• No results found

DE BEROEPSINSTANTIE - Afdeling openbaarheid van bestuur

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DE BEROEPSINSTANTIE - Afdeling openbaarheid van bestuur"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Beroepsinstantie inzake openbaarheid van bestuur en hergebruik van overheidsinformatie

Vlaamse Regering

Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid Afdeling Kanselarij

Boudewijnlaan 30, bus 20 1000 Brussel

tel. secretariaat: 02/553.57.03 fax secretariaat: 02/553.57.02 e-mail: openbaarheid@vlaanderen.be

Dossiernummer : OVB/2008/128

DE BEROEPSINSTANTIE - Afdeling openbaarheid van bestuur

Gelet op het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2007 tot oprichting van de beroepsinstantie inzake openbaarheid van bestuur en hergebruik van overheidsinformatie;

Gelet op het oorspronkelijke verzoek van xxxx dd. 3 juli 2008, gericht aan het Agentschap voor Binnenlands Bestuur, afdeling Oost-Vlaanderen, waarbij werd verzocht om een afschrift te verlenen van de volledige klachtbrief (met inbegrip van de identiteitsgegevens) die bij de Gouverneur van de provincie Oost-Vlaanderen werd ingediend ivm. de toewijzing van verzekeringscontracten in de gemeente xxxx;

Gelet op de beslissing van het Agentschap voor Binnenlands Bestuur, afdeling Oost- Vlaanderen, dd. 8 augustus 2008 waarbij een afschrift van de identiteitsgegevens van de klagers werd geweigerd, verwijzende naar artikel 13, 2° van het openbaarheidsdecreet;

Gelet op het beroepschrift van xxxx dd. 5 september 2008 tegen de weigering van het

Agentschap voor Binnenlands Bestuur, afdeling Oost-Vlaanderen, om de identiteitsgegevens van de klagers, naar aanleiding van een klachtbrief, openbaar te maken;

Gelet op de registratie van het beroepschrift op 8 september 2008;

Wat de ontvankelijkheid betreft:

Overwegende dat de in beroep aangevochten beslissing dateert van 8 augustus 2008; dat in voormelde beslissing de beroepsmogelijkheden en de modaliteiten van het beroep werden vermeld;

Overwegende dat het beroepschrift werd ingediend bij de beroepsinstantie, met een schrijven dd. 5 september 2008; dat het beroepschrift geregistreerd werd op 8 september 2008;

(2)

Overwegende dat daaruit volgt dat het beroep binnen de in artikel 22, lid 2 van het decreet van 26 maart 2004 gestelde termijn van 30 dagen is ingediend;

Overwegende dat het beroepschrift dd. 5 september 2008 dan ook als ontvankelijk wordt beschouwd.

Wat de gegrondheid betreft:

Overwegende dat overeenkomstig artikel 7, tweede lid van het decreet van 26 maart 2004 het recht op passieve openbaarheid betrekking heeft op bestuursdocumenten; dat op grond van deze bepaling elke instantie in principe verplicht is aan eenieder die erom verzoekt inzage te geven in, uitleg te verschaffen over of een afschrift te bezorgen van de gewenste

bestuursdocumenten; dat de openbaarmaking slechts kan geweigerd worden mits toepassing wordt gemaakt van één of meerdere uitzonderingsgronden, zoals gestipuleerd in de artikelen 10 tot en met 15 van voormeld decreet;

Overwegende dat in casu verzoeker om de openbaarmaking heeft gevraagd van een integrale klacht die werd ingediend bij de gouverneur van de provincie Oost-Vlaanderen met

betrekking tot de toewijzing van verzekeringscontracten door de gemeente xxxx;

Overwegende dat het oorspronkelijke verzoek (een afschrift van de ingediende klacht) van xxxx dateert van 11 juni 2008, waarna het Agentschap voor Binnenlands Bestuur, afdeling Oost-Vlaanderen, op 30 juni 2008 een kopie van de bewuste klacht heeft toegestuurd aan xxxxxx, waarbij evenwel de identiteit van de klagers werd weggelaten;

