• No results found

meneer Kroost

In document WAT JE ZEGT BEN JE ZELF! (pagina 62-81)

Hoofdstuk 3 het eerste leerjaar

6: meneer Kroost

Meneer kroost, 75 jaar, die naar mijn idee niets mankeerde, die op aandrang van de familie opgenomen was. Ik ver-dacht hem ervan zich “ingekocht” te hebben en hij zat nu vanwege zijn leef-tijd op de ouderen afdeling

Deze meneer, die ook niet met zijn voor-naam aangesproken wenste te worden, was de hele dag vervelend, deed niets anders dan zeuren, mensen tegen elkaar uitspelen en kattenkwaad uithalen. “Uit verveling”, gaf hij zelf aan. Ook het per-soneel betrok hij erbij als hij de kans kreeg. Meneer Kroost, was ook degene die de koffie over Koos van geval 2 leeggoot!

Meneer Kroost was een van de weinige patiënten waar nog wel eens bezoek voor kwam, de rest van de patiënten hadden geen familie, of waren door de familie afgeschreven: er kwam zelden bezoek.

Ik had nog wel eens conflicten met deze

“meneer” door zijn kinderlijk, veelei-sende gedrag. Op een keurige en “geaf-fecteerde” manier gaf hij dan als ant-woord dat hij het leuk vond om voor wat opschudding en voor leven in de brouwerij te zorgen. Het ging wel altijd ten koste van andere mensen. “Wees blij dat ik wat leven in de brouwerij breng”, was dan zijn reactie en was verongelijkt als je zei dat je dit niet van hem pikte.

Als ik hem dan confronteerde met het feit dat hij andere mensen altijd tot last was, zei hij dat hij opdrachten ontving van slechte “geesten” die hem dwon-gen deze vervelende dindwon-gen te doen.

“Ik ben niet in staat deze opdrachten

naast me neer te leggen”!

Van een collega hoorde ik dat dit bij zijn ziektebeeld hoorde: hij bleek para-noïde* psychotisch te zijn en dan had je veel last van stemmen die je vanuit een waansysteem* opdracht gaven iets uit te halen, omdat dan de gedachte bij je leefde dat iedereen in het complot zat...

Na mijn “stage” op de ouderenafdeling, volgde een overplaatsing naar de zoge-naamde observatieafdeling*. Hier zou ik kennis maken met het echte werken met psychiatrische patiënten.

De observatieafdeling bevond zich op de eerste verdieping van het gebouw en bestond uit niets anders dan een kleine slaapzaal met 6 bedden en een klein zitje in de hoek bij het raam en een tafeltje om te schrijven. De afdeling was

“open”, kon niet eens op slot.

De bedoeling van deze “afdeling”, het betrof slechts een kleine slaap-ruimte, was simpel: de nieuw opge-nomen patiënten werden hier voor een korte perioden (meestal een week) beoordeeld en geobserveerd en werd er dagelijks en in elke dienst een rapport/

verslag over hen geschreven.

Deze observatieverslagen werden dan door de (assistent)psychiater beoor-deeld en als iemand goed genoeg was

“geobserveerd”, zoals het in vakjargon heette en er duidelijk was wat er zoal psychisch en eventueel lichamelijk aan mankeerde, dan werd hij overgeplaatst naar een kamer of bed op de naast-gelegen slaapzaal, òf kreeg elders in het sanatorium een eigen slaapkamer,

òf werd ontslagen. Soms werd iemand overgeplaatst naar een ander paviljoen, omdat deze afdeling geen separeer*

ruimte had, andere paviljoens wel.

Deze B afdeling had ik terloops wel eens gezien omdat ik wel eens in de nachtdienst eten moest brengen naar degene die daar dienst had: het was altijd iemand met de nodige ervaring en de afdeling moest altijd bemand zijn, dus moest een ander eten brengen voor de nachtdienst, die zijn post niet mocht verlaten. Deze afdeling had mij altijd geïntrigeerd: wat gebeurde hier allemaal, wat hield het werk precies in en om wat voor patiënten ging het? Bij mijn eerdere korte bezoekjes op deze afdeling had ik alleen een collega leer-ling verpleegkundige zien zitten tussen enkele patiënten in.

