• No results found

De ontwikkelingen binnen het Brabantse familiecomplex

adellijk en Brabants?

3.2 Het Brabantse familiecomplex

3.2.4 De ontwikkelingen binnen het Brabantse familiecomplex

De huwelijksstrategieën van elitefamilies, en dan met name adellijke, zijn veelvuldig on-derwerp van onderzoek geweest.20 Een huwelijk bepaalt immers in belangrijke mate de sociale positie van de partners en hun families in zowel hun eigen perceptie als die van de buitenwereld. Een huwelijk kan leiden tot zowel standsbehoud of -vermeerdering als tot standsverlies.21 De termen die in het onderzoek gebruikt worden om de strategieën en de tot stand komende configuraties te beschrijven zijn exogaam, endogaam en homogaam. Het gebruik van deze termen is niet eenduidig, vooral niet ten aanzien van de laatste twee. Van der Hoeven stelt in een artikel waarin onder meer de huwelijksstrategieën van de Gel-derse adel in de zeventiende en achttiende eeuw aan de orde komen de termen exogaam en endogaam tegenover elkaar, waarbij de eerste aangeeft dat er buiten de adelstand en de

tweede dat er binnen de adelstand gehuwd werd. Een dergelijk gebruik lijkt aan te sluiten bij dat van Wasson.22 Andere auteurs reserveren het begrip homogaam voor huwelijken binnen de adel of voor huwelijken binnen de eerste coterie van oude adel en geadelde re-gentenaristocratie, zoals die in de eerste decennia van de negentiende eeuw in Nederland ontstond. Het gevolg van dergelijke huwelijken was een min of meer gesloten bolwerk van families die ook zo veel mogelijk vasthielden aan een eigen collectieve identiteit.23 In overeenstemming hiermee benoem ik huwelijken als homogaam indien adel met adel trouwde en endogaam indien er sprake is van huwelijken binnen een regionale groep of een groep van onderling verbonden adellijke en niet-adellijke families.

In het voorgaande heb ik bij de behandeling van de huwelijken binnen de adel in Noord-Brabant gekozen voor een onderverdeling in protestantse en rooms-katholieke families. Met deze keuze is tevens een belangrijk kenmerk benoemd, namelijk het huwen binnen de eigen confessionele groep. We vinden in de door mij behandelde families vrijwel geen interconfessionele huwelijken.24 Het merendeel daarvan vond plaats in de tweede helft van de negentiende eeuw en de twintigste eeuw. In de Brabantse context zijn de belang-rijkste huwelijken die van twee dochters van J.B.C.J.C.C.M. van Hugenpoth van Stockum in 1885 en 1887 met respectievelijk J.A.A. Bosch en F.A. de Jong van Beek en Donk. Ook belangrijk is het huwelijk in 1800 tussen een telg uit het protestantse geslacht Van der Does en de rooms-katholiek P.J. (de) Willebois, die daarmee de stamouders werden van het geslacht Van der Does de Willebois.

Hoewel een aantal protestantse families gedurende meerdere generaties met een be-hoorlijk aantal leden deel heeft uitgemaakt van de adel in Noord-Brabant, heeft dat niet geleid tot een uitgebreid Brabants netwerk van door huwelijken verbonden adellijke fami-lies. De verschillende clusters bleven op een enkele verbinding na van elkaar gescheiden. Onder de protestantse adel in Noord-Brabant vinden we relatief veel passanten en dat zien we terug in het feit dat een deel van de huwelijksbanden buiten de provincie ontstond. Niet zozeer de regionale nabijheid van potentiële huwelijkspartners of hun adellijke sta-tus maar het feit dat men was opgenomen in bestaande familieverbanden beïnvloedde de keuze voor een partner. Dat zien we bijvoorbeeld in de familie De Jonge van Zwijnsber-gen waar het merendeel van de huwelijken gesloten werd met een niet-adellijke partner, die wel vaak afkomstig was uit een familie die al was opgenomen in het familienetwerk. Er was bij deze huwelijken dus sprake van sociale endogamie. Sommige huwelijken van protestantse Brabantse edellieden of hun dochters hebben waarschijnlijk wel geleid tot de min of meer permanente verbinding tussen Noord-Brabant en nieuwe families.

Het ontbreken van een protestants familienetwerk blijkt ook uit het feit dat in tabel 2.2, waarin de kern van de Brabantse adel op basis van onderlinge huwelijken is opgeno-men, maar vier protestantse geslachten voorkomen en dat maar twee van die geslachten ook zijn opgenomen in tabel 2.1 met de kern van de populatie op basis van bloedverwant-20 Zie bijvoorbeeld Kuiper, Adel in Friesland, 106-126; Moes, Onder aristocraten, 198-275; Wienfort, Der Adel in der

Moderne, 112-120; Hammer-Stroeve, Familiezoet, 83-89; De Nijs, In veilige haven, 153-187, met name 182-186.

