• No results found

1.3 Het Nederlandse adelsonderzoek

1.3.4 De huidige adel

Niet alleen de adel in het verleden maar ook de huidige adel is het onderwerp van onder-zoek. In de paragraaf over het Nederlandse eliteonderzoek maakten we kennis met on-derzoek naar de overdracht van eliteposities binnen de Nederlandse elite in de twintigste eeuw en de verschillen die hierbij optraden tussen patriciaat en adel.234 Jaap Dronkers en

225 Kuiper en Van der Laarse, ‘Inleiding’, 14-17. Duijvendak vond in zijn recensie van het boek de term ‘notabel’ wat minder gelukkig. Vanuit de Franse historiografie is het niet alleen verbonden met een integratie van voor-aanstaande families, maar juist met die van families uit de provincie met de Parijse bourgeoisie. Volgens hem was er van zo’n Franse ontwikkeling geen sprake. Ook stelde hij dat juist het Nederlandse begrip ‘notabelen’ (de burgemeester, de arts, de notaris) verwijst naar gewone burgers, terwijl het boek handelt over de uitzon-derlijk rijken. Duijvendak, ‘Schitteren voor de natie’, 206.

226 Vergelijk bijvoorbeeld Bruin, Een herenwereld ontleed; Duijvendak, Rooms, rijk of regentesk; Bos, Notabele inge-zetenen; De Nijs, In veilige haven. Kuiper en Van der Laarse, ‘Inleiding’, 19, noot 20.

227 Kuiper en Van der Laarse, ‘Inleiding’, 18-20, citaat 19-20.

228 Vergelijk Mathijsen, Historiezucht. In de inleiding spreekt zij over een epidemie die iedereen besmette

waar-door aandacht voor de geschiedenis werd tot historiezucht. Het verleden werd gedemocratiseerd. Het raakte niet alleen aan de materie vastgeklonken, maar het besef ervan werd algemeen cultuurgoed. Het verleden werd iets eigens.

229 Kuiper en Van der Laarse, ‘Inleiding’, 13 en 20.

230 Schmidt, Om de eer van de familie. Kuiper en Van der Laarse, ‘Inleiding’, 24, noot 28. De in deze alinea

be-schreven ontwikkelingen zijn ook onderwerp van Moes, Onder aristocraten.

231 Kuiper en Van der Laarse, ‘Inleiding’, 24, cursivering Kuiper en Van der Laarse. Kuiper duidde deze reactie eer-der aan als beschavingsdefensief. Hij constateerde een zich terugtrekken uit het publieke leven en een zucht

naar distinctie die zich uitte in meer subtiele aspecten als bijvoorbeeld smaak en omgangsvormen. Kuiper, ‘Aristocraten contra burgers’.

232 Barth, ‘Die Glanz der Familie’, 162, 168, 174-176. Zie voor het belang van ouderdom ook noot 238. Wasson be-schrijft het belang van herinnering en de historische diepte ervan als volgt: ‘Longitudinal sinews ran through aristocracies preserved in family memories, that directly shaped the way aristocrats conducted themselves’. Wasson, Aristocracy, 11.

233 Barth, ‘Die Glanz der Familie’, 177.

Hubert Schijf deden ook onderzoek naar de sociale positie van de adel in de twintigste eeuw. Centraal stond daarbij de vraag waarom en op welke wijze de Nederlandse adel ge-durende de twintigste eeuw zijn maatschappelijke voorsprong bij het verwerven van elite-posities heeft weten te handhaven.235 Ze stelden vast dat de eliteposities van edellieden die geboren zijn in de twintigste eeuw, zich niet meer concentreerden in zichtbare openbare functies zoals nog wel het geval was bij hun vaders, die een prominente positie innamen in de publieke sector. Opeenvolgende generaties van de adel zijn zich steeds meer gaan oriënteren op posities in de economische en culturele sector. Hiermee hebben zij het ver-lies van eliteposities in de publieke sector niet gecompenseerd, maar deze verplaatsing is wel een bevestiging van het feit dat de adel zich over het algemeen goed aan de moder-ne maatschappelijke ontwikkelingen heeft weten aan te passen. De adellijke titel is wel minder belangrijk geworden daar deze alleen maar van belang was bij een elitepositie in de publieke sector. De auteurs concludeerden ook dat het vooral de adellijke moeder was die als hoedster van het specifiek adellijke sociale en culturele kapitaal een belangrijke rol heeft gehad bij de geconstateerde verplaatsing.236

