgeladen.

En die duwt de leege prauwen dan weer terug naar Koen.

Die zit aan 't andere eind van de kalie. En die moet de prauwtjes weer vol maken. Prachtig is 't. Net vuurwerkI

Den volgenden dag begint 't te regenen. Hard, heel hardl

De kalie loopt vol. Er komt 'n bandjir.

De brug drijft mee met al 't water.

't Huisje loopt heelemaal onder.

't Zand van den berg stroomt in de kalie.

De steenen rollen van de helling af. Ook één in d.

kalie.

De boomen zakken om.

't Is treurig om aan te zien.

De jongens staan in de voorgalerij te kijken.

Nu dansen ze niet van plezier.

Al 't moois is weg.

(23)

r~~--~·""""' ~.-.~~--=--~~

~--==-~----=-~~~~. .~~~~...."...--="~

VII. BOOTJE TEEKENEN.

'n Maand lang zijn Jan en Koen met Pa en Ma in de bergen geweest.

Nu is de vacantie om.

Ze gaan weer terug naar de stad bij de zee.

Eerst met 't spoor en dan met 'n bootje.

Dat vinden de jongens wat prettig.

Met 't stoombootje moeten ze eerst een eindje de kalie af en daarna nog 'n uurtje over zee.

Op zee, daar liggen de groote schepen!

Met zoo'n groot, sterk schip gaan ze later naar Hol·

land toe.

Jan teekent heel dikwijls van die schepen.

Soms zit hij met den kebon op 't erf. En dan teekent hij met 'n stokje of met z'n vinger in 't zand.

In huis doet hij 't op een tuk papier. Met 'n potloodje van Pa. Maar 't liefst teekent hij op den vloer.

Op den vloer?

Ja! Op den vloer! Met een stukje krijt.

In de achtergalerij liggen aan één kant geen m tten op den grond.

De vloer is grijs en van steen. .

En daar mag Jantje wel eens op knoeien. Laatst had Koen er sommen gemaakt. Moeilijke deelsommen.

Net als Mijnheer in school, 0'0 't bord. Deelsommen met 'n staart. 824 cent gedeeld door 3.

Maar dat kan Jan nog niet. Dat is ook zoo erg moeilijk.

Hij leert bij Paatje nog maar tot 6. En als 't 'n beetje moeilijk wordt, zegt hij maar gauw: "Ik heb geen zinl"

"Morgen maar, Pa!" En dan houdt Paatje maar dadelijk op.

Jantje is immers pas vijf jaar!

Hij teekent veel liever. Booten, achter op den vloer.

Heel groot teekent hij ze. Zoo groot, dat hij dikwijls op z'n knieën heen en weer moet kruipen.

"Dat is 't Hollandje bootje," zegt Jan. Hollandsche kan hij nog niet zeggen. Twee masten staan er op. En in 't midden 'n groote, dikke pijp. Uit die pijp komt veel rook. Heel veel rook! Anders kan je niet zien, dat 't 'n stoomboot is.

Op 't dek staat de kapitein. Hij heeft 'n pet op, met 'n groote klep er aan. Maar wat 'n rare armen en han- den heeft hij.

Het lijken wel lanJ!e, dunne stokjes, met 'n vork er aan van onderen. 'n Vork met vijf punten.

Ja, Jantje kan ook nog niet zoo heel erg mooi

teekenen. . . '

Koen die kan 't goed.

En Pa dan, di kan 't nog veel beter. Nog veel mooier dan Koen.

"Die kapitein is 'n booze man," zegt Jan. "Als je niet veel eet, ma~ je niet met zijn schip mee."

Dat heeft Maatje vertelcJ'.

,.Kindertjes. die iet veel eten, mogen niet mee naar Holl nd," heeft Maatje gezegd.

"Je moet eiken da~ maar leeren om veel te eten, Jan. Als ie 00 ft schi 'n beetje eet, stuurt de ka itein je terug. De kapitein is de baas op het schip. Wat die

ze~t, moet je doen ook."

Maar Jan eet ook veel.

"Mijn buik gaat bijna stuk, Ma", zegt hij.

