• No results found

WAT JE ZEGT BEN JE ZELF!

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "WAT JE ZEGT BEN JE ZELF!"

Copied!
212
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

“WAT JE ZEGT BEN JE ZELF”!

(2)
(3)

Frank R. Hissink

“WAT JE ZEGT BEN JE ZELF”!

De wereld van de hulpverlening binnen de psychiatrie

(4)

Colofon

Copyright © 2001: Frank R. Hissink in samenwerking met bergboek.nl www.bergboek.nl

Vormgeving/opmaak: bergboek.nl

Bindwerk: De Ruiter BOD, Zwolle

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, geluidsband, elektronisch of welke wijze dan ook zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.

(5)

INHOUDSOPGAVE

VOORWOORD . . . 7 INLEIDING . . . 9

DEEL I: DE OPLEIDING

Hoofdstuk 1: de keuze van het vak . . . 17 Verhalen

Hoofdstuk 2: de vooropleiding . . . 25 Gevallen

Verhalen

Hoofdstuk 3: het eerste leerjaar . . . 52 Gevallen I

Gevallen II Verhalen

Hoofdstuk 4: het tweede leerjaar . . . 86 Gevallen I

Gevallen II Gevallen III Verhalen

Hoofdstuk 5: het derde leerjaar . . . 116 Gevallen

Verhalen

DEEL II: EEN TERUGBLIK

Hoofdstuk 6: terug van weggeweest . . . 150 Geval

Verhaal

Hoofdstuk 7: mijn verhaal, de echtgenote Lisa . . . 162 Hoofdstuk 8: mijn verhaal, de patiënt Tom . . . 178 Verhalen

NAWOORD . . . 195 VERKLARENDE WOORDENLIJST . . . 203 LITERATUUR . . . 210

(6)
(7)

VOORWOORD

Ik zat eens op een verjaardagsfeestje van mezelf te praten met een jurist, die geïnteresseerd was in mijn ervarin- gen in de psychiatrie. Ik vertelde voor de vuist weg een paar ervaringen die indruk op mij gemaakt hadden. Blijk- baar maakte deze verhalen ook veel indruk op de persoon, en mede omdat hij op dat moment bezig was met een boek op juridisch gebied, advi- seerde hij mij deze ervaringen op papier te zetten in boekvorm, omdat wel meer mensen deze boeiende ervaringen zouden willen delen. Het boek zou dan ook een prima kijkje kunnen geven op de gang van zaken binnen de psychia- trie en zodoende een voorlichtingstaak hebben.

Met het idee heb ik lang rondgelopen en op een moment dat ik het wat vaste vorm in mijn hoofd gegeven had en de nodige tijd tot mijn beschikking kreeg, begon ik op mijn PC voor de vuist weg te typen. Met hulp van enkele vrienden en kennissen, en natuurlijk niet te ver- geten mijn tegenwoordige vrouw, die mij hierbij gesteund hebben is dit boek ontstaan, dat zeker geen academisch boekwerk voor moet stellen: daar zijn er immers al genoeg van. Geen hoog- dravende taal en een verklarende woor- denlijst voor eventueel gebruikte vak- termen, zouden het boek toegankelijk moeten maken voor vrijwel iedereen die geïnteresseerd, nieuwsgierig, beroeps-

matig of vanwege een familielid of bekende, die met de psychiatrie in aan- raking komt.

Ik ben in mijn loopbaan binnen de psy- chiatrie, dat in z’n geheel ongeveer 15 jaar in beslag genomen heeft, veel psy- chisch menselijk leed tegengekomen, waarmee in de praktijk weinig aan te doen was, omdat men er gewoon geen raad mee wist. Immers de oor- zaak was vaak niet eens bekend. Ik heb me altijd erg aangetrokken gevoeld tot de mensen die psychisch leed moesten ondergaan. Dit boek is nu een mogelijk- heid voor mij om een extra steentje bij te dragen tot het in ieder geval bekend maken van de cultuur, het leed bij de patiënten en de werkwijze binnen de instellingen.

Dit boek zou ik op willen dragen aan alle mensen die met psychische pro- blemen worstelen in deze zo gecom- pliceerde wereld, die naar mijn opvat- ting steeds sneller gaat en ingewikkel- der wordt, zeker voor mensen die al moeilijk mee kunnen, om wat voor psy- chische of sociale oorzaak dan ook.

Een dankwoord aan de twee bijdragen in de vorm van hoofdstuk 7 en 8: het verhaal van een echtgenote van een psychiatrische patiënt met de gefin- geerde naam “Lisa” en de patiënt met een rijk psychiatrisch verleden met de naam “Tom”. Deze bijdragen hebben in het boek een tipje van de sluier van de

“andere” kant, de kant van de hulpvra- ger op doen lichten. Deze bijdragen zijn

(8)

onmisbaar voor het welslagen van het boek.

Ook de vele mensen, die mij op wat voor manier geholpen hebben met het tot stand brengen van het boek, vele malen dank!

(9)

INLEIDING

“Wat je zegt ben je zelf”! , Hoor je kin- deren zeggen als ze op een beledigende manier door een ander kind toegespro- ken zijn en zich willen verdedigen. Ze hebben dan nog gelijk ook!

Hiermee willen ze zeggen dat het bele- digende kind “iets” over zichzelf zegt in plaats van over het beledigde kind en dat het wat hun betreft nergens op slaat:

het is een goede manier om deze kritiek te relativeren, ofwel het niet erger te maken dan dat het in wezen is. Je gaat er dan van uit dat ieder in zijn eigen

“wereld” en beleving leeft, die vaak los staat van de beleving van een ander en die mede gevormd wordt door je eigen ervaring en kennis. Kortom: het zegt meer over jezelf dan over de ander!

Ditzelfde speelt mee bij onze beoorde- ling van psychiatrische patiënten, we stoppen een stuk van onszelf in onze opvattingen naar hun toe. Uit angst om zelf zo te worden “veroordelen”

we deze mensen vaak, terwijl het om mensen gaat die precies zo zijn als jij en ik, die de problemen van het leven op dat moment om de één of andere rede niet meer aan kunnen.

Deze veroordeling zegt immers (weer) meer over degene die veroordeelt, dan over degene die veroordeeld wordt! Wij bekijken de ander immers vanuit onze

“eigen” bril en belevingswereld.

Zoals in het voorwoord al aangehaald is de bedoeling van dit boek om een

beeld te geven van wat er zoal gebeurd binnen een psychiatrisch ziekenhuis of aanverwante instelling, gezien vanuit de ervaringen van mijzelf als werker, (leerling) psychiatrisch verpleegkun- dige, waarbij ik als het ware de lezer laat meebeleven wat ik beleefd heb in deze wondere wereld, die vaak zo ver buiten de maatschappij en de belevingswereld van veel mensen staat. Ik heb “de psy- chiatrie”*, zoals insiders deze wereld gemakshalve noemen, altijd een boei- ende en dynamische wereld gevonden, waarin zich veel afspeelt op het gebied van hoe we als mensen met elkaar omgaan, verdriet, agressie, humor, gedragsstoornissen, crimineel gedrag, saamhorigheid en nog veel meer.

Zelf ben ik altijd van het standpunt uitgegaan dat als je in de hulpverle- ning werkt, waarvan de psychiatrie een onderdeel vormt, “het mes aan twee kanten snijdt”: je bent bezig met nuttig werk waarbij je mensen met psychische problemen kunt helpen, en, de keer- zijde van de medaille hiervan, brengt met zich mee dat je als hulpverlener aan je persoonlijkheid moet werken om het werk naar behoren te doen, waar- door je weer veel over jezelf leert.

Het gezegde: “de mens is een wolf voor zijn medemens”, blijkt maar al te vaak waar te zijn, met als gevolg dat vooral de mensen die zich niet weer- baar op kunnen of willen stellen, psy- chisch in de knel komen en dientenge- volge vaak de maatschappij uit gesto- ten worden, en, al of niet gedwongen, opgenomen worden in een psychia-

(10)

trisch ziekenhuis.

Het vele onbegrip dat ik tijdens en na mijn loopbaan tegen ben gekomen over wat er zich zoal binnen de psychiatrie afspeelt, en met wat voor mensen je te maken krijgt, hoop ik door dit boek te verminderen. Door de kennis van de lezer te vergroten of aan te vullen en daardoor de kijk op het geheel te wijzi- gen. Kennis kan immers veel vooroor- delen en onbegrip weghalen en je hou- ding (kijk) tegenover een feit of gebeur- tenis veranderen.

Om dit te verduidelijken wil ik de vol- gende twee voorbeelden aanhalen:

-Je staat in een overvolle lift en de situatie benauwd je, tot overmaat van ramp stoot iemand je flink in de rug, waardoor je degene die het deed, in gedachten allerlei verwensingen naar het hoofd slinger en je voorneemt om hem dit eens duidelijk te maken. Hierna draai je je om en zie dat het de stok van een blinde was, die je stootte en je houding tegenover de arme “blinde”

verandert doordat je nu meer kennis hebt over hetgeen zich in werkelijkheid afspeelt.

