• No results found

De adel in Noord-Brabant 1814-1918: Groepsvorming, adellijke levensstijl en regionale identiteit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De adel in Noord-Brabant 1814-1918: Groepsvorming, adellijke levensstijl en regionale identiteit"

Copied!
816
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tilburg University

De adel in Noord-Brabant 1814-1918

Douma, Klaasje

Publication date: 2015 Document Version

Publisher's PDF, also known as Version of record Link to publication in Tilburg University Research Portal

Citation for published version (APA):

Douma, K. (2015). De adel in Noord-Brabant 1814-1918: Groepsvorming, adellijke levensstijl en regionale identiteit. Stichting Zuidelijk Historisch Contact & Uitgeverij Verloren.

General rights

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain

• You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal Take down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.

(2)

n o o r d - b r a b a n t

1814 1918

kl a asje

douma

kl a asje

douma

uitgever

Stichting Zuidelijk Historisch Contact | Uitgeverij Verloren Voor informatie, bestellingen en abonnementen: Barbara Helmic 䊳barbarazhc@hotmail.com

䊳www.uitgeverij-zhc.nl Uitgeverij Verloren 䊳bestel@verloren.nl

䊳www.verloren.nl

redactiesecretariaat

Kitty de Leeuw 䊳 kitty.deleeuw@outlook.com

kernredactie

Prof. dr. Arnoud-Jan Bijsterveld, hoofdredacteur Drs. Jan Brouwers

Dr. Kitty de Leeuw, redactiesecretaris Dr. Ton Thelen

Drs. Lauran Toorians

redactieraad

Prof. dr. Erik Aerts

Prof. dr. Peter Hoppenbrouwers Prof. dr. Angélique Janssens Prof. dr. Jos Koldeweij Prof. dr. Guido Marnef Prof. dr. Peter Nissen Prof. dr. Maarten Prak

Met de benoeming van de eerste leden van de ridderschap op 28 augustus 1814 deed

de regionale

adel

opnieuw zijn intrede in

noord-brabant

,

nadat

deze daar sinds de Opstand geen rol meer had gespeeld. Klaasje Douma onderzoekt in hoeverre deze in de loop van de negentiende eeuw groeiende groep families en personen een herkenbare regionale groepsidentiteit ontwikkelde.

Ze doet dit door eerst een groepsportret van de Brabantse adel te schetsen en vervol-gens de groepsvorming in het kader van familienetwerken en sociale omgang. Daarna beschrijft ze de Brabantse edelman als politicus en bestuurder en als landedelman. Tot slot neemt ze de adellijke vereniging bij uitstek, de ridderschap,

onder de loep, waarbij deze wordt vergeleken met andere provinciale ridderschappen en brengt ze de Brabantse edellieden voor het voet-licht, die gedurende een zekere periode beschouwd kunnen worden als de vaandeldragers van de Brabantse cultuur en identiteit.

(3)
(4)

Voor informatie, abonnementen en bestellingen: www.uitgeverij-zhc.nl

www.verloren.nl

Afbeelding op het omslag: Regionaal Archief Tilburg, Brabants Historisch Informatie Cen-trum, ’s-Hertogenbosch, Stadsarchief ’s-Hertogenbosch.

Dit proefschrift heeft geen eigen ISBN.

het ISBN van de handelsuitgave is 978-90-8704-543-2.

De bijlagen bij dit boek zijn te raadplegen op de site van de uitgeverij: www.verloren.nl/ downloads.

© 2015 Stichting Zuidelijk Historisch Contact & Uitgeverij Verloren Torenlaan 25, 1211 JA Hilversum

Opmaak: Rombus, Hilversum

Omslagontwerp: Frederike Bouten, Utrecht Druk: Wilco, Amersfoort

No part of this book may be reproduced in any form without written permission from the publisher.

Deze publicatie kwam tot stand onder auspiciën van:

(5)

De adel in Noord-Brabant,

1814-1918

Groepsvorming, adellijke levensstijl

en regionale identiteit

Proefschrift ter verkrijging van de graad van doctor aan Tilburg University

op gezag van de rector magnificus, prof. dr. E.H.L. Aarts,

in het openbaar te verdedigen ten overstaan van een door het college voor promoties aangewezen commissie

in de aula van de Universiteit op woensdag 16 december 2015 om 14.15 uur

door

Klaasje Douma

geboren op 10 maart 1954 te Kuinre

(6)

Overige leden van de Promotiecommissie: Prof. dr. M.G.J. Duijvendak Prof. dr. R. van der Laarse

Dr. J.K.S. Moes

Dr. J.G.M.M. Rosendaal

Dr. B.M.A. de Vries

(7)

Afkortingen 11

Voorwoord 13

1 Inleiding 15

1.1 Inleiding 15

1.1.1 ‘Brabant’ en het onderzoek naar ‘Brabant’ 18

1.1.2 State of the art van het adelsonderzoek 20

1.1.3 Waarom identiteit? 25

1.2 Het Nederlandse eliteonderzoek 27

1.2.1 Prosopografie 28 1.2.2 ‘Aristocratisering’ of ‘verdeftiging’? 30 1.2.3 Aristocratisering 33 1.2.4 Familiegeschiedenis 35 1.2.5 Nogmaals prosopografie 38 1.2.6 Amsterdamse elites 41 1.2.7 Familieleven 43 1.2.8 Patriciaat en adel 46

1.3 Het Nederlandse adelsonderzoek 49

1.3.1 Adel aan het einde van de achttiende en het begin van de 50 negentiende eeuw

1.3.2 Adel in de negentiende en twintigste eeuw 52 1.3.3 ‘Notabelenelite’ en het standsdefensief 57 1.3.4 De huidige adel 59

1.4 De adel aan het woord 62

1.5 Onderzoeksthema’s en concepten 66

1.6 Het onderzoek naar de adel in Noord-Brabant: vraagstelling 69

1.6.1 Het concept identiteit en de verhouding met de overige concepten 70 1.6.2 Periodisering 74 1.6.3 Adel in Noord-Brabant: groepsvorming en identiteit 75

1.7 Theorieën 78

1.7.1 Toepassing van theorieën en concepten in elite- en adelsonderzoek 78

(8)

2 Groepsportret van de adel in Noord-Brabant 89

2.1 Inleiding 89

2.2 Voorgeschiedenis 90

2.3 De adel in het Koninkrijk vanaf 1813 95

2.3.1 Het instituut adel 95 2.3.2 Soorten adel en titels 97 2.3.3 De ontwikkelingen onder koning Willem I en koning Willem II 101 2.3.4 De verdere ontwikkelingen vanaf koning Willem III 105 2.3.5 Het prestige van de adel 107

2.4 De adel in Noord-Brabant 109

2.4.1 Een bijzondere situatie 109 2.4.2 Brabantse adel of adel in Brabant? 111

2.5 De samenstelling van de adel in Brabant 111

2.6 Het adelsbeleid in Noord-Brabant 112

2.6.1 Analyse van de benoemingen 114 2.6.2 Vergelijking van het landelijke en het ‘Brabantse’ adelsbeleid vanaf 1815 122 2.6.3 De inlijvingen in de ‘Brabantse’ adel 124 2.6.4 Verheffingen in de ‘Brabantse’ adel 124

2.7 De houding van de Hoge Raad van Adel ten aanzien van de rekesten uit 130 Noord- Brabant

2.8 Conclusie 135

2.9 Profiel van de adel in Noord-Brabant 136

2.9.1 De adel in Noord-Brabant in enkele kerncijfers 137 2.9.2 De samenstelling van de adel in Noord-Brabant 138 2.9.3 Het demografisch profiel 146 2.9.4 Het profiel ten aanzien van het connubium 157 2.9.5 Het profiel ten aanzien van het convivium 164

2.9.6 Het sociaal-cultureel profiel 166

2.9.7 De adel in Noord-Brabant in vogelvlucht 171

3 Connubium en convivium: adellijk en Brabants? 177

3.1 Inleiding 177

3.2 Het Brabantse familiecomplex 178

3.2.1 Voorgeschiedenis 179 3.2.2 Protestantse familienetwerken 180

3.2.3 Rooms-katholieke familienetwerken 184

3.2.4 De ontwikkelingen binnen het Brabantse familiecomplex 190

3.3 De betekenis van het huwelijk 194

3.3.1 Huwelijksvoorwaarden 194 3.3.2 Uitnodigingsbeleid 197 3.3.3 Het huwelijksfeest 201

3.4 Het belang van familiebanden 208

3.5 De sociale omgang met familie, vrienden en relaties 210

3.6 Feestelijke familiegebeurtenissen 211

(9)

3.6.2 Koperen en zilveren bruiloften 213 3.6.3 Geschenken 218

3.7 Het overlijden en begrafenissen 220

3.7.1 Rouwbrieven 220 3.7.2 Begrafenissen 222 3.8 Vrienden en buren 224 3.9 ‘Herengezelschappen’ 227 3.9.1 De Bossche sociëteiten 228 3.9.2 Overige genootschappen 236 3.9.3 De rol van Brabantse edellieden in de Brabantse ‘herengezelschappen’ 244 3.10 De Brabantse adel en landelijke ridderorden 246 3.11 Connubium en convivium: adellijk en Brabants? 248

4 De Brabantse edelman als politicus-bestuurder 253

4.1 Inleiding 253 4.2 De ridderschappen 254 4.2.1 De ridderschappen vóór 1795 254 4.2.2 De ridderschappen vanaf 1814 258 4.3 Provinciale Staten 261 4.3.1 De provinciale reglementen 262 4.3.2 De samenstelling van Provinciale Staten 264 4.3.3 De verkiezingen van Statenleden in de ridderschap 266 4.3.4 Politieke ontwikkelingen in Provinciale Staten 271 4.3.5 De verkiezingen in Provinciale Staten 274 4.3.6 De Provinciale Staten na 1850 280 4.3.7 De Provinciale Staten in vergelijkend perspectief 284

