• No results found

mevrouw Rozen

In document WAT JE ZEGT BEN JE ZELF! (pagina 43-49)

Mevrouw Rozen, een vrouw van eind tachtig en al heel lang opgenomen op de geriatrische dames afdeling. Mevrouw kwam uit een groot gezin in Brabant.

Ze had enkele kinderen en was geschei-den op jonge leeftijd van haar man.

Mevrouw Rozen had altijd problemen ondervonden in het aangaan van rela-ties: had nooit vriendinnen gehad en bleef altijd heel eenzaam op het plat-teland wonen. Mevrouw Rozen werd opgenomen met de diagnose: begin-nende seniele dementie. Er kwam nooit bezoek voor haar.

Mevrouw Rozen was altijd keurig gekleed en verzorgd. Mevrouw Rozen liep de hele dag over de afdeling rond en hield zich alleen bezig met het treite-ren van medepatiënten en personeel op een manier die je altijd raakte. Ze wist feilloos je zwakke plekken op te zoeken en hier dan op in te spelen, waardoor je je altijd op z’n minst onprettig voelde als ze in je nabijheid was.

Vaak keek ze je alleen maar aan en joeg je dan “de stuipen op het lijf” met alleen haar doordringende en onheilspellende blik. Dit gevoel werd nog eens versterkt

door haar uiterlijk: dat van een heks met kromme neus en al, en mevrouw Rozen was altijd in het zwart gekleed!

Soms maakte ze alleen “sissende” gelui-den als ware ze een slang of herhaalde ze alleen het woord “kat” op een indrin-gende manier. Iedereen was bang van deze verschijning, tot aan het personeel toe.

Toen ik een keer bezig was een dame te verzorgen stond ze een keer vlak achter me, alleen maar op de voor haar speci-fieke manier naar me te kijken, zonder dat mij dit zichtbaar werd. Ik voelde me toen onbehaaglijk worden en kreeg in de gaten waar dit vandaan kwam en keek om. Mevrouw Rozen keek me alleen aan en zei: “jij vindt het zeker te min voor jezelf om op zo’n afdeling te werken, is het niet?” Als reactie kon ik slechts wat stamelen en ontliep deze confrontatie!

Natuurlijk sloeg mevrouw Rozen hier-mee de spijker op z’n kop, ik vroeg me alleen af hoe ze dit zo feilloos opgepikt had! Ik had toen verder een slechte dag en dit voorval gaf mij stof tot nadenken.

Was ik inderdaad wel geschikt voor dit werk? Het hele voorval zette me aan het denken en dit was dan het positieve van deze confrontatie: ik werd aan het denken gezet!

De volgende keer op de afdeling kwam mevrouw Rozen meteen op me af en herhaalde de vraag of ik me geschikt vond voor het beroep en ik antwoordde:

er veel over nagedacht te hebben en tot de conclusie was gekomen dat ze hier niets mee te maken had, me met rust moest laten en me niet zo moest pakken

op mijn “gevoel”, waarna ze afdroop en ik mezelf een schouderklopje gaf.

Drie en een half jaar later, aan het einde van mijn opleiding, hoorde ik van een collega dat mevrouw Rozen nog steeds leefde en mensen de stuipen op het lijf joeg met haar intrigerende gedrag…..

2: Jan

Jan had ik leren kennen tijdens mijn ochtend op de creatieve therapie. Hij was degene die op mij neer keek omdat ik stage kwam lopen en de patiënten en vooral hem kwam obser-veren. Jan gaf mij een gevoel van

“onbehagen” door de manier waarop hij mij bekeek. Ik probeerde een keer contact met hem te maken, maar hij hield dit af door te zeggen dat hij geen behoefte had aan contact met een nog niet eens volleerde “broeder”, die net stage liep.