-Een professor wil door middel van een praktijk voorbeeld aangeven dat alco- hol slecht voor je is en heeft twee fla- cons voor zich staan: één met water en één met alcohol. Eerst laat hij een worm in het water “zwemmen”, daarna dompelt hij deze in de alcohol, waarna deze helemaal oplost. Vervolgens vraagt hij aan de studenten wat deze proef bewijst, waarna een student antwoordt:

“als je alcohol drinkt, krijg je geen

wormen”!

Deze twee voorbeelden kreeg ik in het begin van mijn opleiding te horen van de psychiater die ons les gaf. Ze hebben zoveel indruk op mij gemaakt, dat ik mede hierdoor anders tegen gebeurte- nissen aan gaan kijken en mijn kijk op de wereld verandert heeft.

Het boek gaat voornamelijk over de

“intramurale”* psychiatrie, deel één speelt zich in het geheel af binnen de muren van een psychiatrisch zieken- huis. Dit betekent niets anders dan dat je veilig “opgeborgen” bent binnen een instelling met de benaming psychia- trisch ziekenhuis, psychiatrisch cen- trum of Psychiatrische Afdeling Alge- meen Ziekenhuis, met vaak nog een polikliniek aan verbonden waar je zoge- naamd “ambulant”* behandeld kan worden. Een opname kan dan met of zonder je toestemming, vaak om te zorgen dat de rest van de maatschappij geen last van je heeft en dat je een behandeling ondergaat die er voor zorgt dat je (weer) binnen de maatschappij kunt fungeren. Een maatschappij die er vaak in ieder geval mede voor gezorgd heeft dat je in de problemen gekomen bent. Hiernaast verandert deze maat- schappij (nauwelijks) wat zijn houding naar psychiatrische patiënten toe betreft:

het verwijderen en opbergen van deze mensen zogenaamd voor hun eigen bestwil gaat immers gewoon door!

De maatschappij is niets meer of minder dan een stel regels, normen en waarden die we met z’n allen, bewust of onbe-

(11)

wust in het leven hebben geroepen. Wij met z’n allen zijn de maatschappij en we vormen vaak onbewust instellin- gen zoals psychiatrische ziekenhuizen, zonder daar zelf weet van te hebben, omdat de regels en opvattingen die in de maatschappij gelden hun uit- werking hebben binnen de muren van het ziekenhuis! Wel of niet gedwongen opgenomen, bezoektijden en regels, de mensen die er werken, contacten met de buitenwereld, politieke opvattingen over de psychiatrie: ze worden allemaal door ons mensen in de maatschappij gemaakt en uitgevoerd. Hier hebben we dus ook invloed op en kunnen we er veranderingen in aanbrengen als we dat willen!

Vaak echter zijn we bang voor verande- ringen, omdat de gevolgen onbekend zijn en blijft alles bij het “oude”, terwijl deze veranderingen wel noodzakelijk zijn om de mensen binnen de psychia- trie een menswaardige behandeling te garanderen!

Tijdens mijn loopbaan binnen de psychi- atrie ben ik een wereld tegengekomen met hele andere opvattingen, ideeën die er anders uitzag dan ik verwacht had, met in mijn achterhoofd de maatschap- pelijke opvattingen en ideeën. Het is een “subcultuur”*, waarvan ik vind dat de gewone burger, die hier normaal gesproken geen contact mee heeft en dus ook niet kan weten wat zich hier allemaal afspeelt, vaak een vreemde, irreële voorstelling van heeft. Ik ben van mening dat deze wereld wat meer in de openbaarheid gebracht zou moeten

worden, om veel opvattingen/ideeën van mensen over de psychiatrie in een ander daglicht te zetten. Wat ik typisch maar begrijpelijk vindt, is dat veel mensen vaak een oordeel vellen over hetgeen zich daar allemaal afspeelt, en dan meestal in de negatieve zin ook, zonder dat ze ooit een stap in zo’n instel- ling gezet hebben. Het is dan meestal van horen zeggen van een ander en niet gebaseerd op wat je zelf gezien en ervaren hebt. Dit kun je niemand kwa- lijk nemen: als je niet weet wat er zich afspeelt, dan ga je gemakshalve uit van wat je er over te horen krijgt of de ver- halen die de ronde doen!

Natuurlijk gebeuren er ongebruikelijke dingen binnen de psychiatrie, maar ze zijn vaak normaler en begrijpelijker dan we denken. Vaak is de psychiatrie immers een afspiegeling van de maat- schappij en wijken de normen en waar- den niet veel af van wat we allemaal met elkaar vinden of denken. Een dis- cussie, die zich terecht vaak afspeelt binnen de psychiatrie, vraagt zich dan af wat nou precies “normaal” is. Wat vinden wij als mensen nou echt nor- maal, hoe zit het met onze normen en waarden?

Normen en waarden veranderen snel, hetgeen vaak degradeert tot “norm- loos” of “waardeloos” en dit heeft weer z’n weerslag op de normen en waarden, ook die binnen de psychiatrie heersen.

Een voorbeeld hiervan is de seksuele revolutie: honderd jaar geleden moest alles wat met seks te maken had, in het diepste geheim gebeuren en er werd

(12)

(nauwelijks) over gesproken: nu mag werkelijk alles en is het dagelijks het onderwerp van gesprek. Het is alleen de vraag of het wel zo goed is dat deze normen en waarden veranderd zijn, alle verandering of vernieuwingen hoeven nog geen verbetering te zijn!

Toen ik bezig was mijn rijbewijs te halen zei de instructeur eens tegen mij, toen hij mij bij het psychiatrisch ziekenhuis afzette: “het is vanavond volle maan, ze zullen vannacht wel weer huilen als de wolven”! Hij bleek nog echt te menen dat psychiatrische patiënten allemaal door de maan beïn- vloed werden en bij volle maan gingen

“huilen”. Toen ik tegen hem zei dat dit niet het geval was, geloofde hij mij niet. Deze opvatting had de instruc- teur weer van een ander gehoord en ging er gemakshalve maar van uit dat dit ook juist was.

Ik heb zoiets nooit mee mogen maken, terwijl ik toch dicht bij het vuur zat.

Om deze vooronderstellingen en irreële gedachtes en opvattingen te voorko- men en om mensen de gelegenheid te geven om eens door middel van mijn boek, als het ware de inrichting van bin- nen uit te beleven en te ervaren, besloot ik om dit boek te schrijven.

Het is niet de bedoeling dat ik waar- heidsgetrouw beschrijf wat er allemaal

“precies” en in volgorde gebeurde: dat is vaak niet meer te achterhalen, zo mogelijk doe ik dit wel. Ik zal ook mijn gevoel en mening over de gebeurtenis-

sen weergeven en dan kan de lezer dit wel of niet overnemen, of met me eens zijn. In grote lijnen berust het geheel op waarheid, zeker zoals ik hem ervaren heb. Mijn beschrijvingen van de geval- len en verhalen, zoals ik ze noem, is niet bedoeld om beledigend of zonder respect te schrijven over patiënten/

cliënten. Ik kan me voorstellen dat de lezer kan denken: nou als je zo over

“gevallen” spreekt dan heb je er ook geen gevoelsmatige band mee, niets is minder waar!

Ik heb me altijd betrokken gevoeld tot de mensen achter de “gevallen en ver- halen” die ik tegenkwam, met al hun problemen en ellende, soms ook leuke kanten. Vele hiervan heb ik beschreven in de hoofdstukken. Ik heb me dit vaak meer aangetrokken dan goed voor me was, net als zovelen die direct of indi- rect met de psychiatrie in aanraking kwamen, ofschoon ik tijdens mijn loop- baan noodgedwongen geleerd heb hier wat meer afstand van te nemen als een bescherming van mezelf. Er helemaal afstand van nemen lukt je toch nooit, misschien is dit wel goed, anders zou je net zo goed “robots” zonder gevoel kunnen laten werken binnen de psychi- atrie.

De opzet van de gevalsbeschrijvingen is om de lezer een beeld te geven om wat voor mensen het gaat en met wat voor problematiek ze opgenomen werden of vaak nog steeds worden; eventueel hoe het met ze in de toekomst is ver- gaan. Het verloop van de ziekte en/of opname probeer ik ook aan te geven bij de beschrijvingen. Om aan te geven

(13)

wat voor verhalen er de ronde doen in zo’n instelling en/of ik zelf bij betrok- ken ben geweest, heb ik na vele hoofd- stukken verhalen/gevalsbeschrijvingen opgenomen. Ik heb me beperkt tot de gevallen en verhalen, die veel indruk op me gemaakt hebben. Je maakt immers zoveel mee, dat alles niet te beschrijven valt. Het waren verhalen van collegae of mezelf, die echt gebeurd zijn. Nu is het wel zo dat ik soms niet meer precies weet wat zich afspeelde, maar de strek- king van het geheel blijft dan toch dicht bij de werkelijkheid staan en zodoende de moeite waard, om te beschrijven en als voorbeeld te dienen.

