• No results found

Earnings management ten tijde van een crisisperiode

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Earnings management ten tijde van een crisisperiode"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Earnings management ten tijde

van een crisisperiode

ONDER BRITSE BEURSGENOTEERDE ONDERNEMINGEN GENOTEERD IN DE FTSE 100

Auteur:

K.J.C.A. Kooi Rijksuniversiteit Groningen

(2)

Earnings management ten tijde

van een crisisperiode

ONDER BRITSE BEURSGENOTEERDE ONDERNEMINGEN GENOTEERD IN DE FTSE 100

Masterscriptie Accountancy & Controlling

Rijksuniversiteit Groningen – Faculteit Economie en Bedrijfskunde

Auteur: K.J.C.A. Kooi Rijksuniversiteit Groningen k.j.c.a.kooi@student.rug.nl Begeleider: Dr. C.A. Huijgen Rijksuniversiteit Groningen c.a.huijgen@rug.nl 2e beoordelaar: Dr. F. van Beest

Neyenrode Business Universiteit f.vbeest@neyenrode.nl

Datum:

(3)

2

Abstract

Dit onderzoek gaat in op de relatie tussen earnings management, de financiële crisis en financial distress. Er is geen bewijs gevonden dat ondernemingen in financiële moeilijkheden, genoteerd aan de FTSE 100 tijdens de crisisperiode (2007-2009) meer aan winststuring deden dan in de periode erna (2010-2012), in vergelijking met gezonde ondernemingen. Wel is er bewijs gevonden dat er tijdens de crisis meer winststuring heeft plaatsgevonden dan in de periode erna. Dit bewijs is zeer significant. Bewijs dat ondernemingen in financiële moeilijkheden meer aan winststuring doen dan gezonde ondernemingen is ook gevonden. Aan de hand van de Dichow-Dechow robuustheidsanalyse is vastgesteld dat de resultaten robuust zijn. Ook is vastgesteld dat er geen relatie bestaat tussen de variabelen. Uit de Ramsey RESET test is gebleken dat er informatie achter blijft in de data en dat het model beperkt is.

Kernwoorden: Earnings management, resultaatmanipulatie, financiële crisis, discretionaire accruals,

(4)

3

Voorwoord

Voor u ligt mijn masterscriptie over earnings management. Deze scriptie heb ik geschreven in het kader van mijn studie Accountancy & Controlling (Faculteit Economie en Bedrijfskunde) aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Zoals het bij iedere belangrijke gebeurtenis gaat, is niet alleen het eindresultaat van belang, maar speelt uiteraard ook de bewandelde weg een grote rol. In het licht daarvan wil ik graag van de gelegenheid gebruik maken om een ieder – familie, vrienden en (oud-)collega’s – te bedanken. De motivatie en inspiratie die ik van een ieder op zijn of haar eigen manier kreeg heeft in positieve zin bijgedragen aan de totstandkoming van deze scriptie.

Uiteraard gaat mijn dank ook uit naar een aantal personen van de universiteit. De heren Hooghiemstra en Marra wil ik bedanken voor het inspireren en enthousiasmeren voor het onderwerp earnings management gedurende de colleges Financial Accounting Theory. De laatstgenoemde persoon verdient extra dank voor de verschillende sparringsessies die ik voorafgaand heb gevoerd, waardoor ik vanaf het begin een concreet plan heb kunnen opzetten. Als laatste en zeker niet de minst belangrijke persoon is de heer Huijgen. Van de heer Huijgen heb ik veel nuttige tips en feedback mogen ontvangen.

Terugkijkend op dit onderzoek geeft mij een voldaan gevoel, waarbij het leereffect voor mij altijd voorop heeft gestaan. Een groot deel van wat ik de afgelopen jaren heb mogen leren, heeft geholpen bij dit onderzoek. Van het begrijpen van een balans tot het uitvoeren van een multicollineariteit analyse. De opgedane ervaring zullen absoluut bijdragen aan mijn verdere studie bij de universiteit en mijn verdere carrière.

Rest mij u een fijne leeservaring te wensen.

Christiaan Kooi

(5)

4

Inhoudsopgave

1. Introductie ... 6 1.1 Achtergrond ... 6 1.2 Onderzoeksvraag ... 6 1.3 Wetenschappelijke relevantie ... 7

1.4 Kenmerken en beperkingen van het onderzoek ... 7

1.5 Vooruitblik ... 8

2. Theorie en hypothese ontwikkeling ... 9

2.1 Agency theorie ... 9

2.2 Motivaties voor earnings management ... 10

2.3 Earnings management gedurende de crisis ... 11

2.4 Financial distress ... 11

2.5 Variabelen ... 12

3. Methode van onderzoek ... 14

3.1 Meten van earnings management ... 14

3.2 Meten van financial distress ... 15

3.3 Steekproef selectie ... 17

3.4 Regressie specificatie ... 17

4. Resultaten ... 19

4.1 Totale accruals... 19

4.2 Earnings management en de crisis ... 20

4.3 Earnings management en financial distress ... 21

4.4 Earnings management, crisis en financial distress ... 22

4.5 Ramsey RESET toets ... 23

4.6 Multicollineariteit ... 24 4.7 Robuustheidsanalyse ... 26 5. Conclusie en discussie ... 30 5.1 Conclusie ... 30 5.2 Discussie ... 30 5.3 Beperkingen en vervolgonderzoek ... 31

(6)

5

Literatuuropgave ... 32

Bijlagen ... 35

Bijlage 1: Ramsey RESET ... 36

Bijlage 2: Multicollineariteit ... 37

Bijlage 3: Principal Component Analysis ... 41

(7)

6

1. Introductie

“Het komt er niet op aan de wereld te begrijpen, het komt erop aan haar te veranderen.”, aldus Karl

Marx (1818-1883).

Dat de wereld verandert, of in beweging is, is de laatste jaren duidelijk waarneembaar. In 2007 ontstond wereldwijd een financiële crisis, gestart in de Verenigde Staten. Met name de huizenmarkt had het zwaar te verduren door de vele hypotheken, leningen en voorzieningen (Guillén, 2012). Deze crisis breidde zich in no-time uit en bereikte ook Europa en andere delen van de wereld. Vele beurzen gingen hard onderuit en noteerden een lange periode lage koersen.

Het was niet alleen de beurskoers die daalde, maar de gehele economie zakte weg. Zo werden in Nederland verschillende banken van de ondergang gered of ondersteund met staatssteun1 / 2. Ook op Europees niveau zijn er enkele reddingsacties geweest 3. De Britse bank Northern Rock werd door de crisis hard getroffen, waardoor de Britse overheid de bank noodgedwongen nationaliseerde4.

1.1 Achtergrond

De resultaatsturing van en door bestuurders5 kan invloed gehad hebben op de crisisperiode en andersom. Ondanks de lessen uit het verleden, blijven er mogelijkheden voor bestuurders van ondernemingen om de resultaten te sturen.

Er zijn verschillende onderzoeken die de mogelijkheden van bestuurders met betrekking tot winstmanipulatie aantonen. Dichev et al. (2013) hebben in hun onderzoek aangetoond dat er verschillende redenen kunnen zijn waarom een bestuurder de winsten manipuleert. De redenen zijn uiteenlopend. Zo gaf ruim 93 procent van de bestuurders aan dat een reden voor earnings management het op pijl houden van de beurskoers is. Verder gaf bijna 93 procent van de bestuurders aan dat druk van buitenaf, om de benchmark te verslaan, een reden is de resultaten te sturen. Afgaand op de resultaten van Dichev et al. (2013) blijkt dat bestuurders van een onderneming de winsten sturen, dan wel manipuleren om onder meer de beurskoers op gelijk niveau te houden.