Jan mag stellig wel mee, hoor! En Koen ook. En Paatje en Maatje ook.

(24)

Koen komt van voor terug.

Hij heeft ook 'n schip geteekend.

Op 'n groot stuk papier, met kleurkrijt. Mooi.

Paatje en Maatje vinden het erg prachtig.

Die teekening prikt Koen onder het raam tegen den muur.

Als de jongens 's middags wakker worden, loopt Jan dadelijk naar z'n boot. Hij kijkt in de achtergalerij op den vloer.

"Waar is de boot nou?" roept hij.

Z'n schip is heelemaal weg. Zeker door den djongos uitgepoetst, toen hij na 't eten den vloer moest aan- vegen.

Huilende gaat Jan naar Paatje.

"Je boot, Jan? Die is al weg gevaren. Ver wegI"

zegt Pa. "Die kan je niet meer zien, Jan, zoo ver is hij all"

"En van Koen dan? Die is er nog wel?" zegt Jan snikkende.

,,0, die mag nog niet eens weil. Die moet nog wach- ten. Die ligt nog vastgebonden aan 'n dik touw. Maar 't schip ~an Jan niet. Dat is al aan 't varen. Lekker op de groote zee. Teeken jij maar weer gauw een nieuw schipl"

Jan droogt z'n traantjes.

Hij is blij, dat zijn schip al fijn aan 't varen is.

Kijk, daar teekent hij al weer lekker een nieuwe boot.

41

men doet hij heen en weer naar achteren en naar vo- ren. Dat is de machine.

"Doèoeoetl/ Djk, djk, djk."

En dan neemt hij vlug z'n krijtje. Hij kruipt naar het roer en teekent daar opeens veel hooge, witte gol- ven. Dat is van de schroef.

De boot gaat naar Holland.

Dag Jan, dag Koenl Dagl Goede reis. Val maar niet in zeel

I.

40

Kijk, daar staan ze allemaal al op 't schip.

Paatje geeft Koen 'n hand. Koen staat dicht bij Paa- tje. Aan tafel moet Koen ook altijd dicht bij Pa zitten.

En Jantje staat bij Maatje. Ze houdt Jantje goed vast.

Die dikke, dat is Paatje.

,,'t Lijkt wel'n kikvorseh," zegt Koen.

Jan wordt boos.

"Jij weet er niks van," zegt hij. "Dat is geen kik- vorseh, hè Ma1 Dat is Paatje. Paatje heeft toch 'n dik- ken buik?"

Die lange, dunne, dat is Maatje.

Maatje is niet zoo dik als Paatje.

"Dat is 'n sprinkhaan," zegt Koen. Jan begint bijna te huilen. Hij wordt al erg rood in z'n gezicht.

"Ma, Koen zegt, dat Maatje 'n sprinkhaan is," roept hij.

,,0,Ma, dat is niet waar, hoor. Jan jokt!" ze~tKoen.

"Wat Jan teekent, dat is 'n sprinkhaan. Ma zelf is heel anders."

"Koen," zegt Maatje. "Ga jij maar naar voren. Laat Jantje nu maar stilletjes teekenenl Hij kan wat mooi teekenen, hè vent? Koen weet er niets van, hoor! Maa- tje kan 't wel zien. Dat is Paatjel Is 't niet?"

"Ja," zegt Jan.

"Zie je wel! En dat is Maatje met Jan! Teeken jij maar door, vent! Maatje vindt 't er~ mooi. Is je schi al klaar? Maak dan de golven maar!"

Jan neemt gauw zijn krijtje en teekent de zee. Groote golven.

Heele lange, groote golven. Den heelen vloer teekent hij vol. Vol met water van de zee en golven.

Nu is de teekening af.

Jantje gaat plat op den grond zit- ten en zegt: "Ma! Nou gaat hij wegl"

"Doetf" roept hij. Dat is de stoomfluit. "Dik, dik, dikl" Zijn ar-

(25)

Die daar, met die harkenvingers Is de kapitein: 'n reus.

Als je 's middags niet wil eten, Moet je van z'n schip af, heuschl Golven teekent Jan als slangen, Heele lange, ver in 't rond.