21 Daloz, The Sociology of Elite Distinction, 95-96.

22 Van der Hoeven, ‘ “Naar een overheersende stand” ’, 112-118; Wasson, Aristocracy, 18.

23 Dronkers, ‘Afnemende adellijke homogamie’; Moes, Onder aristocraten; Reif, Adel im 19. und 20. Jahrhundert,

29-39.

schap. In beide tabellen afzonderlijk komen meer rooms-katholieke families voor en het aantal dat in beide tabellen is opgenomen is ook groter dan bij de protestantse families. Dat duidt op een grotere onderlinge verbondenheid onder de rooms-katholieke geslach-ten. Dat blijkt tevens uit de cijfers met betrekking tot het aantal huwelijken in verschil-lende peiljaren, zoals die zijn opgenomen in tabel 3.1. Deze cijfers laten zien dat bij de huwelijken van rooms-katholieke edellieden relatief minder families betrokken waren en dat deze families dus in grotere mate onderling verbonden waren. Een uitzondering is het peiljaar 1918, toen ook de huwelijken van protestantse edellieden tot een grotere onder-linge verbondenheid hadden geleid. Tevens zien we dat het aantal huwelijken binnen de protestantse netwerken ongeveer gelijk blijft terwijl er onder de rooms-katholieken voor-al in de loop van de negentiende eeuw sprake is van een forse toename. Deze toename is enerzijds een gevolg van het steeds groter wordende netwerk van onderling door huwe-lijken verbonden families door de opname hierin van nieuwe families. Anderzijds sloten ook volgende generaties uit deze families onderling weer huwelijken.

Tabel 3.1 Overzicht van de in diverse peiljaren tot de adel in Noord-Brabant behorende man-nen, die in dat jaar gehuwd zijn met een partner uit de verschillende familienetwerken

Peiljaar Protestanten Rooms-katholieken Aantal huwelijken Aantal families Dichtheid Aantal huwelijken Aantal families Dichtheid 1814 6 10 83% 6 19 75% 1850 7 13 93% 12 14 58% 1885 7 11 79% 23 23 50% 1918 7 8 57% 22 22 50%

Legenda: aantal huwelijken: aantal huwelijken in het betreffende peiljaar; Aantal families: aantal families dat bij deze huwelijken betrokken is; Dichtheid: aantal betrokken families als percentage van het maximaal aantal families. Bron: bijlage 8 tabel 8.1 tot en met tabel 8.3.

We kunnen ons afvragen of de groeiende onderlinge verbondenheid van rooms-katholie-ke families ook duidt op een ‘frontmentaliteit’.25 Van het rooms-katholieke familiecomplex maken bijvoorbeeld de families De van der Schueren en De la Court deel uit. Telgen uit deze families stonden bekend als uitgesproken katholieken. Daarnaast waren ook de adel-lijke katholieke families onderdeel van een zich emanciperende bevolkingsgroep, die zich aan het einde van de onderzoeksperiode begon terug te trekken in de eigen zuil. Het valt dus niet uit te sluiten dat rooms-katholieke edellieden met de keuze van een huwelijks-partner en het daardoor versterken van de positie van het rooms-katholieke (adellijke) fa-miliebolwerk blijk hebben gegeven van deze ‘frontmentaliteit’. Interconfessionele huwe-lijken binnen elites waren echter over het algemeen zeldzaam, en dus conformeerden de rooms-katholieke edelen zich ook aan de mores binnen hun stand.26

De onderlinge verbondenheid onder de rooms-katholieke geslachten groeide in ieder geval en wel al in de eerste helft van de negentiende eeuw. De losse clusters uit het be-gin van de eeuw werden in die periode verbonden tot één netwerk waarin tevens plaats was voor nieuwe families. Die uitbreiding was voornamelijk het gevolg van de huwelij-ken van adellijke en niet-adellijke vrouwen uit de geslachten Van Hugenpoth, Van

Rijc-kevorsel en Van Bommel. Onder de nieuwe families vinden we niet alleen Brabantse adel en niet-adel maar ook Gelderse adel. Deze ontwikkeling zette in de tweede helft van de negentiende eeuw versterkt door. Leden van al in het netwerk opgenomen families bleven onderling huwelijken sluiten en sommige families werden daarin opnieuw opge-nomen. Brabantse niet-adellijke families kregen voornamelijk hun plaats in het familie-complex doordat Brabantse edellieden vrouwen uit deze families huwden. Zij gedroegen zich daarmee volgens een algemeen patroon waarbij vrouwen uit de aristocratie meer homogaam zijn en hun echtgenoot vaker ‘omhoog’ vinden en mannen daarentegen va-ker ‘omlaag’ huwen.27