1.2 Onderzoeksvraag

Bovenstaand onderzoek is niet uitgevoerd gedurende een crisisperiode. De vraag is of een bestuurder ten tijde van een crisis ook de winst zal manipuleren of dat het gedrag mogelijk geen significante verschillen vertoont in vergelijking met een economisch rustige periode. De beurskoersen gingen na 2007 immers hard onderuit en bestuurders hebben dit niet tegen kunnen gaan. Dit roept de vraag op of bestuurders tijdens de crisisperiode (2007-2009) überhaupt aan winststuring hebben gedaan, of dat er mogelijk slechts op kleine schaal winsten gestuurd werden. Enerzijds valt te verwachten dat bestuurders eventuele verliezen zullen verhogen, dan wel winsten verlagen, om de gevolgen van de crisis extra zichtbaar te maken. Daarbij lijkt de druk op de prestaties minder hoog te zijn, door de algehele neerwaartse trend (Filip & Raffournier, 2014). Anderzijds is het mogelijk dat bestuurders willen laten zien dat hun onderneming het beter doet in vergelijk met de benchmark. In plaats van het verlagen van de winst (of verhogen van het verlies) kan het tegenovergestelde bewerkstelligd worden.

1

Overheid boekt winst met reddingsoperaties banken. Geraadpleegd op 03 september 2015. Via

http://fd.nl/economie-politiek/1090632/overheid-boekt-winst-met-reddingsoperaties-banken

2

Aanpak kredietcrisis Nederland - financiële sector. Geraadpleegd op 03 september 2015. Via

https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/kredietcrisis/inhoud/aanpak-kredietcrisis-nederland-financiele-sector

3

Europese staatssteun tijdens de financiële crisis. Geraadpleegd op 14 september 2015. Via http://www.europa-nu.nl/id/vi3bgauyv3o0/europese_staatssteun_tijdens_de

4

Verkoop Northern Rock klaar ondanks protest. Geraadpleegd op 14 september 2015. Via

http://www.nu.nl/economie/2705422/verkoop-northern-rock-klaar-ondanks-protest.html

5

(8)

7 Ook een bonus in het vooruitschiet zou er voor kunnen zorgen dat de resultaten kunstmatig mooier worden gemaakt dan dat ze daadwerkelijk zijn.

Uit onderzoek van Mollik et al. (2013) blijkt dat er in Australië ten tijde van de crisisperiode de winsten door bestuurders kunstmatig werden verlaagd in vergelijking met de periode voor de crisis. Anderzijds wijst Europees onderzoek uit dat er tijdens de crisisperiode minder sprake is geweest van zogenaamde ‘income smoothing’ (Filip & Raffournier, 2014). Dat er een afname is geweest van earnings management wordt ook bevestigd in het onderzoek van Cimini (2015). Deze onderzoeken richten zich op meerdere Europese landen, waardoor minder specifieke informatie kenbaar wordt. Kijkend naar de ontwikkeling van de beurskoersen en de motivaties van bestuurders om resultaten te sturen, bestaat de mogelijkheid het bestuurders er veel aan gelegen is om de resultaten, ook ten tijde van een crisisperiode, in een voor hun gunstige richting te sturen6, wat leidt tot de volgende onderzoeksvraag:

Was er ten tijde van de wereldwijde crisisperiode (2007-2009) een hogere mate van earnings management bij Britse beursgenoteerde ondernemingen (FTSE 100) die in financiële moeilijkheden verkeerden waarneembaar, in vergelijking met de periode erna (2010-2012) ten opzichte van gezonde ondernemingen?

1.3 Wetenschappelijke relevantie

De afgelopen decennia heeft Europa meerdere crises meegemaakt. Allereerst de financiële crisis, c.q. de huizenmarkt crisis. Niet lang daarna volgde de Eurocrisis. Nu deze crises (grotendeels) tot het verleden behoren, is het tijd om de balans op te maken.

Het doel van het onderzoek is om een bijdrage te leveren aan de kennis over earnings management gedurende een crisisperiode en naderhand. Dit onderzoek kan bijdragen aan de kennis over en het handelen van bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen in het Verenigd Koninkrijk. Het is mogelijk dat deze bestuurders ten tijde van een crisisperiode de winst kunstmatig verhogen (verlagen) om de gevolgen van de crisis te kunnen verkleinen (vergroten), in de zin van het boekhoudkundige resultaat. In de basis hoeft earnings management niet te leiden tot een verandering in de kasstroom. Alleen de boekhoudkundige resultaten zullen veranderen, tenzij er sprake is van zogenaamde real time earnings management. Dit wil zeggen dat werkelijke kosten én uitgaven worden gedrukt. Een fluctuatie in de ingaande en uitgaande geldstroom heeft wel een effect op de kasstroom.

Verschillende onderzoeken hebben aandacht besteed aan earnings management. Een aantal gaat in op de periode voor de crisis (e.g. Habib et al., 2013) of in een andere continent of land (e.g. Mollik et al., 2013). De keuze voor het Verenigd Koninkrijk is dat dit land, na de Verenigde Staten, het hardste getroffen is door de financiële crisis (Zhiwei et al., 2015). Daarnaast is het voordeel van een specifiek land dat dezelfde verslaggevingsregels worden toegepast. Eventuele (cultuur)verschillen tussen landen onderling, zoals bescherming voor investeerders of beleggers zijn hier niet van toepassing. Dit geldt ook voor eventuele verschillen in wet- en regelgeving.

1.4 Kenmerken en beperkingen van het onderzoek

Voordat er vooruit gekeken kan worden naar het vervolg van deze scriptie, is het van belang om een aantal kenmerken en beperkingen te noemen.

6

Onder ‘in een voor hun gunstige richting te sturen’ wordt verstaan dat zij verschillende vormen van earnings management kunnen toepassen. Hierbij kan zowel de winst verhoogd, dan wel verlaagd worden, naargelang de behoeften van de bestuurder van onderneming.

(9)

8 Deze scriptie kenmerkt zich door een splitsing in twee delen, om op die manier de hoofdvraag te kunnen beantwoorden. Het eerste gedeelte van deze scriptie bestaat uit een review van de bestaande literatuur en theorie(ën), waarin uiteengezet wordt wat earnings management is en op welke manier dit gemeten kan worden. Vervolgens zal middels kwantitatief onderzoek vastgesteld worden of de hypotheses aangenomen, dan wel verworpen kunnen worden.

De beperkingen van deze scriptie zijn als volgt. Dit onderzoek richt zich alleen op Britse beursgenoteerde ondernemingen, die zijn opgenomen in de FTSE 100, een belangrijke index in Londen. De reden hiervoor is dat deze index de 100 grootste ondernemingen van de Britse beurzen huisvest7.

1.5 Vooruitblik

In de volgende hoofdstukken van deze masterscriptie tracht ik een antwoord te vinden voor de hoofdvraag, zoals reeds uiteengezet. Allereerst zal in hoofdstuk 2 de theorie en hypothese ontwikkeling beschreven worden, die als basis dienen voor het verdere onderzoek. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 beschreven welke maatstaf gebruikt wordt om earnings management te meten. Het daaropvolgende hoofdstuk, hoofdstuk 4, beschrijft de resultaten van het onderzoek. Vervolgens worden in hoofdstuk 5 de conclusie, discussie en de beperkingen van het onderzoek uiteengezet, waarbij ook aandacht wordt besteed aan vervolgonderzoek.

7

(10)

9

2. Theorie en hypothese ontwikkeling

Alvorens er wordt ingegaan op motieven voor earnings management zal ik beschrijven wat earnings management is en wat de achterliggende reden is. Kortom hoe earnings management ontstaat.

Een exacte definitie van earnings management ontbreekt, hoewel het vaak in verband gebracht wordt met onder meer ‘creative accounting’, ‘income smooting’ en ‘taking a bath’ (Mollik et al., 2013). Desondanks hebben Healy and Wahlen (1999) onderstaande definitie gevormd:

‘Earnings management occurs when managers use judgment in financial reporting and in structuring transactions to alter financial reports to either mislead some stakeholders about the underlying economic performance of the company or to influence contractual outcomes that depend on reported accounting numbers.’ (Healy & Wahlen 1999 p. 368).