Rook en golven, telkens meer nog, Bijna vol is heel de grond.

Eind'lijk is hij klaar met teek'nen.

"Doeti" roept Jantje. Nou naar zeel

"Doeoeoetl" nog harder moet hij fluiten.

Wie wil met klein Jantje mee?

Soms, met groote, witte strepen, Krast Jan achter op den vloer Reuzenschepen, met 'n krijtje, Schepen met 'n heusch echt roer.

Rook komt uit de pijp met wolken, Anker, masten, vlag in top,

Niets heeft kleine Jan vergeten, Ook de sloepen staan er op.

Kijk, die sprinkhaan, dat is Maatje, Met klein Jantje aan haar zij.

En die kikker daar, is Paatje, Daar staat Koentje heel dicht bij.

- . - - -

Kleine Jantje wil naar Holland Met 'n groote, grijze boot.

Maatje praat er dikwijls over, Als Jan bij 'r zit op schoot.

VIII. 'T "HOLLANDJE" BOOTJE.

~~~~.~--=:oo.~~.~~~,==-~~

•..,..~-=---~.~~~~~.~-...::-+~~~~

(26)

.~

Al. tt roer recht staat, gaat tt bootje recht door.

Aan 't eind van den bak, moet je tt dan telkens om·

keeren. d D . .

Anders stoot 't tegen den steenen ran. at IS met goed voor tt bootje. Want tt is van blik. En dan komen er deuken in. Of de verf gaat er af.

En je moet 't telkens een duwtje geven om 't om te draaien.

t' Moet vanzelf omkeeren! Dat is veel leukerI . Daarom zet Koen 't roer niet recht, maar tn beetje

schuin. ' b .

Als hij 't roer naar rechts doet, gaat t ootJe naar

rechts. , . , li k

En als hij 't roer links draalt, vaart t n~ar n. s.

En al maar in de rondte, totdat de machine sbl staat.

Soms binden ze 'n plankje achter 't bootje, met 'n

draadje garen.. ..

Dat plankje mag ntet groot zIJn.

Anders blijft tt scheepje stilliggen. 't Is niet zoo heel erg sterk.

't Touwtje moet niet te lang wezen. Want dan komt tt in de schroef. En dan kan die niet draaien.

Soms maken de jongens storm in den bak.

Met hun handen roeren ze heel hard in 't water heen en weer.

Dan komen er golven.

't Bootje danst op en neer. De golven slaan er soms overheen. 't Schommelt vreeselijk naar links en rechts.

Dan hebben de jongens pret.

't Bootje kan niet zinken. 't Water kan er niet in komen. Want van boven is tt heelemaal dicht.

Maar 't vaart erg moeilijk.

Telkens komt er 'n golf tegen aan. En die tilt 't hoog op.

Daarna valt 't ineens weer in de diepte.

't Komt zoo niet vlug vooruit.

Dat geeft niets.

~=-~._~~~~.--~~~~...,..~

--_. __ ._---...,..~

Jan en Koen hebben ook wel 'n echte boot. Die heeft Koen immers van Sinterklaas gekregen.

Niet zootn groote als 't "Hollandje bootje".

tn Kleine maar.

Maar die toch echt varen kan.

Niet met stoom.

Koen moet tt bootje opwinden met tn sleutel.

Dan houdt hij eerst de schroef goed vast.

Als hij de boot in tt water gezet heeft, laat hij de schroef gauw los.

Rrrrl doet de schroef dan en tt scheepje gaat prach- tig vooruit.

lieele, kleine, vlugge golfjes komen van achteren.

En van voren snijdt tt bootje als 'n mes door 't stiIIe water.

Weet je waar de jongens tt laten varen?

Achter, in de badkamer.

Daar zijn twee groote mandiebakken vol met regen- water.

Dat water komt, als tt regent, van tt dá af door 'n lange goot.

In den eenen bak mogen de kinderen niet spelen.

Dat water moet schoon blijven, om er van te scheppen bij tt baden.

Maar in den anderen, daar mogen ze wel in kruipen.

Als Maatje ook in de badkamer is.

Daarin laten ze nu tt scheepje rondvaren.

Weet je, hoe dat kan?

IX. SPELEN IN DE BADKAMER.

(27)

Voor Baboe zijn ze niet bang . . . .

Al tt water loopt er uit.

En nu tillen ze de leege kuip met hun beidjes hooi op.

Op den rand van den bak.

Dat is erg zwaar. Ze hijgen er van.