Voor mij leek de afdeling in een mist van geheimzinnigheid gehuld te zijn en het leek me te gek daar te mogen werken: nu was het mijn beurt om de geheimen van deze afdeling te ont-dekken en ik vond het een eer en een uitdaging om als eerstejaars zo’n ver-antwoording te mogen dragen.

Tijdens mijn eerste officiële kennisma-king op de B afdeling, zat mijn toe-komstige begeleidster aan het “rappor-ten tafeltje” en begroette mij vriende-lijk. Het was een stevige jongedame, gekleed in ouderwetse stijlvolle kledij, met de naam Janny, leeftijd ongeveer vijfentwintig jaar naar mijn schatting.

Janny vertelde mij net klaar te zijn met de opleiding en zoals ze meteen aangaf, al een lage staffunctie op de afdeling

bekleedde. Ze kwam wat vanuit de hoogte op mij over, maar later zou ik merken dat dit slechts een façade was en dat ze in werkelijkheid aardig en zelfs wat onzeker was. Ik wist (nog) niet dat zij de basis zou vormen voor mijn praktische kennis over observatie-werk en de psychiatrie, aangezien ze mij wegwijs zou maken in de geheimen van het werk.

Er zou een prettige, vriendschappelijke relatie ontstaan, waar ik veel voordeel aan zou hebben: zij had immers erva-ring in het werk en goede begeleiding had ik nodig.

Ze nam alle tijd om me uit te leggen hoe de afdeling in elkaar zat, wat er van je verwacht werd als je hier werkte en om wat voor soort patiënten het ging en waar je vooral op moest letten tijdens het werk: veel bruikbare tips.

Door haar houding naar mij toe ging ik haar zien als een oudere zus, die mij op weg hielp en ik kon mijn bewon-dering voor haar maar moeilijk onder-drukken.

Tijdens deze eerste kennismaking kon ik merken dat het “klikte” tussen ons en dat ze me als (toekomstig) collega ook waardeerde. Eenmaal gaf ze dit zelfs aan met: “ik vindt dat je heel gemoti-veerd bent voor het werk en dat waar-deer ik in je”! Toen ik haar beter leerde kennen, gaf ze zelfs aan mij als man aantrekkelijk te vinden. Omdat dit niet wederzijde was ging ik niet op deze avances in en bleef onze relatie een van slechts vriendschap.

Volgens Janny kwam het werken op deze observatie afdeling er op neer dat

je een relatie trachtte op te bouwen met de patiënt om vervolgens er achter te komen wat er aan de hand was en dit rapporteren, in deze rapporten mocht je dan ook je eigen mening weergeven, maar het verslag moest zo objectief mogelijk zijn. Opmerkzaam zijn en blij-ven voor wat betreft het gedrag van de patiënt was van belang. “Gebruik je eigen persoonlijkheid als toegang tot de patiënt, ga hier niet te ver in, hou nog wat voor jezelf over!”, was de gouden regel die ze me voor hield, en: “let goed op hetgeen niet gezegd wordt, dus de uiterlijke kenmerken, het “non-verbale”*, drukte ze me op het hart.

Aan het eerste gesprek met Janny, duur ongeveer dertig minuten, werd de basis gelegd van mijn latere benadering van alle patiënten. Janny zou nog even bij me blijven zitten om me officieel aan de patiënten voor te stellen, daarna zou ik er alleen voor staan. Janny gaf aan dat ik dit wel aan zou kunnen volgens haar beoordeling: ik was hier niet zo zeker van en zag er als een berg tegenop.

