• No results found

adellijk en Brabants?

3.3 De betekenis van het huwelijk

Door het sluiten van huwelijken ontstonden dus banden tussen voorheen niet verbonden families of werden reeds bestaande banden vernieuwd en versterkt. Het huwelijk en zeker het huwelijk in vooraanstaande kringen was nooit alleen een zaak van de partners maar ook van hun familieleden en anderen uit hun omgeving.31 Een huwelijk was een transac-tie op de huwelijksmarkt waarbij sociaal kapitaal werd uitgewisseld en zo mogelijk ver-meerderd.32 Het ritueel van de huwelijkssluiting en alles wat daarmee te maken had, gaf vorm aan en was uitdrukking van de banden en verhoudingen tussen groepen mensen. Deze konden bestaan uit zowel familieleden en vrienden als personen uit de ruimere so-ciale omgeving, zoals kennissen, relaties en dorpsgenoten. Op basis van een aantal voor-beelden van huwelijken binnen Brabantse adellijke families zien we hoe deze algemene uitgangspunten in de praktijk vorm kregen.

3.3.1 Huwelijksvoorwaarden

De band tussen twee families die ontstond door een huwelijk had zeker in de hogere krin-gen altijd een economische dimensie. Die dimensie zien we onder meer verwoord in het huwelijkscontract dat voor de huwelijkssluiting werd ondertekend. De basis van het hu-welijksgoederenrecht in het Nederland van de negentiende en twintigste eeuw bestond uit de gemeenschap van goederen tussen huwelijkspartners zoals deze werd ingevoerd in 1809 met de Code Napoléon. In Friesland continueerde de adel de facto de

achttiende-eeuwse situatie van gescheiden vermogens binnen een huwelijk. Daarvoor dienden in de negentiende eeuw wel huwelijkse voorwaarden opgesteld te worden. Daarin was sprake van een gemeenschap van winst en verlies met een bescheiden gemeenschappelijk ver-mogen. Goederen die de partners staande het huwelijk verkregen uit bijvoorbeeld erfenis-sen bleven buiten de gemeenschap.33 Een dergelijk contract was in adellijke en patricische kringen heel gebruikelijk en bevatte vaak ook bepalingen omtrent uitkeringen of vrucht-gebruik bij het overlijden van één der partners. Teneinde misverstanden te voorkomen werden bij het huwelijk ingebrachte en tijdens het huwelijk verkregen roerende en onroe-rende goederen meestal in inventarissen vastgelegd.34 Een voorbeeld van zo’n inventaris is de staat van onroerende goederen waarover Julia Half-Wassenaer de beschikking kreeg via de erfenissen van haar ouders en haar broer en die buiten de huwelijksgemeenschap met Leopold de la Court bleven.35 Huwelijkscontracten hadden tot doel om te voorkomen dat vermogen ‘uit de familie weglekte’,36 maar gaven vrouwen en hun familie ook de mo-gelijkheid om hun eigendom te beschermen.37

Ook bij de in het voorgaande besproken huwelijken is er waarschijnlijk meestal sprake geweest van een huwelijkscontract. In de door mij onderzochte archieven heb ik enkele voorbeelden van zulke contracten aangetroffen. Het oudste dateert uit 1804 en bevat de hiervoor besproken basiskenmerken.38 Er is een inventaris opgemaakt van de goederen en effecten die partijen tot onderstand van het huwelijk hebben ingebracht, maar die evenals de tijdens het huwelijk door partners te verkrijgen goederen uit bijvoorbeeld erfenissen en de schulden die partners hebben of nog zullen krijgen buiten de gemeenschap blijven. Deze bestaat daarmee alleen uit de opbrengsten van al deze goederen en dient tot het voe-ren van een gezamenlijke huishouding. De ouders van de bruidegom zullen jaarlijks een-zelfde bedrag bijdragen als de grootmoeder en moeder van de bruid samen. Deze bijdra-gen worden ook bij vooroverlijden van één van de partners gecontinueerd zolang er een kind in leven is of totdat de overgebleven partner een nieuw huwelijk sluit.

Een voorbeeld uit 1867 bevat gelijksoortige bepalingen.39 De dan ingeburgerde term ‘ge-meenschap van winst en verlies’ wordt gebruikt om de ge‘ge-meenschap aan te duiden die zal bestaan uit de winsten en goederen die partners tijdens het huwelijk gezamenlijk

verwer-28 Ook de Friese adel ging zich bijvoorbeeld vanaf het midden van de negentiende eeuw meer oriënteren op de interregionale huwelijksmarkt. Kuiper, Adel in Friesland, 121.

