• No results found

terug van weggeweest

In document WAT JE ZEGT BEN JE ZELF! (pagina 150-162)

EEN TERUGBLIK

Hoofdstuk 6 terug van weggeweest

Om mijn verhaal actueel te maken ben ik onlangs terug geweest naar de inrich-ting, waar ik mijn opleiding gedaan had. Ik had trouwens al lang de behoefte gevoeld om eens terug te gaan om te kijken wat er van de instelling gewor-den was, waar ik de basis had weten te leggen voor mijn loopbaan in de psychiatrie. Het was ook zo dat ik de periode als leerzaam maar bovenal als

“gezellig” ervaren had. In de inrichting heerste immers een “wij” gevoel, zeker onder het “interne” personeel, dat ik na deze periode niet meer in deze vorm bij ander werk, of zelfs maatschappe-lijk bezien, tegen gekomen ben. Ik zocht een excuus om eens “terug in de tijd”

te gaan en mijn ziekenhuis weer eens te zien en vooral weer te “ervaren”. Ik was bovenal benieuwd naar de sfeer binnen de instelling en zag uit naar de dag dat dit bezoek een feit zou worden:

het was immers een eind reizen en de gelegenheid moest zich voordoen. Ik zocht telefonisch contact en al vrij snel had ik weer contact met “het verle-den”.

Via het bureau communicatie heb ik

met José, hoofd van deze afdeling, een afspraak gemaakt om een dag als een soort “stage” langs te komen om mijn boek actueel te maken. Deze functie van José was nieuw voor mij: tijdens mijn opleiding was hier nog niet eens sprake van geweest. Ik begreep van José dat het bureau in het leven geroepen was om “reclame” voor de instelling naar buiten toe te maken.

Het ziekenhuis, dat inmiddels gefuseerd was met een andere grote instelling in de buurt en een instelling voor alco-hol en drugs-hulpverlening in dezelfde stad, was veel groter geworden en had ook een andere naam gekregen, waar-bij de beide namen met de eerste let-ters gecombineerd waren en je een hele andere naam te horen kreeg. Ik moest aan de andere benaming wennen en gaf dit bij José aan. Het ziekenhuis was door de fusie groot geworden. Het gebeurt bij veel ziekenhuizen in deze tijd: fuse-ren voor een betere samenwerking en om middelen te bezuinigen.

Afspraken maken ging voorspoedig: ik zou rondgeleid worden, een gesprek krijgen met broeder Alfons, dezelfde die mij aangenomen had voor de voor-opleiding, die inmiddels gepensioneerd bleek te zijn maar zich toch nog bezig hield met de “historie” van het zieken-huis. Het (voormalige) hoofd verple-gingsdienst, waarvan ik les had gehad, bleek langdurig ziek te zijn, dus kon niet op zijn aanwezigheid gerekend worden.

Ik keek reikhalsend uit naar de dag dat ik dit “Psychiatrisch Centrum”, zoals het nu heette, weer zou bezoeken en

zorgde ervoor ruim voor de tijd met de afspraak met José al aanwezig te zijn, om de inrichting nog eens goed te bekij-ken.

Het was een lange reis naar de grote stad, die inmiddels groter was gewor-den. Het viel tegen weer in een grote, krioelend drukke stad rond te lopen, aangezien ik nu betrekkelijk rustig woonde in een provincie dicht bij zee.

Ik nam de tram tot vlakbij de ingang van het complex, die ik de allereerste keer nam toen ik op sollicitatie gesprek moest komen met broeder Alfons.

Het weer was deze keer, net als de eerste keer, het was februari, vochtig bewolkt en koud toen ik het pad opliep. Er ging van alles door mij heen: een gevoel van herkenning en “thuiskomen” bekroop mij toen ik over het pad liep. Er was niet veel veranderd, dezelfde bomen aan weerszijden van het pad, dezelfde herenhuizen alleen waren deze opge-knapt en hadden allen een naam. Mis-troostig en met gemende gevoelens:

herkenning en heimwee bekropen mij toen ik verder het pad op liep, dat naar rechts kronkelde met het (bekende) water van een vijver aan mijn linker-kant. Nu kwam ik tot het besef dat er iets niet klopte, maar wist nog niet wat.

