• No results found

Noord-Brabant

2.9 Profiel van de adel in Noord-Brabant

2.9.7 De adel in Noord-Brabant in vogelvlucht

Wat zegt het hiervoor gepresenteerde profiel van de adel in Noord-Brabant ons nu over deze groep mannen en welke ontwikkelingen kunnen we vaststellen? Vanaf het beschei-den begin in 1814 nam de Brabantse adel eerst sterk en daarna minder sterk in omvang toe totdat aan het eind van de negentiende eeuw de groep de grootste omvang had. In de twintigste eeuw nam de omvang weer geleidelijk af. In de eerste jaren is er sprake van een overwegend protestantse populatie die echter een steeds katholieker karakter kreeg totdat vanaf omstreeks 1870 de katholieken de meerderheid uitmaakten. De samenstelling van de adel was echter ook in de twintigste eeuw nog steeds in veel hogere mate protestants 239 Zie ook Lieven, The Aristocracy in Europe, 8, waarin deze stelt dat ‘the sine qua non for successful aristocratic

politics was to retain control over one’s rural base’.

Afb. 2.20 De burgemeester van Oosterhout, jonkheer T.R.J.B. van Grotenhuis van Onstein (1847-1927), en notabelen, 1908. Hij was afkomstig uit de Bra-bantse tak van dit geslacht, dat ook in de Gelderse tak Brabantse burgemeesters telde (NL-TbRAT, mej. M. Barel).

dan die van de totale bevolking van de provincie. Nu woonden niet alle populatieleden daar, want tot halverwege de negentiende eeuw hield ongeveer een kwart van de popula-tie domicilie buiten Noord-Brabant en daarna nog altijd een niet onaanzienlijk deel. Deze groep buiten de provincie woonachtigen bestond, behalve rond de eeuwwisseling, voor-namelijk uit protestanten. Ook de passanten onder de populatieleden waren voorvoor-namelijk van protestantsen huize en/of geen lid van de ridderschap, terwijl de leden die langdurig of hun hele leven in Noord-Brabant woonden vooral katholiek en/of wel lid van de rid-derschap waren. De ridrid-derschapsleden maakten tot halverwege de negentiende eeuw de meerderheid van de populatie uit. Daarna nam hun aandeel af tot het dieptepunt aan het eind van de negentiende eeuw, waarna hun aandeel weer toenam tot ongeveer een derde.

In de eerste helft van de negentiende eeuw kunnen we de adel in Noord-Brabant dus karakteriseren als een groep vooral protestantse ridderschapsleden van wie een kwart bui-ten de provincie woonde. Vanaf ongeveer 1850 bestond de kern van de groep uit rooms-katholieke ridderschapsleden en hun verwanten die in de provincie woonden en daar vaak ook geboren waren, met daaromheen een schil van voornamelijk protestantse, buiten Bra-bant woonachtigen en passanten, die vaak ook niet in de provincie geboren waren. Rond

Afb. 2.21 Groepsfoto van het college van regenten van het R.K. weeshuis te ’s-Hertogenbosch ter gelegen-heid van het vijftigjarig jubileum, 1 mei 1920. Van dit college maakten de volgende adellijke regenten deel uit: jonkheer mr. L.C.J.A. van Meeuwen (1844-1927) (zittend tweede van rechts), jonkheer mr. F.J.J.M. van Rijckevorsel (1858-1935) (staand eerste van links), jonkheer mr. A.Th.J. Schade van Westrum (1856-1932) (staand derde van links) en jonkheer mr. C.O.M. van Nispen tot Sevenaer (1866-1949) (staand tweede van rechts) (NL-HtSA, foto NV Vereenigde Fotobureaux).

de eeuwwisseling, toen de groep de grootste omvang had, was de schil ten opzichte van de kern het grootst en vormden de katholieke leden ook in deze schil tijdelijk de meer-derheid.

