• No results found

Rijksuniversiteit Groningen Faculteit: Bedrijfskunde

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Rijksuniversiteit Groningen Faculteit: Bedrijfskunde "

Copied!
81
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

EINDRAPPORT

Peter Deenen

Rijksuniversiteit Groningen Faculteit: Bedrijfskunde

Afstudeerrichting: Small Business and Entrepreneurship

(2)

Afstudeerder:

Peter Deenen

Rijksuniversiteit Groningen

Bedrijfskunde: Small Business and Entrepreneurship S1441272

Augustus 2006

Bedrijf:

Kamer van Koophandel Groningen Afdeling regiostimulering Begeleider: drs. F. Broersma f.broersma@kvk.groningen.nl

Begeleiding RuG:

Eerste begeleider: dr. H.W.J. Vrolijk Tweede begeleider: dr. C.H.M. Lutz

De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van het verslag; het auteursrecht van het afstudeerverslag berust bij de auteur

(3)

Voorwoord

Ruim negen maanden heeft het geduurd maar nu is er een eindresultaat. Dankbaar ben ik dan ook voor de hulp die werd en op dit moment nog steeds wordt aangeboden. Maar er moet ook een keer een einde komen aan het onderzoeken van de positie van het midden- en kleinbedrijf in de energiecluster van Noord Nederland.

Het rapport dat ik heb geschreven is in het kader van mijn afstuderen aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hier heb ik de opleiding Bedrijfskunde, afstudeerrichting Small Business and Entrepreneurship, gestudeerd als aanvulling op mijn Hbo opleiding Bank- en Verzekeringswezen. Een lange periode van colleges en tentamens is hiermee ten einde en een nieuwe periode wordt hiermee gestart.

Voordat u het rapport verder gaat lezen wil ik via deze weg een aantal mensen bedanken. In de eerste plaats is het rapport tot stand gekomen door de medewerking van de heer Broersma van de Kamer van Koophandel in Groningen. Deze begeleider vanuit de Kamer wil ik bijzonder bedanken voor de mogelijkheid die mij geboden is en de begeleiding vanuit de Kamer. Daarnaast ben ik mijn dank verschuldigd aan de begeleiders van de Rijksuniversiteit Groningen: de heer Vrolijk en de heer Lutz.

Naast de begeleiders betrokken bij het afstudeeronderzoek wil ik de ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf bedanken die hun medewerking hebben verleend voor de casestudies.

Ook de medewerking van Syntens, de NOM en de Stichting Energy Valley is bruikbaar gebleken voor het onderzoek en de geïnterviewden wil ik van harte danken.

Als laatste wil ik de mensen uit mijn directe omgeving bedanken. Mijn ouders op wie ik kon terugvallen tijdens de moeilijke periodes van het onderzoek, en mijn vriendin die altijd begrip heeft gehad voor de situatie dat ik tot diep in de nacht achter de computer heb gezeten om de stukken op ‘papier’ te krijgen.

Rolde, maandag 21 augustus 2006

(4)

Samenvatting

Energy Valley is een publiek privaat samenwerkingsverband om de energieactiviteiten in Noord-Nederland uit te laten groeien tot een cluster van nationale en internationale betekenis.

Doel is de economie en werkgelegenheid van Noord-Nederland te versterken door de energieactiviteiten optimaal te benutten.

Energy Valley richt zich in haar beleid op drie pijlers om de energieactiviteiten in Noord Nederland uit te bouwen. Deze pijlers zijn duurzame energie, kennisinfrastructuur en energiebedrijvigheid.

De Kamer van Koophandel heeft geconstateerd dat voornamelijk grote bedrijven in staat zijn om met projectvoorstellen in het kader van Energy Valley te komen. Dit is de aanleiding geweest om een onderzoeksopdracht te formuleren waarbij de centrale vraag is welke activiteiten de Kamer van Koophandel kan uitvoeren zodat de kennis uit het sleutelgebied beter ontsloten kan worden door het midden- en kleinbedrijf.

Deze vraag van de Kamer van Koophandel heeft geleid tot de volgende vraagstelling van het onderzoek: Wat is de rol en betekenis van het midden- en kleinbedrijf in de energiecluster van Noord Nederland? Een cluster is daarbij de ruimtelijke concentratie van gerelateerde bedrijven die mogelijk, maar niet per se samenwerken.

Uit het onderzoek is gebleken dat het huidige energiecluster van Noord Nederland bestaat uit vier waardeketens.

1. In de eerste plaats gaat het om de aardolieketen, waarin de winning van aardolie, verwerking en levering van aardolieproducten plaatsvinden. In Noord Nederland is het midden- en kleinbedrijf actief op het gebied van de handel in aardolieproducten. Deze bedrijfsactiviteiten vinden in Noord Nederland echter op zeer kleine schaal plaats.

Het heropenen van de aardolievelden bij Schoonebeek kunnen als mogelijk uitbouw van de aardolieactiviteiten in Noord Nederland gezien worden, maar de economische en technische haalbaarheid hiervan is nog niet zeker. Wel is duidelijk dat dit met name van invloed is op de werkgelegenheid bij de grote bedrijven (de NAM).

2. De aardgasketen in Noord Nederland is sterk vertegenwoordigd door de aanwezigheid van

de NAM (winning) en de Gasunie (handel, distributie). Verder zijn er een aantal

energiedistributiebedrijven in Noord Nederland gevestigd maar ten opzichte van andere

landsdelen is dit niet onderscheidend. De bedrijven uit het midden- en kleinbedrijf zijn in

mindere mate actief binnen de aardgasketen. Uitbestedingen van de grote bedrijven

komen onder meer terechtkomen bij het midden- en kleinbedrijf. In het rapport is

aangegeven dat ook op het gebied van uitbestedingen door de grote energiebedrijven

vooral grote bedrijven worden ingeschakeld als het gaat om het verlenen van diensten. Het

gaat ten aanzien van de toelevering en dienstverlening vooral om internationale bedrijven

die vestigingen hebben in verschillende delen van de wereld en gericht zijn op de

toelevering en de dienstverlening aan de aardgaswinning en aardgasdistributie. Het

midden- en kleinbedrijf is in mindere mate actief als toeleveranciers of dienstverlenend

bedrijf aan de aardgaswinning en/of distributie. Daarnaast is geconstateerd dat het veelal

gaat om kleine bedrijven (minder dan 10 personen) die actief zijn op het gebied van

projectmanagement.

(5)

3. Binnen de elektriciteitsketen spelen centrale en decentrale opwekking van elektriciteit een belangrijke rol. Grootschalige opwekking vindt in Noord Nederland op een aantal locaties plaats door internationale bedrijven (Elektrabel) of door joint-ventures tussen industrie en energiedistributiebedrijven (Chemiepark Delfzijl/ Emmtec terrein). Kleinschalige opwekking vindt plaats door windturbines die worden geëxploiteerd door kleine bedrijven. Het opwekken van elektriciteit kan gezien worden als een aanvulling op de hoofdactiviteit van het bedrijf waardoor extra inkomsten gegenereerd worden. Daarnaast kan mestvergisting (biogas), die vervolgens omgezet kan worden in elektriciteit, gezien worden als een bedrijfsactiviteit die plaatsvindt binnen de waardeketen. In Noord Nederland zijn hiervan verschillende initiatieven bekend bij agrarische bedrijven.

Binnen deze drie waardeketens is de rol van het midden- en kleinbedrijf zeer klein in vergelijking met de totale werkgelegenheid die voorkomen uit de bedrijfsactiviteiten in deze drie waardeketens. Van het aantal werkzame personen binnen deze drie waardeketens (7.712) is 92% werkzaam voor het grootbedrijf. De werkgelegenheid in het midden- en kleinbedrijf is 627 personen die vooral actief zijn op het gebied van de toelevering/dienstverlening aan de grote energiebedrijven.

4. Het midden- en kleinbedrijf in de energiecluster van Noord Nederland vinden we dan ook vooral terug bij de energiegerelateerde bedrijfsactiviteiten die plaatsvinden in de vierde waardeketen van de energiecluster. Het gaat om de bedrijfsactiviteiten die gericht zijn op het vervaardigen en installeren van energiesystemen die het voor de eindconsument mogelijk maken om energie te verbruiken. Bij deze bedrijven speelt niet het opwekken van energie een rol, maar het verbruik van energie. Deze bedrijfsactiviteiten passen volgens mij niet in de huidige ontwikkeling van Energy Valley als gekeken wordt naar de ontwikkeling van de aardgasketen en de ontwikkeling van de kennisinfrastructuur, zoals deze geformuleerd zijn door Energy Valley.

De bijdrage van deze bedrijven in de duurzame energiehuishouding dient gezocht te worden in het bevorderen van de verkoop van energiezuinige installaties. De casestudies hebben laten zien dat voor deze bedrijven geldt dat het aanbieden van energiezuinige systemen tot de mogelijkheden behoren, maar dat er een cultuuromslag bij de eindgebruikers moet plaatsvinden voordat deze installaties daadwerkelijk kunnen bijdragen aan het verminderen van het energieverbruik in Noord Nederland. Afnemers zijn zich onvoldoende bewust van het energieverbruik van de huidige systemen, waardoor er geen besef is voor het aanschaffen van energiezuinige systemen. Daarnaast is uit de casestudies gebleken dat het midden- en kleinbedrijf niet profiteert van de aanwezigheid van de grote energiebedrijven doordat er weinig relaties zijn waarbij op dit moment voordelen behaald worden.

