• No results found

1.2 Het Nederlandse eliteonderzoek

1.2.8 Patriciaat en adel

De rondgang langs Nederlandse elitestudies eindigen we met twee publicaties waarin zo-wel adel, patriciaat als andere notabelen centraal staan. Dat is in de eerste plaats de pu-blicatie Onder aristocraten, waarin Moes beschrijft hoe deze groepen, en met name de

aristocraten onder hen, zich dankzij hun aanpassingsvermogen aan de veranderende om-standigheden tot in de twintigste eeuw konden handhaven in de hoogste echelons van de samenleving. Het ging hem daarbij om hun macht en invloed, hun welstand en aanzien, hun familieconnecties en netwerken. Van alle aspecten die een rol speelden bij de aristo-cratische strijd om de hegemonie na 1848 richtte Moes zich op de evolutie van de macht van aristocraten, aanpassingen in hun levensstijl en kapitaalbeheer, de transformatie van hun exclusieve sociale positie en de ‘reinvention’ van hun zelfbeeld.176

Om de heterogene sociale bovenlaag uit zijn onderzoek beter te kunnen analyseren gebruikte hij als heuristisch instrument het concept ‘notabelenelite’. Hij verstaat onder de aristocraten in zijn onderzoeksgroep een betrekkelijk kleine groep van getitelden en ongetitelden uit relatief welgestelde, veel grond bezittende en door onderlinge verwant-schapsrelaties met elkaar verbonden families. Deze konden bogen op een gemeenschap-pelijke geschiedenis van bestuurlijke macht en genoten de daarmee verbonden hoge so-ciale status. Ze koesterden in hoge mate dezelfde waarden en normen en cultiveerden collectieve trekken in hun levensstijl, zoals het leven volgens de seizoenen. Ze vormden plaatselijke coterieën, regionale netwerken en waren tevens nationaal georiënteerd.177

Deze aristocraten vormden rond 1848 het conglomeraat van ‘oude’ families binnen de nationale sociale toplaag. Deze bestond verder uit ‘nieuwe’ families, door Moes aange-duid als ‘notabele burgers’. Voor de analyse van deze toplaag maakte Moes gebruik van Webers concept ‘statusgroep’. Status is volgens Weber, ‘a quality of social honor or a lack of it, and it is in the main conditioned as well as expressed through a specific style of life.’178

In het in zijn studie centraal staande notabelenconcept vloeien volgens Moes de twee hoofdstromingen uit de vaderlandse geschiedschrijving samen. Dat gegeven sluit aan bij een belangrijk aspect van de door hem gehanteerde methodologie, namelijk de integratie van onderzoekstradities en -methoden. Een ander belangrijk aspect is onderlinge vergelij-king. Via onderlinge vergelijking is het mogelijk scherpere contouren te schetsen en beter inzicht te krijgen in de kenmerken van groepen en hun ontwikkelingsgang. Op basis van met kwantitatieve technieken bestudeerd bronnenmateriaal wilde Moes niet alleen de ver-schillen en overeenkomsten in door mensen gemaakte materiële keuzes in kaart brengen, maar door vergelijking van aspecten in ‘de geleefde werkelijkheid’ van sociale groepen het kenmerkende van hun levensstijl verkennen, waarbij materiële cultuur kan worden ge-zien als veruitwendiging van hun zelfbeeld en mentaliteit.179

168 Hammer-Stroeve, Familiezoet, 17.

169 Hammer-Stroeve, Familiezoet, 9, 15, 71.

170 Hammer-Stroeve, Familiezoet, 10-12. Auteurs die Hammer-Stroeve noemt zijn bijvoorbeeld Duijvendak en De

Jong en Kooijmans.