Als ik het voor elkaar krijg om de lezer

“mee te laten leven” wat ik beleefd heb in mijn opleidingstijd in de psychiatrie en een beeld kan geven van de patiën- ten en cliënten, die ik toen ontmoet en begeleid heb, dan ben ik geslaagd voor wat betreft het doel van dit boek.

Om verwarring te voorkomen bij nale- zen van de gevallen en verhalen heb ik ze per hoofdstuk van fictieve namen of een titel voorzien, om het terug vinden en refereren te vergemakkelijken. Als het dan nog leesbaar is voor alle lagen van de bevolking, dan heb ik een groot publiek bereikt en kan dit boek een bijdrage leveren aan voorlichting over de psychiatrie.

Natuurlijk is het hele verhaal zo geschre- ven dat het uiteindelijk om mijn ver- haal gaat, aangevuld met de verhalen van twee mensen die met de psychiatrie in aanraking zijn gekomen. Het kan dan ook niet objectief zijn, dit kan immers

niet omdat wij ook onze mening, gevoe- lens en subjectieve kijk weergeven in wat we ervaren of zien in het leven.

Toch kan het boek een goed beeld geven van wat er binnen de psychiatrie te koop is en vooral hoe de sfeer er uit kan zien en hoe deze door mij en de twee andere schrijvers ervaren werd.

Om de betrokken mensen en instellin- gen te beschermen tegen (eventuele) negatieve gevolgen en mijn geheim- houdingsplicht niet te verzaken, ben ik in situatie beschrijvingen in het vage gebleven en/of heb ik fictieve namen gebruikt als het om de instelling, plaats en namen van mensen betreft. De instel- lingen en (gewezen) collegae om wie het gaat zullen het geheel zeker her- kennen als ze het boek lezen. Ik ga er van uit dat mij dit niet kwalijk geno- men wordt, aangezien ik door middel van dit boek een positieve bijdrage wil leveren aan het meer bekendheid geven aan de psychiatrie in het algemeen, met alle (vermeende) positieve gevol- gen van dien.

Twee hoofdstukken heb ik ingeruimd voor het verhaal van een patiënt, hoofd- stuk 8, die zich bereid verklaarde om zijn levensverhaal en ervaringen met de psychiatrie op papier te zetten. Het andere verhaal, hoofdstuk 7, is van mijn huidige vrouw, die haar relatie en bele- ving beschrijft als (gewezen) echtgenote van een patiënt, die na de scheiding zelfmoord pleegde, omdat het leven voor hem te uitzichtloos geworden was vanwege zijn psychiatrische stoornis-

(14)

sen. In beide gevallen sneed het mes aan twee kanten: het op papier zetten van hun ervaringen was tevens een manier van verwerken.

Deze twee hoofdstukken laten de psy- chiatrie van een andere kant zien: de beleving van de patiënt en een echtge- note. Om een goed beeld te geven, zijn deze hoofdstukken onmisbaar voor het welslagen van het boek. Het groot- ste deel van het boek gaat immers om de ervaringen van iemand (ikzelf), die nooit een opname of een familielid opgenomen heeft gehad.

Zoals eerder aangegeven en om te voor- komen dat vaktermen, die ik zo weinig mogelijk gebruikt heb om het boek voor iedereen toegankelijk te houden, tot ver- warring zal leiden bij de lezer, heb ik aan het eind van het boek een verkla- rende woordenlijst opgenomen. Het te verklaren woord geef ik aan met het * teken na het woord, waarna u de bete- kenis in de (alfabetische) verklarende woordenlijst terug kunt vinden. De ver- klarende woordenlijst is door mijzelf opgesteld en in zo eenvoudig moge- lijke termen weergegeven, waarbij ik zelden een woordenboek ter hand geno- men heb, om te voorkomen dat de lijst te omslachtig en wetenschappelijk zou worden: een wetenschappelijk getrouw boek is het zeker niet en dat is mijn bedoeling ook niet geweest.

Weliswaar speelt het verhaal van mijn opleiding zich meer dan twintig jaar geleden af, maar om het een actueel

tintje te geven, ben ik onlangs terug geweest binnen de instelling. Dit bezoek en mijn ervaringen van toen, met de ontwikkelingen binnen de psychiatrie van de laatste jaren, heb ik beschreven in hoofdstuk 6.

Het verhaal van de patiënt en vriendin zijn recent. De psychiatrie is sinds die tijd wel (wat) veranderd, ofschoon de ontwikkelingen niet snel gaan. In de beschreven periode van mijn opleiding, was immers ook niet veel veranderd:

je kon nog steeds gedwongen opgeno- men worden, er werden veel medicijnen voorgeschreven en een opname hielp wel, maar vaak niet afdoende, waar- door veel mensen draaideur* patiënt werden.

Hospitalisatie* was wat teruggedrongen omdat de behandelplaatsen in de inrich- tingen teruggebracht werden: hospita- lisatie bestaat nog steeds, alleen in wat mindere mate. De ontwikkeling van het verminderen van behandelplaatsen krijgt nu veel kritiek omdat veel patiën- ten en ex-patiënten gedoemd zijn om op straat te leven en te zwerven met alle gevolgen van dien: de tegenhanger van hospitalisatie dus.

Het voordeel van de beschreven peri- ode en de (actuele) twee verhalen, is dat je een vergelijking kunt maken met de psychiatrie van toen, hoe deze zich ont- wikkeld heeft sinds begin jaren zeventig en hoe er nu tegenaan gekeken wordt.

In mijn nawoord kom ik hier op terug en geef ik mijn mening over ontwikke- lingen en de oorzaken achter veel psy- chisch nood.

(15)

Nogmaals, in dit boek heb ik mijn erva- ringen en/of die van mijn directe omge- ving beschreven, dus gaat het om een deel van de waarheid en niet de gehele psychiatrische opvang. Een beschrij- ving van het geheel is een onmogelijk- heid, gezien de omvang. Ook heb ik de sfeer en omstandigheden zoveel moge- lijk beschreven om de psychiatrische

“wereld” die heerste in die tijd onder de aandacht te brengen. Toch durf ik te stellen dat het boek een getrouwe weer- gave is van deze ervaringen, sfeer en cultuur en dat het boek momenteel gro- tendeels nog actueel is.

Belangrijk voor mij is dat het boek voor een groot publiek goed leesbaar is. Wetenschappelijke, hoogdravende en vaak onbegrijpelijke boeken zijn er immers al genoeg! Het gebruik van wetenschappelijke boeken en/of kennis verworven vanuit de wetenschappe- lijke wereld, heb ik bewust zo klein mogelijk gehouden.

Een paar keer heb ik een klein onder- deel van een boek gebruikt, aangehaald of beschreven. In een beperkte litera- tuurlijst heb ik deze boeken vermeld, omdat ik me voor kan stellen dat de belangstelling van de lezer voor deze boeken gewekt kan zijn.

Wat de woordenlijst betreft, heb ik ook woorden verwerkt, die niet in het boek voorkomen, maar toch zo gangbaar zijn, dat ik ze de moeite waard vond ze te vermelden.

Het boek heb ik verdeeld in twee delen, omdat naar mijn ervaring en gevoel

de opleidingstijd en de periode daarna wezenlijk verschilden: als je binnen een inrichting werkt wordt je steeds met de

“cultuur” van het psychiatrisch zieken- huis geconfronteerd en daarbuiten niet.

Ik was dus voor een deel “verhospi- taliseerd” tijdens de opleidingstijd en dit syndroom* kon ik pas herkennen toen ik buiten de instelling verbleef. Het was immers “veilig” werken binnen de instelling: je toekomst was zeker op maatschappelijk en financieel gebied en de cultuur van het ziekenhuis beschermde je tegen de “boze” bui- tenwereld, ofwel de maatschappij. Het tweede deel gaat om een terugblik, nadat ik al een tijd gestopt was met het werken in de praktijk van de psy- chiatrische hulpverlening: het nog eens dunnetjes overdoen via een kijk binnen de inrichting waar ik mijn opleiding gevolgd had, de beschrijvingen van de belevenissen van een echtgenote van een patiënt en een patiënt met een rijke geschiedenis binnen de psychi- atrie. Alleen om de leesbaarheid te dienen, heb ik wijzigingen aangebracht in deze verhalen, verder zijn ze geheel naar het oorspronkelijke verhaal van de betrokkenen geschreven en gepubli- ceerd.

Ik ga er van uit dat het boek veel, vaak ongecompliceerd leesplezier zal bren- gen en ook een wezenlijke bijdrage zal leveren aan het beter begrijpen van de psychiatrische opvang in de ruimste zin van het woord. Ook als voorlichting voor mensen die op wat voor manier in aanraking komen met de (intramurale)

(16)

psychiatrie, beroepshalve of niet, zal het boek een functie kunnen hebben!