Bovenstaand citaat suggereert dat earnings management een negatief karakter heeft. Het zou stakeholders kunnen misleiden of contractuele afspraken kunnen beïnvloeden. Dit hoeft niet perse zo te zijn. Door de resultaten te sturen kan een bestuurder ook toekomstige informatie aan stakeholders communiceren (Scott, 2015). Met andere woorden, earnings management kan naast een manipulatie mechanisme ook een mechanisme zijn om private informatie te delen met stakeholders.

2.1 Agency theorie

De achterliggende theorie voor earnings management is de agency theorie. De agency theorie beschrijft de relatie tussen de agent (bestuurders) en de principaal (eigenaar / eigenaren van de onderneming).

Volgens Scott (2015) kan de agency theorie als volgt worden omschreven:

‘Agency theory is a branch of game theory that studies the design of contracts to motivate a rational agent to act on behalf of a principal when the agent’s interest would otherwise conflict with those of the principal.’ (p. 358).

Wat hiermee wordt bedoeld is dat een agent (bestuurder) gemotiveerd moet worden, c.q. moet zijn om de belangen van de principaal (eigenaren) te vertegenwoordigen. Bovenstaand citaat ligt in lijn met de agency theorie zoals Jensen & Meckling (1976) die hebben beschreven. Indien de agent en de principaal niet dezelfde doelen nastreven zal dit leiden tot een conflict. Met andere woorden, een bestuurder kan zijn eigen belangen nastreven of belangen nastreven die niet ten gunste van de eigenaren zijn. Aangezien een bestuurder dagelijks betrokken is bij de onderneming zal hij overwegend meer informatie hebben dan de eigenaren. Hierdoor ontstaat een ander fenomeen, namelijk informatieasymmetrie. Doordat bestuurders meer informatie tot hun beschikking hebben, kunnen zij hier op verschillende manieren gebruik van maken. Uitgaande van een positieve gedachte kunnen bestuurders eigenaren meer informatie verschaffen over toekomstige verwachtingen of gebeurtenissen.

De keerzijde van vrijheid van verslaggevingskeuzes, zoals hierboven geschetst, is dat bestuurders de winsten manipuleren, c.q. op een negatieve manier sturen. Een voorbeeld hiervan is dat bestuurders onzekere delen in de jaarrekening over- of onderschatten, zoals vorderingen (dubieuze debiteuren) of voorzieningen (Hooghiemstra et al., 2008).

Ook het beloningsbeleid en de reputatie van een bestuurder kunnen een rol spelen in de sturingsrichting. De onderwerpen die het beloningsbeleid en de reputatie van bestuurders behandelen, zijn respectievelijk de effective contracting theory en de CEO tenure.

(11)

10 Volgens Jensen & Meckling (1976) hebben bestuurders en aandeelhouders verschillende nutsfuncties die ze beiden willen maximaliseren. Het gevolg hiervan is dat het eerder genoemde conflict ontstaat en dat zodoende niet de belangen van de eigenaren nagestreefd worden (Watts & Zimmerman, 1978). Om dit te verhelpen is het mogelijk om afspraken te maken tussen de bestuurders en aandeelhouders van een onderneming. De afspraken zijn vaak gebaseerd op accounting keuzes, die door bestuurders te beïnvloeden zijn (Scott, 2015). Hierbij kan onderscheid gemaakt worden in contractuele motieven en politieke motieven (Watts & Zimmerman, 1990). Contractuele motieven kunnen enerzijds gaan over de beloning van bestuurders (bestuurders versus de onderneming) en anderzijds over lange termijn contracten met kredietverstrekkers (kredietverstrekkers versus de onderneming). Daarnaast kunnen politieke acties bijdragen aan winststuring (Filip & Raffournier, 2014). In crisisperiodes zijn overheden meer geneigd om ondernemingen die in financiële moeilijkheden verkeren te ondersteunen (Peltzman, 1976). Hierbij valt te denken aan de, in de introductie genoemde, redding van verschillende banken in de periode 2008-2009. Volgens Filip & Raffournier (2014) hebben bestuurders van ondernemingen de winsten destijds negatief beïnvloed, waardoor zij gebruik zouden kunnen maken van overheidssteun.

2.2 Motivaties voor earnings management

De motivaties voor earnings management zijn uiteenlopend. De meest voorkomende motivatie om de resultaten te sturen is om de aandelenkoers te kunnen beïnvloeden. Een andere veel voorkomende reden is de druk – zowel van binnen uit als wel van buiten – om de benchmark te kunnen verslaan. Ook wordt een aantal bestuurders gemotiveerd om de resultaten te sturen vanwege het eigen beloningssysteem. (Dichev et al., 2013). De patronen van earnings management kunnen in vier categorieën ingedeeld worden, te weten: taking a bath, income smoothing, winstminimalisatie en winst maximalisatie (Scott, 2015).

Taking a bath is een onderdeel van earnings management waarbij een onderneming een verlies

rapporteert. Hierbij is de motivatie om het verlies te vergroten om zodoende toekomstige kosten of verliezen reeds op te nemen, waardoor de toekomstige winst zal stijgen. Ook het behalen van een toekomstige beloning wordt voor een bestuurder eenvoudiger. Wanneer de winst of het verlies dusdanig is en hij geen uitzicht meer heeft op een beloning, kan de mogelijkheid zich voordoen de resultaten van het huidige jaar te verslechteren, waardoor de resultaten van het jaar of de jaren erna beter worden en dus een hogere beloning behaald kan worden.

Income smoothing is een ander onderdeel van earnings management. Hierbij wordt de winst

kunstmatige op een gelijk niveau gehouden, dan wel licht stijgend niveau. Deze optie is met name interessant voor bestuurders die risico-avers zijn en een constante beloning prefereren in plaats van een variabele beloning.

Winstminimalisatie is een variant op ‘taking a bath’, maar dan minder extreem. In een periode

van hoge winstgevendheid kan een onderneming er voor kiezen om de winst te verlagen, om zo een verlaging van de politieke en fiscale kosten te kunnen realiseren. Dit kan onder meer gerealiseerd worden door activa sneller af te schrijven en meer uitgaven te doen met betrekking tot research & development (R&D) en marketing.

Winstmaximalisatie is het laatste patroon. Hierbij wordt de winst niet kunstmatig verlaagd,

maar juist verhoogd. Het doel hiervan kan zijn om een hogere bonus te behalen. Door de winst te verhogen kunnen bestuurders een hogere bonus ontvangen, mits de bonus meestijgt.

(12)

11

2.3 Earnings management gedurende de crisis

Zoals reeds aangegeven is er in de afgelopen decennia veel aandacht geweest voor earnings management. Ter indicatie, in de periode 2000-2011 zijn er ruim 300 artikelen hierover gepubliceerd (Walker, 2013). In eerder onderzoek toonden Mollik et al. (2013) dat er in Australië in de periode 2008-2009 een grotere mate van earnings management waarneembaar was door meer gebruik te maken van discretionaire accruals8.

Mollik et al. (2013) vonden bewijs dat Australische ondernemingen tijdens de crisisperiode de winsten negatief sturen. Het Verenigd Koninkrijk en Australië kunnen ingedeeld worden in dezelfde categorie als het op investeerdersbescherming aankomt (Leuz et al., 2003). Volgens hetzelfde onderzoek blijkt namelijk dat de mate van investeerdersbescherming invloed heeft op de mate van earnings management. Afgaand hierop zouden Britse ondernemingen tijdens de crisis ook de winst negatief beïnvloeden.

Andersom hebben Burgstahler en Dichev (1997) in een niet-crisisperiode vastgesteld dat 30 tot 40 procent van de ondernemingen kleine verliezen omzetten naar kleine winstcijfers. De vraag is of er in de Verenigde Koninkrijk tijdens de crisisperiode (2007-2009) überhaupt aan winststuring werd gedaan. Om te analyseren of er sprake is van een hogere of lagere mate van earnings management is het van belang om een vergelijking te maken. De vergelijking gaat over hetzelfde tijdvak, alleen vanaf 2010 (2010-2012). Het tijdvak tot en met 2009 is overeenkomstig met eerdere onderzoeken (e.g. Zhiwei et al., 2014).