Toen schoot het mij te binnen: het sana-torium waar ik in mijn eerste leerjaar gewerkt had stond er niet meer! Er was nu een grasveld met wat (jonge) bomen op de plek en er was niets dat wees op de vroegere aanwezigheid van het gebouw in het verleden. Ik keek nog eens om me er van te vergewissen dat

het echt verdwenen was en dacht toen:

de tijd is blijkbaar voortgeschreden en

“mijn” eerste afdeling is er gewoon niet meer. Mijn weg vervolgend kwam ik wat mensen tegen en vroeg aan een dikke jongeman, die kennelijk de weg wist, of er een personeelsrestaurant was om te eten. De man antwoordde ont-wijkend door te zeggen: “ik ben al in gesprek, dus je moet me niet storen”, wanneer had ik dat vaker gehoord?

Beduusd vervolgde ik mijn weg en vroeg het aan een ander die mij haarfijn de weg wees en er zelfs aan toevoegde dat het eten goed was en betaalbaar. Ik stond nu naast het voormalige hoofdge-bouw, dat kennelijk geheel gerenoveerd was met aan mijn linkerhand een heel nieuwe gebouw, waar tevens het perso-neelsrestaurant zich binnen bevond.

Via de zij ingang liep ik naar binnen en kwam een heel modern uitziende zaal binnen, waar al mensen zaten te eten. Wat mij opviel was een grote tafel, die gereserveerd was voor de directie. Er schoot toen door mij heen:

waarom moet er nog steeds onder-scheid gemaakt worden tussen directie en gewoon personeel? Er liepen ook mensen rond die kennelijk patiënt waren, gezien hun manier van lopen en houding. In de loop der jaren kon ik patiënten zonder moeite herkennen, als ik ze tegenkwam. Het bleek te kloppen, want de patiënten mochten hier ook eten, als ze het wensten. Deze infor-matie kreeg ik van een medewerker achter een in een cirkel opgesteld buffet waar je van alles kon bestellen, zelfs warm eten. Ik kreeg een warme

maal-tijd opgeschept door de medewerker en zei tegen hem dat het ruim twintig jaar geleden was dat ik binnen de inrichting geweest was. Ik stond te kijken van de luxe van het geheel.

Tijdens het eten bleken er geen beken-den voor mij aanwezig te zijn, behalve na een kwartier kwam er een man van mijn leeftijd aanlopen die ik niet kon plaatsen: waar kende ik hem van? Ik moest goed nadenken en ineens kwam het naar boven: hij was collega afde-lingshoofd geweest in het verpleegte-huis waar ik een aantal jaren daarvoor gewerkt had. Dit besef kwam pas naar boven toen ik de eetzaal al verlaten had, dus kon ik hem niet begroeten. Trou-wens, herkenning van zijn kant was er niet geweest: hij had mij in de eetzaal voorbij gelopen!

Ik had nog een half uur de tijd om eens een goede kijk te nemen op het terrein.

Het nieuwe gebouw, waarin de eetzaal zich bevond, stond precies op de plek van het herenpaviljoen Heren III, waar ik intern gewoond had. Naast mij stond het “zusterhuis” nog precies zoals ik het gekend had, met dit verschil dat er kunststof raamkozijnen met dubbele ruiten inzaten. Toen ik met verwonde-ring naar het gebouw met zoveel herin-neringen voor mij stond te kijken riep een voorbijganger: “je hebt geluk, bin-nenkort wordt het gesloopt”!