Geconcludeerd kan worden dat het midden- en kleinbedrijf in het huidige Energy Valley een kleine rol speelt als het gaat om het opwekken van energie. De rol van kleine bedrijven dient gezocht te worden in het opwekken van energie door middel van windenergie of door mestvergisting. Er dient rekening mee gehouden te worden dat deze bedrijfsactiviteiten op dit moment een kleine invloed hebben op de structurele werkgelegenheid in Noord Nederland. Of deze activiteiten daarom vanuit de Kamer van Koophandel prioriteit krijgen in het kader van haar activiteitenplan zal de Kamer van Koophandel in overweging moeten nemen.

De aanbevelingen die zijn geformuleerd hebben daarbij betrekking op verder onderzoek. Deze

onderzoeken zullen zich daarbij naar mijn mening moeten richten op de invloed die mogelijke

ontwikkelingen hebben op het vergroten van de werkgelegenheid in Noord Nederland.

(6)

Inhoudsopgave

Voorwoord p.2

Samenvatting p.3

Inhoudsopgave p.5

Lijst met figuren en tabellen p.7

Inleiding p.8

Hoofdstuk 1 Onderzoeksopzet p.10

§1.1 Aanleiding van het onderzoek p.10

§1.2 Probleemstelling p.11

§1.3 Deelvragen p.12

§1.4 Definiëring begrippen probleemstelling p.13

§1.5 Onderzoeksmodel p.13

Hoofdstuk 2 Clustervorming p.15

§2.1 Definitie van een cluster p.15

§2.2 Dimensies van een cluster p.16

§2.3 Industrial districts p.17

§2.4 Model van Porter p.28

§2.5 Motieven voor samenwerking in het cluster p.22

§2.6 Aspecten van clustervorming p.24

Hoofdstuk 3 Energy Valley p.25

§3.1 Ontstaansgeschiedenis p.25

§3.2 Doelstellingen Energy Valley p.26

§3.2.1 Pijler duurzame energie p.26

§3.2.2 Pijler Energiekennis p.29

§3.2.3 Pijler energiebedrijvigheid p.29

§3.3 Organisatie Energy Valley p.32

§3.4 Conclusie p.34

Hoofdstuk 4 Energiecluster van (Noord) Nederland p.35

§4.1 Kerngegevens energie in Nederland p.35

§4.2 Energiesector Centraal Bureau voor de Statistiek p.38

§4.3 Energiecluster Noord Nederland Van Werven p.39

§4.3.1 Directe werkgelegenheid p.40

§4.3.2 Indirecte werkgelegenheid p.42

§4.3.3 Conclusie p.44

§4.4 Energiecluster NOM p.45

§4.4.1 Van put naar pit p.45

§4.4.2 Opbouw bedrijvenlijst NOM p.45

§4.4.3 Conclusie p.47

(7)

§4.5 Energiecluster Syntens p.47

§4.5.1 Opbouw bedrijvenlijst Syntens p.47

§4.5.2 Omvang bedrijvenlijst Syntens p.48

§4.5.3 Conclusie p.48

§4.6 Energiesector in 2006 p.49

§4.7 Huidige energiecluster Noord Nederland Deenen p.50

§4.7.1 De energiewaardeketens p.50

§4.7.2 Omvang energiecluster Noord Nederland p.52

§4.8 Conclusie p.54

Hoofdstuk 5 Het midden- en kleinbedrijf in de energiecluster p.56

§5.1 Afbakening onderzoeksgroep p.56

§5.2 De omvang van het midden- en kleinbedrijf in de energiecluster p.57

§5.3 Bedrijfsactiviteiten van het midden- en kleinbedrijf in de energiecluster p.59

§5.4 Conclusie p.63

Hoofdstuk 6 Casestudie p.64

§6.1 Vragenlijst p.64

§6.2 Selectie cases p.64

§6.3 Uitwerking casestudies p.65

§6.3.1 Harwig BV (Emmen/ Groningen) p.65

§6.3.2 Westermann Installaties (Leeuwarden) p.66

§6.3.3 Helpman Apparatenfabriek (Groningen) p.68

§6.3.4 Mark BV (Veendam) p.69

§6.3.5 AP van den Berg (Heerenveen) p.70

§6.4 Conclusie p.71

Hoofdstuk 7 Conclusies en aanbevelingen p.73

§7.1 Conclusies p.73

§7.2 Aanbevelingen p.76

§7.3 Reflectie p.77

Bronvermelding p.79 Bijlagen

Bijlage 1 Energietransitie Ministerie van Economische Zaken Bijlage 2 Overzicht projecten Energy Valley

Bijlage 3 Deelnemers projecten Energy Valley Bijlage 4 Energieonderzoek in Nederland Bijlage 5 Energiesector Van Werven Bijlage 6 Energiecluster NOM Bijlage 7 Energiecluster Syntens Bijlage 8 Energiesector 2006

Bijlage 9 Totaaloverzicht energiecluster Noord Nederland 2006

Bijlage 10 Het midden- en kleinbedrijf in de energiecluster van Noord Nederland

Bijlage 11 Vragenlijst casestudie

(8)

Lijst met figuren en tabellen

Figuren

Figuur 2.1 De ‘diamond’ van Porter p.19

Figuur 3.1 Integrale aanpak Energy Valley p.26

Figuur 4.1 Waardeketens energiesector p.38

Figuur 4.2 Waardeketens energiecluster p.51

Tabellen

Tabel 4.1 Kerncijfers aardgas p.36

Tabel 4.2 Omvang Nederlandse energiesector CBS in 2001 en 2003 p.39 Tabel 4.3 Energiesector Noord Nederland in 2002 p.41 Tabel 4.4 Toeleveranciers/ dienstverlening aan de aardgassector p.43 Tabel 4.5 Overzicht werkgelegenheid in de energiecluster van 2002 p.44

Tabel 4.6 Overzicht energiecluster NOM p.46

Tabel 4.7 Energiesector Noord Nederland in 2006 p.49

Tabel 4.8 Onderverdeling per bedrijvengroep p.53

Tabel 4.9 Energie – energiegerelateerde bedrijfsactiviteiten p.54 Tabel 5.1 Onderverdeling grootbedrijf – midden- en kleinbedrijf

(aantal vestigingen) p.58

Tabel 5.2 Onderverdeling grootbedrijf – midden- en kleinbedrijf

(aantal werkzame personen) p.58

Tabel 5.3 Onderverdeling energie – energiegerelateerd p.59

(9)

Inleiding

Silicon Valley is een gevleugelde uitdrukking geworden voor andere plaatsen ter wereld die bekend staan om hun concentratie van hoogtechnologische industrieën, zoals Bangalore (het

‘Indiase Silicon Valley’) en Flanders Language Valley (het ‘Vlaamse Silicon Valley’)

1

. In de toekomst zal Noord Nederland in Europa bekend moeten worden als Energy Valley (het

‘Nederlandse Silicon Valley’).

Door publieke- en private partijen wordt gewerkt aan het versterken van de bestaande energiecluster in Noord Nederland (de Energy Valley) zodat de regio (inter)nationaal onderscheidend wordt. De initiatiefnemers en een aantal andere partijen zijn daarbij betrokken bij de energieprojecten die worden uitgevoerd in het kader van Energy Valley. Voor het midden- en kleinbedrijf in Noord Nederland is deze betrokkenheid tot op heden nog niet tot uitdrukking gekomen in de vorm van projectvoorstellen of uitbouw van de energieactiviteiten in Noord Nederland. De Kamer van Koophandel wil door het organiseren van activiteiten voor innovatieve ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf deze betrokkenheid vergroten zodat winst wordt gehaald uit het sleutelgebied Energy Valley, en de werkgelegenheid in Noord Nederland hierdoor versterkt zal worden.

In dit verslag is gekeken naar de huidige rol van het midden- en kleinbedrijf in de bestaande energiecluster van Noord Nederland en de mogelijkheden voor innovatieve ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf.

Opbouw van het rapport

Hoofdstuk 1 behandelt de onderzoeksopzet waarin wordt ingegaan op de directe aanleiding van het onderzoek en de bespreking van de doel- en vraagstelling van het onderzoek.

Hoofdstuk 2 gaat in op de literatuur over clustervorming. Wat kan onder een cluster van bedrijven en kennisinstellingen worden verstaan en hoe ontstaat een cluster van bedrijven.

Daarnaast zal ingegaan worden de voordelen die bedrijven kunnen behalen door in het cluster actief te zijn.

Hoofdstuk 3 zal aangegeven wat onder Energy Valley verstaan kan worden en welke doelstellingen de organisatie heeft gesteld ter versterking van de energiecluster in Noord Nederland. Bij de bespreking van Energy Valley zullen de drie pijlers besproken worden en zal een beschrijving gegeven worden van de rol van een aantal deelnemers aan Energy Valley.