Er vestigden zich ook edellieden van buiten Noord-Brabant in de provincie. Hun ei-gen huwelijk of dat van bijvoorbeeld een dochter zorgde voor hun opname in het fami-lienetwerk. De onderlinge banden tussen Brabantse en Gelderse adellijke geslachten werden hechter. Mannen uit Brabantse geslachten trouwden met vrouwen uit Gelderse geslachten en mannen uit deze geslachten huwden op hun beurt met vrouwen uit de Brabantse geslachten. Een aantal nazaten uit deze laatste huwelijken trad in de twintig-ste eeuw toe tot de adel in Noord-Brabant en huwde een familielid van een ‘Brabantse’ edelman. Na 1900 onderging de samenstelling van het complex geen wezenlijke veran-deringen meer.

Uit het bovenstaande mogen we concluderen dat voor leden van de katholieke families zowel regionale nabijheid als bestaande familiebanden een rol hebben gespeeld bij de keuze van een huwelijkspartner. Van regionale endogamie was sprake bij de huwelijken van Brabantse edellieden met vrouwen uit Brabantse families waarmee nog geen verbin-dingen bestonden. De tweede conclusie blijkt uit de banden tussen families die in elke ge-neratie opnieuw door onderlinge huwelijken bevestigd werden. Voor een deel waren dat homogame huwelijken, zoals die van de mannelijke leden van de familie Van Rijckevorsel van Kessel, voor een deel sociaal endogame huwelijken.

Tot slot kom ik terug op de eerder gestelde vragen. In zowel de protestantse als de rooms-katholieke familienetwerken speelden niet-adellijke families een belangrijke rol. Deze waren voornamelijk afkomstig uit het patriciaat en de rooms-katholieke voor het merendeel uit Noord-Brabant. Daarmee blijkt de Brabantse adel zeker niet homogaam te zijn. Zowel mannen als vrouwen uit de adellijke families huwden telgen uit deze niet-adellijke families, hoewel een aantal van de Brabantse families hun opname in het fami-lienetwerk te danken had aan de huwelijken van mannen uit de adellijke families. De opname van niet-Brabantse adellijke families is soms te danken aan de vestiging van man-nen uit die families in de provincie en hun huwelijk of dat van een of meer van hun na-zaten met leden van Brabantse families. De toenemende verbondenheid van Brabantse en Gelderse adellijke families komt op het conto van de homogame huwelijken van zowel

25 De socioloog Van Heek beschrijft de ‘frontmentaliteit’ onder de Nederlandse katholieken als ‘een bijzondere mentaliteit, zich kenmerkende door een relatief sterke en strijdbare groepsorganisatie en een betrekkelijk groot religieus élan, zich o.a. uitend in een intensieve beleving van de specifiek katholieke moraaltheologische nor-men.’ Van Heek, Het geboorte-niveau der Nederlandse rooms-katholieken, 116.

26 Zie voor de religieuze scheidslijnen in de huwelijkspatronen van Amsterdamse elites De Vries, Electoraat en elite, 79-81, 100.

27 Moes, Onder aristocraten, 268; Dronkers, ‘Afnemende adellijke homogamie’; Dronkers en Schijf, ‘Huwelijken

de vrouwen als mannen uit de Brabantse geslachten. Deze huwelijken leidden direct of op termijn tot de opname van leden van de Gelderse geslachten in de adel in Noord-Bra-bant en een doorbreking van de regionale endogamie. Beide oorzaken, vestiging en daar-opvolgend huwelijk of huwelijk en eventueel daardaar-opvolgende vestiging, zijn van invloed geweest op de groei van de kernfamilies ten aanzien van verwantschap in de tweede helft van de negentiende eeuw. Het gaat dan ook op één familie na – twee mannen uit de fami-lie Van der Does de Willebois werden in 1877 verheven. Hun vader en moeder maakten daarvoor al wel deel uit van een van de clusters van rooms-katholieke families – om van oorsprong niet-Brabantse families.

Samenvattend kunnen we stellen dat de Brabantse adel in het algemeen niet homogaam was maar wel voor een groot deel endogaam. Er ontstond in de loop van de negentiende eeuw een elite van onderling verbonden families uit adel en hogere burgerij waarbij de provinciegrenzen steeds minder een belemmering vormden. Dat past in het patroon van toenemende mobiliteit onder de gewestelijke adel.28 Het ontstaan van deze elite kunnen we karakteriseren door het begrip Einschmelzung, zoals dat door Reif geïntroduceerd is en ook gebruikt is om de Nederlandse situatie te omschrijven.29 We hebben ook gezien dat zowel zonen als dochters een rol speelden bij het ontstaan en in stand blijven van de familienetwerken. Dat sluit aan bij de these van Weber dat zowel zonen als dochters van groot belang moeten worden geacht voor de onderlinge huwelijksrelaties binnen de no-tabelenelite.30