Zonde, dacht ik bij mijzelf en liep verder het terrein op langs het (voor-malige) hoofdgebouw, dat blijkbaar de naam droeg van het gebouw waar ik de afspraak met José gemaakt had. Ik liep nu langs het gebouw en zag tot mijn

verbazing dat ook het damespaviljoen verdwenen was: de oprijlaan met par-keerplaatsen was nog hetzelfde, maar er stonden nu nieuwe (laagbouw) gebou-wen. Ik loop door langs deze nieuwe gebouwen en zie een hypermodern uit-ziend gebouw aan mijn rechterhand, waar vroeger het damessanatorium had gestaan, met de naam “merel”, blijk-baar het gebouw waar ik een rondlei-ding en een gesprek met het hoofd zou krijgen, om als voorbeeld te dienen van de huidige behandeling van patiënten.

Ik liep nu achter langs het pad met het water aan de linkerkant, waarin de tijd de brancard van de weg raakte en in de sloot terechtkwam. Dit pad liep naar het mortuarium toe, dat nog in precies dezelfde staat, blijkbaar onge-bruikt, achter op het terrein stond. Toen ik langs het mortuarium liep bekroop mij een gevoel van: “ongelooflijk, dat het gebouw er nog net zo uitziet als ruim twintig kaar geleden, wat is tijd toch betrekkelijk”, dacht ik bij mezelf.

Ik liep verder en zag links de gymzaal staan, nog precies hetzelfde, waar ik met de “leefgroep” de zogenaamde

“psychomotorische” therapie deed met de patiënten: een soort veredelde gym.

Hierachter was nog een deel van het grasveld aanwezig waar de voetbal-wedstrijd tussen de patiënten en perso-neel had plaats gevonden. Doorlopend achter langs het terrein kwam ik bij de keuken, die nog exact hetzelfde was gebleven: een oud gebouw met etens-luchtjes en veel stoomuitlaten en derge-lijke.

Vervolgens besloot ik het hele terrein af

te lopen en kwam bij het gebouw van de opname afdeling waar ik gewerkt had:

in de tijd was het een splinternieuw gebouw en het zag er nog net zo uit als ik het mij herinnerde. Aan mijn linker-hand naast een watertje stond zowaar nog het opleidingsinstituut, waar ik zoveel uren doorgebracht had, nog pre-cies zoals vroeger, alleen de kleur was veranderd en het werd nu gebruikt als creatieve-therapie ruimte. Herkenning en een gevoel van “vervlogen tijden”

maakte zich van mij meester bij het zien van het betrekkelijk kleine en knusse opleidings-instituut. Zelfs de zitruimte waar ik zat te wachten op broeder Alfons was niet veranderd, hij werd nu ergens anders voor gebruikt. Hierna zag ik de “bunker” zoals hij genoemd werd in de verte aan mijn rechterhand en besloot ook hier langs te lopen om een kijkje te nemen.

Nog exact hetzelfde, alleen zag het gebouw er nog angstaanjagender uit door zijn omvang, vanwege het som-bere weer en het feit dat het voor een groot deel leeg was: ik zag slechts enkele mensen binnen rondlopen. De oprijlaan voor de kliniek was verdwe-nen, er stond nu een huis en de tennis-baan, waar ik geregeld getennist had, zag er verwaarloost en verlaten uit.

Jaren niet gebruikt, dacht ik bij mijzelf.

Om het gebouw heen gelopen kwam ik voor het opleidingsinstituut uit, via het mij zo bekende kleine brugje, waar ik zo vaak over heen gelopen had. Bij het zien van een soort zit prieel dat in de tuin van het sanatorium had gelegen, kon ik de neiging om dit nader te

bekij-ken niet onderdrukbekij-ken. Het zag er ver-waarloosd uit en ik had hier nog geze-ten tijdens mijn eindexamen om me af te vragen of ik wel geslaagd was. De her-inneringen kwamen weer naar boven en ik kreeg een brok in mijn keel toen ik de verwaarloosde staat zag waarin het geheel verkeerde.

Men had ernaast een ren voor dieren gemaakt, die er heel modern uitzag.