In november 2005 hield de Nederlandse Adelsvereniging onder haar leden een enquê-te. Over de uitkomsten van die enquête verscheen het artikel ‘Adel in Nederland: “niet meer zichtbaar, wel merkbaar”. De uitkomsten van de enquête geven onder meer een beeld van de ‘adellijke identiteit anno 2005’ en wel van het identiteitsbesef of zelfbeeld van de adel.237 Voor de adellijke respondenten draait dat zelfbeeld vooral om de sterke fa-milieband, het aanzien van de familie(naam) en tradities en minder om materieel bezit, zoals het landgoed en de familieschilderijen. Bij tradities gaat het vooral om de ‘familietra-ditie’.238 Dat gevoel voor traditie wordt blijkbaar vooral door de opvoeding bepaald omdat er geen verband blijkt met leeftijd, inkomen, opleiding en dergelijke. De auteurs conclu-deerden dat adeldom voor de huidige adel vooral een mentale aangelegenheid is. Respon-denten gaven aan dat zij andere personen van adel niet meer direct zichtbaar maar wel merkbaar vonden. In de vroege negentiende eeuw beschikte de adel over een gevestigde maatschappelijke positie en droeg deze de adellijke cultuur duidelijk uit. De adel van de eenentwintigste eeuw bedient zich niet meer van uiterlijk onderscheidende kenmerken. ‘Hij leeft slechts voort – al dan niet bewust – in het gedachtegoed van de onderhavige min-derheid in onze maatschappij.’239

In Virtus verscheen een wetenschappelijk commentaar op de enquête en de resultaten. De auteurs van dit artikel bespraken de enquête in het kader van hun eigen en andermans onderzoek naar de Werdegang van adelsgroepen in het Europa van de twintigste eeuw. In het Nederlandse onderzoek staat hierbij de vraag centraal of de adel niet geheel verburger-lijkt was en of deze nog wel kon worden onderscheiden van de hogere burgerij. Volgens de auteurs was het niet-wetenschappelijke standaardantwoord op die vraag dat de adel in-derdaad is opgegaan in de deftigste, hoge burgerij, maar laat sociologisch en antropolo-gisch onderzoek zien dat de communis opinio niet altijd juist is.240 Dat onderzoek heeft la-ten zien dat de adel zich nog steeds onderscheidt door bijvoorbeeld huwelijkspatroon en kansen op eliteposities. Ook de uitkomsten van de enquête laten vermoeden dat de geën-quêteerden vorm geven aan een adellijke identiteit door adellijke attitudes en levensvor-men. De conclusie van het artikel luidt dan ook dat er tussen adel en burgerij aan het be-gin van de eenentwintigste eeuw nog een belangrijk onderscheid bestaat. Naast de al uit eerder onderzoek gebleken verschillen gaat het dan ook om bijvoorbeeld ‘het belang van

identificatie met de adellijke familie en haar geschiedenis én een mogelijke revitalisering van voor de adel specifieke “traditie” en ceremonieel.’241

Via de uitkomsten van de enquête uit 2005 hebben we een beeld gekregen van wat personen van adel als belangrijke aspecten van hun zelfbeeld beschouwen. Die adellij-ke identiteit en met name de mening daarover van een aantal jonge adellijadellij-ke mannen en vrouwen staan centraal in een artikel van Madelon van Duren. Door middel van inter-views wilde zij antwoord krijgen op de vraag hoe het aan het begin van de eenentwintig-ste eeuw is om van adel te zijn.242 Ook zij constateerde dat een adellijke identiteit onder meer wordt geconstrueerd en in stand gehouden doordat collectieve herinneringen als een vorm van cultureel kapitaal worden doorgegeven. Deze zijn gebaseerd op het verleden toen tradities en huwelijksnetwerken zijn gevormd. Het gevoel van de geïnterviewden om op een bepaalde manier met de adel verbonden te zijn, stoelt onder andere op kennis over de familie, collectieve herinneringen en het bewustzijn van de adellijke afkomst. Vooral de mondelinge overdracht van familieverhalen schijnt een sterke invloed te hebben op de beeldvorming van de informanten. Omdat ze zich bewust zijn van het verschil tussen henzelf en hun ouders en grootouders, denken ze na over wat het voor hen betekent om van adel te zijn. Een ander belangrijk aspect van de adellijke identiteit is het beeld van

no-blesse oblige. Door (groot)ouders is de informanten verantwoordelijkheidsgevoel voor