4.4 De Tweede Kamer 284

4.4.1 De personele samenstelling van de Tweede Kamer 285

4.4.2 Politieke stromingen onder adellijke Tweede-Kamerleden 289

4.4.3 De politieke stellingnames van Brabantse Tweede-Kamerleden 292

4.5 De Eerste Kamer 297

4.5.1 De personele samenstelling van de Eerste Kamer 297

4.5.2 Politieke stromingen onder adellijke Eerste-Kamerleden 301

4.5.3 De politieke stellingnames van Brabantse Eerste-Kamerleden 302

4.6 De adel in de landelijke politiek 305

4.7 De Brabantse edelman als ‘politicus’? 306

5 De Brabantse landadel 311

5.1 Inleiding 311

5.2 Adel en grondbezit 311

5.2.1 De adel in Noord-Brabant en grondbezit 312

5.3 Facetten van de band tussen adel en plaatselijke omgeving 328

(10)

5.4 De adel en het dorp tijdens publieke gebeurtenissen 338

5.4.1 De adel en dorpsverenigingen 341

5.5 Inleiding uitvaarten 343

5.6 Adellijke uitvaarten in Noord-Brabant 345

5.7 In herinnering blijven 350 5.7.1 Protestanten 350 5.7.2 Rooms-katholieken 350 5.8 Materiële herinneringscultuur 351 5.8.1 Rouwborden en grafmonumenten 351 5.8.2 Familiegraven 354

5.9 Adellijk leven op een Brabants landgoed 361

5.9.1 Het buitenplaatslandschap rondom ’s-Hertogenbosch 363 5.9.2 Het adellijk landgoed en familiebesef 363 5.9.3 De adellijke buitenplaats en het leven volgens de seizoenen 365 5.9.4 Het decor van het landadellijk leven 366 5.9.5 Drie voorbeelden: Zwijnsbergen, Eckart en Heeswijk 372

5.10 De jacht: adellijk vermaak en serieuze bezigheid 382

5.10.1 Regels en wetten ten aanzien van de jacht 382 5.10.2 De jacht en sociabiliteit 388 5.10.3 De identiteit van de adellijke jager 391 5.10.4 De betekenis van de jacht voor de Brabantse edelman 396

5.11 De Brabantse landedelman 397

6 Edelen in en buiten de ridderschap: adellijk en Brabants? 399

6.1 Inleiding 399

6.2 De ridderschappen vóór 1795 399

6.3 De ridderschappen van 1814 tot 1850 400

6.3.1 Reglementen van de ridderschap van Noord-Brabant en andere 401 ridderschappen

6.3.2 De betekenis van de reglementen 405

6.4 Samenstelling van de ridderschap van Noord-Brabant van 1814 tot 1850 408

6.4.1 Benoemingen in de ridderschappen 408 6.4.2 Admissies in de ridderschappen van 1814 tot 1850 410

6.4.3 Karakteristieken van de ridderschappen van 1814 tot 1850 419 6.4.4 Het karakter van de ridderschap van Noord-Brabant van 1814 tot 1850 432

6.5 De bijeenkomsten van de ridderschap van Noord-Brabant van 1814 tot 1850 433

6.5.1 Vergaderingen 433 6.5.2 Organisatie 436 6.5.3 Betrokkenheid 440 6.5.4 De financiën van de ridderschap 446

6.5.5 Conclusies ten aanzien van de bijeenkomsten 447

6.6 De ridderschappen van 1814 tot 1850 samengevat 448

6.7 Overgangsjaren van 1848 tot 1852 448

6.8 Ridderschappen van 1850 tot 1918 451

(11)

6.9 Samenstelling van de ridderschap van Noord-Brabant van 1850 tot 1918 453

6.9.1 Admissies van 1850 tot 1918 453 6.9.2 Karakteristieken van de ridderschap van 1850 tot 1918 454 6.9.3 Karakter van de ridderschap van Noord-Brabant na 1850 458

6.10 Bijeenkomsten van de ridderschap van Noord-Brabant van 1850 tot 1918 459

6.10.1 Vergaderingen 459

6.10.2 Betrokkenheid 460 6.10.3 Het diner 465

6.10.4 Het fonds 466 6.11 De ridderschappen van 1850 tot 1918 samengevat 466

6.12 Regionalisme 467

6.12.1 Eenwording en identiteit 468 6.12.2 De identiteit van de Brabanders 469 6.12.3 De rol van de Brabantse adel bij de ontwikkeling van een regionale 478

identiteit

7 Conclusies 481

7.1 Inleiding 481

7.2 Globaal beeld van de adel in Noord-Brabant 482 7.3 Groepsvorming en gedrag van Brabantse edellieden 484

7.3.1 De betekenis van de familie 485 7.3.2 Verwantschapsnetwerken en de betekenis van gebeurtenissen binnen 488 die netwerken

7.3.3 Sociale netwerken en hun betekenis 491 7.3.4 De Brabantse edelman als professional, bestuurder en politicus 492 7.3.5 Brabantse landadel 496

7.4 Hoe adellijk was de ridderschap van Noord-Brabant? 498

7.5 Tot slot 503

7.6 Nader onderzoek 505

Summary 507

Lijst van archivalia 521

Literatuur 534

(12)
(13)

AHRvA Archief van de Hoge Raad van Adel ARP Anti-Revolutionaire Partij AsA Archief van de sociëteit Amicitia

ASC Archief van de ‘Vereniging Sociëteit Casino’ ASV Advocaat P. Schlesinger en W.A. Verhellouw AsZA Archief van de sociëteit de Zwarte Arend CdK Commissaris der Koningin

CDV Collectie De Visser

CGKW Charters Provinciaal Genootschap van K & W

CHNHK Classis ’s-Hertogenbosch Nederlandse Hervormde Kerk CHU Christelijk Historische Unie

CvV Cuypers van Velthoven

DJvZ Familie De Jonge van Zwijnsbergen DOCV Documentatie Vught

GH Gemeentebestuur Helvoirt

GKW Provinciaal Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen GSO Gemeentebestuur Sint-Oedenrode

GV Gemeentebestuur Veghel

HA Heerlijkheid Asten

HD Heerlijkheid Dieden HG Heerlijkheid Geffen

HH Huis Haanwijk

HKH Huisarchief Kasteel Heeze HLoZ Heerlijkheid Loon op Zand H.R. Rijk Heilige Roomse Rijk

HRvA Hoge Raad van Adel, ’s-Gravenhage ILVB Illustre Lieve Vrouwe Broederschap KB Koninklijk Besluit

NAV Nederlandse Adelsvereniging

NCB Noordbrabantsche Christelijke Boerenbond NHGV Nederlandse Hervormde Gemeente Vught NL-BdSA Stadsarchief Breda

NL-EhvRHCE Regionaal Historisch Centrum Eindhoven

(14)

NL-TbRAT Regionaal Archief Tilburg

NNBW Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek

PBNBr Provinciaal Bestuur Noord-Brabant

PR Pels Rijcken

RNBr Ridderschap van Noord-Brabant SB Soeverein Besluit

SvO Familie Smits van Oijen

VdB Familie van der Brugghen van Croy VDB Vrijzinnig-Democratische Bond VdMdlC Familie Van de Mortel-De La Court VHE Familie Van Heusden

(15)

Aan de totstandkoming van dit boek ging een langdurig proces vooraf, waarbij het niet al-leen gaat om de laatste jaren die in het teken hebben gestaan van het onderzoek naar de adel in Noord-Brabant. Ook al die jaren daarvoor, waarin mijn belangstelling voor (cul-tuur)historie meer of minder heeft gesluimerd, hebben uiteindelijk geleid tot dit tastbare resultaat. Dat proces begon al tijdens een jeugd waarin lezen een belangrijke plaats in-nam. Regelmatig bezocht ik de jeugdbibliotheek om daar boeken over historische perso-nen of gebeurtenissen te leperso-nen. Op de lagere school kreeg ik verschillende jaren les van leerkrachten die met hun spannende verhalen en hun enthousiasme over historische boe-ken mijn interesse verder aanwakkerden.

Toch koos ik na de H.B.S. niet voor de (cultuur)historische richting. Dat de belangstel-ling voor cultuurwetenschappen wel was blijven sluimeren, bleek toen ik voor mijn studie aan de Open Universiteit niet koos voor het beoogde vak (bedrijfs)economie, maar voor een studie cultuurwetenschappen. Het maakte vervolgens niet meer uit dat een aantal van de aangekondigde cursussen niet doorging, want toen was ik allang door het vak gegre-pen. Mijn scriptie over de bewoners van het kasteel Heeze bracht mij, dankzij de mede-werking van de familie Van Tuyll van Serooskerken en de enthousiaste ondersteuning van archivaris Carel Smit uit Heeze, in aanraking met de uitdagingen van een familiearchief. Ik kwam erachter hoe geweldig het is in zoಬn archief onderzoek te kunnen doen. Tevens werd mijn belangstelling voor adelsgeschiedenis gewekt.

Op advies van mijn scriptiebegeleider dr. Pieter Stokvis benaderde ik prof. dr. Arnoud-Jan Bijsterveld met de vraag of een promotieonderzoek tot de mogelijkheden behoorde. Dankzij zijn enthousiaste medewerking kon ik aan mijn onderzoek beginnen en op dat enthousiasme en zijn ondersteuning heb ik de volgende dertien jaar steeds een beroep mogen doen. Hij stimuleerde en corrigeerde waar nodig en paste zich geduldig aan mijn tempo aan. De adviezen van prof. dr. Yme Kuiper, die in de laatste jaren als mede-promo-tor fungeerde, hebben bijgedragen aan een hechtere theoretische fundering van het on-derzoek. Beide promotores hebben mij onder het motto ‘less is more’ gestimuleerd keu-zes te maken en waar nodig te schrappen. Ook ik heb moeten leren mij te conformeren aan een belangrijk principe van goed onderzoek, namelijk ‘to kill my darlings’.