Hoofdstuk 4 zal ingaan op de omvang van de huidige energiecluster van (Noord) Nederland.

Het zal gaan over de energie en energiegerelateerde bedrijfsactiviteiten die plaatsvinden in Noord Nederland, waarbij verschillende bronnen geraadpleegd zijn die de omvang hiervan hebben vastgesteld. Uiteindelijk zal de huidige omvang van de energiecluster worden vastgesteld op basis van een analyse van deze gegeven.

1 www.wikipedia.nl

(10)

Hoofdstuk 5 zal de rol van het midden- en kleinbedrijf in de energiecluster van Noord Nederland weergeven. Welke bedrijfsactiviteiten worden in de energiecluster van Noord Nederland door het midden- en kleinbedrijf uitgevoerd, in vergelijking met de bedrijfsactiviteiten van het grootbedrijf.

In hoofdstuk 6 zullen een vijftal casestudies worden besproken die zijn uitgevoerd in het kader van het onderzoek naar de energiecluster van Noord Nederland. Welke voordelen behalen bedrijven uit het midden- en kleinbedrijf doordat ze actief zijn in de Energy Valley van Nederland en welke voordelen hebben de bedrijven op basis van relaties met andere (gerelateerde) bedrijven. Daarnaast zal gekeken worden naar de mogelijke toekomstige rol van het midden- en kleinbedrijf in de Energy Valley.

Hoofdstuk 7 zal de conclusie van het onderzoek geven.

(11)

Hoofdstuk 1 Onderzoeksopzet

In dit hoofdstuk van het afstudeerverslag zal uiteengezet worden hoe het onderzoek voor de Kamers van Koophandel door mij is uitgevoerd. In de eerste paragraaf zal de aanleiding van het onderzoek worden aangegeven. In de tweede paragraaf zal ik de probleemstelling van het onderzoek formuleren. De derde paragraaf bevat de deelvragen van het onderzoek die gebruikt worden voor het beantwoorden van de probleemstelling. De belangrijke begrippen uit de probleemstelling worden in de vierde paragraaf gedefinieerd. De aard van het onderzoek en de onderzoeksmethode worden in paragraaf 1.5 besproken.

§1.1 Aanleiding van het onderzoek

U onderneemt, de Kamer ondersteunt zo is te lezen op de website van de Kamer van Koophandel. Maar wat moet je ondersteunen/ stimuleren en wat moet je overlaten aan andere partijen. In de activiteitenplanning voor het jaar 2006 van de Kamers van Koophandel in Groningen, Friesland en Drenthe is ondermeer de volgende doelstelling opgenomen: “Winst halen uit de sleutelgebieden Wetsus, LOFAR en Energy Valley” (Kamer van Koophandel, 2005).

De achtergrond van deze doelstelling is dat de drie noordelijke Kamers van Koophandel in een gezamenlijk project activiteiten willen organiseren voor innoverende ondernemers, met als doel dat de kennis uit de sleutelgebieden beter wordt ontsloten voor het midden- en kleinbedrijf in Noord Nederland. Het meerjarige project wordt opgezet met partners uit de sleutelgebieden en intermediaire organisaties (Syntens, investerings- en ontwikkelingsmaatschappij voor Noord Nederland (NOM), VNO-NCW Noord en MKB Noord).

De vraag die de gezamenlijke Kamers van Koophandel hebben gesteld is hoe ervoor te zorgen dat de hierboven genoemde sleutelgebieden optimaal tot ontwikkeling kunnen komen in de komende jaren. Daarbij is het voornamelijk van belang dat er onder het midden- en kleinbedrijf voldoende draagvlak gevonden wordt om tot het voorgestelde resultaat te komen.

De Kamers van Koophandel zijn van mening dat het op dit moment voornamelijk de grote bedrijven zijn die profiteren van de beschikbare middelen voor de verschillende sleutelgebieden. Deze bedrijven zijn in staat om met projectvoorstellen te komen die aansluiten bij de sleutelgebieden terwijl het midden- en kleinbedrijf een kleine rol lijkt te spelen. Volgens de heer Broersma (Kamer van Koophandel Groningen) dient het midden- en kleinbedrijf ondersteund te worden om aansluiting bij de sleutelgebieden te krijgen. Men denkt dat er binnen het midden- en kleinbedrijf innovatieve ondernemers zijn die op dit moment de ideeën niet tot uitdrukking laten komen in projectvoorstellen.

Dat in Noord Nederland wordt gesproken over de drie sleutelgebieden is ontstaan door een

rapportage van het Samenwerkingsverband Noord Nederland (SNN). In haar strategische

agenda voor de jaren 2007-2013 heeft SNN het over in potentie drie toonaangevende

sleutelgebieden voor Noord Nederland: Energy Valley, het watercluster (Wetsus) en

ASTRON/LOFAR (SNN, 2005). Hiermee wordt aangesloten bij de sleutelgebieden-aanpak

van het Innovatieplatform die geïntroduceerd is door de regering. De sleutelgebieden-aanpak

richt zich op combinaties van bedrijvigheid en kennis waarin Nederland excelleert. Dit vanuit

de gedachte dat zich juist daar innovatieve kansen voordoen om de internationale

concurrentiepositie te versterken. De kern van de aanpak bestaat uit het faciliteren van

zelforganisatie en het in gang zetten van door de direct betrokken partijen zelf voorgestelde

acties (Van Tilburg et al., 2004).

(12)

Zoals aangegeven zijn er in potentie drie sleutelgebieden voor Noord Nederland gesignaleerd door SNN. De drie sleutelgebieden kunnen als volgt kort worden omschreven:

Wetsus

Wetsus, het centrum voor duurzame watertechnologie, is een nieuw onderzoeksinstituut, waarin de krachten van het bedrijfsleven en vooraanstaande kennisinstellingen zijn gebundeld. Wereldwijd is sprake van een groeiend watertekort. Wetsus richt zich op de ontwikkeling van nieuwe technologieën op het gebied van duurzaam water. De meerwaarde van het instituut ligt in de multidisciplinaire aanpak van biotechnologie en scheidingstechnologie. Wetsus te Leeuwarden heeft de ambitie uit te groeien tot het Europese

‘Centre of Excellence’ op watergebied

2

. LOFAR

LOFAR, wat staat voor ‘LOw Frequency ARray’, is een ICT-project dat is ontstaan uit de ambitie van Nederlandse sterrenkundigen om het prille begin van ons heelal waar te nemen.

Daarvoor is een radiotelescoop nodig die honderd maal gevoeliger is dan de huidige telescopen. LOFAR ontwikkelt deze radiotelescoop als een netwerk van tienduizend sensoren.

Die kleine antennes zijn verdeeld over een gebied met een diameter van 350 kilometer en gekoppeld aan een supercomputer via een uitgestrekt glasvezelnetwerk

3

.

Energy Valley

Met Energy Valley hebben publieke- en private partijen hun handen ineengeslagen om de energieactiviteiten in Noord Nederland uit te laten groeien tot een cluster van nationale- en internationale betekenis. Doel is de economie en werkgelegenheid van Noord Nederland te versterken door de energieactiviteiten optimaal te benutten

4

.

§1.2 Probleemstelling

Naar aanleiding van het voorgaande kan de probleemstelling voor het onderzoek worden opgesteld. De functie van de probleemstelling is daarbij tweeledig: afstemming met de klant (de Kamer van Koophandel) en interne sturing van het onderzoek. Volgens De Leeuw (2001) bestaat een goede probleemstelling uit drie componenten. Deze componenten zijn:

• Doelstelling;

• Vraagstelling;

• Randvoorwaarden.

Voor het onderzoek dat is uitgevoerd voor de Kamer van Koophandel zijn deze componenten nader uitgewerkt, waarbij begonnen wordt met het geven van de randvoorwaarden, omdat de doel- en vraagstelling op de randvoorwaarden zijn afgestemd.

Randvoorwaarden

Het afstudeeronderzoek voor de Kamer van Koophandel zal in een periode van vier maanden worden afgerond met een rapportage over de bevindingen. Hierdoor is besloten het onderzoek naar de sleutelgebieden van Noord Nederland te beperken tot een verkenning van het sleutelgebied Energy Valley.

2 www.Wetsus.nl (dinsdag 1 november 2005)

3 www.LOFAR.nl (dinsdag 1 november 2005)

4 www.EnergyValley.nl (dinsdag 1 november 2005)

(13)

Doelstelling

In de doelstelling van een onderzoek wordt vastgelegd voor wie (enkelvoud of meervoud) het onderzoek wordt gedaan, wat er voor hen uitkomt (kennisproduct) en waarom dat voor hen van belang is. Volgens De Leeuw (2001) gaat het vooral om het vastleggen van de relevantie van het onderzoek.

Aan de hand van de omschreven aanleiding van het onderzoek is de volgende doelstelling opgesteld:

Het adviseren van de noordelijke Kamers van Koophandel ten aanzien van het geven van prioriteit aan Energy Valley in haar activiteitenplan.