Maar 't gaat toch.

Nu schuiven ze de kuip in 't water.

Pats! Daar drijft ze.

Die kuip is nu hun schip. Daar kunnen ze echt mee varen.

Eerst Koen, die is de grootste.

Z'n hanssop trekt hij uit, en gooit hem op den grond.

46

Dat hobbelen op en neer, en dat zwaaien heen en weer, dat vinden de jongens juist aardig.

Als tt later maar niet zoo met 't groote schip gaat, als ze naar Holland varen.

Dan moet tt maar altijd mooi weer op zee zijn. Dan moet er maar geen storm komen.

Storm op zee is heel niet leuk, hoorl

Op tt laatst halen ze 't bootje uit den bak.

Ze kruipen er zelf in.

Dat mag niet. Want Maatje is er niet bij. En dan wil Pa tt niet hebben.

Waarom niet?

Is hij bang, dat de kinderen verdrinken? 0, neenl Zoo diep is de bak gelukkig niet.

Als Jan er in staat, komt 't water maar tot aan z'n borst.

Hooger nietl

Maar Pa is bang, dat z'n jongens ziek worden. Ze blijven er altijd zoo lang in.

Als Maatje de kinderen gewasschen heeft, mogen ze wel eens in den bak rondspartelen.

Maar alleen, zonder Maatje!

Neen, dat mag niet.

Toch doen ze 'tl 't Is zoo heerlijkl

Er is visite in de voorgalerij.

Baboe roept wel, dat Jan en Koen er uit moeten.

Maar als de jongens niet willen, luisteren ze naar Baboe niet. Voor Baboe zijn ze niet bang.

Baboe gaat op 't laatst maar weg.

"Soedahl" zegt ze.

Gaat ze 't aan Pa vertellen?

Neen, want er is immers visite.

Ze gaat naar achteren. Ze hurkt op den grond, en kauwt sirih.

De jongens gooien de groote zinken kuip, waarin ze altijd door Maatje gewasschen worden, om.

(28)

Naakt stapt hij in z'n schip.

De kuip is rond.

Je moet voorzichtig instappen en goed zitten.

Anders duikelt hij om, en valt de zeeman te water.

Koen kan 't heel goed.

Maar Jan nog niet.

Als die er in wil, gaat de kuip heelemaal schuin.

Dan komt er water in 't schip.

Hij schept 't er vlug uit met z'n handjes, of met de gajong.

Maar dan maakt hij te veel beweging. En - tjoep!

zegt de kuip.

Hij slaat onderst boven.

Jan spartelt in den bak rond.

De kuip zinkt.

Die is van boven niet dicht, zooals 't kleine scheepje.

Jan proest en blaast 't water uit z'n gezicht.

Hij slaat 't met beide handjes weg.

Koen heeft de grootste pret.

Hij springt ook in den bak en haalt de kuip naar boven.

Ze krijgen hoe langer hoe meer pret. Ze zijn niet stil meer.

Koen giert 't uit van 't lachen.

Jan roept: "Koen, Koen, kijk!"

En dan duikt hij onder. Met z'n rechterhand knijpt hij z'n neus dicht.

Nu probeert Koen 't ook. Kijken, wie ft langst onder kan blijven.

Ze slaan en plonzen in 't water.

tt Golft en plast over den rand van den bak heen.

Ze vergeten heelemaal, dat ze er niet in mogen.

Het blik, om water te scheppen, valt op den steenen vloer.

Dat hoort Papa voor.

"Wat voeren ze toch uit!" zeit hij. Eens eventjes ,kijkenI"

49 Daar staat Papa in de deur van de badkamer.

De jongens schrikken er van.

Ineens zijn ze stil.

Pa geeft ze 'n standje van belang en jaagt ze den bak uit.

Ze zijn bleek van de kou.

Hun lippen zijn blauw. Hun haren hangen met natte pieken langs 't hoofd.

Ze rillen en trillen op hun beenen. Ze staan heele- maal krom, met de handen tegen de kin.

De badkamer is drijfnat.

De hansoppen liggen in 'n hoek. Er is geen draadje droog aan. 't Bootje ligt ook al op den grond, met de gajong er naast.

"Verschrikkelijk!" zegt Pa.

Baboe krijgt ook 'n standje.

Gauw moet ze de jongens afdrogen, en ze 'n schoo- nen hanssop aantrekken.

"Vort! De slaapkamer in!" zegt Pa.

Hij is boos. Erg boos.

De jongens zijn ook verschrikkelijk ondeugend ge.

weest.

(29)

