• No results found

Vraag nr. 219 van 19 maart 1997 van de heer JOHAN MALCORPS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 219 van 19 maart 1997 van de heer JOHAN MALCORPS"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 219 van 19 maart 1997

van de heer JOHAN MALCORPS

Milieuvergunning zonevreemde bedrijven – Herlo-kalisatievoorwaarde

Voor een aantal zonevreemde hinderlijke inrichtin-gen klasse 1 werd in het verleden een milieuver-gunning voor beperkte duur (bv. 5 of 10 jaar) afge-l e v e r d , dit "met het oog op herafge-lokaafge-lisatie van het bedrijf" na het verstrijken van de vergunningster-m i j n . Op die vergunningster-manier werd aan deze bedrijven een haalbare termijn voor het zoeken naar een nieuwe lokalisatie aangeboden.

Nu blijkt echter dat voor verschillende van deze bedrijven een nieuwe milieuvergunning wordt aan-gevraagd en toegekend, echter zonder dat aan de herlokalisatievoorwaarde is voldaan. Strikt juri-disch gezien kan dergelijke verlenging zelfs onbe-perkt worden herhaald. De V l a r e m - w e t g e v i n g (Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergun-ning) bevat hierover immers geen bepalingen. Voor het slachthuis van Kalmthout, een hinderlijke inrichting van categorie 1, werd een milieuvergun-ning van beperkte duur afgeleverd met het oog op h e r l o k a l i s a t i e. Deze vergunning loopt af in 2002. Ondertussen blijkt echter dat dit slachthuis heel wat nieuwe investeringen uitvoert. Deze investe-ringen lijken in te gaan tegen de beoogde herloka-lisatie.

Voor het slachthuis van Bavegem werd in 1994 de milieuvergunning definitief geweigerd. De vergun-ning werd eerst door de bestendige deputatie, nadien door de minister en ten slotte door de Raad van State afgewezen. Bovendien kreeg dit bedrijf in november 1993 van de Milieu-inspectie reeds een bevel tot stopzetting van de activiteiten. D i t slachthuis werkt echter onverstoord verder, h o e w e l het over de hele lijn in overtreding is, zowel met de wetgeving op de ruimtelijke ordening als met de milieuwetgeving.

1. Met betrekking tot de eerste alinea : wat is ter-zake het beleid van de minister ?

Weet de minister hoeveel bedrijven vergund zijn door een dergelijke vergunning van beperk-te duur ?

Kan de minister optreden tegen vergunningen die toch worden afgeleverd, ondanks het feit dat niet voldaan is aan de vroeger vereiste herloka-lisering ?

2. Met betrekking tot de tweede alinea : heeft de minister reeds stappen ondernomen om deze herlokalisatie te realiseren ?

Kan dit bedrijf een nieuwe milieuvergunning krijgen na het verstrijken van de huidige ver-gunning in 2002 ?

3 Met betrekking tot de derde alinea : beschikt de minister over de mogelijkheid om dit bedrijf ook effectief te laten sluiten door zijn diensten ? Zo ja, waarom gebeurde dit nog niet ?

Kan een burgemeester die de stopzetting niet uitvoert tot de orde worden geroepen ?

Antwoord

1. Met betrekking tot de eerste vraag dient ener-zijds de problematiek van de milieuvergunnin-gen van zonevreemde bedrijven en anderzijds de problematiek van bedrijven die exploiteren op grond van een vergunning voor beperkte duur "met het oog op de herlokalisatie van het bedrijf" na het verstrijken van de vergunnings-termijn te worden behandeld.

Onder "zonevreemde bedrijven" worden begre -pen de bedrijven die zijn gevestigd in een gebied dat volgens de gebiedsbestemming van g e w e s t p l a n , algemene plannen van aanleg en bijzondere plannen van aanleg geen bedrijfsbe-stemming heeft. Dit aspect is duidelijk de bevoegdheid van de Vlaamse minister bevoegd voor Ruimtelijke Ordening.

Met betrekking tot de exploitatie van een be-drijf op grond van een vergunning van beperkte duur "met het oog op de herlokalisatie van het bedrijf" voor het verstrijken van de vergun-n i vergun-n g s t e r m i j vergun-n , is het vavergun-n belavergun-ng om eevergun-n overgun-nder- onder-scheid te maken tussen de gevallen waarin de herlokalisatie is opgelegd als bijzondere vergun-ningsvoorwaarde in de zin van artikel 30 van titel I van het Vlarem en de gevallen waarin de herlokalisatie is gesuggereerd in de aanhef of als motivatie is opgenomen in de overwegingen. In het eerste geval bepaalt de rechtspraak van de Raad van State (RVS) dat in een vergunning niet kan worden bepaald dat de vergunning op een bepaalde locatie niet meer kan worden ver-lengd (RVS NV De Bruyn, 50.366 van 2 4 . 1 1 . 1 9 9 4 , RVS NV S t e r c k x , 5 2 . 6 2 0 , v a n 30.3.1995).