Vraagstelling

De vraagstelling bevat de hoofdvraag (of hoofdvragen, eventueel het kennisproduct) die bij de doelstelling aansluit maar in voor onderzoek toegankelijke termen is geformuleerd (De Leeuw, 2001). De vraagstelling is daarmee het belangrijkste aanknopingspunt voor de uitwerking in deelvragen. Voor dit onderzoek is de volgende vraagstelling geformuleerd:

Wat is de rol en betekenis van het midden- en kleinbedrijf in het energiecluster van Noord Nederland?

§1.3 Deelvragen

Onderstaande deelvragen zijn een uitwerking van de vraagstelling. De volgende deelvragen zijn geformuleerd om antwoord te kunnen geven op de vraagstelling.

1. Wat wordt er in de literatuur verstaan onder clustervorming?

De doelstelling van Energy Valley is om de energieactiviteiten in Noord Nederland te laten uitgroeien tot een cluster van (inter)nationale betekenis. De eerste deelvraag van het onderzoek zal inzicht moeten geven in clustervorming en welke aspecten daarbij van belang zijn.

2. Wat is Energy Valley?

Het doel van deze deelvraag is om inzichtelijk te maken waarop de activiteiten van Energy Valley gericht zijn. Hierbij zal een overzicht worden gegeven van het sleutelgebied met de doelstellingen, ontwikkelingen en deelnemers.

3. Welke bedrijven worden gerekend tot de noordelijke energiecluster?

Deze deelvraag dient om inzichtelijk te maken welke bedrijven tot het energiecluster van Noord Nederland gerekend worden.

4. Welke aandeel heeft het midden- en kleinbedrijf in de energiecluster van Noord Nederland?

Door onderscheid te maken tussen het grootbedrijf en het midden- en kleinbedrijf zal inzicht verkregen worden in het aandeel van het midden- en kleinbedrijf in de energiecluster.

5. Welke relaties hebben de bedrijven uit het midden- en kleinbedrijf in de energiecluster?

(14)

§1.4 Definiëring begrippen probleemstelling

De begrippen die in de doel- en vraagstelling zijn opgenomen worden in dit onderzoek als volgt omschreven.

Noordelijke Kamers van Koophandel

Onder de noordelijke Kamers van Koophandel dient verstaan te worden de Kamers van Koophandel gevestigd in de provincies Drenthe, Friesland en Groningen. In gezamenlijke projecten willen deze drie Kamers activiteiten organiseren voor het midden- en kleinbedrijf zodat de kennis uit het sleutelgebied Energy Valley beter wordt ontsloten voor deze groep bedrijven.

Het midden- en kleinbedrijf

In dit verslag wordt een bedrijf tot het midden- en kleinbedrijf gerekend indien het voldoet aan de volgende criteria (Ministerie van Economische Zaken, 2006):

1. a. Een bedrijf met minder dan 250 medewerkers en b. Of een jaaromzet van niet meer dan 40 miljoen euro

c. Of een jaarlijks balanstotaal heeft van niet meer dan 27 miljoen euro, en

2. Die niet voor 25% of meer van het kapitaal of van de stemrechten in handen zijn van één of meerdere ondernemingen die niet aan deze definitie voldoen, met uitzondering van participatiemaatschappijen, van ondernemingen van risicokapitaal of van institutionele beleggers, indien deze individueel noch gezamenlijk in enig opzicht zeggenschap over de onderneming hebben (zie paragraaf 5.1).

Noord Nederland

Als in dit rapport gesproken wordt over Noord Nederland worden hiermee de provincies Drenthe, Friesland en Groningen bedoeld. Het werkgebied van Energy Valley is in 2005 uitgebreid tot de kop van Noord Holland door de aanwezigheid van het Energie Centrum Nederland (ECN) te Petten. Deze regio zal in dit onderzoek buiten beschouwing worden gelaten.

§1.5 Onderzoeksmodel Soort onderzoek

Het onderzoek dat is uitgevoerd voor de Kamers van Koophandel is volgens De Leeuw (2001) te typeren als een beleidsondersteunend onderzoek. De uitkomsten van het onderzoek beoogt concrete kennis op te leveren die bruikbaar is in een specifieke situatie van (een) aanwijsbare klant(en), die en een gedeelte van de kennisbehoefte bevredigt. In dit onderzoek zal de nadruk liggen op het analyseren van de noordelijke energiecluster, waarbij door middel van een kwalitatief onderzoek gekeken wordt naar de rol en positie van het midden- en kleinbedrijf in het cluster. Op basis van deze verkenning worden conclusies geformuleerd die voor de Kamer van Koophandel input zijn voor het nemen van de beslissing ten aanzien van het geven van prioriteit van Energy Valley in haar activiteitenplanning.

Onderzoeksmodel

Het typeren van een onderzoek naar methode is niet alleen nuttig voor herkenning: het geeft ook een globale inventarisatie van methoden waaruit je kunt kiezen (De Leeuw, 2001). De onderzoeksmethode die aan dit onderzoek ten grondslag ligt, is een exploratief onderzoek.

Exploratief onderzoek verkent en vormt ideeën; het geeft antwoord op een open vraag.

(15)

Door middel van twee gegevensbronnen wordt een antwoord gegeven op de vraagstelling, namelijk via:

• Bureauonderzoek;

• Veldonderzoek.

De eerste deelvraag van het onderzoek zal beantwoord worden op basis van bureauonderzoek.

De gegevens voor het beantwoorden van de deelvraag zijn boeken, artikelen en tijdschriften.

In hoofdstuk 2 is de uitwerking van de deelvraag gegeven.

Voor het beantwoorden van de tweede deelvraag van het onderzoek zal gebruik gemaakt worden van documenten van Energy Valley, het Internet en door het afnemen van een aantal interviews met verschillende deelnemers van Energy Valley. De uitwerking van deze deelvraag is gegeven in hoofdstuk 3 van het rapport.

De derde deelvraag zal beantwoord worden door gebruik te maken van verschillende gegevensbronnen. In de eerste plaats zal gebruik gemaakt worden van de documenten van Energy Valley. Verder zullen interviews met intermediaire organisaties uit Noord Nederland inzicht geven in de energiecluster van Noord Nederland. Het Internet en het handelsregister van de Kamer van Koophandel zullen gebruikt worden voor het beoordelen van de verzamelde gegevens. In hoofdstuk 4 is de uitwerking van de deelvraag gegeven.

Voor het beantwoorden van de vierde deelvraag zal gebruik worden gemaakt van het handelsregister van de Kamer van Koophandel en de gegevens die gevonden worden op het Internet. De deelvraag is beantwoord in hoofdstuk 5.

De vijfde deelvraag van het onderzoek is uitgewerkt in hoofdstuk 6. Voor het beantwoorden

van de deelvragen is gebruik gemaakt van een vragenlijst (zie bijlage 11), welke is afgenomen

bij de doelgroep van het onderzoek (het midden- en kleinbedrijf).

(16)

Hoofdstuk 2 Clustervorming

Het begrip cluster speelt in het huidige beleid een belangrijke rol. Dit begrip is vooral populair geworden door het boek ‘The competitive advantage of nations´ van de Amerikaan Michael E. Porter. In dit hoofdstuk zal ingegaan worden op verschillende aspecten van clustervorming op basis van de literatuur van ondermeer hiervoor genoemde auteur.

In de eerste paragraaf worden meerdere definities van een cluster gegeven, waarbij wordt aangegeven welke definitie in het vervolg van het verslag wordt gehanteerd. Daarnaast zal onderscheid worden gemaakt tussen clusters en netwerken. In paragraaf 2.2 zullen de verschillende clusterdimensies besproken worden. In de derde paragraaf zal ingegaan worden op de ‘industrial districts’ literatuur waarin Marshall een belangrijke rol heeft gespeeld.

Paragraaf vier gaat in op het model van Porter die een verklaring geeft voor de concurrentiekracht van één of meerdere industrieën in een land. Paragraaf 2.5 geeft vervolgens drie verschillende motieven die bedrijven kunnen hebben om samen te werken in het cluster en welke voordelen dit oplevert. De laatste paragraaf geeft een samenvatting met de belangrijkste aspecten van clustervorming weer.

§2.1 Definitie van een cluster

Het begrip cluster kan op verschillende manieren gedefinieerd worden. Voorbeelden hiervan zijn onder meer te vinden in Roelandt et al. (1997), Baarsma et al. (2000) en Kerste et al.

(2001). Afhankelijk van het doel van het onderzoek definieert de auteur daarbij een cluster verschillend, zo is gebleken uit de literatuur. Zo hebben Baarsma et al. (2003), die onderzoek hebben gedaan naar ‘best practises’ bij samenwerkingsverbanden en clustervorming in het midden- en kleinbedrijf op ICT-gebied in de regio Amsterdam de volgende definitie geformuleerd: “ Een cluster is een vorm van samenwerken tussen (of: een netwerk van) twee of meer bedrijven, hun toeleveranciers, afnemers en/of kennisinstellingen, waarbij het doel van de samenwerking innovatie is”. Bij deze definitie wordt innovatie gezien als de belangrijkste uitkomst van de samenwerking binnen het cluster. Met spreekt dus van een cluster als er door de partijen in de waardeketen met elkaar wordt samengewerkt waarbij het creëren van innovaties als belangrijkste doel wordt gezien. Deze definitie legt een beperking op als een cluster wordt geanalyseerd, doordat het om partijen moet gaan die daadwerkelijk met elkaar samenwerken en innovaties creëren.

