• No results found

4.30 Geval 13: Rosa

In document WAT JE ZEGT BEN JE ZELF! (pagina 109-114)

Een mevrouw van middelbare leeftijd, van postuur klein en dik, Rosa genaamd, met de diagnose zwakzinnigheid en op z’n tijd agressieve buien naar mede-patiënten, maar voornamelijk naar het personeel toe als ze haar zin niet kreeg.

Rosa was al twintig jaar opgenomen en had als een van de weinigen een aparte kamer op de afdeling, op deze manier was het makkelijker om haar in de gaten te houden.

Van Rosa kon je zonder aanleiding een klap krijgen of bij tijd en wijle uitge-scholden worden. Er was niet met haar te praten, omdat ze het meeste gewoon niet begreep, dus het enige wat je dan kon doen was haar stevig aanpakken

en laten merken wie de baas was: dit was ook het enige dat ze begreep.

Voor Toby, toch tenger en schriel, had ze zoveel respect door haar onverschrok-kenheid en moed, dat ze meestal wel een ander slachtoffer uit koos om te

“pakken”. Rosa wist haar slachtoffers feilloos uit te kiezen: een onervaren en onzekere leerling koos ze meestal uit om dan te kijken tot hoe ver ze kon gaan. Natuurlijk was dit bekend op de afdeling en werd iedereen er voor gewaarschuwd. Toch wist Rosa haar moment af te wachten en dan greep ze je en dan moest je van goeden huize komen om van haar te winnen in de strijd die volgde. Voor veel mensen, zowel patiënt als personeel, was Rosa een ware verschrikking.

Ik heb de nodige mensen af zien knap-pen op het dreigende gedrag van Rosa.

Zelf had ik het geluk dat ze me een keer wilde “grijpen” op het moment dat Toby de afdeling opkwam, die haar in de houdgreep nam en de waarschu-wing die er op volgde werd blijkbaar nooit meer vergeten, want Rosa liet mij hierna met rust.

Op een avond zat ik samen met een vrouwelijke collega aan een tafeltje rap-porten te schrijven, wat bij de normale routine hoorde na elke dienst. Rosa kwam met een verzoek, dat niet inge-willigd kon worden, naar mijn collega toe, die haar blijkbaar niet snel genoeg ter wille was, waarna Rosa haar zo hard voor het hoofd sloeg dat ze bewuste-loos op de grond viel en ik alleen nog met een duik naar de noodbel kon gaan en deze indrukte, waarna snel

perso-neel van andere afdelingen toegesneld kwam. Met een man of acht slaagden we er in Rosa te overmeesteren onder een spanzeil te krijgen: de isoleer was reeds bezet door een ander. ….

14: Jopie

Een oudere mevrouw, Jopie, met de diagnose defect schizofrenie.

Jopie zat de hele dag voor het raam op een oude stoel tegen de muur en het raam te praten. Als je luisterde dan was aan het gesprek geen touw vast te knopen, voor haar echter hadden deze

“gesprekken” zeker een betekenis.

Wonderlijk hoe Jopie daar de hele dag zat en in gesprek was met niets en hier blijkbaar een betekenis aan haar leven mee kon geven. Het was aandoenlijk om dit zo te zien en ik had vaak de neiging om Jopie gezelschap te houden, maar op deze afdeling had je het daar te druk voor, dus kwam er niet veel van. Ik heb nooit wezenlijk contact met Jopie kunnen maken, ondanks dat ze me intrigeerde: wat ging er in Jopie allemaal om, zo helemaal in zichzelf gekeerd?

Soms kon ik wat opvangen van de gesprekken die ze voerde. Het ging dan om hele gewone dagelijkse vragen en opmerkingen zoals: heb je de deur al afgesloten? Waarom doe je me dit aan?

Laat me met rust! Als ik bij haar infor-meerde aan wie deze vragen en opmer-kingen gericht waren, dan keek Jopie me op een vragende manier aan zo van:

“waarom deze belangstelling van jou”?, om me vervolgens geen antwoord te geven.

Toen in naar een andere afdeling over-geplaatst werd, zat Jopie nog net zo voor het raam voor zich uit te praten.

Toch heb ik toen afscheid van haar genomen, waarbij ze toch even om keek naar mij en een blik van herkenning in haar ogen kwam toen ik haar een hand gaf...

15: Riet

Een mevrouw genaamd Riet, ongeveer dertig jaar, gescheiden. Woonde bij haar moeder in, waar ze geregeld slaande ruzie mee had, waarna besloten werd tot opname.

Riet was dan in alle staten en moest dan geboeid en wel tot (her)opname gedwongen worden, waarna ze altijd gesepareerd of onder het spanzeil*

gelegd moest worden, met het nodige geweld. Na een paar dagen kalmeerde Riet weer door de hoge dosis medi-cijnen en knapte dan weer even op en werd weer ontslagen.