Dit heeft geleid tot de volgende hypothese:

H1: Gedurende de crisisperiode was er sprake van een hogere mate van earnings management bij

Britse beursgenoteerde ondernemingen (FTSE 100) dan na de crisisperiode. Er is dus een positieve

relatie tussen de crisisperiode en earnings management9.

2.4 Financial distress

Habib et al. (2012) hebben gekeken naar financial distress in relatie tot earnings management. Zij kwamen tot de conclusie dat in New-Zeeland ondernemingen die in financiële moeilijkheden zitten in hogere mate de winsten negatief sturen. Bewijs dat dit significant verandert tijdens de crisisperiode is niet gevonden. Het kunstmatig verlagen van de winst suggereert dat de betreffende ondernemingen in een crisisperiode een groter verlies willen nemen, zodat ze mogelijk na afloop van een crisisperiode een positiever resultaat kunnen laten zien, wat duidt op een ‘taking a bath’ patroon. Schijnbaar zorgt een crisisperiode ervoor dat er minder gekeken wordt naar de resultaten van een onderneming an sich. Dat bestuurders de winsten sturen, dan wel manipuleren indien de onderneming in financiële moeilijkheden verkeert is te begrijpen. Echter, het zou te verwachten zijn dat de winsten positief gestuurd zouden worden. Financiële moeilijkheden kunnen immers leiden tot de verlaging van de bestuurdersbeloning, ontslag van bestuurders of het verlies van reputatie (Gilson, 1989), wat duidt op een winstmaximalisatie patroon. Ook Coughlan & Schmidt (1985), Warner et al. (1988) en Weisbach (1988) tonen in hun onderzoeken aan dat bestuurders in geval van financial distress vaak worden ‘vervangen’ door een nieuwe bestuurder. Afgezien daarvan heeft het volgens Gilson (1989) ook aanzienlijke kosten voor de aandeelhouders vanwege onder meer de herstructurering van de

8

In de literatuur worden de termen discretionaire accruals en abnormale accruals als synoniemen van elkaar gezien. Dit geldt ook voor niet-discretionaire accruals, wat ook wel aangeduid wordt als normale accruals.

9

Alternatieve hypothese: Gedurende de crisisperiode was er sprake van een lagere mate van earnings

(13)

12 schuldenpositie. Mogelijk is bovenstaande bij de recente crisisperiode niet van toepassing geweest, waardoor ondernemingen winsten, zonder directe gevolgen voor de bestuurders, neerwaarts konden bijsturen. Hoewel dit in tegenspraak is met de resultaten van Habib et al. (2012), acht ik bovenstaande situatie mogelijk in het Verenigd Koninkrijk.

Bovenstaande heeft geleid tot de volgende hypotheses:

H2: Britse beursgenoteerde ondernemingen (FTSE 100) die in financiële moeilijkheden verkeren

(financial distress) vertonen een hogere mate van earnings management ten opzichte van gezonde

ondernemingen. Er is dus een negatieve relatie tussen earnings management en financial distress10.

H3: Britse beursgenoteerde ondernemingen (FTSE 100) die in financiële moeilijkheden verkeren

(financial distress) vertonen tijdens de crisis een hogere mate van earnings management ten opzichte van gezonde ondernemingen en na de crisis. Er is dus een negatieve relatie tussen financial distress,

een crisisperiode en earnings management11.

2.5 Variabelen

Op basis van de hypotheses kan worden gesteld dat de onafhankelijke variabele de tijdsperiode betreft; de crisisperiode (2007-2009) en de na crisisperiode (2010-2012). De verwachting is de markten na de crisisperiode weer hersteld zijn, dan wel herstellende zijn. Hierdoor is het mogelijk om de na crisisperiode aan te merken als normale periode. Financial distress geldt als tweede onafhankelijke variabele, welke uitgedrukt is in een Z-score.

De afhankelijke variabele is vanzelfsprekend earnings management, uitgedrukt in discretionaire accruals.

Om vast te stellen of er meerdere relaties zijn, wat er voor zorgt dat er een positieve relatie is tussen earnings management en de crisis en na crisisperiode, heb ik een aantal controlevariabelen opgesteld. Overeenkomstig eerdere onderzoeken (e.g. Habib et al., 2012), maak ik gebruik van de controle variabelen leverage, size, book-to-market en de interest coverage ratio.

Als eerste controle variabele is leverage gekozen. Leverage is een maatstaf voor de kapitaalstructuur van een onderneming. De leverage betreft de verhouding tussen de langlopende schulden en de totale activa. Tussen ondernemingen en vreemd vermogensverschaffers kunnen afspraken gemaakt zijn waarbij een onderneming aan bepaalde ratio eisen dient te voldoen. Middels winststuring kan het management er mogelijk voor zorgen dat deze eisen behaald worden (Kalay, 1982; Watts & Zimmerman, 1990). DeFond & Jiambalvo (1994) toonden in hun onderzoek aan dat er een positieve relatie is tussen leverage en earnings management. Ondernemingen met een hogere schuldpositie12 zullen de resultaten eerder positief sturen.

De controlevariabele size wordt gemeten aan de hand van de natuurlijke logaritme van de totale activa voor een onderneming in een specifieke periode. Volgens Burgstahler en Dichev (1997) zijn grote ondernemingen complexer, wat resultaatsturing voor bestuurders vereenvoudigt. Dit wordt bevestigd door onderzoek van Ndofor et al. (2013). De informatieasymmetrie neemt toe wanneer de complexiteit

10

Alternatieve hypothese: Britse beursgenoteerde ondernemingen (FTSE 100) die in financiële moeilijkheden

verkeren (financial distress) vertonen een lagere mate van earnings management ten opzichte van gezonde ondernemingen.

11

Alternatieve hypothese: Britse beursgenoteerde ondernemingen (FTSE 100) die in financiële moeilijkheden

verkeren (financial distress) vertonen tijdens de crisis een lagere mate van earnings management ten opzichte van gezonde ondernemingen en na de crisis.

12

(14)

13 van de onderneming en industrie ook toeneemt (Brown & Eisenhard, 1997; Anderson, 1999). Daarentegen zijn er ook studies waarin een negatief verband wordt verondersteld (Myers et al, 2003; Carey & Simnett, 2006)

Een andere controle variabele is de book-to-market ratio. Deze variabele wordt gemeten als de verhouding tussen de boekwaarde van het eigen vermogen en de marktwaarde van een onderneming in een bepaalde periode. Deze variabele is overeenkomstig eerdere onderzoeken, waarin een negatieve relatie tussen earnings management en de book-to-market ratio is aangetoond (e.g. Gul et al., 2013; Peek et al., 2013)

Als laatste variabele heb ik gekozen voor de interest coverage ratio. Deze variabele is de verhouding tussen het bedrijfsresultaat en de rentelasten van een onderneming in een bepaalde periode. Sweeney (1994) toont aan dat ondernemingen met een hogere schuldratio meer geneigd zijn om de winsten opwaarts te sturen. Wanneer het (rentedragend) vreemd vermogen toeneemt zullen verhoudingsgewijs ook de rentelasten toenemen, wat resulteert in een verandering in de interest coverage ratio.

Bovenstaande variabelen kunnen in tabelvorm als volgt worden weergegeven

Tabel 1 Definities van variabelen

Variabele Omschrijving

Onafhankelijke variabele

CRISIS De periode tussen 2007 en 2009, welke aangemerkt wordt als zijnde crisisperiode.

Z_SCOREit De financiële situatie waarin de onderneming verkeert voor onderneming i in jaar t.

Afhankelijke variabele

DAit De gemeten hoeveelheid discretionaire accruals voor onderneming i in jaar t.

Controlevariabele

LEVERAGEit De boekwaarde van de langlopende schulden plus de kortlopende leningen en de rekening-courant gedeeld door de boekwaarde van de totale activa voor onderneming i in jaar t.

SIZEit De natuurlijke logaritme van de boekwaarde van de totale activa voor onderneming i in jaar t.

B/M_RATIOit De ratio tussen de boekwaarde van het eigen vermogen en de marktwaarde van onderneming (uitstaande aandelen vermenigvuldigd met de koers) voor onderneming i in jaar t.