Wat moest ik als een patiënt mij bena-derde met een vraag, ik wist tenslotte weinig, laat staan dat er iets vreemds zou gebeuren. “dan druk je op deze knop, gaf Janny aan”. Deze knop bleek naast het tafeltje aan de muur bevestigd te zijn en was de zogenaamde “nood-bel”.

“Niet te snel bellen”! , was haar laatste opmerking, toen ze glimlachend de deur achter zich sloot.

Daar zat ik dan, Janny was weg en er waren drie patiënten aanwezig. Wat

onzeker probeerde ik contact te krijgen met de aanwezige patiënten. Ze hadden door dat ik er voor het eerst zat en kwamen naar me toe om me op mijn gemak te stellen. Eén er van stelde mij op mijn gemak door te zeggen dat hij zich voor kon stellen dat het niet mak-kelijk zou zijn, zo’n eerste kennisma-king met deze afdeling. Ik moest het de eerste keer maar rustig aan doen: ik zou geen problemen met hen krijgen, daar zou hij wel voor zorgen.

Een heel sympathiek gebaar en ik gaf aan dit te waarderen. Er ontstond een levendig gesprek en ik begon me steeds beter op mijn gemak te voelen: de sfeer was ontspannen en prettig.

Nog een rapport schrijven over alle aanwezigen, zoals ik bij de opleiding geleerd had te doen en mijn eerste observatie dienst zat er op! Na deze dienst, een avond dienst, was ik over mijn onzekerheid heen en had zelfs kans gezien om een pril contact op te bouwen met de aanwezigen.

Met een goed gevoel ging ik terug naar mijn kamer boven een afdeling in een ander groot paviljoen op het terrein.

Deze kamer was gelegen in een ander paviljoen, Heren III genaamd, boven een grote heren observatie-afdeling.

De volgende ochtend ging ik opgewekt naar m’n werk. Ik zag het werken op een observatie afdeling als een uitda-ging en had het gevoel het werk gevon-den te hebben wat ik echt leuk vond:

intensief met mensen bezig zijn, een leerproces doormaken en een gezellige sfeer.

Op de afdeling aangekomen, scheen de zon door de ramen en ik werd vriende-lijk begroet door de nachtdienst, die ik af kwam lossen. De aanwezige patiën-ten waren goed gestemd en bezig hun bed op te maken om naar de activi-teiten van de dag, bijvoorbeeld crea-tieve-therapie, te kunnen gaan. Het was wederom rustig op de afdeling en er bleven deze keer vier mensen achter die ik moest “observeren”.

Er hing een ongedwongen, open sfeer:

ik ging een productieve en gezellige dag tegemoet. Het was een mooie zon-nige zomerse dag en je keek uit op de tuin die het sanatorium omringde.

Ik nam de hele situatie eens goed in me op: een rustige afdeling, mooi weer en buiten een prachtige omgeving en gezellig op de afdeling: “wat wil je nog meer”! , dacht ik en ging bij de aan-wezige patiënten in het zithoekje van de afdeling zitten en voelde me op m’n plaats.

In de tijd dat ik bij het sanatorium werkte kwam ik in contact met een buurman, Ben, die schuin aan de over-kant van de gang intern woonde.

Ben bleek iets ouder dan ik te zijn en had al een opleiding in de gezondheids-zorg achter de rug, namelijk de Z oplei-ding. Op een avond kwam ik via een andere buurman, die hem goed kende, met hem in contact. Hij had iets geheim-zinnigs over zich: sprak bedachtzaam, zei niet veel en wat hij wel zei sneed hout. Ik voelde me aangetrokken tot Ben en merkte dat mijn andere buur-man hetzelfde voelde. Je kon “voelen”

dat het hier om een bijzonder mens met veel diepgang ging en nam me voor later eens met hem te praten om hem beter te leren kennen.