(16)

’s-Hertogenbosch. Mijn bijzondere dank gaat uit naar jonkheer Van Meeuwen en de heer Van de Mortel die mij toestemming gaven om in de onder hun beheer staande archieven onderzoek te doen in niet-openbare archiefstukken. Met de eerste had ik een plezierig ge-sprek over mijn onderzoek, waarin hij zich afvroeg of de Brabantse adel wel zo adellijk was. Het ging volgens hem toch vooral om een stel ‘Bossche heren’. Ik heb dankbaar ge-bruik gemaakt van materiaal waarover Ottie Thiers uit Vught en Sjaak de Waal uit Hel-mond vanwege hun eigen onderzoek beschikten en dat zij mij ter hand hebben gesteld.

Ik prijs mij gelukkig met de medewerking en ondersteuning die ik van zo velen mocht ontvangen. De meeste dank gaat echter uit naar mijn vader en moeder en mijn echtge-noot. De eersten hebben mij gestimuleerd mijn eigen keuzes te maken en stonden daar dan ook achter. Zij hebben al die jaren meegeleefd met en waren ge±nteresseerd in mijn tocht op het pad van de wetenschap. Geert was vooral mijn steun en toeverlaat aan het thuisfront. Hij zorgde ervoor dat ik weer op het rechte pad kwam als ik afdwaalde en mijn aandacht te veel richtte op andere zaken. Hij was de vriendelijke maar noodzakelijke ‘sla-vendrijver’ zonder wie ik de eindstreep wellicht niet gehaald had. Daarom wil ik dit boek vooral aan hen opdragen.

(17)

1.1 Inleiding

Marinus de Jonge werd op 13 augustus 1790 in ’s-Hertogenbosch geboren en overleed daar op 22 mei 1864. Zijn vader, François de Jonge, was afkomstig uit Zeeland, waar hij onder meer schepen van Zierikzee was geweest. Door diens huwelijk met Anna Martini, telg uit een aanzienlijke Bossche familie, lag de toekomst van deze tak van het protestant-se geslacht De Jonge in Noord-Brabant. Nadat Marinus in 1813 maire van Helvoirt was ge-worden en gehuwd was met de rijke Sara Ortt van Nijenrode, ging hij op kasteel Zwijns-bergen wonen. Hij huurde het kasteel maar startte alvast met een verbouwing om van zijn toekomstige eigendom een aanzienlijk stamhuis voor deze nieuwe tak van de De Jonges te maken. Nadat hij in 1820 inderdaad eigenaar van kasteel en landgoed was geworden en zich voortaan ‘De Jonge van Zwijnsbergen’ noemde, volgde in 1825 de kers op de taart met zijn verheffing en opname in de koninkrijksadel. Het jaar daarop volgde zijn toetreding tot de ridderschap van Noord-Brabant. Hij werd ook lid van diverse eliteverenigingen,

(18)

Afb. 1.2 Voorgevel van Huis Baest op het gelijknamige landgoed, 1964. In 1817 werd jonkheer mr. P.E.A. de la Court (1760-1848) mede-eigenaar van dit landgoed. In 1825 kwam het in handen van zijn kinderen, van wie vooral zoon jonkheer mr. L.J.A.A. de la Court (1795-1865) zich bezig hield met het beheer. In 1932 ging het landgoed over naar de familie Van de Mortel (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, nr. 511507, foto Gerard Dukker).

(19)

als de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap en het Provinciaal Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen. Daarnaast was hij op verschillende terreinen bestuurlijk actief. Hij is het prototype van een landedelman die in de eerste helft van de negentiende eeuw een centrale positie innam binnen de protestantse adel van Noord-Brabant.

Daarentegen was voor Jos. de la Court in de tweede helft van de negentiende eeuw de stad zijn leefwereld. Hij werd als afstammeling van twee vooraanstaande rooms-katholie-ke geslachten op 16 februari 1840 geboren in ’s-Hertogenbosch en overleed in Vught op 23 mei 1907. Van vaderszijde was hij afkomstig uit een familie die sinds 1823 deel uitmaakte van de Brabantse adel en onder meer eigenaar was van landgoed de Baest in Oostelbeers. Zijn moeder, een Half-Wassenaer wier vader in 1814 was benoemd in de ridderschap van Noord-Brabant, werd na het overlijden van haar broer in 1853 vrouwe van Onsenoort en Nieuwkuijk. Toch maakte Jos. vooral carrière in de stad. Hij bekleedde een bijna onafzien-bare rij politieke en bestuurlijke functies, waaronder die van gedeputeerde van Noord-Brabant, bestuurslid van diverse kiesverenigingen, bestuurslid van de ridderschap van Noord-Brabant en bestuurslid van de invloedrijke Noordbrabantsche Maatschappij van Landbouw. Een groot deel van het politieke en bestuurlijke leven in Noord-Brabant in de laatste decennia van de negentiende eeuw draaide om hem. Daarnaast behoorde hij tot de rijkste inwoners van ’s-Hertogenbosch. Aan deze bevoorrechte en invloedrijke positie kwam een eind met zijn faillissement in 1903.

Clemens van Hövell van Westervlier en Weezeveld was niet afkomstig uit Noord-Bra-bant maar werd door zijn huwelijk in 1906 met een telg uit de familie Van der Does de Willebois opgenomen in het uitgebreide netwerk van aan elkaar verwante, rooms-katho-lieke adellijke families. Hij werd op 23 april 1878 geboren op ’t Joppe in Gorssel en over-leed op 14 mei 1956 in Roermond. Hij begon zijn maatschappelijke carrière als advocaat in ’s-Hertogenbosch, waarna hij substituut-griffier werd bij het gerechtshof. Na 1918 werd hij rechter en later vicepresident bij de arrondissementsrechtbank in Roermond. Zijn moeder, een Boreel de Mauregnault, was vrouwe van Asten en Ommel en na haar dood verkreeg Clemens samen met een broer na enkele jaren de heerlijkheid in bezit. Omdat hij na zijn pensionering op het toen vervallen kasteel wilde gaan wonen, startte hij in 1935 met een herbouwcampagne. De Tweede Wereldoorlog en een brand in 1944 maakten van het kasteel opnieuw een ruïne waardoor Clemens na 1945 moest afzien van zijn plannen.

(20)

(en) Brabantse identiteit bezat. Daarom komt daarna dit begrip aan de orde. Ten eerste be-antwoord ik de vraag waarom juist in het geval van de ‘Brabantse’ adel de vraag naar zijn identiteit van belang is en waarom dit begrip kan helpen licht te werpen op deze groep. Ten tweede kijk ik naar identiteit als onderdeel van het huidige maatschappelijk debat en licht ik mijn keuze voor juist dit aspect toe.

Nadat ik aldus mijn onderzoek heb ingekaderd en heb toegelicht volgt de behandeling van de methodiek. Daartoe heb ik eerst een overzicht van het Nederlandse elite- en adels-onderzoek en van publicaties van adellijke auteurs opgenomen, waarna ik op basis van dit overzicht een zevental thema’s en concepten uit dit overzicht selecteer. Vervolgens richt ik mij op het onderzoek naar de adel in Noord-Brabant. Ik refereer daarbij opnieuw aan de bijzondere situatie in Noord-Brabant en kom daarna tot de formulering van de cen-trale vraagstelling van dit onderzoek. Daarna behandel ik de toepasbaarheid van de gese-lecteerde thema’s en concepten voor het onderzoek naar de ‘Brabantse’ adel. Daartoe ga ik eerst in op het concept identiteit op basis van een artikel van Willem Frijhoff.1 Daarna

komen de zes andere concepten aan de orde en formuleer ik een aantal deelvragen. Ver-volgens ga ik in op de periodisering en bespreek ik de globale inhoud van de hoofdstuk-ken 2 tot en met 6 en het afsluitende zevende hoofdstuk. Analoog aan de behandeling van thema’s en concepten komt daarna het theoretisch perspectief aan de orde waarvan ik in mijn onderzoek gebruik heb gemaakt. Ik baseer mij daarbij mede op het door mij geselecteerde onderzoek. Door gebruik te maken van uit ander onderzoek aangereikte concepten en theorieën plaats ik mijn onderzoek in de traditie van het Nederlands elite- en adelsonderzoek. Ik geef daaraan een eigen invulling die is toegespitst op mijn onder-zoek. Ik ga de discussie aan met mijn voorgangers en onttrek mij niet aan wat Wim Pelt noemde, ‘het gesprek zonder eind’.2 Ten slotte besteed ik aandacht aan de methodologie

en het bronnengebruik.

1.1.1 ‘Brabant’ en het onderzoek naar ‘Brabant’

In 1996 was het tweehonderd jaar geleden dat Brabant als zelfstandig gewest toetrad tot de Staten-Generaal. In het kader van de viering daarvan gaf het provinciaal bestuur op-dracht tot het analyseren van de geschiedenis van Noord-Brabant in die twee eeuwen. Het doel was de bestaande historische kennis in een overzichtelijk raamwerk te plaatsen en opnieuw te doordenken.3 In 1996 en 1997 verscheen deze geschiedenis in drie kloeke

de-len.4 De publicatie ging vergezeld van een Leemtenlijst waarin de auteurs inventariseerden

welke ‘witte vlekken’ er met name in de geschiedschrijving over de negentiende en twin-tigste eeuw bestonden en welke nieuwe uitdagingen denkbaar waren. Een aantal auteurs noemt het ontbreken van vergelijkend onderzoek tussen regio’s en bevolkingsgroepen en de behoefte aan ‘Brabant-brede’ studies op diverse terreinen. In het deel over de sociale geschiedenis lezen we bijvoorbeeld: ‘Studies over levensloop en levensbehoeften op het vlak van de gehele provincie, waarbij zand en klei, katholiek en protestant, kunnen wor-den vergeleken, ontbreken.’ En verderop: ‘Op het vlak van de sociale hiërarchie overheer-sen de publicaties over boer (rijk en arm) en landarbeider: de elite en met name de mid-dengroepen zijn […] niet ruim bedeeld.’5 Ten slotte bestond er behoefte aan een beknopt