INTEREST_ COV_RATIOit

(15)

14

3. Methode van onderzoek

Om earnings management te kunnen meten zal in dit hoofdstuk uiteengezet worden welke methoden gebruikt kunnen worden. De eerste twee paragrafen van dit hoofdstuk vertegenwoordigen de drie hypotheses. Vervolgens zal de bepaling van de omvang van de steekproef worden vastgesteld in paragraaf 3. In de laatste paragraaf zullen de regressies van de hypotheses uiteengezet worden.

3.1 Meten van earnings management

Earnings management kan worden gemeten aan de hand van de som van de netto (operationele) kasstroom van een onderneming, waarbij vervolgens de accruals worden opgeteld (Jones, 1991; Dechow & Dichev, 2002; Hooghiemstra et al, 2008). De verslaggevingskeuzes beïnvloeden de operationele kasstroom niet en de kasstroom is daardoor moeilijker te beïnvloeden (Hooghiemstra et al., 2008). Dat er wel mogelijkheden zijn geven Hooghiemstra et al. (2008) als volgt aan: ‘De accruals (het noncash gedeelte van de winst) zijn echter wel afhankelijk van verslaggevingskeuzes. Daardoor kunnen accruals een bepaalde informatiewaarde hebben.’(p. 372). Wat hiermee bedoeld wordt is dat bestuurders winsten kunnen sturen, zonder dat dit invloed heeft op de operationele kasstroom. Deze wordt dus niet hoger of lager. Dit stuurmechanisme, accruals, kunnen opgedeeld worden in twee soorten accruals, te weten discretionaire en niet-discretionaire.

Het model van DeAngelo (1986) veronderstelt dat de niet-discretionaire accruals (NA) onveranderd blijven De uitkomst tussen NA1 – NA0 gelijk zal zijn aan nul. Indien zich wijzigingen voordoen in de niet-discretionaire accruals zal het model van DeAngelo (1986) een onjuist beeld van earnings management laten zien (Dechow et al., 1995). Uit recent onderzoek blijkt dat het Modified Jones model (Dechow et al. 1995), afgeleid van het Jones model (1991) het meest gebruikt wordt (e.g. Guay et al., 1996; Bartov et al., 2000; Davidson et al., 2005; Kothari et al., 2005; Iqbal & Strong, 2010; Peek et al., 2013). Dit wordt nogmaals bevestigd door Walker (2013), hoewel hij stelt dat dit tot 2005 het geval was en dat sindsdien het model van Kothari (2005) een goede aanvulling is. Het model van Kothari (2005) houdt namelijk rekening met de winstgevendheid van de industrie. Echter, de steekproef selectie heeft een dermate omvang dat een indeling naar industrie niet haalbaar is.

Aangezien het Modified Jones model (Dechow et al. 1995) een afgeleide is van het Jones model (1991), zal hieronder het model van Dechow et al. (1995) uiteengezet zal worden.

Dat economische omstandigheden invloed kunnen hebben op accruals valt te verklaren. Een toename in de omzet leidt over het algemeen tot een toename van werkkapitaal. Dit geldt ook voor materiële vaste activa. Een toename hiervan leidt in principe tot hogere afschrijvingen. Het nadeel van het model van Jones is dat dit model impliceert dat de omzet als zijnde niet-discretionair gezien kan worden. Dechow et al. (1995) stellen hier het volgende over: ‘If earnings are managed through discretionary revenues, then the Jones Model will remove part of the managed earnings from the discretionary accrual proxy.’ (p. 199). Om dit ‘probleem’ te verhelpen is het model van Jones (1991) aangepast naar het zogenaamde ‘Modified Jones Model’ van Dechow et al. (1995).

Net als bij het originele Jones model (1991) worden de totale accruals geschat aan de hand van de nettowinst minus de kasstroom uit operationele activiteiten13. Aan de hand van de geschatte accruals kunnen de richtingscoëfficiënten worden geschat.

De eerste stap in het modified Jones model is het bepalen van de coëfficiënten α1, α2 en α3 op basis van alle waarnemingen.

13

Kasstroom op uit operationele activiteiten = netto winst + afschrijvingen + latente belastingen +/- ∆ werkkapitaal

(16)

15 𝑇𝑇𝑇𝑇𝑡𝑡= 𝛼𝛼1(1/ 𝑇𝑇𝑡𝑡−1) + 𝛼𝛼2(∆𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑡𝑡− ∆𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑡𝑡) + 𝛼𝛼3𝑃𝑃𝑃𝑃𝑅𝑅𝑡𝑡 (1)

Vervolgens kan voor onderneming i in jaar t de discretionaire accruals worden bepaald.

𝐷𝐷𝑇𝑇𝑖𝑖𝑡𝑡 = 𝑇𝑇𝑇𝑇𝑖𝑖𝑡𝑡− 𝛼𝛼1(1/ 𝑇𝑇𝑖𝑖𝑡𝑡−1) + 𝛼𝛼2(∆𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑡𝑡− ∆𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑡𝑡) + 𝛼𝛼3𝑃𝑃𝑃𝑃𝑅𝑅𝑖𝑖𝑡𝑡 (2)

Waarbij:

DAit = discretionaire accruals voor onderneming i in jaar t geschaald op basis van de totale activa in jaar t–1;

TAit = geschatte totale accruals voor onderneming i in jaar t geschaald op basis van de totale activa in jaar t–1;

∆REVit = omzet voor onderneming i in jaar t minus omzet in jaar t–1, geschaald op basis van de totale activa in jaar t–1;

∆RECit = netto vorderingen voor onderneming i in jaar t minus netto vorderingen in jaar t-1, geschald op basis van de totale activa in jaar t-1;

PPEit = materiële vaste activa voor onderneming i in jaar t, geschaald op basis van de totale activa in jaar t–1;

Ait-1 = totale activa voor onderneming i in jaar t–1; α1, α2, α3 = onderneming specifieke parameters;

In mijn onderzoek naar earnings management richt ik mij op de 100 grootste ondernemingen in het Verenigd Koninkrijk, die zijn opgenomen in de index FTSE 100. Het overzicht van de 100 ondernemingen is afkomstig van de London Stock Exchange14, welke ik gebruik als databron.

3.2 Meten van financial distress

Voor de tweede hypothese is het van belang om na te gaan of een onderneming in zogenaamde financial distress verkeert. Hierbij dient opgemerkt te worden dat niet elke onderneming die in financial distress verkeert failliet gaat. McKeown et al. (1991), Hopwood et al. (1994) en Mutchler et al. (1997) hebben in hun onderzoeken aandacht besteed aan failliete en niet-failliete ondernemingen en hebben een verdeling gemaakt in vier classificaties, te weten:

- stressed/bankrupt (SB); - non-stressed /bankrupt (NSB); - stressed/non-bankrupt (SNB); - non-stressed/non-bankrupt (NSNB). 14

FTSE 100. Geraadpleegd op 03 september 2015. Via http://www.londonstockexchange.com/exchange/prices-and-markets/stocks/indices/constituents-indices.html?index=UKX

(17)

16 Overeenkomstig McKeown et al. (1991), Hopwood et al. (1994) en Mutchler et al. (1997) kunnen ondernemingen geclassificeerd worden in de categorie financial distress indien zij voldoen aan een van onderstaande punten:

- negatief werkkapitaal in het meest recente jaar;

- een ‘bottom line’ netto verlies in het meest recente jaar;

- zowel een negatief werkkapitaal als wel een netto verlies in het meest recente jaren.