29 Reif, Adel im 19. und 20. Jahrhundert, 29-39, met name 37; Kuiper en Van der Laarse, ‘Inleiding’, 20. Zie ook

Moes, Onder aristocraten, 201.

30 Weber, Essays in sociology, 191. Geciteerd in Moes, Onder aristocraten, 264. Moes bepreekt op pagina 264-266

de huwelijkspolitiek van de aristocratie onder de kop ‘Clanvorming onder hoogstaangeslagenen’. 31 Vergelijk De Nijs, In veilige haven, 175.

32 Moes, Onder aristocraten, 200.

33 Kuiper, Adel in Friesland, 186, 201.

34 Zie bijvoorbeeld Kuiper, ‘Van Heerlijkheid naar Familiestichting’, 206.

35 Nl-HtBHIC, 305, VdMdlC, inv.nr. 810, Staat van onroerende goederen, buiten huwelijksgemeenschap toebeho-rend aan Julia M.C. Halfwassenaer van Onsenoort, 1853.

36 Moes, Onder aristocraten, 252.

37 De Nijs, In veilige haven, 194.

38 Nl-HtBHIC, 278, HH, inv.nr. 60, Huwelijksvoorwaarden van Jan C. du Tour en Jeanne O. de Senarclens de Gran-cy, 1804. Jan du Tour en Johanna de Senarclens de Grancy trouwden in 1805.

39 Nl-HtBHIC, 305, VdMdlC, inv.nr. 131, Akte van huwelijksvoorwaarden van Joannes B.A. van de Mortel en Rosa C. van Meeuwen, 1867.

ven. De goederen die zij bij het aangaan van het huwelijk bezitten en tijdens het huwelijk op eigen naam verwerven blijven buiten de gemeenschap. Het negentiende-eeuwse Ne-derlandse huwelijksrecht bepaalde dat de vrouw bij het huwelijk handelingsonbekwaam werd en zelfs niet zelfstandig over haar eigen geld kon beschikken. In het dagelijks leven ging men ervan uit dat zij over een machtiging van haar man beschikte voor het doen van de ‘normale’ uitgaven.40 Dit gebruik werd in het contract bevestigd, waarbij de bruid het beheer over al haar roerende goederen kreeg. In tegenstelling tot het vorige contract on-dersteunde alleen de familie van de bruid in de persoon van haar vader het echtpaar door een jaarlijkse donatie en was er dus sprake van een bruidsschat.41 De betaling van een der-gelijke bruidsschat kon ook in één keer plaats vinden, zoals bij het huwelijk tussen Corne-lis van Rijckevorsel en Maria van Lanschot in 1857. De bruidegom ontving op 26 februari 1858 f 6.000 als huwelijksgift van de vader van de bruid.42

In een volgend voorbeeld kozen partijen eveneens voor een gemeenschap van winst en verlies.43 In dit geval kreeg het echtpaar een jaarlijkse bijdrage van beide families in de per-sonen van vader Van Lanschot en vader en moeder Van Meeuwen. De Regt veronderstelt dat de ouders van de bruidegom jaarlijks een bedrag stortten als de zoon nog niet over een eigen vermogen beschikte en geen eigen inkomen uit een bepaald ambt had.44 Op ba-sis van het beperkte aantal door mij onderzochte huwelijkscontracten valt over deze ver-onderstelling geen uitspraak te doen. De verschillende bruidegoms waren niet uitzonder-lijk jong en beoefenden allen bij hun huweuitzonder-lijk al een beroep, maar soms droeg de familie van de bruidegom wel bij aan het huwelijk en soms niet. Wellicht speelde de financiële positie van de betrokken families hierbij een rol. Nieuw in het laatste contract zijn de be-palingen met betrekking tot de verrekeningen tussen de gemeenschap en de individuele vermogens en tussen de individuele vermogens onderling. Tevens bevat het een artikel met een specificatie van opbrengsten die onder het begrip winst vallen, zoals opbrengsten uit loterij, spel en weddenschap en het vinden van een schat. Wellicht hebben deze meer specifieke bepalingen ten aanzien van de financiën te maken met het feit dat het hier een huwelijkscontract van de zoon van een bankier betreft.