In zijn rapport, dat ik ingezien had, bleek dat Jan al meerdere malen opgeno-men was geweest en steeds wegens een-zaamheidsproblematiek terug kwam, helemaal geestelijk en lichamelijk ver-waarloosd.

Na verloop van tijd knapte Jan weer op, met de steun van antipsychotische medicijnen en de cirkel begon weer overnieuw.

Een uitgebreide behandeling door een psychiater mocht niet baten en Jan was nu weer aanwezig op de creatieve-the-rapie van het sanatorium….

Mij was toen nog niet bekend dat het gedrag van mevrouw Rozen en voor een deel ook dat van Jan als

“psy-chopatisch”* of gedragsgestoord aan-gemerkt werd en dat dit veel voor-kwam bij mensen die langdurig opge-nomen waren geweest, of anders dit gedrag van nature in zich hadden. Deze mensen hadden een feilloos gevoel ont-wikkeld in het vinden van je zwakke plekken en dit dan ook uit te spelen.

Het enige wat je kon doen was het als gegeven aannemen en het je niet laten raken: je gevoel afschermen en er van uit gaan dat het feit, dat ze je niet in warring konden brengen, de beste ver-dediging was.

Makkelijk was het zeker niet en ik vond dit het zwaarste van het werk: je hele persoonlijkheid moest je immers gebruiken in de relatie met de patiënt.

Dit hield tevens in dat je wel overgele-verd was aan dit soort mensen en dat je er mee moest leren omgaan. U zult wel begrijpen hoe moeilijk het was voor iemand met weinig levenservaring en:

een leeftijd van amper twintig jaar!

Vreemd was het feit dat dit tijdens de vooropleiding helemaal niet ter sprake kwam, zelfs niet na verloop van tijd, alleen “als de koe verdronken was, dempte men de put”: als er problemen waren in je functioneren of klachten van de patiënten kwamen, werd je ter verantwoording geroepen en werd er over dergelijke zaken gesproken.Veel ellende zou je bespaard blijven als dit uit voorzorg bij zo’n opleiding aan de orde gebracht zou worden. Eens te meer merkte ik hierbij hoe moeilijk het werk was: je hele persoonlijkheid stond onder druk en je werd hier ternauwernood in begeleid!

Je hele persoonlijkheid werd in de strijd geworpen in de relatie met patiënten. In feite werd je hierbij aan je lot overgelaten en was het risico groot dat je het werk niet meer aan kon en de opleiding voor gezien beschouwde.

Veel collegae knapten om deze reden af en er werd dan met ze gepraat als het al te laat was: doorgedraaid, over-spannen, oververmoeid, slapeloosheid, alcohol en druggebruik waren dan de meest voorkomende symptomen. Deze werden dan (te) laat herkend met het gevolg dat men meestal met de oplei-ding stopte en de psychiatrie de rug toekeerde. Al in de vooropleiding werd er dus al een precedent geschapen voor het afknappen van de “broeders”.

Dit heeft mij altijd verwonderd en een verklaring voor deze tekortkoming in de opleiding heb ik niet kunnen vinden, behalve dan dat het tijd en inspanning van de docent kostte, of, sterker nog dat de docent hier ook geen oplossing voor wist. Met je persoonlijkheid werkte je dag in dag uit, maar aan de ontwik-keling er van werd nauwelijks aan-dacht besteed. Wel zo nu en dan als het ter sprake kwam of het zo uit kwam, maar niet als onderdeel van de oplei-ding: persoonlijkheidsontwikkeling was immers ook geen examenvak, terwijl het wel het belangrijkste vak was naar mijn mening!

Als voorbeeld kan ik me een medeleer-ling voor de geest halen, die zeer gemo-tiveerd was voor het werk, Joni heette ze. Joni was te begaan met het lot van de patiënten, dat ze er dag en nacht

mee bezig bleek te zijn. Velen zagen aankomen dat ze het niet zou redden.