Het was gebruikelijk dat een groot deel van de mannelijke leden van de elite in de ne-gentiende eeuw een academische opleiding volgde en dan overwegend een juridische. Ge-durende de tweede helft van de eeuw gebruikte vooral de adel de rechtenstudie om oben

zu bleiben.240 Ook een aanzienlijk en gedurende de eeuw licht toenemend deel van de Brabantse edelen voltooide een juridische academische opleiding. We zien dan ook veel juristen en in de eerste helft van de eeuw ook veel ambtenaren onder hen. Behalve in de juridische en ambtelijke sector waren veel edellieden actief in de politiek, zowel op lan-delijk en provinciaal als op gemeentelijk niveau. In overeenstemming met de samenstel-ling van de groep vinden we in de eerste helft van de negentiende eeuw veel protestanten onder de adellijke politici en daarna voornamelijk katholieken, hoewel er tot in de twin-tigste eeuw protestantse adellijke burgemeesters in Noord-Brabant functioneerden. Het burgemeestersambt was vooral aan het einde van de negentiende eeuw en in de twintig-ste redelijk populair. Zoals we hiervoor gezien hebben, bleven aristocratische families die zich in de twintigste eeuw (noodgedwongen) terugtrokken uit de landelijke politiek wel actief in bijvoorbeeld het burgemeestersambt. Het ging edellieden in deze periode vooral om de eervolle positie van een ambt dat goed aansloot bij de levensstijl van de landadel. Veel edellieden beschikten zelf over voldoende middelen die een goede invulling moge-lijk maakten.241

Behalve door het vervullen van politieke functies waren de edellieden ook actief als be-stuurder. De protestanten bekleedden vooral bestuursfuncties bij religieuze instellingen en in de eerste helft van de negentiende eeuw als regenten van de Godshuizen en de Alge-mene Armen, bij de militieraad en schutterij en in landbouw- en nijverheidsorganisaties. We kunnen dus zeggen dat ze actief waren bij instellingen met een religieus karakter en bij instellingen die zich bewogen op terreinen waar ze als (groot)grondbezitter belangen hadden of waar ze als lid van de elite ‘automatisch’ een plaats kregen. In de landbouw- en nijverheidsorganisaties waren overigens ook rooms-katholieke edellieden actief, maar het aantal bestuursleden nam in de tweede helft van de negentiende eeuw duidelijk af. Naast de ‘heren’ gingen ook anderen zich met het landbouwvraagstuk bemoeien en kregen een vinger in de pap en daarmee veranderde vooral rond de eeuwwisseling de hele organisa-tiestructuur in deze sector.242

Rooms-katholieke edellieden waren vooral actief als regenten van de gevangenissen en in de tweede helft van de negentiende eeuw als regenten bij Godshuizen en de Algeme-ne Armen. Daarnaast kwamen eliteposities bij militieraad en schutterijen vrijwel geheel in handen van katholieke edellieden. Het toenemend katholieke karakter van de adel in de provincie zien we dus ook terug doordat bestuurlijke eliteposities voor een toenemend deel werden bekleed door rooms-katholieke edellieden.

Eenzelfde ontwikkeling is zichtbaar bij de sociëteiten en het Provinciaal Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen. In de eerste helft van de negentiende eeuw waren er nog protestantse edellieden als bestuurslid actief maar in de tweede helft van de eeuw ver-dwenen ze vrijwel uit beeld. Door het speciale karakter van de ILVB, waarop ik in hoofd-stuk 3 nog terugkom, bleven protestantse adellijke bestuursleden daar wel een rol spe-len. Het elitekarakter van deze vereniging blijkt ten eerste uit het feit dat vanaf de jaren

twintig van de negentiende eeuw ongeveer een kwart van de adel in Brabant lid was van deze broederschap en dat aandeel liep op tot bijna een derde in de twintigste eeuw. De verschuiving van een meer protestantse naar een meer katholieke samenstelling van de adelsgroep zien we verder weerspiegeld in het adellijk ledenbestand van de broederschap. Het is de vraag in hoeverre de adel blijk gaf van een elitaire identiteit door het lidmaat-schap van andere verenigingen dan bijvoorbeeld de ILVB en de ridderlidmaat-schap. Deze vraag zal centraal staan in het tweede deel van hoofdstuk 3, maar opvallend is het dat een gro-ter deel van de adel lid was van de minder ‘elitaire’ sociëteit De Zwarte Arend dan van de ‘elitaire’ Sociëteit Casino, terwijl edellieden in deze laatste sociëteit wel bestuurlijk actief waren en in de eerste niet.