Echter, bij dit model wordt er uitgegaan van het idee dat een negatief werkkapitaal en netto verlies leidt tot financiële moeilijkheden. Een negatief werkkapitaal hoeft geen teken te zijn van financiële moeilijkheden. Ondernemingen die een strak debiteuren beleid hebben en hun crediteuren op de uiterste betaaldatum betalen zullen eerder een negatief werkkapitaal vertonen dan ondernemingen die dit niet doen. Juist deze ondernemingen kunnen meer financiële middelen tot hun beschikking hebben. Ook het netto verlies valt te sturen. Ondernemingen die mogelijk zonder winststuring een netto verlies zouden kunnen laten zien, kunnen die omzetten naar een positieve winst. Een alternatief voor bovenstaande meetmethode is het Z-score model van Altman (1968). Dit model meet of een onderneming in financiële moeilijkheden verkeert of dat de onderneming gezond is. Hierbij worden vijf onderdelen van een onderneming meegenomen en gewogen, wat uiteindelijk leidt tot een totale Z-score. Volgens Altman (1968) zijn ondernemingen gezond indien de score hoger is dan 2,99 (Z ≥ 3,00). Ondernemingen behoren tot de categorie ‘bankrupt’ indien de score lager is dan 1,81 (Z ≤ 1,80). Het tussenliggende gebied kan als zijnde grijs gebied bestempeld worden (1,81 ≥ Z ≤ 2,99). Deze ‘zone of ignorance’ is vanwege de gevoeligheid van onjuiste classificaties (Altman, 1968).

Het model van Altman (1968) kan als volgt worden weergegeven:

𝑍𝑍 = ,012𝑋𝑋1+ ,014𝑋𝑋2+ ,033𝑋𝑋3+ ,006𝑋𝑋4+ ,0999𝑋𝑋5 (3)

Waarbij:

X1 = werkkapitaal / totale activa X2 = ingehouden winsten/ totale activa

X3 = winst voor interest en belastingen / totale activa

X4 = marktwaarde eigen vermogen / boekwaarde van het totale vreemd vermogen X5 = omzet / totale activa

Z = totale index

Bovenstaand model is bijna 50 jaar oud en is gebaseerd op Amerikaanse industriële ondernemingen, waarvan de informatie publiek beschikbaar is. In de loop der jaren hebben er aanpassingen op het model plaatsgevonden. Een voorbeeld hiervan is Altman (2013), waarbij de coëfficiënten opnieuw gewaardeerd zijn. Deze nieuwe waardering draagt bij aan de nauwkeurigheid van het model.

𝑍𝑍′ = 0,717𝑋𝑋1+ 0,847𝑋𝑋2+ 3,107𝑋𝑋3+ 0,420𝑋𝑋4+ 0,998𝑋𝑋5 (4)

Uit onderzoek van Altman (2013) blijkt dat dit model nauwkeuriger is met betrekking tot het voorspellen van financial distress, dan het bijna 50 jaar oudere model. Derhalve kies ik voor het actuelere model.

(18)

17 Ook de uitkomst van de Z-score is veranderd (Altman, 2013). Het grijze gebied was 1,81 en is bijgesteld naar 1,23. Dit betekent dat de ‘zone of ignorance’ groter is. Wanneer de uitkomst van de Z’-score lager is dan 1,23, is dit een tekenen van financial distress.

3.3 Steekproef selectie

Voor het onderzoek zal gebruik gemaakt worden van publiek beschikbare informatie van ondernemingen die zijn opgenomen in de Britse index FTSE 100. Aangezien regelgeving en/of de resultatenrekening en balans van banken – verzekeraars, trusts en andere financiële instellingen in grote mate afwijkt van de overige ondernemingen, zullen de banken in dit onderzoek niet worden meegenomen. Deze keuze is overeenkomstig eerder onderzoeken (e.g. Hooghiemstra et al., 2008; Mollik et al., 2013). Van de overgebleven 75 ondernemingen zijn er twaalf ondernemingen uit de selectie verwijderd, omdat hiervan de data niet of slechts gedeeltelijk beschikbaar is.

Tabel 2 steekproefselectie

FTSE 100 afkomstig van Datstream 101

Af: dubbele notatie 1

Af: financiële instellingen 25

Overgebleven ondernemingen 75

Benodigde informative niet beschikbaar 12

Totale selectie 63

3.4 Regressie specificatie

Om de hypotheses te kunnen onderwerpen aan een aantal statistische toetsen, zijn hieronder de regressieanalyses uiteengezet. Hypothese 1: (5) |𝐷𝐷𝑇𝑇𝑖𝑖𝑡𝑡| = 𝛽𝛽0+ 𝛽𝛽1𝑅𝑅𝑅𝑅𝐶𝐶𝐶𝐶𝐶𝐶𝐶𝐶𝑖𝑖𝑡𝑡+ 𝛽𝛽3𝐿𝐿𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑇𝑇𝐿𝐿𝑅𝑅 + 𝛽𝛽3𝐶𝐶𝐶𝐶𝑍𝑍𝑅𝑅𝑖𝑖𝑡𝑡+ 𝛽𝛽4𝐵𝐵/𝑀𝑀_𝑅𝑅𝑇𝑇𝑇𝑇𝐶𝐶𝑅𝑅𝑖𝑖𝑡𝑡 + 𝛽𝛽5𝐶𝐶𝐼𝐼𝑇𝑇𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝐶𝐶𝑇𝑇_𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅_𝑅𝑅𝑇𝑇𝑇𝑇𝐶𝐶𝑅𝑅𝑖𝑖𝑡𝑡+ ℇ𝑖𝑖𝑡𝑡 Hypothese 2: (6) |𝐷𝐷𝑇𝑇𝑖𝑖𝑡𝑡 | = 𝛽𝛽0+ 𝛽𝛽1𝑍𝑍_𝐶𝐶𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑖𝑖𝑡𝑡+ 𝛽𝛽2𝐿𝐿𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑇𝑇𝐿𝐿𝑅𝑅𝑖𝑖𝑡𝑡 + 𝛽𝛽3𝐶𝐶𝐶𝐶𝑍𝑍𝑅𝑅𝑖𝑖𝑡𝑡+ 𝛽𝛽4𝐵𝐵/𝑀𝑀_𝑅𝑅𝑇𝑇𝑇𝑇𝐶𝐶𝑅𝑅𝑖𝑖𝑡𝑡 + 𝛽𝛽5𝐶𝐶𝐼𝐼𝑇𝑇𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝐶𝐶𝑇𝑇_𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅_𝑅𝑅𝑇𝑇𝑇𝑇𝐶𝐶𝑅𝑅𝑖𝑖𝑡𝑡+ ℇ𝑖𝑖𝑡𝑡 Hypothese 3: (7) |𝐷𝐷𝑇𝑇𝑖𝑖𝑡𝑡 | = 𝛽𝛽0+ 𝛽𝛽1𝑅𝑅𝑅𝑅𝐶𝐶𝐶𝐶𝐶𝐶𝐶𝐶𝑖𝑖𝑡𝑡+ 𝛽𝛽2𝑍𝑍_𝐶𝐶𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑖𝑖𝑡𝑡𝑖𝑖𝑡𝑡+ 𝛽𝛽3(𝑅𝑅𝑅𝑅𝐶𝐶𝐶𝐶𝐶𝐶𝐶𝐶𝑖𝑖𝑡𝑡∗ 𝑍𝑍_𝐶𝐶𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑖𝑖𝑡𝑡𝑖𝑖𝑡𝑡) + 𝛽𝛽4𝐿𝐿𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑇𝑇𝐿𝐿𝑅𝑅𝑖𝑖𝑡𝑡 + 𝛽𝛽5𝐶𝐶𝐶𝐶𝑍𝑍𝑅𝑅𝑖𝑖𝑡𝑡+ 𝛽𝛽6𝐵𝐵/𝑀𝑀_𝑅𝑅𝑇𝑇𝑇𝑇𝐶𝐶𝑅𝑅𝑖𝑖𝑡𝑡+ 𝛽𝛽7𝐶𝐶𝐼𝐼𝑇𝑇𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝐶𝐶𝑇𝑇_𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅_𝑅𝑅𝑇𝑇𝑇𝑇𝐶𝐶𝑅𝑅𝑖𝑖𝑡𝑡+ ℇ𝑖𝑖𝑡𝑡

DAit = discretionaire accruals voor onderneming i in jaar t.

CRISIS = een dummy variabele met een score van 1 als het in de crisisperiode is, anders een 0.

Z_SCOREit = de uitkomst van de Altman Z-score voor onderneming i in jaar t. LEVERAGEit = de leverage ratio voor onderneming i in jaar t.