(2)

In het tweede geval bepaalt de rechtspraak van de Raad van State dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen het beschikkende ge-deelte van de vergunning, dat bindend is, en het motiverende gedeelte van een vergunning, d a t indicatief en niet-normerend is. Een herlokalisa-tie kan in het laatste geval enkel als motivering worden aangewend om het besluit te schragen. Hieruit vloeit automatisch voort dat een hergunningsaanvraag mogelijk is evenals het ver-krijgen van een hervergunning, afhankelijk van de inhoud en de motivering in de vergunnings-aanvraag.

Er zijn geen statistische gegevens voorhanden met betrekking tot het aantal bedrijven dat een vergunning voor beperkte duur heeft gekregen met het oog op de herlokalisatie.

2 en 3. De gevraagde gegevens zullen later worden verstrekt in een aanvullend antwoord.

Aanvullend antwoord

Aan de NV Fonck-Dehennin te Sint-Lievens-Hou-tem (Bavegem) werd op 4 juli 1991 in eerste aanleg door de bestendige deputatie van Oost-Vlaanderen de vergunning geweigerd om een slachthuis voor varkens te exploiteren. Dit werd bevestigd in beroep bij ministerieel besluit van 16 juni 1993. O p 16 november 1993 werd door de toezichthoudende ambtenaren van de Milieu-inspectie de stopzetting bevolen van de productieactiviteiten tegen 1 december 1993 en van de opslagactiviteiten tegen 31 december 1993.

Overeenkomstig artikel 68, § 1 van het Vlarem I werd door de NV Fonck-Dehennin op 23 novem-ber 1993 novem-beroep aangetekend tegen deze dwang-m a a t r e g e l . Op dezelfde datudwang-m werden bij de Raad van State verzoekschriften ingediend tot schorsing en tot nietigverklaring van het ministeriële weige-ringsbesluit van 16 juni 1993.

Op 1 december 1993 en op 11 januari 1994 werd door de toezichthoudende ambtenaren proces-ver-baal opgemaakt tegen de NV Fo n c k - D e h e n n i n , omdat werd vastgesteld dat zij geen gevolg had gegeven aan de hierboven geformuleerde dwang-maatregelen.

Bij arrest nr. 46.259 van 24 februari 1994 werd door de Raad van State de vordering tot schorsing van het ministeriële weigeringsbesluit verworpen. Bij besluit van 23 maart 1994 van de V l a a m s e minister van Leefmilieu en Huisvesting werd het

beroep van 23 november 1993 tegen de dwang-maatregelen ongegrond verklaard en werden deze dwangmaatregelen bevestigd.

Aangezien de uitvoering van dwangmaatregelen ten aanzien van een slachthuis van dergelijke o m v a n g, bij onwilligheid van de exploitant en zon-der de medewerking van de lokale overheid, in de praktijk niet te realiseren is, werden door de Milieu-inspectie twee pistes bewandeld :

– bij het parket-generaal en het parket te Dender-monde werd aangedrongen op een vervolging van de exploitant gelet op de manifeste overtre-d i n g e n . Tot op heovertre-den is er nog geen gevolg bekend ;

– de mogelijkheid werd onderzocht tot het afdwingen van de door de Milieu-inspectie opgelegde dwangmaatregelen via de wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu.

Er is evenwel gebleken dat de stakingsvorde-ring slechts kan worden ingesteld door de bevoegde minister ; de administratie onderzoekt op dit ogenblik de haalbaarheid van deze moge-lijkheid.

Eventuele maatregelen in verband met de wijze waarop een burgemeester zijn ambt uitvoert, b e h o-ren niet tot mijn bevoegdheid.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze visie moet wor- den vertaald naar een gewenste ruimtelijke structuur voor het betrokken stedelijk gebied.. Ook voor de kleinhandelslinten en -concentra- ties

Vliegveldeiland voor Zeebrugge – Projectonderzoek Enkele maanden geleden werd aan het Wa t e r- bouwkundig Laboratorium in Borgerhout de opdracht gegeven tot het maken van

Het is wel duidelijk dat de instandhou- ding van de stranden een exclusief V l a a m s e bevoegdheid is maar dat dit argument ten onrechte wordt gebruikt om deze problematiek

De kostprijs voor een degelijke herstelling van de schade is zo groot, dat de brug beter wordt afgebroken en door een totaal nieuwe wordt vervangen.. De brug werd einde de

Deze fietspa- den staan in opstand ten opzichte van de rijweg, zodat zij op die manier enigszins worden beveiligd tegen het

Volgens het indicatief driejarenprogramma 1997- 1999 zijn voor de N121 investeringen gepland voor 1998 (vak 's Gravenwezel – Brasschaat) en pas voor 2000 voor het vak Schilde –

Bovendien circuleren er plannen van de Geweste- lijke Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) en van de bevoegde schepenen van Wommelgem en Ranst om op die plaats op termijn wel

Op eerdere vragen in verband met de militaire pijplijn Melsbroek-Bevekom antwoordde de minis- ter bevoegd voor Leefmilieu dat voor dit soort pijpleidingen