“Vreemd dat men dit vroegere juweel-tje zo verwaarloosd had”, dacht ik en liep verder over nog een brugje richting vroegere hoofdgebouw, waar ik mijn afspraak met José na zou komen.

De deur was open en bij binnenkomst werd ik meteen begroet door José, die ik niet van gezicht kende en naast haar stond zowaar broeder Alfons, die er aanmerkelijk ouder uitzag, maar nog steeds met dezelfde “brilmontuur” en blik in zijn ogen, net als toen ik hem gekend had tijdens mijn opleiding.

Broeder Alfons begroette mij met zijn voornaam en gaf aan mij te herkennen, ofschoon hij nog even had moeten kijken: ik had nu immers korter haar en geen baard zoals voorheen. Mijn uiter-lijk was behooruiter-lijk veranderd, het zijne nauwelijks: Broeder Alfons bleek alleen wat ouder geworden te zijn, en, het was net of ik in het verleden terugkeek bij het zien van de broeder! Ik gaf er blijk van het leuk te vinden hem weer te zien en we besloten een ruimte in het zuster-huis op te zoeken om het één en ander door te spreken.

Op weg naar het zusterhuis zei Klaas, ik mocht hem nu met zijn voornaam

aanspreken, dit in tegenstelling tot de periode van mijn opleiding, waarin hij altijd “broeder Alfons” genoemd werd: Alfons was zijn achternaam. Klaas gebruikte toen nooit zijn voornaam.

Klaas gaf spontaan aan, het leuk te vinden mij weer te zien en al jaren niet meer te werken. Bij wijze van uitzon-dering voor mij had Klaas besloten om weer eens naar de oude inrichting terug te komen. Hij was hier al tijdenlang niet geweest, omdat na de fusie het centrale deel elders lag. Wel had hij nog regelma-tig contact met de inrichting, omdat hij oude medische voorwerpen uit de psy-chiatrie trachtte te achterhalen en vroeg aan mij of ik hem hierbij kon helpen.

Ook wilde Klaas nog altijd samen met de instelling een reunie organiseren van al het personeel van voorbije jaren. Ook bleek hij op vele andere terreinen nog contacten te onderhouden met het zie-kenhuis.

Bij het zusterhuis aangekomen viel het mij op dat nog steeds dezelfde “zware”

eiken houten deuren er in zaten, alleen de sloten waren veranderd. De voorma-lige recreatieruimtes voor het personeel en de eetzaal blijken voor iets anders in gebruik te zijn genomen, voor de rest zag het interieur hetzelfde uit als toen ik het ruim twintig jaar daarvoor had gekend.

Tijdens het gesprek in een spreekka-mertje met Klaas en José werd mij dui-delijk dat er toch veel veranderd was de afgelopen jaren. Er bleek niemand meer binnen de instelling te werken, die ik gekend had, zelfs broeder Bos, ofwel Jelle, die ik lang als hoofd meegemaakt

had, was gepensioneerd. Een voorma-lig docent bleek op tamelijk jonge leef-tijd overleden te zijn, aldus Klaas.

Ik merkte dat Klaas, bij het ophalen van herinneringen, bepaalde gebeurte-nissen vergeten bleek te zijn, zoals bij-voorbeeld de groep waar ik in had geze-ten, wist hij niet te plaatsen: zijn bedoe-lingen waren goed, het was gewoon te lang geleden. Het weerzien met “broe-der Alfons” bracht bij mij naar boven, dat ik de hele opleiding wel over zou willen doen, omdat het zo’n leerzame, dynamische en belangrijke tijd voor mij was geweest. Dit vertelde ik hem, hij zei zich dit voor te kunnen stellen, want de tijd dat ik in opleiding was geweest, was ook voor de inrichting een roerige tijd geweest: veel veranderin-gen in korte tijd. Hij wist zich de bezet-ting (zie verhalen hoofdstuk 2 en 3) nog goed voor de geest te halen. Klaas was echter ontgaan dat wij er een strafblad aan overgehouden hadden, omdat het om een misdrijf ging.