(19)

18 SIZEit = de natuurlijke logaritme van de marktwaarde van de onderneming voor

onderneming i in jaar t.

B/M_RATIOit = de ratio tussen de boekwaarde van het eigen vermogen en de marktwaarde (uitstaande aandelen vermenigvuldigd met de koers) voor onderneming i in jaar t.

INTERST_ = de rentedekkingsratio voor onderneming i in jaar t. COV_RATIOit

De reden om niet de ‘normale’ discretionaire accruals te gebruiken, maar de absolute waarde is dat accruals omkeerbaar zijn. Dus wanneer een onderneming in het eerste crisisjaar de winst omhoog stuurt wordt de kans groter dat de winst in het tweede en/ of derde crisisjaar naar beneden wordt gestuurd.

(20)

19

4. Resultaten

Zoals eerder beschreven zijn de totale accruals geschat op basis van de nettowinst minus de kasstroom uit operationele activiteiten. In dit hoofdstuk zullen, aan de hand van de totale accruals de niet-discretionaire accruals bepaald worden. De laatst genoemde dient als afhankelijke variabele voor de verschillende multiregressieanalyses.

4.1 Totale accruals

Aan de hand van een lineaire regressie zijn de bèta’s vastgesteld die de onderneming specifieke parameters vertegenwoordigen. Die uitkomsten hiervan zijn weergegeven in onderstaande tabel.

Tabel 3 richtingscoëfficiënten totale accruals

Coëfficiënten a Model Unstandardized Coefficients t Sig. B Std. Error 1 (Constant) -,011 ,006 -1,998 ,046 TOTAL_ASSETS 2963,779 7022,883 ,422 ,673 REV_REC ,037 ,018 2,060 ,040 PPE -,009 ,011 -,777 ,438

a. Afhankelijke variabele: Totale accruals

Zoals uit tabel 3 blijkt heeft de omzet minus de debiteuren positief een positieve relatie tot de discretionaire accruals. Het tegenovergestelde geldt voor materiële vaste activa. De positieve en de negatieve relatie ligen in lijn met wat verwacht zou kunnen worden. Dat niet alle uitkomsten significant zijn, wordt mogelijk veroorzaakt door de van de steekproef of de fluctuatie in de beschikbare data.

Op basis van de coëfficiënten zijn vervolgens de niet-discretionaire accruals bepaald. In overeenstemming met het Jones model (1991) kunnen de discretionaire accruals bepaald worden door de totale accruals te verminderen met de niet-discretionaire accruals.

Tabel 4 geeft een overzicht van het minimum, de maximum, het gemiddelde en de standaard deviatie van de gehele steekproef. De totale hoeveelheid geanalyseerde ondernemingen (63), gedurende zes jaren, heeft geleid tot een analyse van in totaal 378 bedrijfsjaren.

(21)

20

Tabel 4 beschrijvende statistiek totale steekproef

Beschrijvende statistiek

N Minimum Maximum Mean Std. Deviation

Statistic Statistic Statistic Statistic Std. Error Statistic

DA 378 -,4761 ,4248 -,000003 ,0031441 ,0611277 |DA| 378 ,00 ,64 ,0557 ,00380 ,07388 CRISIS 378 ,00 1,00 ,5000 ,02575 ,50066 SIZE 378 12,88 19,41 15,9506 ,06861 1,33396 LEVERAGE 378 ,00 ,58 ,2292 ,00706 ,13723 Z_SCORE 378 -1,89 4,58 1,4380 ,03869 ,75230 B_M_RATIO 378 -,25 10,00 ,5425 ,04210 ,81861 INT_COV_RATIO 378 ,01 60,44 27,4388 ,70576 13,72147 Valid N (listwise) 378

4.2 Earnings management en de crisis

Zoals reeds vermeld verwacht ik dat in de crisisperiode ondernemingen genoteerd aan de FTSE 100 meer aan resultaatsturing hebben gedaan dan na de crisisperiode. Aan de hand van een meervoudige regressieanalyse heb ik de relatie inzichtelijk gemaakt.

Zoals in tabel 5 zichtbaar is, is er een significantie relatie tussen de crisisperiode en earnings management (p < 0,01). Op basis de resultaten kan hypothese 1 worden aangenomen. Tijdens de crisis is er meer earnings management toegepast dan in de periode er na. Dit staat haaks op eerdere onderzoeken van (e.g. Filip & Raffournier, 2014; Cimini, 2014). Daarbij dient wel opgemerkt worden dat Filip & Raffournier (2014) in hun onderzoek hebben gekeken naar income smoothing.

De omvang van een onderneming heeft een negatieve significante relatie met earnings management. Dit duidt er op dat hoe groter de onderneming is, deze minder de winsten zal sturen. In de literatuur zijn er overigens verschillen in opvatting welke rol de grootte van een onderneming eigenlijk heeft. De book-to-market ratio geeft een verwacht beeld weer. Eerder onderzoek van Kothari et al. (2005) heeft aangetoond dat ondernemingen met extreme performance hogere discretionaire accruals hebben. De controlevariabelen leverage en interest coverage ratio zijn niet significant.

Door het toevoegen van de crisisperiode als doelvariabele stijgt de adjusted R2. Dit geldt ook de F-waarde, wat er op duidt dat de variabele crisis een toegevoegde waarde heeft voor het model. Dat de uitkomst zeer significant is, bevestigt dit alleen maar.

(22)

21 Tabel 5 Hypothese 1 Verwachte relatie 1A 1B (Constant) ,168 (3,629) *** ,148 (3,234) *** SIZE ? -,008 (-2,743) *** -,007 (-2,519) *** LEVERAGE + -,060 (-,754) -,010 (-,127) B_M_RATIO + ,015 (3,114) *** ,013 (2,865) ** INT_COV_RATIO + ,001 (,733) -2,986E-5 (-,037) CRISIS + ,029 (3,850) *** Adjusted R squared ,034 ,069 F-Waarde 4,368 (,002) *** 6,589 (,000) ***

***, Correlatie is significant op 1% (two‐tailed) **, Correlatie is significant op 5% (two‐tailed) *, Correlatie is significant op 10% (two‐tailed) De afhankelijke variabele is |DA|

4.3 Earnings management en financial distress

Om de relatie tussen earnings management en financial distress te meten is de variabele crisis buiten beschouwing gelaten. Met andere woorden, ook hier is gebruik gemaakt van de totale steekproef omvang. Om aan te tonen of er een (statistische) significante relatie bestaat tussen het sturen van de winst onder een omstandigheid waarin een onderneming in financiële moeilijkheden verkeert, is wederom gebruik gemaakt van de absolute waarde van de discretionaire accruals.

Uit tabel 6 valt op te maken dat er een significante relatie is gevonden tussen financiële moeilijkheden (financial distress) en de absolute waarde van de discretionaire accruals (p < 0,01). Hypothese 2 dient te worden aangenomen. Er is sprake van een negatieve relatie tussen de Z-score en earnings management. Een lagere Z-score betekent hogere discretionaire accruals. Een lagere Z-score toont financial distress aan. Zoals eerder aangegeven was de verwachting dat ondernemingen in financiële moeilijkheden eerder hun winsten opwaarts proberen te sturen. Dit blijkt ook uit tabel 6. Net als bij de eerste hypothese zijn de controlevariabelen size en book-to-market ratio significant.

Ook de adjusted R2 voor deze hypothese ligt respectievelijk rond de drie en negen procent, wat duidt op een zwakke tot matige verklaringskracht. De adjusted R2 is gestegen, wat er op duidt dat de Z-score bijdraagt aan de verklaringskracht van het model. Tevens zijn de F-waarden in beide modellen significant (p < 0,01), waardoor er wel een bepaalde mate van verklaringskracht naar voren is gekomen. Zichtbaar is dat een de significante relatie van de book-to-market ratio door de toevoeging van de Z-score als variabele minder significant is. Dit wordt verklaard door de negatieve relatie tussen de Z-score en de absolute waarde van de discretionaire accruals.