Bij de definitie van Kerste et al. (2001), die onderzoek hebben gedaan naar het midden- en kleinbedrijf in regionale clusters in Nederland, gaat het om een strategisch samenwerkingsverband waarbij ten minste één bedrijf uit het midden- en kleinbedrijf deelneemt in het cluster. Deze definitie is bij een verkennende studie naar een cluster niet bruikbaar omdat het meerdere beperkingen oplegt. In de eerste plaats moet er een strategische doelstelling ten grondslag liggen aan het opzetten van het cluster en in de tweede plaats in het noodzakelijk dat er een bedrijf uit het midden- en kleinbedrijf deelneemt in het samenwerkingsverband (het cluster).

In dit onderzoek wordt daarom aangesloten bij de definitie die door Visser (2000) is gegeven.

De ruime definitie van Visser (2000) legt geen beperkingen op als het gaat om het vaststellen

van de omvang van een cluster. Daarnaast geldt binnen het cluster zoals gedefinieerd door

Visser (2000) dat het geen voorwaarde is dat de partijen met elkaar samenwerken. Door voor

deze ruime definitie te kiezen worden geen beperkingen opgelegd als het gaat om de analyse

van de energiecluster van Noord Nederland. Gezien het exploratieve karakter van het

onderzoek zal in eerste instantie duidelijk moeten worden welke bedrijven gerekend kunnen

worden tot het energiecluster van Noord Nederland. Op basis hiervan kan gekeken worden

naar de positie van het midden- en kleinbedrijf in het cluster.

(17)

Visser (2000, p. D35) omschrijft een cluster als:

De ruimtelijke concentratie van gerelateerde bedrijven die mogelijk, maar niet per se samenwerken

Een voorbeeld van een cluster is volgens Visser (2000) de sierteeltindustrie in en rond Aalsmeer, waarin producenten, verwerkende bedrijven, verkooporganisaties, de transportsector en kennisinstellingen elkaar aanvullen binnen de waardeketen. Een cluster is daarmee iets anders dan een sector. In een sector gaat het om alle bedrijven die hetzelfde eindproduct leveren, terwijl met een cluster een (groot deel van een) waardeketen wordt bedoeld. In een sector zijn bedrijven min of meer gelijk aan elkaar, terwijl bedrijven binnen een cluster elkaar met hun kennis juist aanvullen. Innovatie in een cluster ontstaat door combinaties van complementaire kennis en vaardigheden van de bedrijven in de waardeketen, terwijl in een sector de vernieuwing vaak ontstaat binnen een bestaand technologisch traject.

Volgens Visser (2000) is daarnaast het begrip netwerken belangrijk. Onder netwerken kan verstaan worden:

Samenwerkingsverbanden van bedrijven, die mogelijk maar niet per se in elkaars nabijheid opereren

Het onderscheid tussen deze twee begrippen is dat bij netwerken daadwerkelijk door de bedrijven wordt samengewerkt binnen de waardeketen; bedrijven kiezen ervoor om samen te werken. Hier liggen meestal strategische keuzes aan ten grondslag, maar dat hoeft niet altijd.

In paragraaf 2.5 zal aangegeven worden dat er naast de strategische keuzes ook andere motieven zijn om samen te werken met andere bedrijven (binnen de keten).

Binnen een cluster is het dus niet van belang dat de bedrijven daadwerkelijk samenwerken als uitgegaan wordt van de definitie van Visser (2000). Een cluster van bedrijven volgens deze definitie kan daarbij toevallig zijn ontstaan, doordat de bedrijven in geografische nabijheid van elkaar zijn gevestigd zonder dat dit een bewuste keuze is geweest. In een cluster kunnen hierdoor verschillende netwerken ontstaan van bedrijven die daadwerkelijk met elkaar samenwerken zonder dat dit voor alle bedrijven in het cluster geldt.

§2.2 Dimensies van een cluster

Bij een cluster gaat het om een geografisch gebied waarbinnen de bedrijven aan elkaar gerelateerd zijn doordat ze in dezelfde waardeketen(s) actief zijn. De onderlinge vervlechtingen tussen de bedrijven in een cluster kunnen daarbij verschillend zijn. Met andere woorden een cluster kan opgebouwd zijn uit bedrijven die zich verschillend tot elkaar verhouden in de waardeketen(s). Jacobs et al. (1996) hebben op basis van een literatuurstudie zeven dimensies gesignaleerd waaruit een cluster opgebouwd kan zijn. Met deze dimensies wordt bedoeld hoe de bedrijven in de waardeketen van een product of dienst met elkaar verbonden zijn. De dimensies van een cluster kunnen daarbij twee betekenissen hebben. In de eerste plaats geven de dimensies aan hoe de verschillende bedrijven zich in de waardeketen van een product of dienst tot elkaar verhouden. In de tweede plaats kunnen de dimensies aangeven op welke wijze bepaalde bedrijven binnen een cluster daadwerkelijk met elkaar samenwerken in een netwerk bij het leveren van een product of dienst aan de eindgebruikers.

Op basis van Jacobs et al. (1996) hebben Kerste et al. (2001) vijf dimensies van een cluster

gesignaleerd waarbij ze opmerken dat de verschillende dimensies enig overlap met elkaar

hebben. Daarnaast merken de auteurs op dat een cluster meerdere dimensies kan hebben. De

volgende vijf dimensies zijn in Kerste et al. (2001) gegeven:

(18)

Geografische dimensie: economische activiteiten die zich afspelen binnen een geografisch gebied. Dit gebied kan internationaal zijn, maar ook landelijk, regionaal of lokaal.

Horizontale dimensie: concurrerende bedrijven met dezelfde soort activiteiten in doorgaans dezelfde branche of sector.

Verticale dimensie: complementaire bedrijven die in de verschillende fasen van de waardeketen van een bepaald product of een bepaalde dienst actief zijn.

Institutionele dimensie: bedrijven en (kennis)instellingen die via een cluster betrokken zijn in een interactief leerproces met als doel het voortbrengen en benutten van nieuwe technologieën.

Diagonale dimensie: verschillende bedrijven uit verwante sectoren waarmee bepaalde vaardigheden gedeeld kunnen worden en die kunnen leiden tot voordelen. Bij een cluster met een diagonale dimensie is in het algemeen sprake van branchedoorsnijdende relaties.

Hierbij gaat het om activiteiten in de waardeketen die gecoördineerd of gedeeld kunnen worden of om verschillende producten die complementair zijn.

Binnen een cluster is er (vrijwel) altijd sprake van een horizontale en een verticale dimensie.

Als een bedrijfskolom bestaat uit ten minste twee bedrijfstakken is sprake van de verticale dimensie omdat de (eind)producten uit de eerste bedrijfstak terecht komt bij de bedrijven die actief zijn binnen de tweede bedrijfstak. Bij de bedrijven actief in één van de verschillende bedrijfstakken is sprake van de horizontale dimensie van het cluster. Deze bedrijven richten zich op dezelfde afnemers en zijn veelal directe concurrenten van elkaar behalve als deze bedrijven in een netwerk samenwerken.

De diagonale dimensie geeft aan dat tot het cluster ook bedrijven gerekend kunnen worden die niet actief zijn in dezelfde waardeketen van een product of dienst maar wel complementair aan elkaar zijn doordat de eindproducten van de ene waardeketen complementair is aan de eindproducten en/of diensten van de andere waardeketen. Deze bedrijven maken daarbij geen onderdeel uit van dezelfde sector.

De institutionele dimensie geeft aan dat binnen een cluster (kennis)instellingen ook een rol kunnen spelen bij het productieproces en/of de dienstverlening. Naast kennisinstellingen kunnen ook andere organisaties als brancheorganisaties of intermediaire organisaties onder de institutionele dimensie worden verstaan.

De laatste dimensie geeft aan wat het geografische gebied is waarin het cluster zich bevindt.

Voor een analyse van een cluster in een land is het geografische gebied nationaal, maar de analyse van een cluster kan ook op regionaal niveau of op gemeentelijk niveau plaatsvinden.

§2.3 Industrial districts

Een cluster kan ontstaan doordat gerelateerde bedrijven in nabijheid van elkaar opereren.