(17)

DEEL I DE OPLEIDING

Hoofdstuk 1 de keuze van het vak

Een beslissing om een bepaald beroep uit te gaan oefenen komt niet van de ene dag op de andere: er gaat een proces aan vooraf en heeft vaak alles te maken met wat je daarvoor in je leven mee- gemaakt hebt. Zo ook bij mij, voordat ik besloot om in de psychiatrie te gaan werken. Aangezien je jeugd en hoe je hem beleefd hebt een beslissende invloed heeft op keuzes in je latere leven, zal ik mijn jeugdjaren in het kort beschrijven. Als ik nu bij mezelf te rade ga ben ik me er van bewust dat ik in mijn jeugd altijd vastigheid en duurzame vriendschappen gemist heb. Deze tekortkomingen in de opvoe- ding beïnvloedden mij, onbewust, bij het zoeken naar een baan.

“De psychiatrie” zou mij vastigheid ver- schaffen: een vaste baan met toekomst, duurzame relaties: gelijk gezinde colle- gae en wat misschien nog belangrijker voor mij was, ik had het gevoel zinnig bezig te kunnen zijn door het hulpver- lenende karakter van het werk in de psychiatrie. Zoals in het boek zal blijken waren de contacten met patiënten vaak diepgaand en afwisselend: je hebt dan het gevoel dat je midden in het leven staat. Het feit dat je veel te maken had

met wisselende contacten en contacten weer af moest kunnen bouwen in rela- ties met patiënten, bracht door mijn ver- leden geen problemen met zich mee: ik was gewend een bepaalde afstand te houden en het verbreken van contacten was me op het lijf geschreven, zoals uit mijn jeugdverhaal zal blijken.

Mijn jeugd kenmerkte zich door in het buitenland te wonen en steeds maar weer het boeltje oppakken en verhui- zen. Geboren in Indonesië van een Hol- landse vader en moeder, waarbij mijn vader werkzaam was in het baggerbe- drijf werd het in het buitenland wonen en verhuizen voor mij een steeds terug- kerende zaak. Om deze reden was ik niet in staat om me ooit te hechten aan mijn omgeving, of vrienden te maken.

Bleef ik ergens wat langer en dit toch gebeurde, dan schermde ik me er voor af om de teleurstelling van het weer ver- trekken en afscheid nemen te vergemak- kelijken.

Na tot mijn zevende jaar in Indonesië te hebben gewoond verhuisde het gezin terug naar Nederland voor een kleine twee jaar, met de nodige verhuizingen binnen Nederland. In Nederland kon mijn vader het niet aarden, was de vrij- heid en het klimaat van de tropen teveel gaan waarderen, waarna hij besloot met het hele gezin naar Australië te emigre- ren. Weer verhuizen dus. Mijn vader stelde dat de toekomst in Australië er economisch bezien en wat het klimaat betreft rooskleuriger uitzag dan in het volle en “kille” Nederland.

In Australië aangekomen bleken we in

(18)

eerste instantie in een opvangcentrum voor nieuwe immigranten behuizing te krijgen. Dit opvangcentrum leek op een grote oude “kazerne”, met een gaar- keuken om te eten. Dit was wennen voor mij, na een wat beschermde jeugd financieel bezien in Indonesië en Neder- land, viel wonen in een soort kazerne tegen. Wat bij dit eerste opvangcentrum prettig was, was het feit dat het dicht bij de kust en een mooi strand lag, met een lekker subtropisch klimaat in de streek waar wij woonden, nodigde dit uit tot veel aan het strand vertoeven en zwem- men.

Jammer, dat we na een half jaar weer weg moesten naar een groter opvang- centrum in het binnenland. Dit opvang- centrum was hiervoor echt een kazerne geweest en de behuizing en het eten was ronduit slecht. Gelukkig verbleven we hier niet zo lang en kocht mijn vader een huis op een rustige plek in het bin- nenland, aan de rand van deze grote Australische stad. Het was een mooi vrijstaand huis, met veel ruimte om te spelen en een ruime natuur er omheen.

Hier zijn wij vijf jaar blijven wonen en kon ik voor het eerst ruim wennen aan mijn omgeving en kreeg ik zowaar wat vrienden.

Ik zat in die tijd op de middelbare school, in Australië “high school”

genoemd en voelde me aardig thuis in dit onmetelijke land met veel ruimte en een heerlijk klimaat, maar kon niet voor- komen dat we weer moesten verhui- zen: het mooie vrijstaande huis, school en vrienden achterlatend. Omdat mijn vader een langdurige ziekte opliep en

de voorzieningen in Australië ronduit slecht waren als je niet kon werken, werd door mijn ouders besloten terug te keren naar Nederland. Ik wist niet goed wat ik hiermee aan moest: weer verhui- zen en mijn vrienden achter laten? Of kost wat kost in Australië blijven en bij mijn oom verblijven in een nabij- gelegen stad, wat mij toen door mijn ouders aangeboden werd. Met een leef- tijd van slechts vijftien jaar en niet in staat zo’n beslissing te maken, mede omdat ik moeilijk zonder mijn familie kon, besloot ik mee terug te gaan naar Nederland.

Terug in Nederland had ik aanpassings- problemen: kon nauwelijks Nederlands spreken, het klimaat beviel mij niet, het leek wel of de zon nooit scheen en op school moest ik wegens taalproble- men weer van voren af aan beginnen.

Hiernaast beviel de “drukte” binnen Nederland mij niet; ik was immers altijd een leven met veel ruimte en vrijheid gewend geweest.

Na het behalen van mijn middelbare schoolopleiding op achttien jarige leef- tijd moest ik, na een half jaar bij een verzekeringsmaatschappij gewerkt te hebben als kantoorbediende, opkomen zoals dat heette, als dienstplichtig mili- tair bij de Koninklijke Marine. Deze diensttijd beviel mij niet zo, je moest immers altijd doen wat je “opgedragen”

werd en ik was de vrijheid zo gewend.

Terug op mijn oude werkplek bij de verzekeringsmaatschappij, waar ik een kantoorbaan had, zag ik de nutteloos- heid van het werken met papieren en geld in en besloot iets te gaan doen

(19)

waar je je nuttiger kon maken en met mensen kon werken.

Voordat ik besloot me op te geven voor de opleiding tot “psychiatrisch verpleegkundige” ofwel “B opleiding”

ofwel “broeder” in de psychiatrie, leerde ik bij de verzekerings-maatschappij iemand kennen, waar ik een goede band mee had. Deze vriend, die in de tus- sentijd een andere baan gevonden had, kwam ik na verloop van tijd weer tegen in de stad. Ik vertelde hem van mijn tegenzin op kantoor en dat ander werk een uitkomst zou zijn. Hij maakte mij er attent op ditzelfde ervaren te hebben op kantoor net als ik, waarna hij besloot om in de “zwakzinnigen- zorg”* te gaan werken. Omdat deze zogenaamde “Z opleiding” (zwakzin- nigenzorg) niet officieel erkend was en ik me meer aangetrokken voelde tot het “praatwerk” in plaats van het “doe- werk”, besloot ik me aan te melden voor de “B opleiding”, die immers wel erkend was.

Later, in de vooropleiding, zou ik erach- ter komen dat er nog een verpleegkun- dige opleiding bestond, namelijk. de “A opleiding”, zoals deze genoemd werd.

Vaak ook simpelweg “de A” in vakjar- gon, of “de B” voor de psychiatrie.

In deze A, was je verpleegkundige in een gewoon ziekenhuis: een zieken- huis waar lichamelijke ziektes behan- deld worden.

Wat mede mijn keuze hielp te bepalen was het feit dat ik wel eens een vrien- din had gehad, die in de zwakzinni- genzorg werkte. Ze nodigde me uit een

keer mee te komen kijken hoe het werk er uit zag binnen een zwakzinnigenin- richting elders in het land. Ik heb toen een hele dag met haar meegelopen en zag de meest afgrijselijke dingen gebeu- ren binnen het paviljoen: mensen die vastgebonden op bed lagen, veel krij- sen en gillen, mensen die zichzelf ver- wondden door met hun hoofd tegen de muur te bonken, agressie naar het per- soneel toe. Het enige leuke dat ik die dag meemaakte was een wandeling met de bewoners in het nabijgelegen park, waarbij de sfeer ontspannen en prettig was: er kon zelfs een grapje op z’n tijd af.Een goede indruk had ik niet overge- houden van deze dag en toen de rela- tie met die vriendin ook nog fout liep, wilde ik deze ervaring alleen maar ver- geten.

Omdat ik me altijd verwonderde over hoe ik zelf psychisch in elkaar zat, las ik in deze tijd veel over psychologie en psychiatrie. Ik vond het altijd heel interessant om me hierin te verdiepen.

Lezen over de diepste geheimen van de geest van de mens kon mij altijd weer boeien.

Door toeval kwam ik een keer, doordat een huisarts overijverig was geweest, op het spreekuur van een psychiater. Vol verwondering had ik geluisterd naar zijn uiteenzetting over wat er met mij aan de hand was: “je zit gewoon een beetje met jezelf in de knoop, maar dat is normaal voor jouw leeftijd”! Toen ik aangaf dat ik nog wel eens problemen had met mijn gevoel en verstand bij het

(20)

maken van keuzes gaf hij eenvoudig- weg aan dat je deze twee niet los van elkaar kon zien en dat ze altijd invloed op elkaar hadden. Helemaal onder de indruk verliet ik de spreekkamer: “wat een wijsheid in dat korte tijdbestek”, dacht ik bij mezelf.