Nadat hiervoor vooral is ingegaan op het religieuze en al of niet elitaire karakter van de groep adel in Noord-Brabant, komen ten slotte de onderlinge cohesie in deze groep en de ontwikkelingen ten aanzien hiervan aan de orde. Onderlinge cohesie blijkt natuurlijk uit het gezamenlijke lidmaatschap van bepaalde verenigingen dat hiervoor al aan bod is

ge-Afb. 2.22 Portret van jonkheer P.J.J.S.M. van der Does de Wille-bois (1843-1937) ter gelegenheid van zijn afscheid als burgemees-ter van ’s-Hertogenbosch, 29 juni 1917. Hij was het prototype van de rooms-katholieke edel-man uit het Noord-Brabant van omstreeks 1900. Via zijn eigen huwelijk en dat van zijn dochters was hij verbonden met families van buiten de provincie die in de tweede helft van de negentien-de eeuw negentien-deel gingen uitmaken van de Brabantse adel, en met een familie die daar al vanaf de eerste helft van de negentiende eeuw onderdeel van was. Hij was gedurende zijn leven lid van Pro-vinciale Staten, Gedeputeerde Staten en de Eerste Kamer en hij was meer dan dertig jaar burge-meester van ’s-Hertogenbosch. Verder bekleedde hij een reeks bestuursfuncties, onder andere bij het Provinciaal Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen en de ridderschap, en was lid van verschillende sociëteiten en verenigingen (NL-HtSA).

weest, maar toch vooral ook uit de onderlinge verwantschap. We hebben in de paragraaf over bloedverwantschap gezien dat op enig moment een substantieel deel van de popu-latie onderdeel was van een familienetwerk en dat deze onderlinge verbondenheid in de loop van de tijd toenam. Alleen rond de eeuwwisseling, toen de schil rondom de kern het grootst was, kende de populatie relatief veel leden zonder bloedverwanten. De groei in on-derlinge verbondenheid werd mede bevorderd doordat van een aantal families drie of vier generaties deel hebben uitgemaakt van de populatie. Deze groep families met veel bloed-verwanten en relatief veel ridderschapsleden was vrijwel volledig rooms-katholiek en zij vormden vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw de hiervoor al genoemde kern van de adel in Noord-Brabant.

De cohesie en omvang van een groep onderling verbonden families wordt ook in ster-ke mate bepaald door het huwelijksgedrag. In de paragraaf over het huwelijk bleek dat de Brabantse adel zich in het huwelijksgedrag minder elitair toonde dan bijvoorbeeld de adellijke parlementariërs en adellijke Haagse raadsleden, al of niet ten gevolge van een eventueel mindere welstand. Wel trouwden de Brabantse edellieden evenals hun collega’s gedurende de negentiende eeuw op steeds latere leeftijd. Hoewel Brabantse edellieden dus minder standesgemäß huwden dan andere edellieden, veranderde hun gedrag in de loop van de tijd wel. Enerzijds werden ze regionaal gezien minder endogaam maar kozen ze daarentegen vanaf de jaren tachtig van de negentiende eeuw wel vaker een adellijke echtgenote. Hoewel de echtgenotes dus minder vaak uit Noord-Brabant afkomstig wa-ren, groeide vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw de onderlinge cohesie door-dat een groter aantal leden (en families) met elkaar verbonden raakte door huwelijksban-den. In de twintigste eeuw was deze verbondenheid het grootst. Een deel van het zich zo vormende familienetwerk was dus niet afkomstig uit Noord-Brabant. Gezien de al eerder gememoreerde toenemend katholieke samenstelling van de adel in de provincie zal het geen verrassing zijn dat het merendeel van deze ‘nieuwe’ families rooms-katholiek was. Wat de opname van deze families in de Brabantse adel betekende, zien we in hoofdstuk 3.

240 Van den Berg, De toegang tot het Binnenhof, 43, 117 en 134; Van den Braak, De Eerste Kamer, 66-67; Moes, On-der aristocraten, 86, 109-110 en 112.

241 Moes, Onder aristocraten, 100; Van Hövell tot Westerflier en Van Hövell tot Westerflier, Zomers met Marieliesel,

56-57; Sleebe, ‘Tussen regeringsmacht en dorpscultuur’, 278-279. 242 Duijvendak, Rooms, rijk of regentesk, 44, 81 en met name 171-192.

Afb. 3.2 ’s-Hertogenbosch, Papenhulst, 1910. Bij de brug over de Binnendieze ligt het gebouw van de voor-naamste sociëteit van ’s-Hertogenbosch, Sociëteit Casino. Deze speelde een belangrijke rol bij de sociale omgang van de Bossche en Brabantse elite (NL-HtSA).

ten. De bruidegom was jonkheer Th.C.M. van Rijckevorsel (1868-1919) en de bruid jonkvrouw E.J.M. van der Does de Willebois (1879-1955). In de koets zitten jonkvrouw P.A.C.M. van der Does de Willebois (1880-1952) en jonkheer E.M. van Rijckevorsel (1872-1960) (NL-HtSA).