~~~~~~.~~~.~.~~~~.

. ~~~-~~.~~~.~~.~~~~~

X. JAN MET DE KIPPEN.

Nu is Jan weer 'n heel zoete jongen.

Kijk maar.

Hij heeft eieren voor Maatje uitgehaald.

Dat doet hij graag.

Een van de leege kamers voor de bedienden is 'n kippenhok. Daar zitten wel twintig kippen en 'n haan in.

's Morgens vroeg zet de kebon 't hok open. Dan loopen de kippen gauw den tuin in.

Onder de boomen loopen torretjes en andere kleine beestjes. Die willen de kippen graag hebben. Overal loopen ze te zoeken. Ook tusschen de struiken. Want daar kruipen rupsen.

En ze wroeten met de pooten in 't zand om witte mieren te zoeken.

Zoo nu en dan geeft Jan ze djagong en padie.

Dat mag hij wel eens doen van Ma.

Maar 't leukste vindt hij: eieren uithalen.

In 't hok staan op den grond kistjes en manden met stroo.

Daar kijkt Jan dikwijls in. Want daarin leggen de kippen de eieren.

ioo pas is hij weer in 't hok geweest. Onder de stok- ken door moest hij bukken. Op die stokken gaan de kippen 's avonds zitten slapen.

Zes eieren heeft Jantje gevonden.

Twee heeft hij er in z'n linkerhand genomen. Twee in z'n rechter. En de andere twee heeft hij in den zak van z'n hanssop gestopt.

Aan den rechterkant heeft hij 'n zak op z'n hanssop.

Dat zakje is eigenlijk voor z'n zakdoek.

Maar Jan stopt er van alles in.

Steentjes, zand, rupsen, sawo's.

Alles wat hij bewaren wil.

Maar nu zitten er twee eieren in.

Vo?rzichtig loopt hij naar de achter~alerij, naar Maatje.

"Kijk Ma, zes!" zegt hij.

"Maar kind! Wat veelI"

En Jan krijgt 'n zoen. Omdat hij er geen enkele heeft laten vallen.

Hij heeft er wel eens een gebroken. Vroeger. Maar dat vond Ma niet erg.

,,'n Anderen keer beter doen, Jan," zei ze dan.

En Jan deed het ook hoe langer hoe beter.

En nu? Nu laat hij ze niet meer vallen. Jan mag 'n potloodje halen. 't Ligt in Maatje's sleutelmandje. En dan schrijft Ma op elk ei 'n nummer.

Dat is de dag. Dan kan Ma altijd zien, wat de versche eieren zijn.

Die eitjes zijn voor Jan en Koen.

Geklutst met suiker en melk.

Dat vinden ze heerlijk.

Als 't glas leeg is, hebben ze 'n gele snor.

En dan moet de snor geschoren worden.

Dat doet Maatje met 'n lepeltje.

Hap, daar gaat de heele snor naar binnen.

Laatst wou 'n kip niet uit 't hok.

Ze was erg dik. En ze riep maar aldoor: "Klok, klok

klok!" ,

Ze zat op 't nest en wou er niet af.

Jan joeg haar weg. Maar ze wou niet weg.

Toen pakte hij de kip bij 'r staart. Hij wou 'r uit 't nest trekken.

0, wat werd ze toen boos. Ze pikte naar hem en be- gon te schreeuwen.