Dit voorval moedigde mij nogmaals aan me te verdiepen in de psychologie: er was immers veel literatuur over ver- schenen, dus kon ik mijn lol op.

Aangezien de woorden psychologie en psychiatrie veel op elkaar leken en in de praktijk veel raakvlakken bleken te hebben, hoefde ik niet lang na te denken toen ik de advertentie in de krant zag staan voor een betaalde baan met opleiding in de psychiatrie. Op dit moment weer verhuizen zou niet zo’n probleem zijn, omdat ik weinig bezit- tingen had en de vriendschappen die ik had waren oppervlakkig. Ik woonde op dat moment al een paar jaar niet meer bij mijn ouders.

Deze advertentie was verder heel uit- nodigend opgesteld met de tekst: “wil je wat betekenen voor je medemens met psychische problemen, kom dan bij ons werken en volg de B-opleiding en je ontvangt meteen een volwaardig sala- ris”! Er stond een afbeelding op van een manspersoon (broeder) in een witte jas, die een groep patiënten om zich heen had en tevreden toekeek in een gezel- lige ruimte. “echt iets voor mij”, dacht ik.

De adverterende instelling lag wel zo’n zestig kilometer van mij vandaan en ik zag, gezien mijn verleden, wel weer op

tegen verhuizen, toch besloot ik te rea- geren. De inrichting bleek bij navraag nog vlak bij zee te liggen, iets wat ik sinds mijn tijd in Australië, waar ik immers ook een tijd aan zee gewoond had, altijd al gewild had: vlak bij de zee wonen. Ik hoefde alleen het kran- tenknipsel uit knippen, in te vullen en te ondertekenen en dan zou ik voor een gesprek opgeroepen worden, een solli- citatie brief bleek niet nodig.

Als antwoord op mijn opgezonden krantenknipsel kreeg ik per brief een keurige uitnodiging voor een gesprek met een zekere “broeder” Alfons, zoals mij gezegd werd door een toevallige voorbijganger, toen ik het terrein van de inrichting op kwam lopen. Deze man bleek later de docent te zijn waar ik het laatste studiejaar les van zou krijgen, een zekere broeder Pim. Hij liep vluch- tig en wat ineen gedoken in zijn groene

“legerjas”. Hij stond me vriendelijk te woord en ik voelde me door zijn hou- ding op m’n gemak gesteld.

Het geheel waar ik nu toegang toe kreeg, het complex van gebouwen, kwam onheilspellend op mij over. Het was somber Hollands weer in maart en het terrein was ruimbemeten en vooral stil. Er stond een groot wit gebouw in het midden van het complex, het cen- trale gebouw, waar ik op aanwijzing van broeder Pim, me aanmeldde. De reactie van degene die mij te woord stond binnen het gebouw, aan de balie, was vriendelijk en correct. Ik begon me nu ondanks de sfeer wat thuis te voelen in deze zo andere omgeving: het leek

(21)

wel op een andere wereld, die niets met de maatschappij die ik gewend was, te maken had. Ik werd verwezen naar een klein houten noodgebouw honderd meter verderop en ik diende te vragen naar de “broeder”, die met zijn achter- naam genoemd werd.

Het feit dat het om “broeders” ging, was de tweede kennismaking met deze andere wereld: hoe kon men zich in deze tijd, begin jaren zeventig, nog broe- der noemen? Zusters had ik wel eens van gehoord en dan in de zin van het geloof of binnen een klooster. De term broeder vond ik maar vreemd en ouder- wets: vanuit een andere wereld of tijd.

Zoals ik later zou ervaren was dit een hele normale “titel” voor iemand die werkzaam was in zo’n instelling.

De artsen (psychiaters)* werden met

“dokter” aangesproken, zoals je zou verwachten. Wat ik toen nog niet wist was dat het ook zeer gebruikelijk was om elkaar bij de voornaam en met “jij of jou” aan te spreken, dit gold ook voor de patiënten naar het personeel toe en ook andersom. “In tegenstelling tot de term broeder weer heel modern”, dacht ik.

Aangekomen in het houten gebouwtje, werd ik verwezen naar een zit-ruimte, waar ik koffie mocht nemen en werd mij vriendelijk door een administra- tieve kracht gezegd dat “de broeder” zo zou komen om mij op te halen. Ik moest ongeveer een kwartier wachten en nam de omgeving met interesse en verwondering in mij op: een prettige, ontspannen sfeer in dit noodgebouw

dat als opleidingsinstituut dienst deed.

Er zaten wat studenten, of zoals ik later zou vernemen “leerlingen” te praten aan een tafeltje, kennelijk in aanwe- zigheid van een leerkracht, die hun aanwijzingen gaf over een bepaald onderwerp dat in de les besproken was.“Dit zijn allemaal hele gewone mensen en een gebruikelijke situatie”, dacht ik bij mezelf. Ik had vreemde en afwijkende mensen verwacht, die heel

“anders” waren dan anderen: niets van dit alles tot nu toe!

Nadat broeder Alfons, hij stelde zich met zijn achternaam aan mij voor, mij afgehaald had en zich aan mij voorge- steld had, werd ik vriendelijk ontvan- gen door deze wat schuchtere, tengere, ietwat lange man, die onzeker op mij over kwam. In z’n kantoor aangekomen, vroeg hij waarom ik er voor gekozen had om de opleiding te gaan doen, ter- wijl mijn aanmeldingsformulier door- geneusd werd. Een bepaalde genegen- heid kon ik niet onderdrukken voor deze onzekere broeder, die hoofd van de opleiding bleek te zijn. Al met al begon ik me wat prettiger te voelen en mijn motivatie om de opleiding te gaan doen werd sterker.

Op het aanmeldingsformulier had ik, eerlijk en naïef als ik was op dat moment van mijn leven, ingevuld dat ik wel eens met een psychiater gesproken had. Een vriendin had me kortgeleden de bons gegeven, met het nodige liefdesverdriet van een adolescent* was ik bij een psy- chiater terecht gekomen. Een volkomen normale reactie op die leeftijd, ik was

(22)

tenslotte pas begin twintig en had ter- nauwernood door dat het leven (lees de maatschappij) vreemd aankeek tegen contacten met een psychiater. Ik dacht zelf “dat het een voordeel voor me zou zijn als ik dit aan gaf”, binnen dezelfde wereld die (bijna) hetzelfde genoemd werd: een psychiatrisch zie- kenhuis. Hier waren immers ook psy- chiaters werkzaam! Wat schetst mijn verbazing, dat deze man hier moeilijk over begon te doen: “als je dit werk wilt doen moet je wel veel kunnen hebben en vooral stabiel zijn”, stelde hij vrien- delijk doch resoluut en gaf nog aan: “je krijgt nog wel bericht of je wel aange- nomen bent”!

Natuurlijk was het zo dat ik in deze tijd wat onzeker over mezelf was als ado- lescent* en wat problemen ondervond met het volwassen worden en met de wereld om me heen, maar naar mijn idee niet meer dan de gemiddelde adolescent, oftewel jonge volwassene.

Vreemd vond ik het ook dat binnen deze wereld, die door deze psychiaters gerund werd, er geen begrip voor was, dat iedereen wel eens bij een psychiater terecht kon komen en dit niets hoefde te zeggen over het feit of je wel of niet geschikt was om in de psychiatrie te werken.

Toch werd ik geconfronteerd met het feit dat moeilijk gedaan werd over mijn contact met een psychiater. Dit voedde mijn onzekerheid en bracht me op de gedachte dat dit toch niet het beroep voor mij zou kunnen zijn. Wat moest ik immers binnen een beroep dat nega-

tief deed over zijn eigen behandeling of beroepsuitoefenaren?

Ik vertrok huiswaarts met het idee dat het niks zou worden en verliet deze voor mij nieuwe wereld, waarbij ik wat verdrietig en teleurgesteld het pad afliep over het terrein, dat meer op een park leek, dan een inrichting.

Er stonden op het terrein veel oude gebouwen, sommige heel groot en deze gebouwen vergrootten alleen de onheil- spellend sfeer, andere leken meer op grote herenhuizen met een prettig en lieflijk aanzien en een grote tuin er omheen. “Wie zou er in die mooie herenhuizen wonen”, dacht ik: later zou ik vernemen dat psychiaters hier gewoond hadden, maar tegenwoordig leeg stonden. De lucht was lekker zilt, omdat het terrein niet ver van de zee af lag: dit beviel mij wel, en ik ademde wat van die frisse, koele lucht in om me wat te onspannen na het inspannende gesprek en alle nieuwe indrukken die op me af kwamen.