(21)

Sinds 1997 zijn er talloze publicaties verschenen over (aspecten van) de geschiedenis van zowel het hertogdom Brabant als de provincie Noord-Brabant. Een aantal daarvan wil ik noemen omdat ze een integrale geschiedenis bevatten of omdat ze van belang zijn in het kader van de onderhavige studie. In 2004 werd in de laatste hiervoor genoemde leemte voorzien met betrekking tot het gebied van het Hertogdom Brabant door de uit-gifte van de Geschiedenis van Brabant.7 De geschiedenis van de provincie kwam de laatste

jaren bijvoorbeeld voor het voetlicht in De Noord-Brabantse geschiedenis in meer dan 100

verhalen, Verhalen van Brabant en Erfgoed van de Brabanders.8 Adellijke onderkomens en

hun bewoners werden behandeld in de Kastelengids van Noord-Brabant, een boek dat in 2012 een opvolger kreeg in het kloeke boekwerk Landgoederen in Noord-Brabant.9 In dit

boek staan niet zozeer de gebouwen centraal, maar vooral de omringende landgoederen en hun bewoners. In beide boeken figureert de (adellijke) elite van Brabant door de eeu-wen heen. De middeleeuwse en Bourgondische top van deze elite, de hertogen, zijn het onderwerp van De kroniek van de hertogen van Brabant.10 Een lid van de adel uit de

negen-tiende en twintigste eeuw, Commissaris der Koningin A.E.J. baron van Voorst tot Voorst, komen we tegen in Uit en thuis in Brabant, dat is gebaseerd op zijn reisnotities.11 Aan zijn

negentiende-eeuwse voorganger A.J.L. baron van den Bogaerde van Terbrugge werden in 2011 een tentoonstelling en een boek gewijd.12 De ridderschap uit de eerste helft van de

negentiende eeuw is het onderwerp van de studie van jonkheer W.M. van Meeuwen, De

ridderschap van Noord-Brabant.13

Wat kunnen we vaststellen op basis van de sedert 1997 verschenen boeken waarvan ik er hier een beperkt aantal genoemd heb? Aan de vraag naar een provinciale geschiedenis is op diverse manieren tegemoet gekomen. Er is tevens een aantal studies verschenen die de hele provincie behandelen, maar deze zijn niet altijd geschreven vanuit een vergelij-kend of wetenschappelijk perspectief. Er zijn natuurlijk boeken en artikelen over leden van de adel verschenen, ook uit de negentiende en twintigste eeuw. Van een flink aantal daarvan heb ik voor deze studie gebruik gemaakt. Maar deze benaderen hun onderwerp veelal vanuit een lokaal of regionaal perspectief. De Brabantse adel als provinciale groep blijkt nog steeds een ‘vergeten’ groep te zijn, en dat geldt niet alleen voor de historiografie over Noord-Brabant maar ook voor de adelsgeschiedenis in het algemeen. De studie van Maarten Duijvendak uit 1990, waarin onder meer Brabantse edelen figureren, wordt bij-1 Frijhoff, ‘Identiteit en identiteitsbesef’.

2 Pelt, ‘De Kingma-kroniek’, 272.

3 Van den Eerenbeemt (red.), Leemtenlijst, 11.

4 Van den Eerenbeemt (red.), Geschiedenis van Noord-Brabant.

5 Van den Eerenbeemt (red.), Leemtenlijst, 48.

6 Van den Eerenbeemt (red.), Leemtenlijst, 16.

7 Van Uytven e.a. (red.), Geschiedenis van Brabant. Ook Bijsterveld begint zijn verhandeling over de ‘Verhalen van

Brabant’ naar aanleiding van de Leemtenlijst met deze publicatie. Zie voor deze verhandeling Bijsterveld, ‘Het

maakbare verleden’, 46-51.

8 Baartmans-van den Bogaart, Van Oudheusden en Wols, De Noord-Brabantse geschiedenis; Van Oudheusden, Verhalen van Brabant; Van Oudheusden, Erfgoed van de Brabanders.

9 Becx e.a., Kastelengids; Caspers e.a., Landgoederen.

10 Bijsterveld (red.), De Kroniek.

11 Van Voorst tot Voorst en Baartmans-van den Boogaart, Uit en thuis.

12 Baartmans-van den Bogaart e.a. (red.), Een andere wereld.

(22)

voorbeeld genoemd door Yme Kuiper, Nick Bos en Jaap Moes,14 en het voortbestaan van

de ridderschap van Noord-Brabant na 1850 trok ook de aandacht van sommige auteurs.15

Maar de adel in Noord-Brabant als provinciale adelsgroep en onderdeel van de Nederland-se adel bleef vooralsnog buiten beeld. Kortom, er is alle reden om deze ‘vergeten’ groep voor het voetlicht te brengen om daarmee enerzijds het geschiedbeeld van het negentien-de- en twintigste-eeuwse Noord-Brabant verder in te kleuren en anderzijds het beeld van de moderne adel in Nederland aan te vullen.

1.1.2 State of the art van het adelsonderzoek16

Voor het overzicht van het Nederlandse adelsonderzoek maak ik gebruik van de bijdrage van Yme Kuiper aan het in 2011 gehouden congres over de state of the art van het Neder-landse adelsonderzoek en het daarover verschenen artikel.17 Hij behandelt daarin dertig

jaar onderzoek naar de Nederlandse adel in de lange negentiende eeuw. Adelsgeschiede-nis is volgens hem op te vatten als zowel historisch als sociaalwetenschappelijk onder-zoek.

In de geschiedenis van het Nederlandse adelsonderzoek zien we die twee benaderin-gen dan ook terug. Aan het einde van de jaren zeventig van de twintigste eeuw begon een groep sociologen vanuit een sociologische vraagstelling onderzoek te doen naar adel en andere elites in de tweede helft van de negentiende eeuw. Het ging daarbij bijvoorbeeld om het gedrag van de adel in een ontadelde samenleving, de invloed van centraal gezag en nationale netwerkvorming op het optreden van regionale en lokale ‘oude’ elites en de wijze waarop adellijke families het algehele functieverlies opvingen in de zich modernise-rende Nederlandse samenleving. In de jaren tachtig volgden historici, die zich met name richtten op de ‘Hollandse’ regenten in de achttiende eeuw. Zij toonden belangstelling voor het concept ‘elite’ en hun voornamelijk met behulp van prosopografie gevoerde onderzoek draaide met name om het concept ‘aristocratisering’. Beide breed opgevatte onderzoeks-programma’s overlapten elkaar gedeeltelijk. Door de inbreng van cultureel antropologen kreeg ook het verschijnsel groepscultuur een plaats binnen het sociologisch en historisch eliteonderzoek en dankzij dit onderzoek is de Nederlandse adelsgeschiedenis niet blijven steken in genealogische en familiehistorische geschiedschrijving.

Vanaf de jaren negentig van de twintigste eeuw heerste onder de adel het gevoel dat ‘het weer mocht’, van adel zijn. Het meer in de openbaarheid treden van de adel heeft op zich geen invloed gehad op het onderzoek naar adel, maar heeft wel voor een ruimere belang-stelling voor dit onderwerp gezorgd. Het lijkt erop dat in de laatste decennia het adelson-derzoek zich heeft verplaatst naar de adellijke groepscultuur, naar de reconstructie van kringen en coterieën en hun typerende levensstijl. Niet alleen sociologie maar ook antro-pologie heeft zich een plaats verworven binnen het Nederlandse adelsonderzoek.18

(23)

De tweede vraag betreft de Werdegang van de Nederlandse adel in de lange negentiende eeuw. Hoe heeft deze zich ondanks het verlies van politieke voorrechten nog zo lang in de bovenste regionen van de samenleving kunnen handhaven? Deze vraag naar het

Oben-bleiben19 draait om de strategieën die de adel gebruikte om dit doel te bereiken. Kuiper

on-derscheidt er twee: op basis van eigen instituten en groepsmoraal op eigen kracht verder gaan, óf zich verbinden met de rijke en gestudeerde burgerij om op die manier aan nieu-we elitevorming te doen, de door Heinz Reif als Verschmelzung aangeduide strategie.20 In

14 Duijvendak, Rooms, rijk of regentesk; Kuiper, Adel in Friesland; Bos, Notabele ingezetenen; Moes, Onder aristocra-ten. Moes noemt bij zijn behandeling van de hoogstaangeslagenen een aantal families uit Noort-Brabant,

on-der wie ook adellijke families. Moes, Onder aristocraten, 68-69 noot 45 en 73.

15 Mensema, ‘Van ridderschap naar “zedelyk ligchaam” ’, 130; Kuiper en Frieswijk, ‘Van landadel naar historisch instituut’.

16 Vergelijk het congres ‘State of the art van de Nederlandse adelsgeschiedenis’, gehouden op 12 november 2011.

17 Kuiper, ‘Aristocratische distinctie’.

18 De door Kuiper geschetste ontwikkeling in het Nederlandse adelsonderzoek is ook terug te vinden in de vol-gende paragrafen.

19 Deze vraag is al in het begin van de twintigste eeuw behandeld door de Duitse socioloog en econoom Werner Sombart. Kuiper, ‘Aristocratische distinctie’, 74 noot 35.

20 Kuiper, ‘Aristocratische distinctie’, 74. Kuiper baseert zich op het hoofdstuk ‘Der Adel in der bürgerlichen Ge-sellschaft’ in Reif, Adel im 19. und 20. Jahrhundert.