Overwegende dat daarop xxxx op 3 juli 2008 heel uitdrukkelijk heeft gevraagd naar de identiteit van de klagers en dat daarop het Agentschap voor Binnenlands Bestuur, afdeling Oost-Vlaanderen, nogmaals heeft te kennen gegeven dat de mededeling van de identiteit van de klagers onmogelijk was, verwijzende naar de toepassing van artikel 13, 2° van het

openbaarheidsdecreet van 26 maart 2004; dat xxxx daarop het onderhavige beroep heeft ingediend bij onze beroepsinstantie;

Overwegende dat luidens artikel 13, 2° van het openbaarheidsdecreet een aanvraag tot openbaarmaking, voor zover die geen betrekking heeft op milieu-informatie, wordt afgewezen, “als de openbaarmaking afbreuk doet aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, tenzij de betrokken persoon met de openbaarmaking instemt”;

Overwegende dat, hoewel het hier om een absolute uitzonderingsgrond gaat waardoor er geen belangenafweging moet plaatsvinden tussen het door de uitzonderingsgrond beschermde belang met het belang van de openbaarheid, de in artikel 13, 2° bedoelde uitzonderingsgrond niettemin een relatief aspect vertoont; dat de decreetgever weliswaar van oordeel was dat er geen afweging vereist is met het openbaar belang dat met de openbaarheid is gediend, maar er desondanks op wijst dat telkens en in concreto geoordeeld moet worden of er al dan niet een inbreuk is gepleegd op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (Parl. St. Vl. Parl.

2002-2003, nr. 1732/1, 25);

Overwegende dat artikel 22 van de Grondwet uitdrukkelijk het recht op eerbiediging van het

(3)

13, 2° van het openbaarheidsdecreet bedoelde uitzonderingsgrond er precies in bestaat om het aan iedereen toegekende grondwettelijke recht op de eerbiediging van zijn privé-leven te beschermen;

Overwegende dat de identiteit, de handtekening en de gegevens met betrekking tot de woonplaats van een persoon gegevens zijn die behoren tot de persoonlijke levenssfeer van een natuurlijke persoon;

Overwegende evenwel dat er hier dient nagegaan te worden of er in concreto een inbreuk wordt gepleegd op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de indieners van de klacht door de bekendmaking van hun identiteitsgegevens;

Overwegende dat uit het onderzoek door de beroepsinstantie is gebleken dat de ingediende klacht niet uitgaat van individuele natuurlijke personen, doch wel van een groep van

gemeenteraadsleden; dat de klacht immers werd opgesteld op briefpapier van een “politieke groepering”; dat uit onderzoek is gebleken dat die politieke groepering zelfs een eigen website heeft ontworpen en ook maandelijks een elektronische nieuwsbrief verspreidt; dat op die website heel duidelijk wordt aangeduid welke gemeenteraadsleden en ocmw-raadsleden deel uitmaken van die politieke groepering;

Overwegende dat, uit wat hiervoor werd uiteengezet, dan ook niets anders kan worden afgeleid dan dat ze bij het indienen van hun klacht bij de gouverneur ook als een soort van politieke fractie zijn opgetreden en dus niet als individuele natuurlijke personen kunnen worden bestempeld;

Overwegende dat daaruit moet worden geconcludeerd dat de bescherming van artikel 13, 2°

van het openbaarheidsdecreet in casu dan ook niet kan worden ingeroepen;

Overwegende dat de beroepsinstantie er toch graag op wijst dat de hiervoor uiteengezette redenering perfect aansluit bij het standpunt dat werd ingenomen door het Directiecomité bij het Agentschap voor Binnenlands Bestuur (de instantie die in casu werd aangesproken voor de openbaarmaking van het bewuste document); dat het voormelde directiecomité al op 20 oktober 2004 heeft beslist (en dat nogmaals heel uitdrukkelijk heeft bevestigd op 31 januari 2008) dat in verband met de bekendmaking van de identiteitsgegevens bij klachtbrieven het volgende stadpunt wordt ingenomen: de identiteit van de klager wordt in principe niet meegedeeld (bescherming van de privacy), tenzij:

- De klager een rechtspersoon is;

- De klacht wordt ingediend door of namens een politieke fractie of politieke partij of op briefpapier van een partij of fractie;

- De klacht ingediend wordt door of namens een actiegroep, belangenvereniging;

- De klager zelf zijn identiteit al prijsgegeven heeft (bij voorbeeld in de pers);

- De identiteit van de klager noodzakelijk is voor de behandeling van de klacht;

- De klager er zelf mee ingestemd heeft dat zijn identiteit bekendgemaakt wordt;

Overwegende dat de beroepsinstantie dan ook vaststelt dat in casu artikel 13, 2° van het openbaarheidsdecreet onterecht werd ingeroepen door het Agentschap voor Binnenlands Bestuur, afdeling Oost-Vlaanderen, daar de klacht uitgaat van een “politieke groepering” van gemeenteraadsleden en niet van individuele natuurlijke personen;

(4)

Overwegende dat de beroepsinstantie voorts vaststelt dat geen van de overige decretale of wettelijke uitzonderingsgronden kunnen worden ingeroepen om alsnog de openbaarmaking van de gevraagde gegevens niet toe te staan; dat de beroepsinstantie voor de volledigheid ook nog eens de uitzonderingsgrond van artikel 13, 6° van het openbaarheidsdecreet van naderbij heeft bekeken;

Overwegende dat uit een letterlijke lezing van art. 13, 6° van het decreet van 26 maart 2004 blijkt dat deze uitzonderingsgrond slechts kan worden ingeroepen, voor zover voldaan is aan twee cumulatieve voorwaarden: ten eerste moet het gaan om informatie die een derde

vrijwillig heeft verstrekt aan de overheid, zonder dat hij daartoe wettelijk, decretaal of

anderszins verplicht was, en ten tweede moet die derde die vrijwillig meegedeelde informatie uitdrukkelijk als vertrouwelijk hebben bestempeld; dat het om een cumulatieve voorwaarde gaat, blijkt voldoende uit het gebruik in art. 13, 6° van het woord “en”;

Overwegende dat de beroepsinstantie vaststelt dat aan de eerste vereiste, namelijk dat het gaat om informatie die een derde vrijwillig heeft verstrekt aan de overheid, is voldaan; dat de klachtenbrief van de betrokkenen op vrijwillige basis werd opgestuurd naar de Gouverneur, zonder dat daartoe enige verplichting bestond;

Overwegende daarentegen dat aan de tweede vereiste, namelijk dat op het ogenblik van de vrijwillige mededeling door een derde aan de overheid van informatie, die derde uitdrukkelijk deze informatie als vertrouwelijk moet hebben bestempeld, niet is voldaan;

Overwegende dat nergens in de klachtbrief dd. 13 mei 2008 aan de Gouverneur enig

uitdrukkelijk voorbehoud werd gemaakt bij de mogelijke openbaarmaking van deze brief; dat de strikte vertrouwelijkheid van die klachtbrief derhalve nergens werd aangegeven;

Overwegende dat de beroepsinstantie vaststelt dat slechts een hele tijd nadien, en dit naar aanleiding van een uitdrukkelijk verzoek in die zin vanuit het Agentschap voor Binnenlands Bestuur, expliciet wordt gesteld door de klachtindieners (via e-mail) dat ze niet akkoord gaan met de openbaarmaking van hun identiteitsgegevens;

Overwegende dat, ook al hebben de klachtindieners zich alsnog verzet tegen mogelijke verspreiding van hun identiteitsgegevens, dit niet wegneemt dat de klachtindieners op het moment dat de klacht werd verstuurd aan de Gouverneur, zich niet uitdrukkelijk hebben verzet tegen mogelijke openbaarmaking aan derden;