Marshall (1925) heeft echter aangegeven dat bedrijven die in nabijheid van elkaar opereren voordelen hebben ten opzichte van bedrijven die over een grotere geografische afstand van elkaar opereren. Bedrijven worden daarbij aangetrokken door de goede ‘physical conditions’

van de regio, zoals een goed klimaat, het in nabijheid zijn van een mijn of het goed bereikbaar

zijn van de regio via land of water. Hij noemt drie factoren die verklaren waarom een

zogenaamde ‘industrial district’ tot ontwikkeling komt: gespecialiseerde arbeid,

gespecialiseerde intermediaire input en kennisoverdracht. In de eerste plaats worden bedrijven

aangetrokken als er sprake is van een goede arbeidsmarkt in de regio. Naast de technologische

kennis die de personen en bedrijven bezitten is het van belang dat ook kennis van de

werkzaamheden van de personen in de regio bekend zijn. Ten tweede geldt dat bedrijven die

zich vestigen in de nabijheid van een keten van gespecialiseerde intermediaire toeleveranciers

een voordeel hebben omdat ze gemakkelijker toegang hebben tot diezelfde gespecialiseerde

productiemiddelen, de kennis en de diensten van deze gespecialiseerde intermediaire

(19)

toeleveranciers. Als derde factor geldt dat bedrijven die in nabijheid van elkaar opereren gemakkelijker overgaan tot het uitwisselen van kennis dan bedrijven die op grote afstand van elkaar opereren. Het kennisniveau van het bedrijf wordt hierdoor vergroot.

Studies naar zogeheten ‘Marshallian industrial districts’ als Baden Wurttemburg (Duitsland), Jutland (Denemarken) en Silicon Valley (Amerika) hebben naast de verhoudingen die er tussen de bedrijven in een regio zijn waar te nemen ook aandacht voor de instituties in een

‘industrial district’. Deze studies geven aan dat het succes niet alleen te verklaren valt door de verhoudingen tussen de bedrijven in de regio, maar dat de verhoudingen met instituties als handelsorganisaties en overheidsinstellingen een belangrijke factor zijn voor het verklaren van het succes van een ‘industrial district’ (Muizer et al., 1998).

Onderzoeken naar bekende ‘industrial district’ in Amerika zijn Silicon Valley (Californië) en Route 128 (Massachusetts) (zie onder andere Herbig et al., 1993a; Kenney et al., 1999).

Gedurende de jaren 70 van de vorige eeuw kregen deze regio’s veel internationale aandacht omdat deze gezien werden als het wereldcentrum van innovaties en het commercieel in de markt zetten van producten op het gebied van elektronica, computers en datacommunicatie.

Volgens Saxenian (1994) is er een belangrijk verschil te maken tussen het industriële systeem dat beide regio’s ontwikkeld hebben. Silicon Valley werd gekenmerkt door een ‘regional network-based industrial system’ waarbij collectief leren en een flexibele houding van de bedrijven in verschillende aanverwante industrieën belangrijk waren. Door het sociale netwerk en de open arbeidsmarkt werd ‘entrepreneurship’ en experimenteren aangemoedigd.

Tussen de bedrijven was/is er veel concurrentie, maar er is ook plaats voor informele coöperatie en communicatie op het gebied van marktveranderingen en veranderingen in de technologie. Daarnaast geldt dat de grenzen tussen bedrijven onderling, tussen bedrijven en universiteiten en andere instituties poreus zijn, waardoor er onderling veel contact is.

De bedrijven in de regio Route 128 hebben in vergelijking met Silicon Valley een ander systeem ontwikkeld. Volgens Saxenian (1994, p.2): “The region is dominated by a small number of relatively vertically integrated corporations. Its industrial system is based on independent companies that keep largely to themselves”. Zekerheid en loyaliteit aan het eigen bedrijf bepaalde in de regio de onderlinge relaties tussen bedrijven, hun klanten, leveranciers, en hun concurrenten, welke op hun beurt zorgen voor een cultuur die is gebaseerd op stabiliteit en zelfstandigheid. De hiërarchie tussen bedrijven zorgen ervoor dat de kennis verticaal wordt verplaatst, zodat de grenzen tussen de bedrijven, en tussen de bedrijven en de instituties onmiskenbaar blijven.

De les die volgens Saxenian (1994) geleerd kan worden uit het verschil tussen beide regio’s is dat er in een regionaal netwerk meer dynamiek en flexibiliteit is dan in een industrieel systeem waarbij het leren is beperkt tot het individuele bedrijf.

§2.4 Model van Porter

In de theorie van Porter (1990) zijn de omstandigheden op de thuisbasis verantwoordelijk voor de verschillen in concurrentiekracht. Het competitieve concurrentievoordeel van een industrie ontstaat door een goede samenhang tussen de determinanten is zijn ‘diamond’.

Volgens Porter (1990, p.72): “Nations are the most likely to succeed in industries or industry

segments where the national diamond is the most favourable”.

(20)

In het model van Porter (zie figuur 2.1) wordt weergegeven dat elke determinant invloed heeft op de andere determinanten.

Figuur 2.1 De ‘diamond’ van Porter

De basis voor het analyseren van het nationale concurrentievoordeel is een industrie. Landen zijn daarbij veelal niet succesvol in een geïsoleerde industrie, maar in een cluster die bestaat uit verschillende toeleverende en/of gerelateerde industrieën. Deze industrieën zijn daarbij veelal aan elkaar gerelateerd door horizontale en/of verticale relaties.

Hieronder volgt een nadere toelichting op de verschillende determinanten van het model van Porter.

1. Factor conditions (productiefactoren)

Hierbij gaat het om de verschillende productiefactoren die in een land aanwezig zijn en noodzakelijk voor het produceren van een product of dienst. Hierbij gaat het niet om de traditionele productiefactoren land, arbeid en kapitaal, welke te algemeen zijn om een concurrentievoordeel te behalen in een industrie. De productiefactoren kunnen in vijf categorieën worden ingedeeld: ‘human resources’, fysieke middelen, kennis, kapitaal en de infrastructuur.

Porter (1990) onderscheidt twee typen productiefactoren, namelijk de ‘basic factors’ en de

‘advanced factors’. De ‘basic factors’ zijn de natuurlijke middelen, klimaat, locatie, ongeschoold en semi-geschoolde arbeidskrachten en kapitaal. De ‘advanced factors’ zijn digitale communicatiestructuur, hoog geschoold personeel en kennisinstellingen in verschillende disciplines.

Een tweede verschil tussen de productiefactoren kan ontstaan door hun specifieke karakter.

De generieke productiefactoren zijn bijvoorbeeld de snelwegen, het aanbod van kapitaal of een groep van gemotiveerde arbeidskrachten. Bij de specifieke productiefactoren gaat het om het specifiek opgeleid personeel, infrastructuur met ‘specific properties’, kennis op het gebied van een specifiek deelgebied, en andere factoren die relevant zijn voor een kleine groep van industrieën of zelfs specifiek voor één enkele industrie.

Volgens Porter (1990) zorgen voornamelijk de geavanceerde productiefactoren voor verscheidenheid tussen regio’s en landen. Deze geavanceerde productiefactoren zijn in grote mate beïnvloedbaar door gericht beleid. Versterking van de sectorale concurrentiekracht vergt een maximalisering van de basisproductiefactoren en ondersteuning en uitbouw van de geavanceerde productiefactoren, want alleen de geavanceerde productiefactoren dragen bij aan het behalen van een concurrentievoordeel door één of meerdere industrieën in een land.

Als deze geavanceerde productiefactoren daarnaast specifiek zijn voor een land heeft het land

1. Firm strategy, structure and

rivarly

2. Factor conditions

3. Related and supporting

industries

4. Demand conditions 5. Chance

6. Govern- ment

(21)

een sterke basis om zich te onderscheiden van andere regio’s waarin dezelfde activiteiten worden verricht.

2. Demand conditions (vraag naar het product)

De tweede determinant van internationaal concurrentievoordeel in een industrie is de binnenlandse vraag naar een product of dienst. Drie attributen van de thuismarkt van het product en/of dienst zijn daarbij belangrijk:

Omvang en de groei van de vraag vanuit het thuisland: de binnenlandse vraag naar een product of dienst heeft invloed op het vermogen van een bedrijf om te voldoen aan de vraag van de consument. Doordat een bedrijf de wensen van de klant kent kan men hier beter op inspringen door het introduceren van vernieuwde producten die aansluiten bij de wensen van de klanten. Een bedrijf kan hierdoor ten opzichte van haar buitenlandse concurrenten een voordeel opbouwen.

Kwaliteit van de vraag naar het product: de vraag naar het product of dienst blijft voor lange tijd bestaan, zodat investeringen terugverdiend kunnen worden en investeringen in het verbeteren van de producten wordt bevorderd.

Aanwezigheid van mechanismen die de binnenlandse vraag vertalen naar vraag vanuit het buitenland: hierbij gaat het om mechanismen als multinationale afnemers of het beïnvloeden van de buitenlandse behoeften door het geven van trainingen of opleidingen aan buitenlanders. Deze kunnen beïnvloed worden in het gebruik van het product of dienst omdat ze er op de binnenlandse markt ervaring mee hebben opgedaan. Hierdoor nemen de exportmogelijkheden van de bedrijven uit een industrie toe.