Deze eerste ervaringen met de psychi- atrie voedde mijn onzekerheid en naar- mate ik langer moest wachten op de uit- slag groeide mijn gevoel niet het juiste beroep gevonden te hebben. Wat moest ik dan gaan doen? In eerste instantie leek het werken in de psychiatrie mij op het lijf geschreven. Had ik me zo ver- gist? Allemaal vragen die in me opkwa- men tijdens de dagen dat ik op bericht wachtte. Aan deze wondere wereld moest ik nog veel denken, tijdens mijn reis terug naar huis, een kamer van drie bij vier in een huis bij drie andere jongens van mijn leeftijd, in de plaats

(23)

waar ik de laatste jaren gewoond had.

Thuis aangekomen, zette ik alles uit mijn hoofd, omdat ik er gemakshalve van uit ging dat ik toch niet aangeno- men zou worden. Een gevoel van mis- lukking maakte zich van mij meester en ik kon het moeilijk van me afzetten.

Verhalen

Twee verhalen die ik gehoord had, zelfs voordat ik daadwerkelijk in dienst was van dit psychiatrisch ziekenhuis (inrich- ting) in het plaatselijke stamcafé in mijn woonplaats, waar ik wel eens kwam, over de psychiatrie, voorspelde niet veel goeds.

1: veredelde cipiers

De mensen die werkten in de inrichtin- gen, waren een soort veredelde cipiers met bossen sleutels en totaal niet begaan met de patiënten. Ze deden alleen hun werk en mishandelingen waren aan de orde van de dag. Een inrichting was een soort middeleeuws opberginstituut en veel was er niet veranderd in de loop van de jaren. De patiënten waren alle- maal knettergek en liepen de hele dag verdwaasd rond door de enorme hoe- veelheden medicijnen die zij gedwon- gen waren in te nemen. Het werd zelfs vergeleken met werk binnen een TBR*

instelling. Het zou zeker geen werk voor mij zijn, ik zou er alleen maar zelf gek van worden.

Al met al werd ik vreemd aangekeken toen in zei dat ik voornemens was me aan te melden voor de opleiding. “Was ik wel helemaal goed wijs, om dit werk

te gaan doen”? , vroeg een kennis aan mij en daarna: “je bent zeker levens- moe”!?, was zijn stellige overtuiging.

Er doemden bij mij allerlei afgrijselijke beelden op zoals ik gezien had bij mijn dag meelopen in de zwakzinnigenzorg.

De lust om mijn sollicitatie door te zetten verging mij door deze beïnvloe- ding en mijn onzekerheid.

2: besmetting

Als je binnen de psychiatrie zou gaan werken, dan was er geen weg terug, je zou “besmet” worden door de patiën- ten met alle gevolgen van dien: totale gekte, zelfmoordneigingen en na ver- loop van tijd zou je zelf rijp zijn voor opname. Alle psychiaters waren immers ook gek! Je moest met een grote boog om alles heen lopen, dat met deze wereld te maken had: de patiënten waren immers gek en als je gek was, dan was je beze- ten door de duivel en was het goed mis!Mijn moeder was de enige die vond dat het geen slecht idee was, omdat zij iets wist van de zwakzinnigenzorg en zelf wel eens op het punt gestaan had dit werk te gaan doen. Het verschil tussen de psychiatrie en zwakzinnigen- zorg was haar onbekend.

Eigenwijs als ik was, had ik toch beslo- ten me aan te melden voor de opleiding en het feit dat ik veel tegengas kreeg sterkte mij er juist in dit door te zetten omdat de uitdaging van het vak mij nu begon te bekoren. Wat voor andere mogelijkheden had ik nu, omdat ik het kantoorwerk niet zag zitten? In een

(24)

fabriek aan de lopende band werken, wat ik wel eens in de vorm van vakan- tiewerk gedaan had. Ik vond het vrese- lijk geestdodend werk en zou er alles doen om te voorkomen in dit werk te eindigen!

(25)

Hoofdstuk 2 de vooropleiding

Broeder Alfons gaf in een brief aan dat ik wel kon komen, omdat de klas toch al klein zou worden, er hadden zich maar dertien mensen aangemeld en hij gerekend had op minstens twintig per- sonen. Aanname was wel behoudens lichamelijke keuring, waar een afspraak voor gemaakt was. Zo te horen, was het

“bij gebrek aan beter” dat de broeder mij aan de opleiding zou laten begin- nen.Later begreep ik dat de “leerlingen”, zoals ik nu voortaan genoemd zou worden tijdens de gehele drie en een half jaar dat de opleiding zou duren, goedkope arbeidskrachten waren voor de instelling. Een “gediplomeerd” ver- pleegkundige verdiende veel meer, maar de verantwoordelijkheden ont- liepen elkaar in de praktijk niet veel.

De instelling dreef op deze goedkope krachten en was het voor broeder Alfons belangrijk om zoveel mogelijk leerlin- gen te krijgen voor de opleiding.

Ik hoefde niet na te denken of ik het wel zou doen, aangezien de eerste indrukken overwegend positief waren geweest en ik me wel thuis gevoeld had binnen deze nieuwe, wat “geheimzin- nige” wereld voor mij. Het mysterieuze van het geheel gaf bij mij de doorslag:

ik wilde wel eens weten wat er zich allemaal op dat terrein en in die gebou- wen afspeelde!

Met frisse moed en heel gemotiveerd ging ik naar de keuring, ofschoon ik tij- dens de tocht naar de inrichting twij- fels kreeg of ik er wel goed aan deed er mee door te gaan, de onzekerheid sloeg weer toe:

-Ik was duidelijk tweede keus.

-Wat moest ik met alle negatieve ver- halen over de psychiatrie?, had broe- der Alfons toch geen gelijk toen hij zei dat ik misschien niet stabiel genoeg zou zijn voor dit werk?

-Kon ik niet gewoon beter het zekere voor het onzekere nemen en blijven werken op het kantoor en daar een toe- komst opbouwen? De gedachte hieraan gaf mij de moed om door te gaan. Alles was beter dan te “verkommeren” op dat kantoor!

Met deze gedachten en twijfels in het hoofd stapte ik uit de bus en liep rich- ting het terrein en had soms de neiging om weer in de bus te stappen en terug te keren naar mijn vertrouwde leventje elders.

Dus, liep ik voor de tweede keer het complex op, zoals gewoonlijk op een moment dat niet goed uitkomt: ik voelde me al een tijd “grieperig” en dit ging niet over, waarna ik antibiotica*

van de huisarts voorgeschreven kreeg.

Toch naar de keuring, ik had besloten dit aan de keuringsarts te melden en ging er van uit dat deze hier begrip voorop zou brengen.

Het was wederom, net als een paar weken eerder, koud en somber weer die dag, waardoor het geheel ditmaal drei- gend en mistroostig op mij overkwam,

(26)

alles zag er luguber en verlaten uit: het leek nu wel of ik een “spookachtig”

gebied binnen liep. Toen kwamen weer de gedachten bij me op: wat moet ik hier nou met mijn zieke kop? Ik leek wel achterlijk om in de psychiatrie te willen werken! De keuring zal ik in ieder geval afwachten, besloot ik en liep naar het bekende witte hoofdgebouw.

Ik werd verwezen naar een soort

“bunker” voor de keuring, een oud en zeer stevig gebouw dat het hoogste in de omgeving was en de lucht leek te “door- boren”. Dit massieve en toch wat sta- tige gebouw, gaf me een “opgesloten”

gevoel, toen ik de twee massieve eiken- houten toegangsdeuren binnen liep.

De plafonds waren hoog en je kon zien dat het gebouw gebouwd was om duurzaam te zijn: alles was massief en straalde degelijkheid uit. Geluiden galmden door de gangen heen, ik zag echter niemand lopen of hoorde weinig tot niets, alleen zo nu en dan een deur die open ging of gesloten werd. Vaak piepten deze deuren op een onheil- spellende manier, waardoor het geheel

“spookachtig” en vooral mysterieus op mij over kwam. Sporadisch liep er iemand langs die me dan wel of niet groette en dan weer verdween in een deur in de hal of één der gangen ver- derop.

Er kwam een portier uit een der ruim- tes op mij aflopen en hij gaf vriendelijk maar afstandelijk aan: “je moet boven zijn en naar dokter Zola vragen”! Boven aangekomen kwam ik eerst in een gang van een laboratorium waar de nodige embryo’s, ratten, hersenen en andere

lichaamsdelen op sterk water stonden, toen ik even naar binnen wist te gluren.

Ik schrok hier hevig van en dacht: “wat halen ze hier zoal uit in dit spookach- tige gebouw”? Dit maakte me nog onze- kerder. Bij de keuring wist ik niet wat mij te wachten stond, misschien zou ik wel afgekeurd worden op m’n lichte astmatische aandoeningen en ik begon nu steeds meer tegen deze keuring op te zien. Ik werd toenemend nerveus toen ik de lange gang afliep naar de keu- ringsruimte toe.

Op de gang zat een leuke jongedame, gekleed in luchtige kleding voor deze koude tijd van het jaar, kennelijk ook te wachten om gekeurd te worden. Ik raakte spontaan met haar in gesprek en ze bleek niet ver van mij vandaan te wonen. “Suzanne heet ik”, was haar reactie toen ik me aan haar voorstelde.