Van begeleiding hierin vanuit de oplei-ding werd niets gedaan, sterker nog, men ging er gemakshalve van uit dat iemand dan niet geschikt was voor het werk! Naar mijn mening worstelde de hele groep met deze problemen. Al bleef het maar beperkt tot een gesprek van een uur eenmaal per week, waarin deze problemen besproken en begeleid konden worden door de docent, om problemen in de praktijk te voorko-men.Niets van dit al en je zag Joni met de dag somberder, opstandiger en negatie-ver worden, tot ik op een dag hoorde dat ze besloten had met de opleiding te stoppen: had dit niet op een eenvoudige manier voorkomen kunnen worden? Ik weet zeker dat een goede begeleiding van een docent in ieder geval haar aan het denken had gezet, met het moge-lijke gevolg dat ze gas teruggenomen had. In ieder geval had ze meer inzicht gekregen in haar functioneren en een meer weloverwogen beslissing kunnen nemen, mocht ze niet van haar beslis-sing af te halen zijn geweest om te stop-pen. Pas wanneer ze de beslissing geno-men had kwam er een gesprek: het kalf was reeds verdronken!

De sfeer in het ziekenhuis was een afspiegeling van de eigenschappen van de mensen waar je mee in aanraking kwam: er werd niet onnodig moeilijk gedaan, het was er gezellig (de feesten vierden hoogtij), je kreeg praktische hulp als het nodig was en je er om

vroeg, het terrein was rustig en de natuur was er mooi, er zat toekomst in het vak met een vast inkomen en ik had de nodige contacten gelegd met studiegenoten en toekomstige collegae.

Dit was broodnodig omdat ik me de voorgaande periode erg eenzaam had gevoeld.

Het was de sfeer van het (late) hippie tijdperk van begin jaren zeventig: bijna al het personeel liep rond in spijkerkle-ding, legerjassen (de Vietnam oorlog), lang haar en vaak ongeschoren of een baard. Ik deed hier ook aan mee en vond dit nog prettig ook: ik hoorde er bij en het was een cultuur waar ik me steeds beter thuis begon te voelen. Zelfs veel psychiaters in opleiding beant-woorden aan deze ongeschreven wet en vaak had ik het gevoel in een “com-mune” te leven als ik over het terrein liep en kreeg dan en gevoel mijn draai gevonden te hebben: wat was immers prettiger dan in een commune te leven waar je je thuis en prettig voelde?

De sfeer was informeel en bijna ieder-een deed er aan mee, zelfs de patiënten namen dit over: velen tutoyeerden de medewerkers en de afstand patiënt tot hulpverlener was minimaal. Je ging informeel met elkaar om en het werd gezien als de normaalste zaak van de wereld.

Enfin, mijn besluit om door te gaan met de opleiding was dan wel niet zo door-dacht zoals dat bij een echte volwas-sene zou plaatsvinden, er waren genoeg redenen voor mij om mijn toekomst in de psychiatrie te zoeken. De

vooroplei-ding vorderde en ik leerde theoretisch bezien veel over de lichamelijke ver-zorging, de verpleging van patiënten en mezelf. Zoals eerder aangegeven was het vak waar het om ging, de psychiatrie, een ondergeschoven kindje en werden we alleen maar theoretisch opgeleid om de patiënten lichamelijk goed te verzorgen en hun noden hierin te ledigen, tijdens de vooropleiding.

U begrijpt dat dit mij tegenviel van de opleiding en mijn interesse voor het werk werd dan niet opgewekt tijdens de vooropleiding. Op z’n minst waren het steeds gemengde gevoelens die bij mij op kwamen als er bij stil stond waar ik mee bezig was.