(24)

het integratieproces dat Nederland doormaakte lijkt sprake van de tweede strategie en ont-stond uit ‘oude’ en ‘nieuwe’ adel én patriciaat een zogenoemde notabelenelite, die zich ken-merkte door rijkdom, een levensstijl waarin de hang naar het buitenleven centraal stond en die banden onderhield met de nationale centra van de macht. Deze notabelenelite be-kleedde maatschappelijke sleutelposities en vooral op het platteland bleef de invloed van de adel groot. De vraag is dan natuurlijk: hoe lang behield deze notabelenelite zijn macht en invloed?21

In het kader van deze Einschmelzung en het debat over burgerlijkheid is een derde grote vraag of er naast ‘burgerlijkheid’ ook zoiets als ‘adellijkheid’ bestond.22 Was er in

Neder-land sprake van een adellijke groepscultuur? Kunnen we ondanks de steeds intensievere omgang tussen de hoogste, ook niet-adellijke regionen toch een adellijke mentaliteit en

habitus ontwaren? Was die adelscultuur wellicht vooral aanwezig bij families die het

zo-merse buitenleven koesterden en structureel verbonden waren met het platteland? De vierde vraag betreft de verhouding tussen vorstenhuis en adel. In hoeverre hebben adellijke families in Nederland invloed en prestige én een aristocratische identiteit kun-nen ontlekun-nen aan de relatie met vorstenhuis en hofleven? In dit kader past het onderzoek naar de oprichting van een aantal adelsverenigingen met een hoog invention of tradition-gehalte.23 Betekende de oprichting van deze verenigingen de versterking van een

collec-tieve specifiek adellijke identiteit? Of was hier sprake van een ‘beschavingsdefensief’ of van ‘statusangst’?24 De vijfde vraag ten slotte draait om de adel en het platteland. Het gaat

dan om de adel als dragende groepering van de in de vorm van voorname huizen en land-goederen aanwezige materiële cultuur en om de adel en de agrarische wereld, ofwel adel en landschap. Het onderzoek in het kader van de vijfde vraag heeft vooral richting en een stimulans gekregen door het verschijnen van de publicatie van Paul Brusse en Wijnand Mijnhardt, Towards a new template.25 Ze constateren dat in de eeuw na 1750 een

verschui-ving plaatsvond van een meer urbane naar een meer agrarische samenleverschui-ving en pleiten in het licht daarvan voor nieuw onderzoek naar landelijke elites, en dan met name de land-adel.26 Voor dergelijk onderzoek kunnen de volgende vragen richtinggevend zijn. Hoe

manifesteerde de adel zich in de agrarische sector; hoe initiatiefrijk was deze hierbij; én was en bleef grootgrondbezit het maatschappelijk veld bij uitstek waarop deze elite haar landelijke identiteit continueerde? Was er sprake van regionale bindingen? Bleven oost en zuid langer adelsterritoria dan noord en west?27

Veel van de hiervoor genoteerde thema’s komen we ook tegen in het internationale adels-onderzoek. De geschiedschrijving over moderne aristocratische elites heeft lang plaats-gevonden in termen van de neergang van deze elites en van de constatering dat er voor hen in de zich moderniserende wereld geen plaats meer was.28 Hoewel Moes de studie

van Dominic Lieven beschouwt als een onderzoek waaruit blijkt dat getitelde en ongeti-telde nobilities niet opgingen in de burgerij, maar zich aanpasten aan de veranderende maatschappelijke omstandigheden,29 bevat deze studie ook kenmerken van de ‘oude’

ge-schiedschrijving. Lieven schrijft onder meer: ‘But as a ruling class aristocracy was in de-cline’ en ‘[n]evertheless the history of European aristocracy between 1815 and 1914 is that of a class which was clearly and consciously on the defensive.’ Verder stelt hij dat ‘[s]oci-ety was becoming too complicated for aristocracy to manage.’30 Met het door Lieven

(25)

eens.31 Hij vindt dat in het moderne adelsonderzoek juist het vermogen van de adel om

zich aan te passen aan de uitdagingen van de moderniteit centraal staat en verwijst hier-bij naar Reif, die van mening is dat een van dé bepalende eigenschappen van de aristocra-tie juist zijn aanpassingsvermogen is.32 Dat vermogen is dus een van de centrale thema’s

in het internationale onderzoek, zoals ook blijkt uit een artikel van Göran Norrby over de Zweedse adel. Daarin lezen we: ‘This article sets out to clarify how well the Swedish no-bility succeeded in adapting themselves to structural changes in the 19th century, and to what extent it thereby managed to maintain its socially dominant position’.33

Het is niet voor niets dat we de naam Reif in het voorgaande al enkele malen zijn tegen-gekomen. Zijn studies zijn richtinggevend geweest voor het moderne adelsonderzoek. In 1999 verscheen Adel im 19. und 20. Jahrhundert, met daarin diverse thema’s die het onder-zoek van de laatste jaren mede hebben bepaald.34 Een belangrijk thema is de al genoemde

Verschmelzung, waarbij Reif overigens constateert dat hiervan in Duitsland geen sprake

was. Hij stelt juist een sterke vorm van Abgrenzung vast, waarbij de adel zich via

Defen-siv- und Sammlungsbewegungen vooral in eigen kring terugtrok en het opgebouwde

symbo-lisch kapitaal trachtte te behouden.35 Dat symbolisch kapitaal en het sociaal kapitaal zijn

volgens Monique de Saint Martin de belangrijkste elementen die adel tot adel maken. Ze zijn echter alleen van waarde als er voortdurend aan gewerkt wordt.36 Om de strategie van

de Duitse adel aan te duiden citeert Reif Thomas Nipperdey: ‘Der Adel verbürgerlichte nicht, sondern baute lediglich einige bürgerliche Verhaltensmuster in seine weitgehend intakt bleibende Lebenswelt ein.’37 De adel verburgerlijkte dus niet maar in zijn

leefwe-reld stond het al eerder genoemde begrip Adeligkeit (adelsbesef ) centraal. Reif stelt vast 21 Moes stelt in zijn studie vast dat deze aristocratische notabelenelite zich eind negentiende eeuw afsloot voor de welgestelde burgerij. NRC Handelsblad, 11 oktober 2014; Moes, Onder aristocraten. In die zin was er in

Ne-derland sprake van een andersoortige Verschmelzung dan de door Reif aangeduide.

22 Zie voor Adeligkeit bij Reif Reif, Adel im 19. und 20. Jahrhundert, 128-130.

23 Kuiper verwijst naar Gietman, ‘Een eeuw Johanniters en Maltezers’.

24 Zie voor ‘beschavingsdefensief’ Kuiper, ‘Aristocraten contra burgers’. Zie voor ‘statusangst’ Gietman, ‘Genea-logie, waarheid en statusangst’.

25 Brusse en Mijnhardt, Towards a new template. Behalve een stimulering van het adelsonderzoek, biedt

onder-zoek naar de door Brusse en Mijnhardt aangeduide lange agrarische eeuw tevens de mogelijkheid om aan te sluiten bij een onderzoeksagenda waardoor de Nederlandse geschiedenis goed in een internationaal kader is te plaatsen. Van Cruyningen, ‘Van desurbanisatie’, 172.

26 Kuiper en Sleebe, ‘Naar nieuwe wegen’, 155.

27 Er is in het kader van de vijfde vraag door Mijnhardt en Kuiper een nieuw onderzoeksproject voorgesteld: De Nederlandse elite, 1750 en 1940. Zij willen onderzoeken uit wie de maatschappelijke elite van Nederland tus-sen 1750 en 1940 bestond. Daartoe moeten de sociale samenstelling, de geografische herkomst, de financiële inkomsten, de samenstelling van het vermogen en de stedelijke dan wel de plattelandsoriëntatie (inclusief het bezit van buitenplaatsen) van de Nederlandse bestuurlijke elite in kaart gebracht worden. NRC Handelsblad, 11

oktober 2014.

28 Wasson, Aristocracy, 3; Wienfort, Der Adel in der Moderne, 10.

29 Moes, Onder aristocraten, 38-39.

30 Lieven, The Aristocracy in Europe, 1 en 4.

31 Wasson, Aristocracy, 137-138.

32 Wasson, Aristocracy, 3.

33 Norrby, ‘Nobility under transformation’, 157.

34 Ik heb voor de onderhavige studie gebruik gemaakt van de tweede gewijzigde druk uit 2012. 35 Reif, Adel im 19. und 20. Jahrhundert, 29-39.

(26)

dat de adellijke mentaliteit en habitus ook in de negentiende en twintigste eeuw nog beïn-vloed werden door een duizendjarige adelstraditie. Volgens Rudolf Braun droeg juist deze adels traditie en de ervaring die de adel daardoor had met de strijd om het Obenbleiben in belangrijke mate bij aan het succes dat de adel in die strijd in de negentiende eeuw boekte. Op basis van de adelstraditie werden voorbeelden van adellijke waarden, eigenschappen en gedragingen gedefinieerd en doorgegeven. De adel verstond de kunst zich in het pro-ces van voortdurende aanpassing als groep te blijven vormgeven en presenteren, en door anderen als zodanig geaccepteerd te worden. Adeligkeit was de kern van de adellijke tactiek in de strijd om het Obenbleiben. Daartoe werd ook de onderlinge cohesie bewaakt door een toenemende Binnenkommunikation.38

Volgens Monika Wienfort gaat het bij Adeligkeit om een typologie van ‘ideale’ eigen-schappen die niet behoeven overeen te komen met de empirische werkelijkheid. Het gaat bij de set waarden en eigenschappen die door edelen zelf en soms ook door hun burger-lijke tijdgenoten als echt adellijk bestempeld zijn en worden, niet (alleen) om de empiri-sche vaststelling van de aanwezigheid daarvan binnen de adel. Het gaat daarentegen om

Selbststilisierung en Selbstinszenierung, om enerzijds het praktiseren en doorgeven binnen

families van adellijke waarden en deugden en anderzijds om beeldvorming in de open-baarheid.39 Omdat de adel in de loop van de negentiende en twintigste eeuw ten aanzien

van diverse empirisch vast te stellen kenmerken wel degelijk een stap terug moest doen, zijn minder tastbare concepten van adel van belang geworden.40 Het gaat dan bijvoorbeeld

om het zelfbeeld van de adel, de adel als Erinnerungsruppe. Via een toenemende adellijke