(30)

'n Idein ieel kopje

53 stapte de kip met 'r kuikentjes naar den tuin.

Dan liep ze links, dan weer rechts. 0,ze had 't zoo druk.

Ze paste erg goed op 'r kleintjes.

0, ze was zoo bang, dat de menschen haar kinder- tjes kwaad zouden doen.

.Vijf waren er. Vier eieren waren niet uitgekomen.

Die waren bedorven.

De kuikentjes liepen vlug heen en weer. En ze piep- ten net als kleine vogeltjes.

Als 'n andere kip dichtbij kwam, liep de moeder vlug naar haar toe. En joeg 'r weg.

Als ze 'n korreltje of 'n torretje vond, riep ze: Krrr

tk, tk, tkl" " ,

En dan liepen de kuikentjes om 't hardst naar 't lekkere hapje toe. Ze konden al pikken ook.

Soms kroop 'n kuikentje boven op den rug van z'n moeder. En soms kropen ze allemaal weg onder de veeren van de groote kip.

Jan stond er dikwijls lang naar te kijken.

Hij vond 't erg leuk.

Hij wou w.el z,oo'n ku!kentie van heel dichtbij zien.

Vasthouden In z n handjes. Maar dat wou de kip niet hebben. En 't mocht ook niet van Ma.

"Dieren 2ijn geen speelf!oed, Ja ," zei ze dan. Laat die lieve diertje maar stil loopen. Jantje mag ~r al- leen maar zoet naar kijken!"

52

Gauw liep Jan naar N a om 't haar te vertellen. Die stoute kip!

"Die kip is broedsch, Jan," zei Ma. "Ze wil kuiken- tjes hebben."

"Geef dan kuikentjes."

"Neen," zei Ma. flOat kan zoo niet. Die kan Ma niet geven. Wacht maar. We zullen de kip wel helpen!"

"Kebonl"

Daar kwam de kebon. Hij moest negen eieren uit den goedang halen. En die moest hij onder de kip leggen.

Jan ging mee. Dat moest hij zien.

"Zie je, Jan," zei Ma. "Dat is nu net anders om hèl Nu geeft Maatje eieren aan de kip."

De kip bleef stil zitten.

"Wat doet hij nou?" zei Jan.

"Nu zit de kip te broeden, Jan."

"Laat 'r nu maar met rust. Niet plagen, hoorI Heel, heel lang moet ze broeden. Wel tot 't drie keer Zondag is geweest."

"En dan?"

"Dan komen er kuikentjes uit de eieren. Dan is de kip blij. En dan gaat ze weer den tuin in."

EIken dag ging Jan eens kijken.

Er kwamen maar geen kuikentjes.

"Dat duurt lang, hoorI" dacht hij.

Op 'n keer was hij met Ma in 't hok. En toen?

"Piep, piep, piep!" ging 't heel zacht.

"Nu zijn er kuikentjes, Jan!" riep Ma. "Kijk, daar heb je 'r eentjeI"

Tusschen de vleugels van de kip door zag Jan 'n klein geel kopje met zwarte oogjes. En

'n heel kleinsnaveltje.

"Nu moet hij er uit," zei Jan.

"Neen, neenl De kip zal er van zelf wel uitgaan. Niet doen, Jan," riep Ma.

En ja, hoor. Den volgenden morgen

(31)

len 't netjes in de rondte tot 't een kokertje is.

Dan hebben de rupsen 'n huisje.

Koen vraagt aan den kebon 'n paar van die ko- kertjes.

De kebon kan er zoo niet bij. Hij neemt 'n bamboe en bindt 'r met 'n touw dwars 'n mes aan.

En nu snijdt hij 'r zoo 'n blad af, waar veel kokertjes op zij aan hangen.

Koen trekt 'r vlug 'n paar van die ronde dingen af.

Met nog 'n stuk blad 'r aan.

En legt ze dan voorzichtig in z'n kistje.

't Dekseltje doet hij dicht, en gaat dan naar binnen.

"Waarvoor, Koen?" vraagt Jan.

"Bewaren," zegt Koen. "Dan komen er mooie ka- pellen uit."