Het einde van de vooropleiding in zicht:

het examen van de vooropleiding zou de doorslag moeten geven of je door mocht gaan of niet. Ik was niet bang voor het examen, behalve dat het prakti-sche deel: EHBO en verpleegkunde, niet mijn sterke punten. De theorie was gewoon een kwestie van leren. Een deel van het praktijkexamen werd gevormd door een verslag dat je moest maken over de stages. De beoordeling hiervan gold dan als eindbeoordeling. Een paar dagen voor het examen zonderde ik me af om de theorie goed te leren; ik moest en zou nu het examen halen. Het bleek meer te zijn dan verwacht en ik ging niet helemaal goed voorbereid het examen tegemoet.

De dag van het examen had ik slecht geslapen en had ik het gevoel: waar ben ik aan begonnen, ik haal het toch nooit! Het examen viel tegen, veel moei-lijker dan verwacht en de voorbereiding

bleek onvoldoende. Maar gewoon door-zweten en het beste er van verwach-ten. Bij het praktische examen EHBO sloeg de faalangst toe: op een gegeven moment wist ik niks meer en werd ik (bijna) onverrichter zake de gang op gestuurd. Wat had ik toch een hekel aan examens: je was zo afhankelijk van het moment, het was en bleef altijd een moment opname of je slaagde of niet.

Na het examen sliep ik nog beroerder, omdat ik het gevoel had dat ik gezakt was. De volgende dag uitslag, hierbij was ik meer gespannen dan de dag ervoor.

Uitslag: geslaagd. Verbazing alom bij mij. Het was me blijkbaar toch gelukt.

Later bleek met de hakken over de sloot; ik bleek een 5 te hebben voor EHBO en je mocht maar 1 onvoldoende hebben. Dit bleek dan ook de enige onvoldoende te zijn.

Over naar het eerste studiejaar met daaraan gekoppeld een welverdiende vakantieperiode: het was begin juni en ik woonde nu immers vlak bij het strand en maakte hier veelvuldig gebruik van.

Verhalen 1: de bezetting

Aan het einde van de vooropleiding gebeurde er iets dat ook mij voor wat betreft de nu ingeslagen toekomst de kop had kunnen kosten. Het liep qua beleid niet zo soepel in het ziekenhuis:

het bleek een wat middeleeuwse struc-tuur te zijn: een college van regenten bepaalde de gang van zaken en hadden

geen binding met de behandeling van de patiënten waardoor er vreemde beslissingen genomen konden worden, door mensen die niets afwisten van hoe de gang van zaken was binnen een psychiatrisch ziekenhuis. De direc-teur stond hier machteloos tegenover en werd gedwongen hier in mee te gaan. Het college van regenten maakte de dienst uit, als het er op aan kwam.

Dit werd door de meeste medewerkers afgekeurd en als weinig democratisch ervaren.

Gevolg was dat men besloot om het hoofdgebouw te bezetten om de eis om meer inspraak kracht bij te zetten.

Wij werden als vooropleiding gevraagd mee te doen aan de bezetting, er werd ook bij gezegd dat wij het meeste risico zouden lopen, omdat we nog in de proeftijd zaten en dus makkelijk konden worden ontslagen.

Ik wist nauwelijks waar het om ging, maar liet me meeslepen door anderen uit solidariteit, om mee te doen aan de bezetting. Op een avond was het dan zover. Ik voelde me onzeker en gespannen bij het geheel en had mijn twijfels of het risico wel genomen moest worden; het zou mij m’n opleiding en baan kunnen kosten! Toch meedoen, want ik wilde mijn toekomstige colle-gae en lotgenoten niet in de steek laten.

Met een hoop heisa en verkleedpartijen van het personeel werd op een avond overgegaan tot de bezetting van het (witte) hoofdgebouw in het centrum van het complex. In dit gebouw was het kantoor van de directeur en de admini-stratie gevestigd.

Wij hadden er voor gekozen allemaal te blijven zitten in het gebouw, toen de directeur met megafoon ons beval het gebouw te verlaten. Dan zouden er geen verdere maatregelen genomen worden, aldus de directeur. Tijdens deze toespra-ken en bevelen van de directeur voelde ik een prettig gevoel van saamhorig-heid bij me opkomen: bij deze mensen voelde ik me thuis en wilde dit ook zo houden. Blijven zitten dus. Ik liep nu wel het risico ontslagen te worden.