Een paar weken later was het dan zo ver: we hadden allebei avonddienst en ik kwam ‘s-ochtends op de gang Ben tegen en hij vroeg me op de koffie. Zijn kamer zag er van binnen “mysterieus”

uit: veel planten, oosterse tapijten op de vloer en aan de wand, donkere gordij-nen, veel oosterse snuisterijen, een paar zitplaatsen op de vloer en het rook er naar wierook. De rust van de ruimte kwam op je af en gaf jezelf rust. Ik ging op een “poef” zitten en kreeg thee te drinken.

Ben begon spontaan over zichzelf te vertellen: was enigskind van een rijk gezin, had alle banden met de familie verbroken en was in de gezondheids-zorg gaan werken om onafhankelijk te worden van zijn ouders. Hij had zich altijd aangetrokken gevoeld tot het “mystieke” in het leven en was lid geworden van een genootschap dat deze drang kon bevredigen. Ben had zich opgewerkt tot de rang van “mees-ter”. Hij was nu zover dat hij andere mensen mocht begeleiden in paranor-male activiteiten, meditatietechnieken en bezinning over het leven en de zin van het leven.

“Waarom vertel ik je dit, omdat ik merk dat jij ook meer dan gewone belang-stelling hebt voor het niet grijpbare en paranormale gaven hebt”, was zijn ant-woord op mijn vraag wat zijn beweeg-redenen waren. “Je bent in vorige levens al verder ontwikkeld dan de meesten

en dat merk ik aan je” voegde hij er aan toe. “Heb je belangstelling om eens mee te gaan naar een kennismakingsavond van de Rozenkruisers”? Ik antwoordde dat ik er over na moest denken.

Op een avond ben ik meegaan naar een bijeenkomst van de Rozenkrui-sers met Ben en kwam er achter dat het genootschap Amerikaans van oor-sprong was en ondanks het feit dat het om een groep ging die zich met het niet grijpbare bezig hield, het alle-maal om het vergaren van materiële welstand ging: je moest een behoor-lijke contributie betalen en een succes worden maatschappelijk bezien: dit stond hoog in hun vaandel.

Deze materialistische inslag sprak mij niet aan en ik besloot me dan ook niet aan te sluiten bij het genootschap, maar wel bij Ben in de leer te gaan:

ik heb veel van hem geleerd over het paranormale en ontdekte inderdaad dat ik in lichte mate helder voelend was en heb dit samen met Ben ontwik-keld. Het kwam goed van pas bij mijn werk in de psychiatrie.

Gevallen II 7: Moos

Deze jongeman genaamd Moos, 26 jaar, zijn vader was van beroep psychiater, maar wist geen raad met hem. Moos werd geheel verward en verwaarloosd opgenomen.

Moos liep de hele dag rond met gebo-gen hoofd en gebruikte en herhaalde vaak de uitspraak: “tucht, tucht is het enige dat ons kan redden”! Wat hiermee

bedoeld werd kon en wilde hij niet uit-leggen, hiernaast was het niet mogelijk om contact met hem te maken: hij leefde in zijn eigen wereld. In de omgang ging het om een hele sympathieke jongeman die duidelijk in een crisis verkeerde.

Met Moos zou ik een hele goede en werkbare relatie opbouwen, die mij ook meer inzicht gaf in de wereld van de psychoses* en de behandeling er van.

Later bleek dat de term “tucht” door hem vaak herhaald werd, omdat hij relaties met publieke vrouwen onder-hield en hierbij een vaste vriendin had;

deze neiging kon hij niet onderdruk-ken en gaf met het woord “tucht” aan dat dit zijn enige redding en die van de wereld zou zijn.

Door de voorgeschreven hoge dosering psycho-farmaca* zou Moos opknap-pen. Hij zou een “draaideur patiënt”*

worden. Spoedig na zijn onslag ver-scheen hij weer op de afdeling met dezelfde klachten. Moos vond het niet nodig om met de medicijnen door te gaan na ontslag want het ging toch immers goed. Bij zijn tweede opname zou de opname duur ongeveer een half jaar duren.