Er bleek organisatorisch veel veranderd te zijn: het college van regenten bestond niet meer en er waren veel directeuren gekomen en gegaan. De huidige direc-teur bleek vroeger als psychiater in opleiding, nog lessen psychiatrie aan onze groep gegeven te hebben: zijn naam was goed herkenbaar voor mij.

De opleidingsschool was opgeheven, zoals ik gezien had en was nu onder-gebracht in een centraal opleidingsin-stituut elders in de stad. Geen oplei-dingsmogelijkheden op het terrein dus.

Intern wonen was ook niet meer moge-lijk. Het verhaal van de “attributen”

(hoofdstuk 2) in de “bunker” kwam ter sprake, waarbij Klaas beaamde dat dit in het verleden inderdaad voorgevallen was, maar dat het om onder andere een foetus van een school van vroedvrou-wen ging. Veel van de andere organen op sterk water, wist hij zich nog te her-inneren.

Het grote verschil met de opleiding uit het verleden was de somatische (biologische) benadering in die tijd, ter-wijl nu de begeleidende aspecten op de voorgrond stonden bij de opleiding van B-verpleegkundigen, aldus Klaas.

Ik bleek dus in deze vervlogen tijd

“modern” geweest te zijn, want mijn stokpaardje lag toen al op het “bege-leidende” vlak, in plaats van het ver-zorgende Toch was volgens Klaas de

“antipsychiatrie” nooit echt van de grond gekomen, door de door mij reeds geschetste, praktische (personeels) pro-blemen.

Een groot verschil met andere instel-lingen was dat deze instelling in prin-cipe geen patiënten weigerde, ook als men slecht gemotiveerd was. Er werd nu beter naar de wensen van de patiënt geluisterd: er waren op elke afdeling patiënten raden en de inspraak was nu groot. De patiënt werd nu in het alge-meen met meer respect tegemoet getre-den. Er was een onafhankelijk vertrou-wenspersoon voor de patiënten binnen de instelling.

Een belangrijk verschil met de tijd dat ik mijn opleiding deed was het verschil in benadering van het werk en de patiënt in het algemeen: je was nu immers geen

“bewaker of verzorger”, maar begelei-der geworden: de uitgangspunten van de sociotherapie hadden hier dus ook post gevat in de loop der jaren!

De trend van de afgelopen jaren, waar ik in mijn werk als sociotherapeut ook tegenaan liep, was het feit dat psychi-atrische patiënten zoveel en zo lang mogelijk in de hen (vertrouwde) woon-omgeving gehouden werden, of er werd een woonomgeving buiten de instel-ling geschapen. Men ging er niet meer zozeer van uit dat de maatschappij ziek-makend was, maar dat mensen moes-ten leren in de maatschappij te leven, ook als men psychiatrische ziektes had.

Van de behoeftes van de patiënt uit-gaan en klantgericht werken was nu een belangrijk uitgangspunt: de patiënt niet van het kastje naar de muur sturen:

het één loket principe was nu in de maak voor psychiatrische patiënten. In mijn opleiding werd de patiënt van de ene instantie naar de andere gestuurd, omdat men vaak geen raad met het geval wist. Dit was voor een deel althans, verleden tijd. De patiënt en de familie goed voorlichten over de gevol-gen en procedure van een opname werd nu algemeen toegepast. Met contracten werken, net als in de sociotherapie, was algemeen aanvaard. Door de schaalver-groting (fusies) kon je een betere afstem-ming over de behandeling (ontslag e.d.) bewerkstelligen.

Een belangrijk verschil met vroeger wat de begeleiding van de patiënt betreft, is dat deze een vast aanspreekpunt op de afdeling heeft, dus niet meer met elke dienst een andere begeleider voor zich

krijgt. Een vaste band opbouwen met één persoon was algemeen. De patiënt

krijgt. Een vaste band opbouwen met één persoon was algemeen. De patiënt

In document WAT JE ZEGT BEN JE ZELF! (pagina 150-162)