We moesten lang wachten en doordat we in gesprek raakten was het wachten nu een aangename bezigheid gewor- den. Het bleek zelfs dat wij in dezelfde groep ingedeeld waren. Ik voelde me aangetrokken tot haar, liet dit echter nauwelijks merken. Ik nam wel afscheid van haar, toen ze als eerste bij de keu- ringsarts moest komen, verzamelde al mijn moed en plaatste de opmerking:

“dat ze het wachten de moeite waard had gemaakt en ik haar weer graag eens wilde zien”! Als antwoord zei ze: “we zien elkaar wel tijdens de opleiding”, en liep de gang op naar het kantoor van de keuringsarts.

Ik kreeg hierbij de indruk dat Suzanne niet op nieuwe contacten met het andere geslacht zat te wachten. “Ik ben een

(27)

desillusie rijker”, dacht ik bij mezelf.

Tijdens het lange wachten op mijn beurt voor de keuringsarts, kon ik Suzanne niet uit het hoofd zetten. Zij bleek ondertussen via een achterdeur al ver- trokken te zijn. De rest van de dag bleef haar verschijning mij parten spelen en bleef de indruk die ze op me gemaakt had onuitwisbaar.

De keuringsarts Dr. Zola, was een aardige en blijkbaar kundige arts: hij hoorde met de telescoop een ruis aan m’n hart en wilde me in eerste instan- tie niet goedkeuren, maar zei later bij wijze van compromis, dat ik maar met de opleiding moest beginnen en een keer terug moest komen om me weer te laten onderzoeken. Geschrokken als ik was, liet ik niets meer van me horen en ging, eigenwijs en bang als ik was, niet naar een cardioloog*, zoals afge- sproken met de keuringsarts. Vreemd genoeg bleek mij na verloop van tijd dat er niets aan de hand kon zijn, want zelfs bij sporten bleken er geen klachten te zijn. In mijn later leven is ook nooit meer iets gebleken van een afwijking aan m’n hart en zal de ruis wel veroor- zaakt zijn door de hoge bloeddruk, die op dat moment, ook door de keurings- arts geconstateerd werd. Deze hoge bloeddruk werd naar mijn idee veroor- zaakt door de spanningen die de keu- ring met zich meebracht.

Het geheel liep niet zoals ik me voorge- steld had en met veel morele tegen- slagen: eerst de bedenkingen van broe- der Alfons, dan weer de keuring die negatief dreigde af te lopen, stond de

hele sfeer mij nu ineens weer als een berg tegen en dacht: dit wordt echt niks meer. Onzekerheid over het geheel bleef mij parten spelen: zou ik nu wel of niet toegelaten worden tot de opleiding?

Toch kreeg ik weer een brief van de broeder, dat ik geacht werd op negen- tien maart aanwezig te zijn op het oplei- dingsinstituut, om met de zogenaamde

“vooropleiding” te beginnen! Hoe zat het nu met de keuring en de afspraak met de keuringsarts? Ik ben hier nooit achter gekomen en liet het rusten en ben gewoon met de opleiding begon- nen.

Nu kon ik dus over een week, in een sombere eind maart, beginnen met de vooropleiding in het noodgebouw, dat zich midden op het terrein bevond, dat er naar mijn opvatting meer als een

“park” uitzag, dan een psychiatrisch ziekenhuis. Veel kale bomen stonden op het gebied, het weer was nog win- ters. Door het aanhoudende sombere weer, bleef de omgeving er mistroostig uitzien.

De vooropleiding bleek een periode van tien weken in beslag te nemen, waarin je op het opleidingsinstituut klaar- gestoomd zou worden om daadwer- kelijk zelfstandig op een afdeling te gaan werken. Zoals aangegeven werd er altijd over “afdelingen” gesproken en de paviljoens, die op verschillende plaatsen op het terrein verspreid lagen, hadden allen een naam, waarbij de sekse van de patiënt en een nummer

(28)

vermeld werd. Het nummer betrof dan de “klasse” van de afdeling. In het ver- leden bleek met een eerste, tweede en derde klas gewerkt te zijn, afhankelijk van de welstand van de patiënt, werd hij dan op een afdeling, ofwel paviljoen, opgenomen. Een voorbeeld hiervan was paviljoen “Heren III”, met daarin weer verschillende (kleinere)afdelingen. Van alle paviljoens bleek er een dames en heren variant op het terrein te zijn: er was ook een Dames III en een dames sanatorium. De beschreven kliniek, de bunker, bleek een dames en heren vleu- gel te hebben. Aangezien er meer vrou- wen opgenomen waren, bleken de afde- lingen voor dames altijd groter en vaak massaler te zijn.

Het is maar goed dat ik niet bijgelovig was, want de leerlingengroep waarin Suzanne en ik zouden komen, bestond uit dertien personen. Hoe kon het anders, het leek wel of wat fout kon lopen, ook (bijna) verkeerd verlopen was.Daar zat ik dan in een gezelschap, in de zitruimte van het opleidingsgebouw, dat er meer als een “noodgebouw dat elk moment in zou kunnen storten”

uitzag. Het leek er op dat het gebouw elk moment weg kon waaien, stevig leek het zeker niet. De vloer was zelfs van dun hout, want het gaf mee als je er over liep: ik had steeds het gevoel door de vloer te zullen zakken! Zelfs het “brugje”, dat over een water heen liep dat leidde naar het “opleidings- instituut” dat de naam droeg van de oprichter, zag er naar uit elk moment in

te kunnen storten!

Ik zat in een gezelschap dat blijkbaar heel uiteenlopend was van afkomst. Op het eerste gezicht leken het me “aar- dige” mensen, vaak wel een “steekje”

aan los dacht ik op dat moment: een langharig man, die er ruig en onver- zorgd uitzag, nog een langharige, onge- schoren man, die zichtbaar ouder was dan de rest, iemand die op een “kabou- ter” leek met zijn broek in hoge laarzen gestopt (ik moest toen aan Klaas Vaak denken), een zeer nerveuze jongeman met lang blond haar met het gezicht van een “baby”, Suzanne gekleed in hetzelfde, luchtige gewaad als bij de keuring (die mij nu kennelijk niet her- kende), twee figuren die er uit zagen alsof ze zo van hun moeder “wegge- plukt” waren: door hun leeftijd er als pubers uitzagen en zich ook zo gedroe- gen, een knappe blonde jongedame met minirok om op te vallen en een keurige jongeman met een colbert en stropdas.

Wat een wonderlijk stel, dacht ik en viel niet op binnen het gezelschap. Ik droeg een spijkerjasje en een legerjas, liep op “bordeelsluipers” en had een flinke baard, zoals zovelen in het begin van de jaren zeventig.

We werden de klas binnengeleid en zoals mij later vaker zou overkomen, kwam er een rondje om je voor te stel- len aan de groep. Je mocht wat over jezelf vertellen, alleen wat je kwijt wilde, gaf de “juf”, Sara, die ons zou bege- leiden aan. Het woord juf was naar mijn mening op Sara van toepassing omdat ze er ook echt als een “kleu- terjuf” uitzag: ongeveer vijfentwintig

(29)

jaar, sympathiek uiterlijk, redelijk vlot gekleed, ze sprak wat “bekakt”: met een hete aardappel in de mond, en ze kwam heel zelfverzekerd over.

Sara gaf aan de groepsdocent te zijn.

We zouden de volgende tien weken veel met elkaar optrekken en vertelde verder op een dreigende toon, dat de periode afgesloten zou worden met een theoretisch en praktisch examen. Mocht je dit niet halen, dan moest je met de opleiding stoppen, dan was je immers niet geschikt voor het beroep! Volgens Sara zou het zou een pittig examen worden om “het kaf van het koren te scheiden”. De praktijk, de stage dus, zou dan nog meer van belang zijn dan de theorie. Wel zouden we slechts één ochtend per week in de praktijk doorbrengen. Volgens Sara zouden we, ondanks dat het maar om één ochtend per week ging, veel “praktijkervaring”

opdoen tijdens een stage op een afde- ling waar bejaardenvrouwen verpleegd werden en een “geriatrische*” afdeling genoemd werd

Het theoretische deel van de opleiding bestond uit elementaire vakken zoals anatomie, fysiologie, natuurkunde, wat psychiatrie, omgangskunde en natuur- lijk algemene verpleegkunde: hier zouden we mee “doodgegooid”

worden, bleek later in de vooroplei- ding en de verdere opleiding. Sara gaf aan waarom het vak verpleegkunde zo belangrijk was: je had veel met licha- melijke aandoeningen te maken in de psychiatrie, vooral op een geriatrische afdeling en was het dus van belang dat je veel van verpleegkunde, de lichame-

lijke verzorging, afwist. “Het geestelijk welzijn van de patiënt kun je niet los zien van zijn lichamelijke gezondheid”, bleek de opvatting van Sara te zijn. Bij het vak verpleegkunde leerde je hoe je mensen uit de poep moest halen, iemand wassen, urine opvangen, aldus Sara. “Welnu, dit heeft zeker niet m’n belangstelling”, dacht ik op dat moment en liet het hele verhaal wat langs me heen gaan.