Omdat ze haar medicijnen dan niet innam, kreeg ze weer ruzie met haar moeder of anderen en moest Riet opnieuw opgenomen worden. Een ware draaideur-patiënt* dus.

Op een avond had ik late dienst met een vrouwelijke collega, het was rustig, dus zat ze wat te lezen terwijl ik met een patiënt zat te praten. Ik zag in de verte een schittering, net of iemand met een zaklantaren scheen; ik besloot om even te gaan kijken en wist niet wat ik zag: Riet lag in bed en het bed stond in vuur en vlam! Mijn collega en ik konden nog net voorkomen dat Riet met matras en al zou verbranden door

haar van het bed af te sjorren, want ondanks de rook en de hitte bleef Riet liggen.

Met lucifers, meegesmokkeld van huis, had ze het bed in brand gestoken en besloot er gewoon in te blijven liggen om zodoende een einde aan haar leven te maken. Jezelf in brand steken om zelf-moord te plegen bleek op de “onrust”

afdeling vaker voor te komen. Het leek mij een hele ongepaste manier van zelf-moord, want als de poging mislukte, bleef je altijd met brandwonden achter, zo ook in het geval van Riet…..

16: Karen

Een jonge vrouw van ongeveer vijf-entwintig jaar, Karen, was vroeger ziekenverzorgster* van beroep geweest.

Karen was tijdens haar werk psychisch

“ingestort”, opgenomen om daarna behandeld te worden met een nieuw uit te proberen wondermiddel in de psy-chiatrie dat “largactil”* heette.

Karen moest echter met zulke hoge dosis behandeld worden dat ze daar leverafwijkingen aan over hield en nooit meer de inrichting kon verlaten. Nu verbleef ze al meer dan tien jaar op de onrust afdeling, zonder zicht op ont-slag. Eens had men getracht Karen met (proef)ontslag te sturen, wat helemaal mislukte: ze was in een winkelstraat flauwgevallen en had een epileptisch insult gekregen, bleek later, als gevolg van het overmatige medicijn gebruik.

Zonder de medicijnen kon Karen hele-maal niet functioneren: werd dan intens depressief.

Soms zat Karen in zichzelf te huilen, waarbij ik de neiging niet kon onder-drukken om haar even vast te pakken en een hart onder de riem te steken, waar ze me dan dankbaar voor was.

Karen was ook een van de weinigen die nooit agressief werd op de afdeling en naar mijn mening ook niet op een

“onrust” afdeling thuishoorde. De psy-chiater had mij verzekerd dat dit voor haar eigen veiligheid was; als ze de kans zag weg te lopen, dan zou ze zich zeker van het leven beroven, omdat ze altijd al de zin van het leven niet in had gezien en zeer suïcidaal was...

17: Magda

Een mevrouw van middelbare leeftijd, Magda, was overgeplaatst van een open afdeling naar de onrust afdeling, omdat Magda daar niet te handhaven was, niet omdat ze steeds wegliep, maar omdat ze de hele dag, zonder ophou-den, gilde.

U zult begrijpen dat Magda voor de nodige onrust zorgde op de afdeling, zo erg zelfs, dat besloten werd om ze te isoleren onder een spanlaken in een afgelegen deel van het gebouw. Ieder-een, inclusief haar psychiater, werd gek van het gegil, waarna besloten werd om Magda gewoon weer de vrijheid te geven om over het terrein te lopen, waarna Magda de hele dag gillend over het terrein liep.

Mij bleef het een raadsel hoe haar stembanden dit vol konden houden.

Het gillen werd minder toen men haar enorme hoeveelheden dempende medi-cijnen gaf: Magda was toen te suf om

wat te doen, maar zo gauw als de medicijnen uitgewerkt waren, begon het gegil gewoon weer.

Tijdens haar isolement, moest ik Magda geregeld verzorgen en na verloop van tijd kreeg ik toch een bepaalde band met haar. Soms was Magda redelijk aan-spreekbaar, door de medicijnen en op zo’n moment vroeg ik haar waarom ze zo bleef gillen. Haar antwoord: “ik kan het niet helpen, er is een kracht in mij die mij hiertoe dwingt”!

Opvallend was ook dat Magda op bepaalde momenten blijkbaar in een vreemde taal gilde, met onbegrijpelijke woorden: zelfs haar stem werd dan lager, meer de stem van een man, waar-door het geheel angstaanjagend op mij over kwam. Als ik vroeg hoe ze aan deze woorden kwam was het antwoord van Magda: “Het lijkt of er een macht in mij zit die mij hiertoe dwingt, ik kan het absoluut niet tegenhouden, ik wil het wel, maar de macht is te sterk”!