Binnenkommunikation grepen zowel adellijke families als adelsgroepen terug op hun

ge-schiedenis om vorm te geven aan hun adellijke identiteit.41 Het onderzoek waarin deze

concepten centraal staan is in de afgelopen jaren toegenomen.42 In diverse publicaties op

dit gebied reflecteren ook edelen zelf op ‘het van adel zijn’.43

Wat is nu de plaats en het belang van een onderzoek naar de ‘moderne’ adel in Noord-Brabant? Kuiper bepleit in navolging van de Amerikaanse socioloog en kenner van mo-derne elites Charles Wright Mills het gebruik van case studies en de toepassing van ver-gelijkend onderzoek.44 Elk onderzoek naar een specifieke adelsgroep draagt bij aan het uit

talloze facetten bestaande beeld van dé adel en de ontwikkelingen die deze heeft doorge-maakt. Daarnaast was de adellijke groepscultuur in de negentiende eeuw nog nauw ver-bonden met regionale elitevorming en is het functioneren van een adelsgroep dus vooral op dat niveau goed te begrijpen.45 Vergelijking tussen regionale adelsgroepen op zowel

na-tionaal als internana-tionaal niveau maakt duidelijk in hoeverre de onderzochte adelsgroep overeenkomt met of afwijkt van andere groepen en welke positie die groep in het geheel inneemt.46 In de onderhavige studie zal vergelijking op tal van terreinen dan ook een

(27)

1.1.3 Waarom identiteit?

In het maatschappelijk debat speelt identiteit op diverse terreinen een grote rol. Toen prinses Máxima in 2007 bij de presentatie van het WRR-advies Identificatie met

Neder-land opmerkte dat er niet zoiets bestond als ‘de NederNeder-lander’ en dat ze in haar zevenjarige

zoektocht niet ‘een Nederlandse identiteit’ had ontdekt, vielen velen over haar heen.47 Met

haar opmerking positioneerde ze zich wellicht ongewild in het integratiedebat en dat le-verde felle reacties op. Arnold Enklaar kwam in datzelfde jaar met een publicatie waarin hij stelt dat men wel degelijk van een Nederlandse identiteit kan spreken.48 Gerard

Rooij-akkers stelde op zijn beurt dat Enklaar in zijn boek een essentialistische cultuuropvat-ting hanteerde: het idee dat er een wezenlijke, onaantastbare kern is die ons Nederlander-schap uitmaakt, een soort cultureel DNA. Rooijakkers heeft het daarentegen liever over de constructie van identiteit.49 Een recente zoektocht naar ‘een Nederlandse identiteit’ wordt

beschreven in een boek van Herman Pleij, die al diverse malen publiceerde over de ei-genschappen van Nederlanders.50 Volgens Carel Peeters zoekt Pleij dan wel niet naar ‘de

identiteit’, maar deinst hij er toch niet voor terug een aantal constanten te noemen, zoals het relativeren, gedogen en polderen, die allemaal teruggaan op de samenleving in een moerasdelta waarvan de leden op elkaar aangewezen waren.51 We zien dus dat over

identi-teit veel valt te zeggen en dat daarbij zeer uiteenlopende standpunten worden ingenomen. Ook de discussie over de Brabantse identiteit maakt van tijd tot tijd de tongen los en brengt de pennen in beweging. Arnoud-Jan Bijsterveld schreef hierover in ‘Brabantse 38 Reif, Adel im 19. und 20. Jahrhundert, 128-130; Braun, ‘Konzeptuelle Bemerkungen zum Obenbleiben’, met name

89 en 95.

39 Wienfort, Der Adel in Der Moderne, 27, 154-155. Centraal thema bij de bestudering van Adeligkeit is het

connu-bium. Ook Braun noemt dit als onderdeel van door de adel in de loop der tijd ontwikkelde familiale- en groeps-strategieën Zij vormen een wezenlijk onderdeel van het ‘symbolischen Kapitals der Ehre’. Braun, ‘Konzeptuelle Bemerkungen zum Obebleiben’, 89.

40 Wienfort, Der Adel in Der Moderne, 134.

41 Zie voor een artikel over Adeligkeit, Binnenkommunikation en Erinnerungsgruppe Marburg, ‘Adelige

Binnenkom-munikation’. Bij de operationalisering van het concept Binnenkommunikation moet volgens Silke Marburg

vooral gekeken worden naar processen die voor de (zelf)definiëring van de betreffende adelsgroep belangrijk waren. Zij noemt bijvoorbeeld het connubium en vormen van zowel stedelijk als landelijk convivium. 42 Kuiper, ‘Naar een antropologie’; Kuiper, ‘Dienstbaar moet je zijn’; Kuiper ‘Adel als herinneringsgroep’. 43 Kuiper noemt bijvoorbeeld: Den Tex, Anna; Dönhoff, Was mir wichtig war; Frisé, Meine schlesische Familie.

An-dere Nederlandse voorbeelden zijn: Pauw van Wieldrecht, Het dialect van de adel; Pauw van Wieldrecht, Vin-je dat we een hoed opmoeten?; Van Hövell tot Westerflier en Van Hövell tot Westerflier, Zomers met Marieliesel;

Hermans en Hooghiemstra, ‘Vertel dit toch aan niemand’.

44 Kuiper, ‘Aristocratische distinctie’, 69-70. Zie ook Kuiper, ‘Towards a comparative history of nobility’. 45 Kuiper, ‘Herinneringscultuur’, 318.

46 Vergelijk Wehler, ‘Einleiting’. Hij noemt als belangrijke bijdrage van comparatief onderzoek, naast het onder-zoek naar overeenkomsten en verschillen, het formuleren van nieuwe onderonder-zoeksvragen. Zie voor het belang van regionale geschiedenis in het algemeen en een comparatieve benadering Bijsterveld, ‘Het maakbare verle-den’, 27-30.

47 NRC Handelsblad, 25 september 2007.

48 Enklaar, Nederland.

49 ‘De Nederlandse identiteit van A tot Z’ op www.arnoldenklaar.nl/docs/intermediair-271207.pdf (geraadpleegd 15 december 2014).

50 Pleij, Moet kunnen.

(28)

identiteit, feit of fictie?’52 Hij begint zijn artikel met Paul Kuypers die in 1982 beweerde:

Brabant bestaat niet.53 Zelf stelt Bijsterveld enkele bladzijden verder desondanks: de

Bra-bander bestáát.54 In de tussenliggende bladzijden beschrijft hij eerst hoe na 1982

cultuur-filosofen, sociologen en historici zich hebben beziggehouden met het ‘deconstrueren’ en ‘ontmaskeren’ van de gekoesterde Brabantbeelden als mythische en in hoge mate gecon-strueerde beelden.55 Door regionalisten uit het Interbellum ingezet in de strijd tegen de

modernisering werden deze beelden na de Tweede Wereldoorlog omarmd door provinci-ale politici en plannenmakers en toegepast bij de praktijk van stedenbouw en planning.56

Hoewel de oude Brabantbeelden achter de horizon verdwenen, werden deze vervangen door nieuwe beelden, want mensen wekken steeds het verleden in het heden tot leven door beelden van dat verleden te vervaardigen, te gebruiken en weer terzijde te schuiven. En tussen die beelden en onze identiteit vindt een voortdurende wisselwerking plaats.57

De Brabantse identiteit is dan ook geen fake, maar een optelsom van de aldus gevormde identiteiten van individuele Brabanders. Dé Brabander bestaat dus niet, evenmin als dé Nederlander, maar het besef Brabander te zijn en zich in Brabant thuis te voelen bestaat wel degelijk.58 En de vraag wat die Brabanders Brabants maakt en wie er nu tot de

Braban-ders gerekend wordt, blijft actueel, want deze staat centraal in een lopend promotieonder-zoek van Sandra Wagemakers naar de Brabantse identiteit.59

Waarom heb ik voor dit onderzoek naar de adel in Noord-Brabant gekozen voor een zo diffuus begrip als ‘identiteit’? Ten eerste omdat het, zoals we hiervoor gezien hebben, een actueel begrip is dat een grote rol speelt in diverse maatschappelijke discussies. Ten twee-de omdat het ook in het atwee-delsontwee-derzoek prominent aanwezig is. In een groot twee-deel van twee-de voor deze studie geraadpleegde literatuur duikt het begrip op enig moment op.60 Ten

der-de omdat het, zoals ook uit het veelvuldig gebruik blijkt, een containerbegrip is, waarmee een groot aantal aspecten van de adel en het adellijk leven onderzocht en beschreven kun-nen worden. De hiervoor in paragraaf 1.1.2 genoemde vragen en begrippen hebben bijna allemaal op een of andere manier met identiteit te maken. In paragraaf 1.6.1 wordt het be-grip ‘identiteit’ zoals dat in dit onderzoek wordt toegepast, verder toegelicht. Belangrijke aspecten daarbij zijn het verleden en de herinnering daaraan.

Zoals in de hoofdstukken 2 en 4 wordt beschreven, was er in Noord-Brabant in 1813 sprake van een bijzondere situatie. Die maakte dat de adel zoals die vanaf dat moment gevormd werd, een ander verleden kende dan andere regionale adelsgroepen. Eigenlijk ontbrak voor zowel deze groep als voor de omgeving ervan dat verleden en dus ook de herinnering eraan, en dat doet vermoeden dat de (eventuele) ontwikkeling van een regi-onale groepsidentiteit van juist deze adelsgroep een andere vorm aannam dan in andere regio’s.61 De vierde reden waarom ik voor het begrip ‘identiteit’ gekozen heb, ligt daarom

in deze te verwachten afwijking.