Dergelijke bepalingen komen bijvoorbeeld niet voor in een ander contract uit dezelfde periode.45 Opvallend bij deze huwelijksvoorwaarden is de uitsluiting van elke gemeen-schap, behalve de ingebrachte en te verkrijgen inboedel, en dus ook die van winst en ver-lies. Deze bepaling is misschien het gevolg van de ongelijke vermogenspositie van de partners. De bruidegom beschikte over eigen vermogen, de bruid alleen over inboedel. Evenals alle hiervoor behandelde contracten bevat ook dit contract bepalingen ten aan-zien van het overlijden van de partners, waarbij weer opvallend is dat de bruid f 60.000 zal ontvangen indien de bruidegom voor haar komt te overlijden en er geen kinderen zijn. Nieuw is een bepaling over de scheiding der goederen bij de ontbinding van de huwe-lijksgemeenschap. Een dergelijke omschrijving impliceert dat hierbij rekening is gehou-den met de mogelijkheid van de beëindiging van het huwelijk door een echtscheiding. Ik heb één ander contract gevonden waarin bepalingen voorkomen over de beëindiging van het huwelijk zonder dat dit rechtstreeks gekoppeld is aan het overlijden van één van de partners.46 Nu waren echtscheidingen in het aristocratisch milieu in de negentiende eeuw nog uitzonderlijk, hoewel het verschijnsel in de loop van de eeuw wel toenam.47 Dat blijkt ook uit de gegevens in mijn eigen onderzoekspopulatie. Slechts van drie leden ein-digde een huwelijk in een echtscheiding, Het betreft de volgende huwelijken: W.A.A.L.

von Geusau en S.H.G. Umbgrove (1804-1828), M.B.W. de Jonge van Zwijnsbergen en S.A. Orrt van Nijenrode (1816-1831), F.W.H.P.J. Martini van Geffen en L.J.M. Lespirt (vóór 1861-1871). Datzelfde geldt voor de huwelijken van één zoon en vier dochters. Op twee na vonden deze scheidingen plaats in de tweede helft van de negentiende eeuw en in de twintigste eeuw.48

Het zeer beperkte onderzoek naar een aantal huwelijkscontracten van leden van Brabant-se adellijke families leert ons dat deze in grote lijnen overeenkwamen met wat in aristo-cratische kringen in Nederland usance was. De enige uitzondering die ik gevonden heb is een contract uit 1811, waarbij sprake is van een gemeenschap van goederen zoals bepaald in de Code Napoléon.49 In de loop van de negentiende eeuw zien we de term ‘gemeen-schap van winst en verlies’ verschijnen, maar ook het contract uit 1804 was hierop al ge-baseerd. Verder lijken formuleringen in de tweede helft van de eeuw te impliceren dat men rekening hield met een echtscheiding. Tussen de contracten bestaan wel accentver-schillen, maar deze hebben waarschijnlijk mede te maken met de verschillende financiële posities waarin de huwelijkspartners of hun families verkeerden. Brabantse aanzienlijke families gedroegen zich bij het vormgeven van de economische dimensie van de huwe-lijksbanden dus niet anders dan vergelijkbare families elders in het land.

3.3.2 Uitnodigingsbeleid

Via het huwelijk smeedde men banden tussen groepen mensen waarvan de betrokken fa-milies de kern vormden. Tevens droegen de huwelijksvoltrekking en de activiteiten daar-omheen bij aan de bevestiging en het uitdragen van deze banden in zowel de kring van familieleden en vrienden als in de ruimere kring van kennissen en relaties. Het publieke karakter van de rituelen verbonden aan engagement en huwelijk had tot doel de veran-derde status van de jongelui op de huwelijksmarkt te communiceren maar vooral om de eigen sociale groep van de nieuwe verbintenis op de hoogte te brengen.50 We kunnen ons afvragen wie men tot deze eigen sociale groep rekende en wie men op de hoogte bracht van of uitnodigde voor het voorgenomen huwelijk. Beperkte men zich tot de min of meer uitgebreide familie of betrok men een veel grotere groep bij deze belangrijk gebeurtenis? 40 De Regt, ‘Huwelijk en geld’, 24-26.

41 Zie voor de bruidsschat ook De Regt, ‘Huwelijk en geld’, 14-17.

42 Nl-HtBHIC, 200, vL, inv.nr. 355, Kwitantie door C.R.E. van Rijckevorsel voor Augustinus J.A. van Lanschot, 1858. 43 Nl-HtBHIC, 200, vL, inv.nr. 708, Akte van huwelijksvoorwaarden van Willem M. van Lanschot en Louisa G.R.

van Meeuwen, 1896. 44 De Regt, ‘Huwelijk en geld’, 16.

45 Nl-HtBHIC, 319, DJvZ, inv.nr. 271, Akte van huwelijksvoorwaarden van E.A.P. Wesselman van Helmond en Gu-althera A. de Jonge van Zwijnsbergen, 1900.

46 Nl-HtBHIC, 305, VdMdlC, inv.nr. 1008, Akte van huwelijksvoorwaarden, van Josephus M. de la Court en Maria A. de Bethune, 1870. Dit contract blijft verder buiten beschouwing omdat het voornamelijk op het Belgische recht is gebaseerd.