Overwegende dat degene die informatie vrijwillig meedeelt aan de overheid, zich alléén nadrukkelijk op de vertrouwelijkheid ervan kan beroepen op het moment dat die informatie wordt overhandigd of meegedeeld aan die overheid; dat achteraf de informatieverstrekker hierop niet meer kan terugkomen, tenzij alsnog om in te stemmen met de openbaarmaking;

dat dit heel duidelijk blijkt uit het feit dat in artikel 20, §2 van het openbaarheidsdecreet de verplichting wordt voorgeschreven dat een instantie in dergelijke situaties de betrokkene alsnog om toestemming voor openbaarmaking moet aanschrijven; dat deze verplichting heel duidelijk veronderstelt dat de documenten oorspronkelijk als vertrouwelijk werden

bestempeld;

Overwegende dat het in de lijn ligt van een ruime interpretatie van het openbaarheidsdecreet (algemeen uitgangspunt: alle bestuursdocumenten zijn principieel openbaar) dat een instantie

(5)

kunnen maken, en niet om niet als vertrouwelijk bestempelde documenten alsnog aan de openbaarmaking te onttrekken;

Overwegende dat, nu vaststaat dat de klachtindieners hun klachtbrief niét als vertrouwelijk hebben bestempeld op het ogenblik dat zij de brief hebben bezorgd aan de Gouverneur, de uitzonderingsgrond van art. 13, 6° van het decreet van 26 maart 2004 in casu dan ook niet van toepassing is;

Overwegende dat de beroepsinstantie dan ook moet concluderen dat het ingestelde beroep als gegrond moet worden beschouwd;

Na beraadslaging,

BESLUIT:

Het beroepschrift van xxxxx dd. 5 september 2008 tegen de weigering van het Agentschap voor Binnenlands Bestuur, afdeling Oost-Vlaanderen, om de

identiteitsgegevens van de klagers, naar aanleiding van een klachtbrief, openbaar te maken, wordt als ontvankelijk en gegrond beschouwd.

Bijgevolg dienen de identiteitsgegevens van de indieners van de klacht openbaar te worden gemaakt door een afschrift te verstrekken van de volledige klachtbrief.

Brussel, 1 oktober 2008

Voor de beroepsinstantie,

afdeling openbaarheid van bestuur,

Bruno ASSCHERICKX Voorzitter

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Overwegende dat de beroepsindiener opwerpt dat het door de VLM aangehaalde artikel 23, § 6 van het Mestdecreet geenszins reden kan zijn tot weigering van een verzoek op grond van

Overwegende dat de beroepsinstantie vaststelt dat de overgemaakte rapporten inspectierapporten zijn van kerken en kapellen op het grondgebied van de gemeente Geel, die door

Volgens deze bepaling dient een aanvraag om openbaarmaking afgewezen te worden indien het belang van de openbaarheid niet opweegt tegen de bescherming van het vertrouwelijke

Op dinsdag 27 oktober 2020, volgens verzoekster 5 dagen na het verstrijken van de wettelijke termijn van 20 kalenderdagen binnen dewelke uiterlijk de documenten moesten

-alle andere bestuursdocumenten welke betrekking hebben op het onderhavige dossier of daarmee verband houden.". Op 8 augustus 2019 ontving de verzoeker een e-mail van de

Overwegende dat de beslissing van de Sint-Angela school Ternat dateert van 25 april 2012 en dat in deze beslissing de beroepsmogelijkheid en -modaliteiten, zoals voorgeschreven in

- laten weten waarom de groene stroom certificaten voor de periode oktober 2016 - april 2019 nog steeds niet uitbetaald werden;.. - wanneer de groene stroom certificaten voor

Overwegende dat er door het Agentschap voor Binnenlands Bestuur vooreerst dus wordt verwezen naar artikel 13, 6° van het decreet van 26 maart 2004; dat luidens deze bepaling een