Moos was degene die mij voor het eerst begroette als patiënt op de observatie afdeling van het sanatorium en mij op m’n gemak stelde. Dit sympathieke gebaar zou ik niet vergeten en het feit dat het tussen ons “klikte” bracht een (bijna) vriendschapsband met zich mee. Ik gaf deze vriendschap “gren-zen” omdat Janny mij gewaarschuwd had voor de gevolgen van een te hechte band: “je krijgt het er zelf moeilijk mee

als hij met ontslag gaat, want dan wordt de band meteen verbroken en dan zit je emotioneel met de gebakken peren”!

Ik heb het advies van Janny altijd opge-volgd. Onze relatie bleef er een van sympathie naar elkaar toe: de keerzijde van de medaille was het feit dat ik hem in zijn ziek zijn beter kon helpen en begeleiden omdat we een goede band hadden. Hij vertelde mij veel over zich-zelf en ik kon dit dan rapporteren in overleg met hem.

8: Harry

Harry, leeftijd 24 jaar, werd opgenomen op de observatie-afdeling van het sana-torium, na een mislukte LSD trip.

Harry werd agressief en psychotisch*

opgenomen omdat hij naar zijn eigen zeggen, twee tabletjes LSD in plaats van één had ingenomen! Harry had hier spijt van volgens eigen zeggen en zou de klok terugdraaien als het kon. Ik had een goede band met Harry, zoals met Moos. Moos en Harry raakten na verloop van tijd bevriend en nu kon Moos een steun zijn voor Harry, want hij begon psychisch weer op te knap-pen. Het werden dikke vrienden: ook na hun ontslag bleef dit zo.

Ik kon een zogenaamde “therapeuti-sche relatie” met Harry opbouwen en hem goed begeleiden in zijn ziek zijn:

hij luisterde naar mij en als hij een woede-aanval kreeg, dan kon ik hem vaak tot bedaren brengen. Harry had een goede, zeer innige band met zijn tweelingbroer, die geregeld op bezoek kwam en hem zoveel mogelijk steunde in zijn ziek zijn. Zijn broer vertelde mij

dat hij ook LSD trips genomen had en wist wat de gevolgen konden zijn en was dientengevolge gestopt met het middel.

Harry bleef maanden psychotisch*

ondanks de medicijnen, verbeterde langzaam. Ik kon hem vaak moeilijk helpen omdat hij te psychotisch* was.

Vooral vrouwelijke collegae moesten het bij hem ontgelden: hij kon niet van ze afblijven omdat hij seksueel ontremd was. Dit leidde tot vervelende situaties, waarbij hij eens bezig was een vrouwe-lijke collega te betasten en te zoenen toen ik op de afdeling kwam, waarbij ik nog net kon voorkomen dat er een verkrachting plaats vond: de collega kon niet bij de noodbel komen omdat hij haar met brute kracht in bedwang hield. Gelukkig liet Harry haar los toen ik hem dit beval.

Toen de medicijnen begonnen aan te slaan bleef er een hele onzekere, vrien-delijke jongeman over, waar goed mee te praten viel. Ik kon dan ook niet mijn teleurstelling onderdrukken toen Harry met ontslag ging. Na zijn ontslag werd hij, samen met Moos een draaideur patiënt* en ik zou hem nog geregeld tegen komen binnen de inrichting…..

9: Luud

Luud was een alcoholist, 32 jaar, van beroep stukadoor, gescheiden en kon maar niet van de drank afblijven.

Naar mijn opvatting was Luud niet al te slim. begreep je niet snel. Of dit door de alcohol gekomen was, of gewoon erfelijk, is mij nooit duidelijk gewor-den: na langdurig alcohol gebruik gaan

de verstandelijke vermogens, vooral het

de verstandelijke vermogens, vooral het

In document WAT JE ZEGT BEN JE ZELF! (pagina 62-81)