Jan wil ook kapellen hebben.

"Pa," roept hij. "Mag Jan ook 'n kistje?"

Maar Pa heeft geen leege kistjes meer. Hij kijkt nog eens goed in de kast.

"Neen, Jan," zegt hij. "Ze zijn op."

"En die dan?" vraagt Jan.

,,0, die zijn allemaal nog vol. Voel maarl Zwaar, hè?' Jan komt huilende achter bii Mama.

"Koen krijgt 'n kistje en Jan niet!" zegt hij, be- droefd.

En hij wil toch ook zoo graag rupsen bewaren.

"Dan krijgt Jan van mij wat," zegt Ma.

"Geen kistje, maar 'n doosje! Kijk eens! Is dat geen mooi doosje? Wacht! Dan zal Maatje er eerst even 'n paar gaatjes in maken. Net als Koen heeft gedaan.

Ziezool Nu kan Jan ook rupsen bewareni"

Jan is blij. Hij wil 't doosje zoo maar uit Mama's handen pakken.

"Wat moet Jantje eerst zeggen?"

"Dank U, Maatje!"

flZOO is 't goed. Vraag nu maar aan Koen om 'n paar rupsen. Dan krijgt Jantje ook vlinders."

Koen is uit school gekomen.

"Pa," zegt hij, "mag ik 'n leeg sigarenkistje van u hebbenT'

"Een leeg sigarenkistje? Wat wou je daarmee doen, vent?"

"Mijnheer heeft laatst van rupsen en vlinders ver- teld, Pa. Toen hebben we in school 'n paar rupsen in 'n groote stopflesch gedaan. En vanmorgen zijn.er 'n paar mooie vlinders van gekomen. Mag ik 'n kistje van u hebben, dan wil ik ook graag rupsen bewaren."

"Goed," zegt Pa. "Kom maar mee."

Pa en Koen loopen naar 't kantoor.

Jan gaat ook mee.

Pa kijkt in de boekenkast. Daar staat net 'n leeg sigarenkistje. De sigaren zijn er uit. Die heeft Pa in 'n stopflesch met kalk gedaan.

Dat kistje mag Koen hebben.

"Dank U, Pa," zegt hij.

De gele papiertjes, die aan de kanten zitten, scheurt hij 'r uit.

Met de schaar van Maatje boort hij 'n paar gaatjes in 't deksel.

De rupsen moeten lucht hebben.

En nu gaat hij naar achteren, naar den tuin.

Jan loopt Koen achterna.

Aan de groote, groene pisangbladeren hangen lange, ronde kokertjes.

Daar zitten rupsen in.

Van boven knabbelen ze 't groote blad stuk en rol- XI. RUPSEN BEWAREN.

r~-~...::ooo.~·~~~~·~~-~

--=--~--=--~~~~~.~.--=--~~~~.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zo’n toezegging kan bijvoorbeeld inhouden dat een Vaak worden nieuwbouwwoningen v.o.n. te koop belangstellende koper een paar dagen de tijd krijgt om aangeboden. Informeer

Latere bombardementen en het oorlogsgeweld ge- durende de Slag om Berlijn zorgden voor een verdere ver- woesting van de zoo en de dood van de meerderheid van zijn

Als de vlindertjes nog geen vlindertjes zijn, Maar popjes, voor 't vliegen nog veel te klein,.. Dan doen ze dansjes en spelletjes, Op voetjes, die trippelen pas voor pas Heel

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

Volgens ons evangelie zal niet enkel de enkelvoudige levensboom uiteindelijk falen, maar de hele biologie [alles wat leeft] is bestemd voor een geheel nieuwe start.. De

In de Bijbel vinden we niet alleen de maatstaven voor een echte moraal, in plaats dat we het zouden moeten stellen met sociologische gemiddelden, maar we krijgen ook inzicht om

11 Onze vegetarische gerechten kunnen, indien gewenst, worden uitgebreid met vis of vlees.. Koffie met lekkernijen minimaal

Over dit alles zou zeer veel te zeggen zijn, maar niet daarover verzocht de redactie van dit tijdschrift me te handelen: haar bedoeling was, dat ik een en