171 Hammer-Stroeve, Familiezoet, 27 en 29.

172 Hammer-Stroeve, Familiezoet, 23-68, met name 40, 55 en 65-68.

173 Hammer-Stroeve, Familiezoet, 71-188, met name 72-73, 83-89, 125, 134-148.

174 Hammer-Stroeve, Familiezoet, 189.

175 Hammer-Stroeve, Familiezoet, 193.

176 Moes, Onder aristocraten, 13-15, 49.

177 Moes, Onder aristocraten, 40-41.

178 Moes, Onder aristocraten, 41-42, 47-48; Weber, Essays in Sociology, 405.

Moes constateert aan het einde van zijn studie dat de ontwikkelingsgang van aristocra-ten in de periode 1848-1914 valt samen te vataristocra-ten met behulp van drie sleuteltermen: dis-proportionaliteit, reconversie en parallelliteit.180 De aristocraten waren oververtegenwoor-digd op het Haagse pluche, waren onevenredig welgesteld en beschikten over de meeste ‘social power over time’. Dat betekent dat zij volgens Bourdieu in het bezit waren van het allerhoogste, dat wat men alleen via het verstrijken van de tijd verwerft of zich eigen maakt.181 Verder voerden zij de meest opvallende levensstijl en bekleedden een uitzonder-lijke maatschappeuitzonder-lijke positie. Zij beschouwden zichzelf en werden ook door anderen ge-zien als een bijzondere sociale elite. Met behulp van reconversiestrategieën trachtten zij zo veel mogelijk de regie over hun eigen lot te blijven voeren.182 Zij zetten in op het ver-krijgen van een kennisvoorsprong en transformeerden in professionele politici die pro-beerden hun positie, normen en waarden te incorporeren in de veranderende bestuurlijke structuur. Ze hanteerden waar nodig enigszins andere beleggingsstrategieën en brachten hun huwelijkspolitiek in overeenstemming met de zich wijzigende maatschappelijke ver-houdingen. Dankzij de genoemde disproportionaliteit en de reconversiestrategieën wis-ten aristocrawis-ten tot in de twintigste eeuw op de maatschappelijke voorgrond te blijven. Zo ontwikkelden zich in Nederland tussen 1848 en 1914 drie elites parallel aan elkaar, namelijk de aristocraten, de gegoede burgerij en de elites die hun opkomst dankten aan de verzuiling.

Elites, zoals adel en patriciaat, uit het tijdperk daaropvolgend staan centraal in Nederlandse

elites in de twintigste eeuw, een verzameling artikelen over verschillende elites. In hun

inlei-ding stellen Meindert Fennema en Hubert Schijf dat elitestudies zich vaak bezighouden met de vraag naar de horizontale of verticale integratie van elites. Onderzoek naar hori-zontale integratie richt zich dan op de mate waarin elites onderling met elkaar verbonden zijn en samenwerken. Ook kan men nagaan in hoeverre de leden over gemeenschappelij-ke achtergronden beschikgemeenschappelij-ken. In onderzoek naar verticale integratie richt men zich op de onder- of oververtegenwoordiging van bepaalde maatschappelijke groepen in eliteposities. In het twintigste-eeuwse Nederland overheersten horizontale loyaliteiten de verticale.183

Aan één artikel uit deze bundel wil ik nader aandacht besteden, namelijk dat over de overdracht van eliteposities binnen adellijke en patricische families in de twintigste eeuw. De auteurs van dit artikel onderzochten de overeenkomsten en verschillen tussen adel en patriciaat door het bepalen van de respectievelijke kansen op een elitepositie gedurende die periode. Zij deden dit aan de hand van een viertal hypothesen. Ten eerste namen zij aan dat Nederlandse adellijke families tijdens de twintigste eeuw meer eliteposities heb-ben bekleed dan patricische families en ten tweede dat het verschil in eliteposities tussen deze twee groepen voor generaties met een min of meer afgeronde levensloop niet signi-ficant is afgenomen. Ten derde veronderstelden zij dat de kans op het bereiken van een elitepositie voor de verschillende generaties van zowel adel als patriciaat in de loop van de twintigste eeuw niet is afgenomen en ten vierde dat adellijke families beter in staat waren om eliteposities naar een volgende generatie over te dragen dan patricische families.184

Hun analyses leverden het volgende beeld op. Adellijke families waren dominant ten opzichte van patricische. Volgens de auteurs kwam dit door het blijvend vermogen van de adel om het sociaal en cultureel kapitaal te gebruiken dat wordt aangeduid door adellijke titels. Daarnaast zagen edellieden kans zich aan te passen aan de moderne samenleving

door hun kapitaal uit te breiden met verworven kenmerken zoals een hoog onderwijsni-veau. Binnen zowel adellijke als patricische families was er nog steeds sprake van een in-tergenerationele overdracht van eliteposities, maar deze was in adellijke gezinnen niet groter dan in patricische gezinnen. De adel onderscheidde zich echter wel van andere eli-tes door het vermogen adellijk sociaal en cultureel kapitaal te combineren met algemeen sociaal en cultureel kapitaal.

De onderzoekers willen niet beweren dat de adel nog steeds een belangrijke rol speelt in de eenentwintigste-eeuwse Nederlandse samenleving. Wel toont het onderzoek vol-gens hen aan dat personen in het bezit van een ‘adellijke’ combinatie van symbolisch, so-ciaal en cultureel kapitaal beter in staat zijn eliteposities te bereiken. De adel heeft zich als groep weten te handhaven ondanks de invloed van modernisering en de nadruk op meri-tocratische kwaliteiten.185 De vergelijking met het patriciaat is interessant omdat volgens de onderzoekers de Nederlandse adel in posities en achtergrond sterk op het patriciaat lijkt. De Nederlandse adel is altijd meer een bestuursadel (noblesse de robe) dan een zwaard- of landadel (noblesse d’épée) geweest. Het beleid ten aanzien van de verlening van adeldom in de eerste helft van de negentiende eeuw heeft tot effect gehad dat personen eerder toe-traden tot de adel op basis van bestuurlijke ervaring of economische competentie dan op basis van een adellijke achtergrond of cultuur.186 Met deze constatering in het achterhoofd is het interessant te kijken hoe andere onderzoekers het fenomeen adel beoordeeld heb-ben en op welke wijze ze het hebheb-ben onderzocht. Ook publicaties van adellijke personen over hun eigen stand kunnen verhelderend werken.