Behalve vorenstaande onderzoeks-‘externe’ en -‘interne’ argumenten voor de gemaakte keuze, speelt ten slotte ook mijn eigen identiteit een rol. ‘De historicus jaagt op illusies.’ Zo begon Frijhoff in 1984 zijn inaugurele rede. Tijdens die jacht creëert de historicus ook een nieuw illusie: ‘de illusie van kennis, van inzicht, van volledig begrip op grond van wat niet anders dan een interpretatie van resten van segmenten kan zijn.’62 De historisch

(29)

onderzoe-ker dus het beeld van het verleden zo veel mogelijk moet vormen met wetenschappelijke distantie en op basis van de leefwereld in dat verleden, valt de persoon van de onderzoeker en zijn of haar identiteit niet volledig ‘tussen haakjes’ te plaatsen. Een onderzoeker kiest op basis van eigen persoonlijkheid en een zekere identificatie en empathie met het onderwerp, voor een bepaald onderzoeksthema.63 Daarnaast spelen vorming en opleiding een rol, ook

bij de keuze voor (een) onderzoeksmethode(n). Vanuit mijn beroepsmatige achtergrond in zowel de bedrijfsadministratie als kantoorautomatisering ben ik vertrouwd met een cijfer-matige weergave en verantwoording van de werkelijkheid. En hoewel deze studie voorna-melijk draait om culturele concepten, heb ik ervoor gekozen die mede te baseren op en te verankeren in een met behulp van kwantitatieve technieken beschreven ‘werkelijkheid’.64

1.2 Het Nederlandse eliteonderzoek

Zoals ook Kuiper in zijn overzicht aangeeft, heeft het eliteonderzoek in Nederland sinds de jaren zeventig van de twintigste eeuw een behoorlijke vlucht genomen. Kees Bruin en Kees Schmidt constateren in hun artikel uit 1980 nog dat adel en patriciaat nauwelijks voorwerp van sociaal-wetenschappelijk onderzoek waren geweest.65 Daarna zijn er echter

op diverse terreinen publicaties verschenen die men kan rekenen tot de elitegeschiedenis. Onder elite wordt daarbij verstaan een groep personen die in enigerlei stratificatie hoog scoren.66 In veel studies staan twee vragen centraal, namelijk die naar de samenstelling

en die naar het functioneren van de beschreven elites gedurende een kortere of langere periode. Verschillende elitetheorieën hebben de onderzoekers voor de beantwoording van die vragen ten dienste gestaan.

52 Bijsterveld, ‘Brabantse identiteit’.

53 Bijsterveld, ‘Brabantse identiteit’, 65. Bijsterveld baseert zich op Kuypers, ‘Brabant bestaat niet’.

54 Bijsterveld, ‘Brabantse identiteit’, 68. Het bestaan van de Brabander is onder meer aangetoond in een rapport van het PON waarin we lezen dat Brabanders trots zijn op hun Brabantse identiteit. Verkaar e.a., Buitengewoon Brabants, 8.

55 Bijsterveld zelf ‘deconstrueerde’ het beeld van het katholieke Brabant in Bijsterveld, ‘Het maakbare verleden’. 56 Het succes van die beelden en de taaiheid ervan blijkt bijvoorbeeld uit Janssen, Vooruit denken en verwijlen.

57 Bijsterveld, ‘Het maakbare verleden’, 19 en 25.

58 Bijsterveld, ‘Brabantse identiteit’, 66, 68-69. Eric Verkaar onderscheidt drie elementen in dat gevoel: de verbon-denheid met de fysieke ruimte, sociale binding en verbonverbon-denheid met de cultuur en taal. Verkaar e.a., Buiten-gewoon Brabants, 8.

59 mestmag.nl/onderzoek/wie-is-hier-nou-de-brabander-gij-of-ik (geraadpleegd 18 december 2014).

60 Een paar voorbeelden zijn: Kuiper, Adel in Friesland; Kuiper en Frieswijk, Twee eeuwen Friese adel; Kuiper, ‘Naar

een antropologie’; Van Duren, ‘Impressies van een zoektocht’; Moes, Onder aristocraten. In het boek van Ileen

Montijn, Hoog geboren, is de adellijke identiteit eigenlijk het centrale thema.

61 Het ontbreken van een duidelijke historische voorganger van de provincie Noord-Brabant speelt ook de huidige bewoners met historisch besef nog parten bij de bepaling met welke entiteit zij zich eigenlijk verbonden voelen. Bijsterveld, ‘Het maakbare verleden’, 8.

62 Frijhoff, Cultuur, mentaliteit, citaten 1, 6 en 13.

63 Zie ook Bijsterveld, ‘Het maakbare verleden’, 25. Bijsterveld baseert zich in noot 9 op Perry, Wij herdenken, 109.

64 Vergelijk Moes, Onder aristocraten, 33.

65 Bruin en Schmidt, ‘ “Zur Genealogie der Genealogie” ’. Zie voor die constatering Duijvendak en De Jong, Elite-onderzoek, 7.

66 Bos, Notabele ingezetenen, 11. Hij verwijst hier naar de definitie van de Leidse werkgroep Elites in Bulletin, 4.

(30)

Hoewel de constatering van Bruin en Schmidt wellicht anders suggereert, zijn er ook vóór 1980 verschillende werken verschenen die we kunnen rekenen tot de elitestudies. Vroege voorbeelden zijn de onderzoeken van Johan Elias naar de vroedschap van Am-sterdam en die van Pieter de Vos over de vroedschap van Zierikzee.67 Beide onderzoekers

hebben zich vooral beziggehouden met het verzamelen van genealogische gegevens over hun onderzoekspopulatie, hoewel Elias zeker verder wilde gaan dan alleen verzamelen en inventariseren. In een lange inleiding heeft hij geprobeerd het regentenbewind te be-schrijven en te verklaren. Hij wilde aantonen dat genealogie een volwaardige tak van we-tenschap kon zijn.68 In 1937 verscheen van zijn hand een boek over de geschiedenis van

zijn voorgeslacht, waarin hij genres als genealogie en biografie verenigde tot een familie-geschiedenis.69 Dit laatste werk is een voorbeeld van het genre elitegeschiedenis, waarvan

in de loop der tijd meer of minder geslaagde publicaties zijn verschenen. Zijn collectieve genealogie van de Amsterdamse regentenstand kunnen we zien als voorloper van een on-derzoekstraditie die stevig wortel heeft geschoten in het Nederlandse eliteonderzoek, na-melijk de prosopografie of collectieve biografie.70

1.2.1 Prosopografie

Aan de stand van zaken met betrekking tot prosopografisch eliteonderzoek wijdde Joop de Jong in 1993 een artikel, genaamd ‘Prosopografie, een mogelijkheid’.71 Hij haalde daarin

de definitie van prosopografie van Lawrence Stone uit 1971 aan: ‘the investigation of the common background characteristics of a group of actors in history by means of a collec-tive study of their lives’.72 De aldus gevonden gegevens dienen vervolgens te worden

ge-combineerd en op samenhang te worden onderzocht om met behulp van de gevonden resultaten een specifieke onderzoeksvraag te beantwoorden. Stone wees ook op de geva-ren van de prosopografische methode. Ten eerste wilden onderzoekers vaak meer lezen in het beschikbare materiaal dan het soms bescheiden bronnenmateriaal kon leveren. Ten tweede betekende de aanwezigheid van vooral politieke elites, materiële factoren en verwantschapsrelaties in de bronnen, dat in prosopografische studies de sociaal-culturele factoren vaak minder aan bod kwamen. Stone waarschuwde daarmee voor een onderbe-lichting van de volgens hem juist zo belangrijke ‘minds en manners’.73 Hij streefde erna

‘to describe the total environment of an élite, material and economic, ideological and cul-tural, educational and moral’,74 overigens niet als doel op zich maar om met behulp

hier-van politieke gebeurtenissen te verklaren.75

Ook in Nederland werd de prosopografische methode in eerste instantie gebruikt in stu-dies over het politieke handelen van elites. In de jaren zestig publiceerde Daniel Roorda zijn Partij en Factie, waarin hij het politieke landschap tijdens de Republiek verrijkte met het optreden van facties.76 Roorda probeerde politieke veranderingen in beeld te brengen

met aandacht voor de plaatselijke sociale verhoudingen. Hij vatte de door hem gesigna-leerde veranderingen op sociaal, economisch, politiek en cultureel gebied samen in de aristocratiseringsthese. Samen met Hendrik van Dijk publiceerde Roorda in 1971 over een onderzoek naar de sociale mobiliteit van regenten tijdens de Republiek.77 Hierin stelden

(31)

toegang tot de vroedschap monopoliseerden. Er ontstond met andere woorden een zich steeds aristocratischer gedragende regentenoligarchie, die overigens nooit helemaal afge-sloten raakte.78

Over de door hem gepropageerde prosopografische methode heeft Roorda zich onder meer uitgelaten in zijn artikel ‘Prosopografie, een onmogelijke mogelijkheid?’. Hij stelde daarin dat het bij prosopografie ‘gaat om een werkwijze die begint met het verzamelen van gegevens over bepaalde personen.’79 Roorda dacht daarbij aan gegevens over geboorte,

hu-welijk, gezin, sociale achtergrond, opleiding en onderlinge relaties. Nadat deze gegevens van een groep met voldoende omvang over een bepaalde periode waren verzameld, kon de onderzoeker correlaties op het spoor komen en conclusies trekken met betrekking tot bij-voorbeeld de homogeniteit en cohesie van een groep en de veranderingen die zich daarin gedurende de onderzochte periode hadden voorgedaan.80

Roorda stelde zich inzake de te verzamelen informatie en het te bereiken doel van het onderzoek bescheidener op dan Stone. De laatste wilde over een veel breder terrein van het leven van de onderzochte populatie gegevens bijeenbrengen, teneinde niet alleen de ‘interne correlatie’ op het spoor te komen, maar ook de ‘correlations with other forms of behaviour or action’.81 Wellicht dat de bescheidener opstelling van Roorda mede

voort-kwam uit zijn mening dat ‘wat al begon als monnikenwerk in de loop van zijn ontwik-keling noodzakelijkerwijs nog verfijnder, dus omvangrijker en dus ook kostbaarder is ge-worden.’82 Volgens De Jong vond Roorda dat Stone en anderen de prosopografie hadden

afgeschilderd als een onmogelijke mogelijkheid voor de geschiedenis. Stone heeft dit ech-ter in zijn artikel niet gesuggereerd, maar juist aangegeven dat, mits op de juiste wijze toegepast, prosopografie de verbindende schakel kon vormen tussen biografie en institu-tionele geschiedenis en tussen cultuurgeschiedenis enerzijds en sociaal-economische ge-schiedenis anderzijds. Die juiste toepassing moet volgens Stone voldoen aan de volgende voorwaarden. Het onderzoek dient zich te richten op gemakkelijk te definiëren en betrek-67 Elias, De vroedschap van Amsterdam en De Vos, De vroedschap van Zierikzee. Zie voor de vermelding van hun

onderzoek Duijvendak en De Jong, Eliteonderzoek, 12.