Sara gaf verder veel praktische aanwij- zingen over het intern wonen, hoe en wat je kon eten, hoe je je diende te gedragen tegenover het andere perso- neel. Als laatste vertelde ze wat over zichzelf: opgegroeid in een dorp, vroeg van huis op haar zeventiende het huis de rug toegekeerd en naar de grote stad vertrokken om de “B opleiding” te gaan doen in dit ziekenhuis. Hier achter aan de “A opleiding” gedaan, waarna haar gevraagd was door broeder Alfons les te komen geven aan de vooropleiding in het psychiatrisch ziekenhuis, waar ze haar opleiding gedaan had. Wij waren haar eerste groep en ik kreeg de indruk dat ze van plan was ons goed op weg te helpen binnen de psychiatrie. Haar inzet was in ieder geval niet mis te ver- staan.

In deze tijd, het begin van de voor- opleiding, kwam ik omdat ik intern woonde, voor het eerst in aanraking met de ruimte waar we tegen een redelijke betaling konden eten: het ontbijt moest je blijkbaar zelf voor zorgen, want je kon slechts ’s-mid- dags ’s-avonds terecht in deze uit de

(30)

kluiten gewassen “kantine”. Het bleek een gezellige, knusse ruimte te zijn in “het zusterhuis”, waar de meeste intern wonende leerlingen kwamen eten, waarna ze in de recreatieruimte in hetzelfde gebouw gingen zitten om ervaringen van het werk uit te wisse- len of om gewoon gezellig over koe- tjes en kalfjes te praten.

De eetzaal en de recreatieruimte zouden een belangrijke plaats voor mij in gaan nemen, vooral tijdens mijn periode van intern wonen. Het was de plaats van ontspanning, het opdoen van contacten met andere leerlingen of ander personeel. Anders was mijn verblijf een hele eenzame geworden, want ik kende niemand, anders dan de mensen van mijn groep. Ongeveer de helft van de groep woonde intern in het ziekenhuis, anderen hadden een woning in de

stad weten te betrekken, of woonden nog bij hun ouders thuis, als ze uit dezelfde plaats kwamen.

’S-avonds heb ik veel gezellige uren doorgebracht in deze ruimtes en vooral in de wintertijd zorgde deze facili- teiten voor gezelligheid. Deze ruimte bracht je ook in contact met de andere sekse: de recreatieruimte was immers in het zusterhuis gelegen (zie hoofd- stuk vier) waar de dames, die intern woonden hun intrek hadden geno- men. Er ontstonden veel lange of kortdurende relaties tussen de intern wonende “broeders en zusters”, hoorde ik geregeld op “fluisterende”

toon door personeel zeggen.

Wat we als groep vaak deden, was een paar auto’s pakken om dan uit te gaan

waaien aan het dichtbijgelegen strand.

Het bleek dan een zooitje ongeregeld bij elkaar te zijn, maar het was wel een gezellig groepje ongeregeld als we met z’n allen op stap gingen! Het bleken stuk voor stuk wat eigenaardige, maar toch hele integere en serieuze mensen te zijn als het er op aan kwam.

Mijn contact met Suzanne, die ik tij- dens de keuring ontmoet had, kon ik nu uitbouwen, want ze bleek intern te wonen in het zusterhuis. Suzanne zat vaak in de eetzaal of de recreatie ruimte als ik aanwezig was. Onze rela- tie werd er een van “goede vriend- schap”. Suzanne wilde niet verder, tenminste dat dacht ik. Een paar jaar later vertelde ze me, toen het ter sprake kwam, dat ik meer initiatief had moeten nemen naar haar toe. “daar zat ik op te wachten”, was haar reac- tie en “waarom heb je me nou nooit eens versierd”!, waren haar opmerkin- gen, enkele jaren later.

Zelfs toen ben ik er niet aan toe geko- men om iets met haar te beginnen en onze relatie is altijd één van slechts vriendschap gebleven terwijl er blijk- baar meer in zat. Ik was op dat moment te “bang” en te onervaren om een rela- tie aan te gaan, om zodoende het risico afgewezen te zullen worden, te ver- mijden, terwijl in die tijd vrouwen en met name Suzanne, me erg interes- seerden.

In deze tijd was ik wat de contacten met de andere sekse betreft, nog “groen”, niet zo groen als gras, omdat ik al enkele vriendinnen had gekend, waar

(31)

ik overigens nooit ver mee was geko- men uit deze onzekerheid

en angst.

Wat ik me nu realiseer, is dat ik toen- tertijd makkelijk te beïnvloeden was en daar werd dankbaar gebruik van gemaakt, als het ging om dingen te doen waar je niet achterstond of waar je een hekel aan had. Ik was ook gewend geweest altijd naar mijn ouders te “luis- teren” en de bevelen in militaire dienst op te volgen. Een “echte” eigen mening of visie had ik niet, ik sloot me makke- lijk bij anderen aan.

Anderzijds kon ik “koppig” zijn en mijn zin doordrijven als het me uitkwam.

Het feit dat alles niet volgens verwach- ting liep met de opleiding dreef mij zo ver dat ik er juist niet mee op wilde houden: als alles zonder problemen was verlopen, dan had ik er misschien wel de brui aan gegeven! Deze koppigheid heeft mij er uiteindelijk toe gebracht de opleiding af te maken: een goede drijfveer dus! Wat ik toen niet besefte, nu wel, was dat het geheel binnen de opleiding een bijdrage leverde tot mijn ontwikkeling: het leven is immers een leerproces en vaak kun je alleen leren als het allemaal niet zo makkelijk gaat.

Deze weerstanden in het leven heb je blijkbaar nodig om je te sterken op je weg naar zelfstandigheid en volwassen worden.

Ik had inderdaad al geleerd wat zelf- standig te kunnen zijn en zonder steun van mijn ouders mijn eigen boontjes te doppen, maar dit was nog een wankel evenwicht, ik was makkelijk over te halen een andere weg in te slaan: ik was

nu pas begonnen mijn weg te vinden in het leven!

Bij de eerste les natuurkunde, waarbij de docent aangaf dat bepaalde typen mensen meer neigden tot crimineel gedrag: in deze tijd was het algemeen geldende uitgangspunt nog dat je aan iemands uiterlijk kon zien of hij tot cri- mineel of afwijkend gedrag zou verval- len, stond de studiegenoot Roger die naast me zat plotseling op, Roger was een ouder iemand die de theater oplei- ding voltooid had, gaf de docent een stevige veeg uit de pan met: “je kunt dit niet zo stellen”, je kunt niet iedereen over een kam scheren, dat is discrimi- nerend”!

De docent kreeg het schaamrood op de kaken en had het liefst door de grond willen zakken, als dat had gekund, door deze terechtwijzing. Roger was in alle staten, stond zelfs dreigend te wijzen naar de docent tijdens zijn betoog en kon de docent blijkbaar heel goed met woorden de baas. Ik stond hier ver- steld van, aangezien ik altijd gewend was geweest om alles wat een docent je voorschotelde, klakkeloos en zonder kritiek over te nemen en het niet in m’n hoofd te halen hier iets tegen in te bren- gen. Blijkbaar golden in de psychiatrie andere regels, want de docent gaf aan het een goede zaak te vinden dat hij het lef had gehad deze kritiek te uiten, dat het in dit beroep van je verwacht werd dat je je “mondig” opstelde.

Het ging om de term “generaliseren”*, zoals Roger herhaalde malen aangaf: de docent ging volgens hem hiermee in de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er blijkt daarnaast in de praktijk wel te worden samengewerkt tussen werk en inkomen en andere gemeentelijke afdelingen en instellingen die betrokken zijn bij de zorg en

Volgens zijn wettelijke vertegenwoordiger Jan, die wil dat van de patiënt enkel zijn initiaal ‘E.’ in de krant komt, was hij al lang voor die zelfmoordpoging van zichzelf en van

"Tijdens de gesprekken is het een paar keer gebeurd dat Frank continu bezig was over de omstandigheden van zijn opsluiting en veel minder over het ondraaglijk lijden ten gevolge

'De diaken geeft toe dat hij meerdere slachtoffers maakte, maar herinnert zich geen aantal of namen', zegt zijn advocaat Filip De Reuse.. Het parket van Kortrijk wil nog altijd

1 Er drie natuurinspectieregio’s zijn in Vlaanderen: West (provincies West- en Oost- Vlaanderen), Midden (arrondissement Halle- Vilvoorde, provincie Antwerpen) en Oost

Door dat hele scala aan bomen kwamen er allerlei insecten voor die eikenprocessierups eten en die zelf ook voedsel vormen voor vijanden van de eiken- processierups.. Die

In Veenendaal waren zijn adviesbureau en Pius Floris Boomverzorging praktisch buren en voor de vestigingen Veenendaal, Leiderdorp en Deventer bleef De Groot vanuit zijn eigen bureau

'Zolang er respect is voor de overledenen, kan een kerkhof ook een plaats zijn voor zachte recre- atie.. Zo denken we na over een speeltuin en zelfs