3. Related and supporting industries (netwerken)

De concurrentiekracht van een industrie wordt mede bepaald door de nabijheid van toeleverende en/of gerelateerde industrieën die internationaal competitief zijn. Door de geografische nabijheid kunnen innovatieve producten of diensten van het ene bedrijf sneller toegepast worden in het andere bedrijf. De communicatielijnen zijn veelal korter, waardoor samenwerking wordt bevorderd. Hieronder zal een nadere toelichting worden gegeven welke invloed de toeleverende en de gerelateerde industrieën hebben op de concurrentiekracht van een industrie.

Toeleverende industrie

De aanwezigheid van een toeleverende industrie in een land die internationaal competitief is draagt op verschillende manieren bij aan het concurrentievoordeel van een industrie in een land. Door de aanwezigheid van de toeleverende industrie heeft men snel toegang tot innovatieve input die kostenvoordelen met zich mee kunnen brengen. Daarnaast speelt mee dat met binnenlandse toeleveranciers een betere coördinatie mogelijk is als het gaat om het introduceren van vernieuwde producten en/of diensten die worden ontwikkeld door de binnenlandse toeleverancier. Er is betere communicatie mogelijk en de relaties met binnenlandse bedrijven is veelal sterker dan met buitenlandse toeleveranciers. Porter (1990) geeft aan dat met buitenlandse toeleveranciers een dergelijke relatie minder goed opgebouwd kan worden, ook al heeft het buitenlandse bedrijven een nevenvestiging in de nabijheid van de industrie.

Maar het belangrijkste voordeel van een sterke toeleverende industrie uit hetzelfde land is dat

het proces van innovatie en opwaarderen positief wordt beïnvloed. Door in nabijheid van

elkaar te opereren is er onderling veel communicatie waarbij informatie en kennis sneller

verplaatst kan worden tussen de bedrijven. Dit verplaatsen van kennis en informatie heeft

invloed op het innovatieve vermogen van de industrie omdat gezamenlijk nieuwe producten

en/of processen ontwikkeld kunnen worden. Communicatie met bedrijven uit hetzelfde land

(22)

verloopt daarbij beter dan met bedrijven uit het buitenland. Daarnaast hebben buitenlandse bedrijven veelal de onderzoeksafdeling in hun thuisland gevestigd zodat communicatie over nieuwe producten of een testsite voor nieuwe producten niet in nabijheid van de binnenlandse industrie plaatsvindt. Nieuwe producten en/of processen worden dan ook vaak eerst in het thuisland van het toeleverende bedrijf geïntroduceerd.

Gerelateerde industrie

De aanwezigheid van gerelateerde industrieën in de nabijheid leidt volgens Porter (1990) vaak tot het ontstaan van nieuwe competitieve industrieën in een land. Met gerelateerde industrieën (bedrijven) wordt bedoeld dat het gaat om bedrijven in een andere sector waarmee activiteiten in de waardeketen gecoördineerd of gedeeld kunnen worden of om bedrijven die verschillende producten en/of diensten leveren die complementair zijn. Het delen van vaardigheden kan daarbij gericht zijn op technologische ontwikkeling, productie, distributie, marketing of service. Als voorbeeld kan genoemd worden producenten van hardware en software voor computers die veelal via hetzelfde kanaal worden gedistribueerd of kopieermachines en facsimile(druk) waarbij veelal gebruik gemaakt worden van dezelfde technologie.

De aanwezigheid van een sterke industrie die gerelateerd is aan de bedrijfsactiviteiten van de industrie van analyse biedt mogelijkheden voor informatieoverdracht en uitwisseling van technologische kennis. Nabijheid en dezelfde culturele achtergrond zijn van invloed op het uitwisselen van informatie en kennis en verloopt gemakkelijker met bedrijven met dezelfde achtergronden dan met bedrijven uit andere landen (en mogelijk verschillende achtergronden).

Daarnaast zal de aanwezigheid van een gerelateerde industrie die internationaal competitief is eerder kunnen leiden tot het ontdekken van nieuwe mogelijkheden, en het heeft effect op het ontstaan van nieuwe bedrijfsactiviteiten door nieuw opgezette bedrijven.

4. Firm strategy, structure and rivalry (economische orde)

Verschil in de nationale economische structuur, organisatiestructuur, de instituties en de geschiedenis draagt bij aan het competitief concurrentievoordeel van een land. Deze aspecten dragen bij aan hoe een bedrijf in een land wordt opgezet, georganiseerd en hoe intensief de binnenlandse concurrentie is.

Volgens Porter (1990) zijn verschillende aspecten in het land, te veel om te kunnen generaliseren, van invloed op hoe een bedrijf wordt opgezet en gemanaged in een land. Een aantal belangrijke aspecten zijn bijvoorbeeld de houding ten opzichte van autoriteit, normen en persoonlijke interactie, de houding van werknemers naar het management en visa versa, sociale normen en waarden, en professioneel gedrag. Deze verschillende aspecten komen voort uit het onderwijssysteem van een land, de sociale en religieuze geschiedenis, familiebanden en andere nauwelijks te beïnvloeden factoren, maar welke wel uniek zijn voor een land.

Voor Italië geldt bijvoorbeeld dat familiebanden een belangrijk onderdeel is van de cultuur in het land. In Italië werken kleine familiebedrijven daardoor met elkaar samen in het productieproces. Andere aspecten in een land kunnen van invloed zijn op de oriëntatie van een land naar globale markten zoals het feit dat Zweden en Zwitserland zich in tijden van oorlogen altijd neutraal hebben opgesteld. Dit heeft een positieve invloed op het verkrijgen van internationale contacten, vooral in industrieën waar de invloed van de overheden groter is.

Naast deze vier determinanten die bepalen of binnen een land een industrie of enkele

gerelateerde industrieën kunnen uitgroeien tot een internationaal competitieve industrie zijn er

nog twee factoren die volgens Porter (1990) van invloed zijn op de concurrentiekracht van

een land.

(23)

5. Chance events (toeval)

Hieronder wordt verstaan nauwelijks te beïnvloeden factoren zoals oorlogen, een grote technologische innovatie, verandering in de wisselkoersen of de olieprijzen en gasprijzen.

6. Government (overheid)

De overheid speelt een rol in het beïnvloeden van de vier determinanten door overheidsregelingen, wetten en dergelijke. Daarnaast heeft de overheid ook veel invloed op het niveau van het onderwijs en de ontwikkeling van het ondernemerschap.

Een belangrijke conclusie van Porter (1990, p.148-149) is: “The systematic nature of the diamond promotes the clustering of a nation’s competitive industries. Nation’s successful industries are usually linked through vertical (buyer/supplier) or horizontal (common customers, technology, channels, etc.) relationships”.

Porter´s benadering gaat vooral uit van de horizontale en verticale dimensie. Op basis van zijn onderzoek naar sterke clusters over de gehele wereld zijn de bedrijven actief in dezelfde waardeketen(s) en hebben daarbij een horizontale en/of verticale relatie. Daarnaast kan in een industrie volgens Porter (1990) ook de diagonale dimensie een rol spelen doordat bedrijven uit gerelateerde sectoren kunnen samenwerken. Het creëren van een duurzaam concurrentievoordeel is daarbij het doel. Productinnovaties zijn voor het bereiken van dit doel een belangrijke factor.

Daarnaast geldt dat de instituties ook een belangrijke rol kunnen spelen binnen een cluster. De overheid dient de rol van katalysator te spelen. Kennisinstelling kunnen in hoge mate bijdragen aan het innovatieve vermogen van de bedrijven binnen een cluster. Daarnaast zou er veelal sprake kunnen zijn van een regionale dimensie, doordat een industrie en/of verschillende gerelateerde industrieën zich in een regio of gemeente hebben geconcentreerd.

Daarnaast blijkt uit het onderzoek van Porter (1990, p.154): “Competitors in many internationally successful industries, and often entire clusters of industries, are located in a single town or region within a nation”.

§2.5 Motieven voor samenwerking in het cluster

Welke motieven hebben bedrijven om te gaan samenwerken met andere bedrijven in het cluster? Zoals in voorgaande paragrafen naar voren is gekomen zijn daarvoor verschillende redenen aan te geven. Vooral kennisoverdracht worden bevorderd, en kennis is belangrijk bij het innovatieproces.

De motieven voor samenwerking zijn door Kerste et al. (2001) ingedeeld in drie soorten motieven. Deze soorten zijn strategisch, technologische of economisch, waarbij elke soort verschillende voordelen herbergen.

Strategische motieven

Het verkrijgen van een betere marktpositie is een belangrijk motief om samen te werken met andere bedrijven en/of instituties. Door samen te werken met andere partijen verkrijgen bedrijven toegang tot de kennis, kunde en productiecapaciteit van deze andere partijen. Een andere mogelijkheid is het verkrijgen van toegang tot nieuwe markten. Hierbij kan het gaan om nieuwe afzetmarkten voor haar producten of diensten, maar ook het verkrijgen van toegang tot nieuwe inputmarkten van grondstoffen en halffabrikaten kunnen als strategisch motief gezien worden.