47 Moes, Onder aristocraten, 252. Zie ook Van Lanschot, Aanteekeningen.

48 Dit sluit aan bij de ontwikkeling die Kuiper voor de Friese adel vaststelt. Kuiper, Adel in Friesland, 119.

49 Nl-HtBHIC, 278, HH, inv.nr. 67, Akte van huwelijksvoorwaarden van Onno A.M.W. de Senarclens de Grancy en Fréderique W. v.d. Duin, 1811.

In hoeverre had het uitnodigingsbeleid van Brabantse adellijke families een Brabants ka-rakter? Om deze vragen te beantwoorden heb ik in de door mij onderzochte familiearchie-ven gezocht naar enerzijds mededelingen betreffende huwelijken die families ontvingen en anderzijds gegevens met betrekking tot de kring van personen die zij zelf uitnodigden.

Ontvangen uitnodigingen

Van drie generaties van de familie De Jong van Zwijnsbergen heb ik aan hen gerichte me-dedelingen betreffende huwelijken gevonden.51 Het gaat daarbij bijvoorbeeld om uitnodi-gingen van de familie Martini met wie de De Jonges niet alleen verwant waren maar met wie zij ook veel omgingen. De oudste Marinus ontving in 1843 een uitnodiging voor het huwelijk van zijn achternicht Wilhelmine Martini met Charles de Senarclens de Grancy. Zijn zoon Joan ontving in 1878 een uitnodiging voor de receptie en mededeling van het huwelijk van de dochter van dit echtpaar, Antoinette de Senarclens de Grancy, met Albert von Senarclens-Grancy. De jongste Marinus kreeg in 1883 een aankondiging van het hu-welijk van een dochter van Pierre Martini, Anna, met Otto van Wassenaer. Ook de neven en nichten Des Tombe stuurden huwelijksaankondigingen. Het betreft de volgende hu-welijken: in 1865 van neef Marinus des Tombe met Adrienne Quarles van Ufford, in 1874 van neef François des Tombe met Cornelia Boon Hartsinck en in 1883 van nicht Cécile des Tombe met Guillaume Klerck. Het bericht uit 1874 ging vergezeld van een uitnodi-ging voor het bijwonen van het ‘déjeuner dînatoire’. Joan ontving van neef J.K.J. de Jonge uit de Zeeuwse tak een aankondiging van diens huwelijk met M.J. de la Bassecour Caan. Hij kreeg ook veel uitnodigingen uit de uitgebreide familiekring van zijn vrouw. Vóór zijn eigen huwelijk in 1849 werd hij al uitgenodigd voor het huwelijk Joan Huydecoper en Louise Ram. Een broer en twee zusters van de bruidegom trouwden met een zuster en twee broers van zijn aanstaande echtgenote Susanne van Hardenbroek. Verder betreft het de huwelijken van Willem van Limburg Stirum met Cornelia van Tuyll van Serooskerken en Ernest van Tuyll van Serooskerken met Adelaide Fortunée Rijke. Behalve deze aankon-digingen uit de ruime kring van verwanten bevinden zich ook berichten van kennissen en relaties in het archief. We mogen er daarnaast van uitgaan dat niet alles bewaard is geble-ven. We kunnen echter vaststellen dat de eerder genoemde cluster van de families Martini – De Jonge van Zwijnsbergen en Des Tombe ook zichtbaar is in de ontvangen uitnodigin-gen. Daarnaast blijkt hier uit dat een uitgebreid netwerk van relaties tot de familie gere-kend werd. Achterneven en -nichten of zelfs op nog grotere afstand staande ‘familieleden’ berichtten over hun voorgenomen huwelijk. Deze huwelijken vonden wel voornamelijk plaats buiten de ‘Brabantse’ context.

Protestants uitnodigingsbeleid

Vier huwelijken van telgen uit de familie De Jonge geven inzicht in het uitnodigingsbe-leid dat zij zelf hanteerden. Dat betreft in de eerste plaats de huwelijken van Anna de Jon-ge van ZwijnsberJon-gen met Friederich DittlinJon-ger op 7 maart 1861 en van haar zuster Ma-ria met Maurits van Wickevoort Crommelin op 4 september 1862.52 Bij beide huwelijken hield men een paar dagen voor de huwelijkssluiting een receptie en ten behoeve van de uitnodigingen voor die recepties is dezelfde lijst met namen gehanteerd, getuige de aan-tekening ‘Bij gelegenheid van het huwelijk van onze lieve Emilie [derde voornaam van de bruid; KD] met Dittlinger en voor onze lieve Wilhelmina [derde voornaam van de bruid;