68 Zie voor deze interpretatie van Elias’ voorwoord Gietman, ‘Heraut van de oude orde’, 177.

69 Zie voor deze karakterisering van een andere familiegeschiedenis van de hand van Elias Gietman, ‘Heraut van de oude orde’. Het betreft Elias, ‘Het geslacht Pancras’. De familiegeschiedenis van Elias is Elias, Het geslacht Elias.

70 Zie voor de positionering van het werk van Elias aan het begin van het historisch eliteonderzoek in Nederland De Jong, ‘Prosopografie’, 205.

71 In het artikel staan de prosopografische methode en de sociaal-culturele aspecten van het Nederlandse elite-onderzoek centraal. De Jong, ‘Prosopografie’, 203-204.

72 De Jong, ‘Prosopografie’, 201, citaat. Het artikel van Stone Stone, ‘Prosopography’. 73 ‘Minds and manners’ is het derde deel van het werk van Stone The Crisis of the Aristocracy.

74 Geciteerd in De Jong, ‘Prosopografie’, 208.

75 De Jong stelt dat vanwege het zelfbeeld van toonaangevende elites juist het accent moest liggen op sociaal-cultureel historisch onderzoek. De Jong, ‘Prosopografie’, 204. Vergelijk ook Duijvendak en De Jong, Eliteonder-zoek, 21.

76 Roorda, Partij en Factie.

77 Van Dijk en Roorda, ‘Sociale mobiliteit’. 78 Zie ook Duijvendak en De Jong, Eliteonderzoek, 14.

79 Roorda, ‘Prosopografie’, 212. 80 Ibidem.

(32)

kelijk kleine groepen en een beperkte periode van niet veel meer dan honderd jaar te be-slaan. De gegevens dienen gehaald te worden uit een grote verscheidenheid aan bronnen om zo elkaar aan te vullen en te versterken. Tevens moet het onderzoek gericht zijn op het oplossen van een specifiek probleem.83

Dat prosopografie geen onmogelijkheid is gebleken, kan geconcludeerd worden uit een sinds de jaren zeventig verschenen reeks publicaties waarin de prosopografische methode meer of minder centraal staat. Een belangrijke stimulans vormde het feit dat de toegang tot huis- en familiearchieven ten behoeve van onderzoek verruimd werd.84 Verschillende

onderzoekers probeerden tegemoet te komen aan de wel degelijk met de prosopografi-sche methode gepaard gaande bezwaren. Een belangrijk bezwaar was de ook door Roor-da gesignaleeerde arbeidsintensiviteit van de methode. Het kost veel onderzoek om een collectieve biografie op te stellen die vrijwel alle facetten van het leven omvat, dus ook de moeilijk te achterhalen sociaal-culturele. Oplossingen bestonden onder meer uit het zich richten op familiegeschiedenissen en monografieën, het bekorten van de te bestuderen periode, het beperken van de probleemstelling of het kiezen voor onderzoek in team-verband.85 In het hiernavolgende zullen we zien hoe onderzoekers de prosopografie een

plaats gaven in hun onderzoek.

1.2.2 ‘Aristocratisering’ of ‘verdeftiging’?

Drie van deze onderzoekers waren sterk door Roorda geïnspireerd. Zowel de prosopogra-fie als de aristocratiseringsthese staat centraal in hun werk. De drie studies die in de jaren tachtig verschenen, gaan over Hollandse stedelijke elites in de achttiende eeuw. Gepoogd is de politieke, economische en sociaal-culturele elites in hun onderlinge samenhang te beschrijven en te analyseren. De stedelijke samenleving diende daarbij als decor. Sociaal-culturele aspecten (‘minds and manners’) nemen een belangrijke plaats in, mede gezien de probleemstelling, waarvan de aristocratiseringsthese een belangrijk onderdeel is.86

Maarten Prak deed onderzoek naar de Leidse elites en publiceerde zijn bevindingen in het groepsportret van Leidse aanzienlijken, Gezeten burgers. Hij onderzocht politieke, eco-nomische, demografische en sociaal-culturele aspecten en hun ontwikkeling en defini-eerde de te onderzoeken elite(s) als personen die een vooraanstaande positie innamen in de maatschappij. Doorslaggevende criteria waren het bezit van politieke macht en econo-mische macht of welstand. De regenten, de groep personen met politieke macht, bepaalde Prak met behulp van positieanalyse.87 Tot het patriciaat rekende hij naast die regenten ook

hun familieleden. Prak ziet in zijn inleiding de geringe aandacht voor ideologie als een be-zwaar van de prosopografische methode omdat ‘die nu eenmaal niet behoort tot de kwan-tificeerbare elementen waaruit een collectieve biografie bij voorkeur wordt opgebouwd.’88

(33)

Het belang dat Prak hechtte aan sociaal-culturele factoren blijkt uit het feit dat de be-handeling hiervan ongeveer één derde van zijn studie beslaat. Daarin lezen we dat de fa-milie belangrijk was als drager van sociale status en dat uit de onderlinge huwelijken de sociale cohesie van de groep af te leiden viel. In het kader van een passende levensstijl was het voeren van een juist ‘status-management’ belangrijk. Het gebruik van statussymbolen diende zowel voor het aangeven van grenzen met andere groepen in de samenleving als grenzen binnen de elite.

In zijn conclusie stelt Prak ten eerste dat de positie van de regerende families gebaseerd was op politieke macht en rijkdom. De toenemende oligarchisering was onmiskenbaar, waarbij eisen van afstamming of andere familierelaties de doorslag gaven. Naast macht en rijkdom werd het aanzien van een familie ook bepaald door traditie. ‘Het meeste aanzien genoten de regentenfamilies die konden beschikken over een behoorlijk kapitaal en kon-den terugzien op een regeringstraditie van verscheikon-dene generaties.’89 Gezien het belang

van de familie en het aanzien hiervan maakte het huwelijk deel uit van de sociale strategie. De elite gaf met het voeren van een bepaalde levensstijl ofwel statusgedrag uiting aan de opvattingen die zij koesterde ten aanzien van de eigen sociale positie. Het patriciaat om-gaf zich daarbij met de meeste statussymbolen.

Met goed fatsoen bevat de resultaten van het onderzoek naar de Goudse elite(s) tussen 1700

en 1780. Met het onderzoek wilde De Jong vaststellen wie er behoorde(n) tot de elite(s), of de elite één geheel vormde of dat er sprake was van verschillende elites die elkaar gedeel-telijk overlapten, en hoe deze elite(s) zich handhaafde(n). In zijn inleiding licht hij de keu-ze toe voor een periode van tachtig jaar ofwel drie generaties. Zo’n keukeu-ze laat voldoende ruimte om het geschiedkundig verloop tot zijn recht te laten komen zodat geen statisch geschiedbeeld ontstaat.90 Zijn onderzoeksmethode omschrijft De Jong als

‘prosopogra-fie, met aparte aandacht voor de statistisch moeilijk grijpbare sociaal-culturele facetten en met een redelijk zwaar accent op de financiële situatie en de stedelijke achtergronden van de elite.’91 Met deze methode moest het mogelijk zijn de door Roorda en Stone genoemde

bezwaren te vermijden.92 De methode bestond onder meer uit het gebruik van een groot

83 De Jong, ‘Prosopografie’, 203.

84 Zie voor het belang van de beschikbaarheid van huis- en familiearchieven, juist ook voor het onderzoek naar sociaal-culturele factoren De Jong, ‘Prosopografie’, 204, 208-209, 212 en 214.

85 De Jong, ‘Prosopografie’, 210. Deze oplossingen sluiten voor een groot deel aan bij de voorwaarden die Stone stelde aan juist toegepast prosopografisch onderzoek.

86 De Jong, ‘Prosopografie’, 211-212.

87 Prak, Gezeten burgers, 10, noot 8. Zie voor methoden om machtsposities vast te stellen ook Felling, Lokale macht.

88 Prak, Gezeten burgers, 16.

89 Prak, Gezeten burgers, 258.

90 Volgens Stone was dat een van de gevaren van de prosopografische methode. Zie hiervoor De Jong, Met goed fatsoen, 10, noot 9.

91 De Jong, Met goed fatsoen, 11.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Many of these findings were established within the South African context and furthermore revealed more specific emotional and psychological experiences within the

Dit heeft geleid tot de conclusie dat de Raad van Toezicht graag ziet dat Kees Spijk, Roel Bosker en Seerp Leistra worden voorgedragen voor herbenoeming. De drie leden hebben

De BAC leden hebben het gesprek met Seerp Leistra als open en prettig ervaren en concluderen dat hij in zijn rol als lid van de Raad van Toezicht in staat is te verder te bouwen aan

[r]

Op 31 december 2021 lopen de eerste zittingstermijnen van leden Kees Spijk, Roel Bosker en Seerp Leistra van de raad van toezicht van Openbaar Onderwijs Groningen af..

In verband met het bovenstaande werd een oriënterend onderzoek verricht (38) met het antibioticum Pimaricine, dat ons ter beschikking werd gesteld door de Koninklijke

grondwaterstandsveranderingen van het nulobjekt vanaf 17-3 om 13.00 uur op een aantal tijdstippen weergegeven; met behulp van de zojuist genoemde regressie-coëfficiënten van de

This article discusses a method presented by Maurer which is claimed to be generally applicable but which, according to the prsent author, is itself based on ideological values