an-deren aangeleerd. Ten opzichte van hun voorouders die nog opgroeiden binnen een adel-lijk netwerk en in een ons-kent-ons-cultuur, is het voor adeladel-lijke jongeren tegenwoordig moeilijker om zich met hun afkomst te identificeren. Een lidmaatschap van een adellijke vereniging kan hierbij helpen. Deze biedt in de vorm van sociaal kapitaal een netwerk van medeleden en de mogelijkheid zich met andere gelijken te identificeren en een gevoel van erbij-horen te ontwikkelen. Ten slotte heeft ook de houding van de buitenwereld invloed op de vorming van een adellijke identiteit. De confrontatie met de verwachtingen en voor-oordelen van de ‘anderen’ heeft de informanten ook laten nadenken over de invulling van hun van-adel-zijn. Volgens Van Duren zijn haar informanten zich gaan gedragen naar het beeld dat binnen de adellijke coterie bestaat maar ook naar het beeld dat de buitenwereld van hen heeft.243 Vooroordelen en verwachtingen zijn immers onderdelen van het sym-bolisch kapitaal die ervoor zorgen dat een adellijke afkomst aanzien oplevert, indien men zich gedraagt overeenkomstig het beeld van de buitenwereld. Van Duren besluit met te constateren dat de adellijke afkomst van haar informanten wel een rol speelt in hun leven maar (nog?) niet de belangrijkste bouwsteen van hun identiteit is.244

235 Dronkers en Schijf, ‘Van de publieke sector naar de culturele of economische sector’, 105.

236 Dronkers en Schijf, ‘Van de publieke sector naar de culturele of economische sector’, 111-112, 115-117. 237 De Smeth van Alphen, ‘Adel in Nederland’, 27, paragraaftitel ‘Adellijke identiteit anno 2005’.

238 Voor de respondenten hield ‘familietraditie’ onder meer het volgende in: ‘gaat om diverse familiebijeenkom-sten op het familielandgoed’, ‘de eerbied voor de voorouders en de oorspronkelijk verhevenen’, ‘het gevoel om tot een familie te behoren en de reacties daarop uit de omgeving’ en ‘familieverbondenheid en verbon-denheid met het koningshuis’. De Smeth van Alphen, ‘Adel in Nederland’, 21, noot 9.

239 De Smeth van Alphen, ‘Adel in Nederland’, 21, 27-28, citaat 28. 240 Dronkers, Huistra en Kuiper, ‘Hoe “adellijk” is de adel’, 45.

241 Dronkers, Huistra en Kuiper, ‘Hoe “adellijk” is de adel’, 45, 61, citaat 61. 242 Van Duren, ‘Impressies van een zoektocht’, 110.

243 Het gedrag van de informanten wordt dus zowel bepaald door het identiteitsbesef van de adel als door het imago. Zie voor deze begrippen paragraaf 1.5.1 en paragraaf 1.6.1.

Het hiervoor geschetste adellijke zelfbeeld geldt zeker niet voor iedereen die van adel is. Het geldt vooral voor diegenen die van adel willen zijn.245 Aspecten als het lidmaatschap van een adellijke vereniging en het belang van de familiegeschiedenis zijn voor veel perso-nen van adel geen bouwsteperso-nen van hun identiteit. Het merendeel van de Nederlandse ede-len maakt namelijk geen deel uit van adellijke clubs en verenigingen en veel adellijke jon-geren tonen helemaal geen interesse in de eigen familiegeschiedenis.246 Het belang van adeldom werd zelfs gerelativeerd door de voorzitter van de Hoge Raad van Adel, C.O.A. baron Schimmelpenninck van der Oije. Hij verklaarde in een interview: ‘Mijn wereld stort echt niet in als we als adel verdwijnen’.247 Verstegen constateerde in zijn recensie van Twee

eeuwen Friese adel dan ook: ‘Adeldom, zo blijkt uit de opgediste familiegeschiedenissen,

werd in de afgelopen twee eeuwen steeds meer een keuze: iets dat gekoesterd zo niet ge-cultiveerd, maar ook verwaarloosd kon worden en gemakkelijk verwaterde.’248 Het imago van de adel bij de buitenwereld bevat volgens Yme Kuiper en Johan Frieswijk waarschijn-lijk nog steeds allang achterhaalde stereotypen als dat van een rijke familie met kasteel en veel personeel die dol is op de jacht en bekakt Nederlands spreekt.249