Tussen vertwijfeling en hoop bleef mijn gevoel hangen: “wat zou nu de toe-komst met zich meebrengen”?

Na drie bevelen van de directeur werd de ME (politie) te hulp geroepen. Nu maar afwachten wat er gebeuren zou.

De sfeer in het hoofdgebouw was goed;

het gevoel van saamhorigheid dat bij mij leefde, bleek algemeen te zijn. Er werd gezellig gepraat en niemand scheen het te deren dat de directeur woedend weg was gelopen. Met een hoop sirenege-luid en machtsvertoon kwam de ME dan na ongeveer een half uur.

We werden hardhandig uit het gebouw

“gesleurd” en als vee in de wagens naar het hoofdbureau “gedeporteerd”.

Ik voelde me in de wagen steeds onze-kerder of hetgeen ik gedaan had, wel zo wijs was. Nu was het te laat, de gevol-gen moest ik nu afwachten! In de wagevol-gen werd de sfeer door enkele mensen hoog gehouden, ofschoon ik me niet van de indruk kon onttrekken dat er ook wel wat twijfel bij deze en gene opkwam.

Op het bureau aangekomen werden we “ingeboekt” als gewone criminelen:

we moesten onze zakken leeg maken,

riemen e.d. afgeven en werden we in groepjes in een cel gezet. Dit was mijn eerste en later zou blijken, laatste con-tact met een cel. Een vreemde gewaar-wording om als een crimineel behan-deld te worden, terwijl je je niet zo voelde: wat had ik verkeerd gedaan?

Alleen opgekomen voor mijn collegae en de werksfeer binnen de instelling. Ik was toch geen crimineel?

Er werd door de politie gesteld dat het hier om huisvrede breuk ging en dat was een “misdrijf”, dus ernstig. De angst sloeg me om het hart! We moesten de hele avond blijven zitten en afwach-ten tot alles administratief rond was.

We kregen te horen dat we aange-klaagd zouden worden door de direc-teur van de stichting. ‘S-nachts laat werden we weer vrij gelaten, nadat de administratieve formaliteiten (inschrij-ven) gebeurd waren.

Het gebeurde kwam geregeld aan de orde, terug binnen de instelling, en ik zat ik in spanning over hetgeen te gebeuren stond: zou ik ontslagen worden, een berisping krijgen of zou er verder niets gebeuren? ‘S-middags hoorde ik dat de directeur besloten had af te zien van het doen van aangifte over de bezetting. Dit was een pak van m’n hart. Later zou blijken dat we toch voor moesten komen voor huisvredebreuk.

Pas na 4 maanden nadat we “gezeten”

hadden: ik was de zaak toen al lang weer (bijna) vergeten.

Als voorval was het beschrevene wel positief, het had mij de gelegenheid geboden om eens op een andere manier contacten te leggen met collega’s. De

saamhorigheid en het wij-gevoel: “dat ik er gewoon bij hoorde” gaf de door-slag. Trouwens, de cultuur in de inrich-ting begon mij steeds beter te bevallen.

Hoe het verder afliep met deze zaak, zal ik in het

volgende hoofdstuk, verhaal 5 beschrij-ven.

2: de attributen

De instelling had binnen de kliniek die ik beschreven heb in het vorige hoofd-stuk, een afdeling met curiosa op het medische gebied, vaak op sterk water of opgezet. Personeel van deze

De instelling had binnen de kliniek die ik beschreven heb in het vorige hoofd-stuk, een afdeling met curiosa op het medische gebied, vaak op sterk water of opgezet. Personeel van deze

In document WAT JE ZEGT BEN JE ZELF! (pagina 43-49)