Was Magda inderdaad bezeten door een kwade geest?, is iets dat ik me altijd afgevraagd heb. Typisch was ook dat welke therapie ook uitgeprobeerd werd, haar toestand alleen maar achter-uit ging en het gillen niet minder werd.

Op het moment dat ik er achter kwam dat “er meer tussen hemel en aarde is dan wij waarnemen”, ben ik ervan overtuigd geraakt dat Magda door een

“geest” in bezit genomen was. Voor mij was dit ook de enige logische verkla-ring voor haar gedrag.

Een jaar later, net voor het eindexamen, hoorde ik dat Magda overleden was als gevolg van een longontsteking:

einde-lijk had ze nu rust, dacht ik bij mezelf.

Of zou ze nu wel rust hebben?...

Op mijn tandvlees kon ik het werk op de “onrust” afdeling blijven doen tot mijn overplaatsing. Deze vier maan-den waren de zwaarste van mijn leven geweest, tot nu toe. Ik moest me in deze tijd ook voorbereiden op het overgangs-examen van het tweede naar derde leer-jaar, waarvan men zei dat dit tevens het moeilijkste examen was.

Men stelde hoge eisen bij dit examen om het kaf van het koren te scheiden:

was je eenmaal derdejaars, dan zou men ook veel hogere eisen stellen, wat het zelfstandig werken betreft en ging men er van uit dat je de eindstreep wel zou halen. Dus hard studeren en werken, waarbij ik vaak de nachtdiensten samen met Ron gebruikte om te leren.

Toen kwam het examen, waarop ik me, wonder boven wonder, wederom goed op voor had kunnen bereiden met behulp van de theoretische kennis van Ron en omdat ik me een tijd overal van afgesloten had, wat mijn sociale contac-ten betreft.

Het was inderdaad een pittig examen, vooral het theoretische deel: ik bleek met vlag en wimpel geslaagd te zijn Ik werd zelfs bij het bekendmaken van de cijfers door de directeur, dezelfde die mij berispt had aangaande voorval brancard en ons af had laten voeren bij de bezetting, naar voren geroepen en in het zonnetje gezet voor de hoge cijfers die ik gehaald had.

Ik kan me het moment, na de uitslag binnen te hebben, nog goed voor de

geest halen; ik liep heel zelfvoldaan over het terrein en dacht bij mezelf:

“het was niet makkelijk, toch heb ik het klaargespeeld om derde jaars te worden”! Ik heb mezelf toen een schou-derklopje gegeven. Nu zag ik het posi-tieve in van het feit dat het me niet mak-kelijk was gemaakt de laatste maan-den, maar dat ik het allemaal toch had kunnen bolwerken.

Het tweede leerjaar zat erop en ik was nu derde jaars. Dit bracht een bepaalde status met zich mee binnen de inrich-ting, je had een bepaald aanzien dat je als tweede jaars niet had. Je werd voor vol aangezien door collegae, je ver-antwoordelijkheden in het werk stegen aanzienlijk, er werd minder op je gelet er was weinig controle op je functione-ren, men ging er gemakshalve van uit dat je zo ervaren en theoretisch “vol-leerd” was, dat je veel zelfstandiger en met meer verantwoordelijkheden om kon gaan. Deze werden je dan ook als derde jaars toevertrouwd. Het was opvallend hoe anders er tegen je aan gekeken werd als je “derde jaars” was.

Je was “ineens” een gewaardeerd per-soneelslid, om wiens mening gevraagd werd. Men kon en wilde niet (meer) om je heen.

De derde jaars status had een belangrijk nadeel: je stond vaak nog meer alleen in je werk en de verwerking van de gebeurtenissen, die op je af kwamen. Er was immers (bijna)helemaal geen bege-leiding meer, men ging er van uit dat je voldoende wist en genoeg ervaring in het werk had en de verwerking van je gevoelens onder de knie had. Dit

zelfstandig werken had ook voordelen:

je kon je gang gaan binnen bepaalde grenzen, zolang je de ethische grenzen*

maar in de gaten hield.

Nu had ik het gevoel zoveel gezien en meegemaakt te hebben binnen de inrichting en de psychiatrie, dat ik wat “gehard” was en emotioneel meer kon hebben. Dit bleek in de praktijk te kloppen, want het werk begon me minder zwaar te vallen, doordat je beter afstand kon nemen en het begrip

“relativeren” een belangrijke plaats bij mij in begon te nemen: ik begon

wat luchtiger en minder serieus tegen-

In document WAT JE ZEGT BEN JE ZELF! (pagina 109-114)