In de tweede plaats kunnen bedrijven samenwerken vanuit strategisch oogpunt om een

sterkere marktpositie te verkrijgen. Door samen te werken zijn de bedrijven krachtiger dan

wanneer men in isolatie opereert. Dit kan van invloed zijn op het verkrijgen van extern

(24)

kapitaal of subsidies van (regionale) overheden. Daarnaast kan zogenaamde ‘image transfer’

een belangrijk motief zijn om samen te werken met andere partijen. Doordat het bedrijf zich verbindt aan een groot bedrijf of concept kan het profiteren van de reputatie en de relaties van het grote bedrijf of concept.

Uit het empirisch onderzoek dat is uitgevoerd door Kerste et al. (2001) onder regionale technologieclusters in Nederland blijkt dat bedrijven veelal vanuit strategisch oogpunt samenwerken om daarmee haar marktpositie te vergroten of te behouden (74% van de gevallen). Daarnaast komt het in ruim 60% van de onderzochte gevallen voor dat de bedrijven die samenwerken dit doen vanuit strategische overwegingen, waarbij samenwerking een vast onderdeel is van de bedrijfsstrategie en het daarmee geen ad-hoc beslissing is. In de derde plaats blijkt dat bedrijven in 74% van de gevallen zelf het initiatief nemen tot het aangaan van een samenwerkingsverband.

Technologische motieven

De technologische motieven om samen te werken heeft in de eerste plaats betrekking op het verbeteren van het innovatievermogen. Samenwerking met andere bedrijven heeft als doel gebruik te maken van complementaire (technische) kennis, vaardigheden en ervaringen van de andere partijen ten behoeve van innovaties. Op deze wijze zijn bedrijven in staat om hun innovatievermogen te vergroten, waardoor deze sneller nieuwe producten, diensten en/of processen ontwikkelen. Bedrijven zijn binnen een samenwerkingsverband daarnaast beter in staat kennis uit de externe omgeving te betrekken.

In de tweede plaats is een belangrijk technologisch motief om samen te werken het versnellen en verbetering van het innovatieproces. Tevens worden de risico´s van innovatie verminderd, doordat er door de samenwerking meer kritische massa beschikbaar is. Hierdoor kunnen nieuwe producten sneller de weg naar de markt vinden en wordt de concurrentiekracht versterkt.

Uit het onderzoek van Kerste et al. (2001) komt naar voren dat innovatie een belangrijk motief is om samen te werken. Productvernieuwing is het belangrijkste technologische motief om samen te werken, gevolgd door product- en/of procesverbetering. Een derde motief dat in de onderzoeksgroep naar voren komt als motief voor technologische samenwerking is het creëren van nieuwe markten.

Economische motieven

De economische motieven van bedrijven om samen te werken hebben volgens Kerste et al.

(2001) vooral betrekking op het tegengaan van de nadelen van de beperkte schaalgrootte van de afzonderlijke bedrijven. Door samenwerking kunnen schaal en/of scopevoordelen ontstaan.

Gezamenlijke R&D-inspanningen of het samen uitvoeren van andere bedrijfsactiviteiten kunnen efficiëntievoordelen en/of synergie-effecten realiseren.

Door het verhogen van de kwaliteit van producten en diensten kan voor de klant de toegevoegde waarde worden vergroot. Indirect zal deze verbetering van de toegevoegde waarde invloed kunnen hebben op de gerealiseerde omzet van de bedrijven.

Uit het onderzoek komt naar voren dat samenwerking geen negatieve invloed heeft op de bedrijfsresultaten. Zo geven de bedrijven in het onderzoek aan dat de winst door de samenwerking is toegenomen, of de verwachting is dat de winst in de toekomst zal toenemen.

Verder geeft ruim 40% van de bedrijven aan dat de exportmogelijkheden zijn toegenomen.

Ook is het werkgelegenheidspercentage in circa 30% van de gevallen toegenomen bij de

bedrijven die samenwerken met andere bedrijven en/of kennisinstellingen. Kerste et al. (2001)

geven naar mijn mening terecht aan dat het niet duidelijk is of deze resultaten alleen verklaard

kunnen worden doordat het bedrijf samenwerkt met andere partijen in het cluster.

(25)

Omzetstijging is afhankelijk van vele factoren, zoals marktvraag en –aanbod, en kan niet altijd alleen door het samenwerkingsverband beïnvloed worden.

§2.6 Samenvatting en conclusie

In dit hoofdstuk zijn de aspecten van clustervorming besproken. In eerste instantie is ingegaan op de definitie van een cluster. Een cluster kan ruim omschreven worden door alle bedrijven te rekenen die in een ruimtelijke concentratie met elkaar te maken hebben, waarbij het niet noodzakelijk is dat deze bedrijven met elkaar samenwerken. Toch geven de motieven van clustervorming aan dat bedrijven door samen te werken in netwerken kunnen profiteren van de aanwezigheid van elkaar. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de strategische, technologische en economische motieven van samenwerking binnen het cluster.

Een cluster bestaat daarbij uit een waardeketen waarbinnen de bedrijven in het cluster actief zijn. Uit de definitie komt niet naar voren of het moet gaan om één enkele waardeketen of dat verschillende waardeketens in een cluster aanwezig kunnen zijn. Verschillende waardeketens kunnen namelijk met elkaar verbonden zijn (vervlechtingen tussen de waardeketens) omdat bedrijven actief zijn in verschillende waardeketens.

De bedrijven in één of meerdere waardeketens verhouding zich op een bepaalde manier tot elkaar in de waardeketen. In de literatuur wordt gesproken over de verschillende dimensies van een cluster, te weten de horizontale, verticale en diagonale dimensie van het cluster.

In het hoofdstuk zijn naast de dimensies en voordelen van samenwerking in een cluster andere aspecten weergegeven die in de literatuur zijn terug te vinden. Zo wordt het ontstaan van een cluster van bedrijven (en kennisinstellingen) door de literatuur verklaard door de goede fysieke omstandigheden van het geografische gebied. Zo zal een goede bereikbaarheid van het gebied van invloed zijn op het ontstaan van een cluster, maar ook factoren die niet te beïnvloeden zijn (onder andere toeval) kunnen en rol hebben gespeeld bij een ontstaan van een sterke industrie in de regio. In de literatuur is te lezen dat deze omstandigheden veelal verklaren waarom er in een geografisch gebied relatief veel bedrijvigheid in één of enkele industrieën is ontstaan. Deze factoren zijn daarbij voor een gedeelte niet te beïnvloeden doordat toeval hierbij een rol heeft gespeeld. Anderzijds kunnen deze industrieën beïnvloed worden door het bedrijfsleven zelf, evenals door de overheid en andere instellingen.

In het vervolg van het verslag zullen verschillende aspecten van clustervorming zoals in het hoofdstuk besproken zijn terugkomen. Uit de beschrijving van Energy Valley zal blijken dat het model van Porter is gebruikt om een analyse te maken van de energiecluster van Noord Nederland en welke mogelijkheden er gesignaleerd zijn voor de verdere ontwikkeling van het energiecluster van Noord Nederland.

Het model van Porter is daarnaast gebruikt bij de analyse van de omvang van de noordelijke energiecluster. Afhankelijk van de geraadpleegde bron zal blijken dat op verschillende manieren de omvang van de bedrijvigheid in het energiecluster is vastgesteld, waarbij in meer of mindere mate is aangesloten bij het model van Porter. Daarnaast kunnen op basis van de bronnen verschillende clusterdimensies gesignaleerd worden. In de hoofdstukken 4 en 5 zal hiervan een uitwerking te vinden zijn.

In hoofdstuk 6 zal aandacht zijn voor de verschillende clusterdimensies die op basis van de

casestudies onder het midden- en kleinbedrijf naar voren komen. Er zal gekeken worden naar

de clusterdimensies die voor de bedrijven uit de cases van belang zijn in de noordelijke

energiecluster. In het hoofdstuk zal naast de clusterdimensies aandacht zijn voor de motieven

en voordelen die op basis van de casestudies gesignaleerd kunnen worden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Stakeholders van luchtvaartmaatschappijen kunnen door middel van mijn onderzoek een beeld vormen van de aspecten van de Audit Committee die van invloed zijn op

Voorts komt de leerfunctie van accountability alleen tot uiting als wordt uitgegaan van de brede (positieve) opvatting van accountability waarbij actor en forum zich er van bewust

For example, A6 represents category A (Human Area) and the number 6 represents barrier 6 of that category (Groupsize – adoption rate). The reason for this approach is to give

Each barrier is present in the working practice and is seen by physicians as an important aspect regarding the implementation of EMR.. It is obvious that

In deze paragraaf wordt aan de hand van verschillende wetenschappelijke artikelen gekeken of de factoren die van invloed zijn op de implementatie van een MACS ook van toepassing

Deelvraag 3: passen ziekenhuizen interne verrekensystemen toe bij interne transacties tussen operatiekamers en poortspecialismen en door welke randvoorwaarden, doelstellingen

> Positionering: Omdat er steeds meer naar de markt gecommuniceerd moet worden is een heldere positionering noodzakelijk: ‘Met Pro Education creëer je groeimogelijkheden door

Het antwoord op deze vraag is dat de huidige wijze voor sturing en beheersing onvoldoende aansluit bij de veranderde strategie. Zowel de aansturing van de organisatie-eenheden als