(23)

22 Tabel 6 Hypothese 2 Verwachte relatie 2A 2B (Constant) ,168 (3,629) *** ,239 (4,737) *** SIZE ? -,008 (-2,743) *** -,010 (-3,510) *** LEVERAGE + -,060 (-,754) -,077 (-,988) B_M_RATIO + ,015 (3,114) *** ,012 (2,629) *** INT_COV_RATIO + ,001 (,733) ,000 (,630) Z_SCORE -/- -,018 (-3,350) *** Adjusted R squared ,034 ,092 F-Waarde 4,368 (,002) *** 8,684 (,000) ***

***, Correlatie is significant op 1% (two‐tailed) **, Correlatie is significant op 5% (two‐tailed) *, Correlatie is significant op 10% (two‐tailed) De afhankelijke variabele is |DA|

4.4 Earnings management, crisis en financial distress

In deze hypothese komen alle onafhankelijke variabelen tezamen. Zowel de mogelijke invloed van de variabele CRISIS als wel de variabele Z-SCORE zijn in deze hypothese meegenomen.

Uit tabel 7 blijkt dat er een positieve relatie is gevonden tussen de crisisperiode en earnings management (p < 0,01). De overige twee onafhankelijke variabelen blijken niet significant te zijn, waardoor hypothese 3 niet kan worden aangenomen. Wat wel aangetoond is dat wederom size een negatieve invloed heeft op earnings management. De book-to-market ratio is door de toevoeging van de drie variabelen niet langer significant.

Ondanks de niet-significante resultaten, is de F-waarde gestegen en zeer significant is. De toegenomen adjusted R2 laat ook zien dat de drie variabelen een toevoeging hebben in het model.

(24)

23 Tabel 7 Hypothese 3 Verwachte relatie 3A 3B (Constant) ,168 (3,629) *** ,204 (4,046) *** SIZE ? -,008 (-2,743) *** -,009 (-3,230) *** LEVERAGE + -,060 (-,754) -,023 (-,293) B_M_RATIO + ,015 (3,114) *** ,011 (2,347) INT_COV_RATIO + ,001 (,733) ,000 (-,218) CRISIS + ,048 (3,014) *** Z-SCORE - -,010 (-1,311) CRISIS*Z-SCORE -/- -,013 (-1,411) Adjusted R squared ,034 ,095 F-Waarde 4,368 (,002) *** 6,664 (,000) ***

***, Correlatie is significant op 1% (two‐tailed) **, Correlatie is significant op 5% (two‐tailed) *, Correlatie is significant op 10% (two‐tailed) De afhankelijke variabele is |DA|

4.5 Ramsey RESET toets

De Ramsey RESET toets is een methode om misspecificatie van een model te toetsen (Hill et al., 2012). Hierbij wordt gekeken of het gebruikte model adequaat is. In geval van misspecificatie betekent dit dat er belangrijke variabelen niet in het model zijn opgenomen of dat er variabelen tussen zitten die onbelangrijk zijn. Hierbij zijn de discretionaire accruals meegenomen als afhankelijke variabele. Als onafhankelijke variabelen zijn de crisis en Z-score als variabelen gebruikt. De overige variabelen in vergelijking 9 zijn controlevariabelen.

𝐷𝐷𝑇𝑇𝑖𝑖𝑡𝑡 = 𝛽𝛽0+ 𝛽𝛽1𝑅𝑅𝑅𝑅𝐶𝐶𝐶𝐶𝐶𝐶𝐶𝐶𝑖𝑖𝑡𝑡+ 𝛽𝛽2𝑍𝑍_𝐶𝐶𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑖𝑖𝑡𝑡+ 𝛽𝛽3𝐿𝐿𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑇𝑇𝐿𝐿𝑅𝑅𝑖𝑖𝑡𝑡+ 𝛽𝛽4𝐶𝐶𝐶𝐶𝑍𝑍𝑅𝑅𝑖𝑖𝑡𝑡+ 𝛽𝛽5𝐵𝐵/𝑀𝑀_𝑅𝑅𝑇𝑇𝑇𝑇𝐶𝐶𝑅𝑅𝑖𝑖𝑡𝑡+

𝛽𝛽6𝐶𝐶𝐼𝐼𝑇𝑇𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝐶𝐶𝑇𝑇_𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅_𝑅𝑅𝑇𝑇𝑇𝑇𝐶𝐶𝑅𝑅𝑖𝑖𝑡𝑡+ ℇ𝑖𝑖𝑡𝑡 (8)

Voor elke onafhankelijke variabele is een toets uitgevoerd. De eerste Ramsey toets is uitgevoerd met bovenstaande regressie aangevuld met de residuen tot de tweede macht. De tweede toets is aangevuld met de residuen tot derde macht. Voor de daaropvolgende toetsen is dezelfde methodiek gehanteerd, net zo vaak totdat alle variabelen zijn getest (zie ook bijlage 1). Dit wil zeggen dat er zes onafhankelijke variabelen zijn en dus ook zes gamma’s.

Er is specifiek voor de ‘normale’ discretionaire accruals gekozen, omdat bij gebruik van de absolute waarde van de discretionaire accruals er gamma’s worden uitgesloten. Reden voor de uitsluiting van gamma’s is de som van een aantal gamma’s gelijk is aan een of meerdere gamma’s. Door wel gebruik te maken van de absolute waarde van de discretionaire accruals kan de regressie niet volledig worden getest.

(25)

24 Uit de laatste kolom van tabel 8 valt op te maken dat γ1, γ3 en γ5 niet-significantie t-waarde hebben. De overige drie gammavariabelen kennen een significante waarde. Dit laatste betekent dat er variabelen tussen zitten die geen waarde toevoegen of dat er nog steeds informatie in de data aanwezig is.

4.6 Multicollineariteit

Om vast te stellen of er een relatie bestaat tussen de onafhankelijke variabelen, heb ik een multicollineariteitsanalyse uitgevoerd. Hierbij wordt elke keer een andere onafhankelijke variabele gebruikt als afhankelijke variabele.

Wat blijkt is dat er sprake is van multicollineariteit (bijlage 1) tussen de variabelen crisis en leverage (VIF: 8,42) en crisis en de interest coverage ratio (VIF: 8,54). De variabelen size en leverage (VIF: 8,66) correleren met elkaar en size en de interest coverage ratio (VIF: 8,89). Dit geldt ook voor de Z-score en de interst coverage ratio (VIF: 8,89). De Z-Z-score en leverage correleren ook met elkaar (VIF: 8,61). De interest coverage ratio en book-to-market ratio (VIF: 8,55) en de interest coverage ratio en leverage (VIF: 8,51) kennen ook een multicollineariteit. Bij een toename van de variabelen neemt de kans op multicollineariteit ook toe.

Tabel 8 multicollineariteit

Afhankelijke variabele Onafhankelijke variabele VIF score

Crisis Leverage 8,42

Crisis Interest coverage ratio 8,54

Size Leverage 8,66

Size Interest coverage ratio 8,89

Z-score Interest coverage ratio 8,89

Z-score Leverage 8,61

Interest coverage ratio Book-to-market ratio 8,55

Interest coverage ratio Leverage 8,51

Bowerman & O’Connell (1990) bevelen aan om multicollineare variabelen te vervangen voor variabelen die een lagere mate van multicollineariteit vertonen. Een andere mogelijkheid die Bowerman & O’Connell (1990) geven is dat de hoeveelheid data vergroot kan worden om te kunnen waarnemen of de mate van multicollineariteit in dat geval afneemt. Het veranderen van de variabelen en het vergroten van de data hoeft niet tot een afname van de multicollineariteit te leiden. Een mogelijkheid bestaat dat het gebruikte model de zwakke schakel is. Een aanvullende methode om de multicollineariteit te meten is aan de hand van een principal component analysis (PCA). PCA kan gebruikt worden om vast te stellen welke lineaire componenten binnen de data aanwezig zijn en hoe een bepaalde variabele kan bijdragen aan die component (bijlage 2). Uit de PCA blijkt dat er geen correlatie bestaat tussen de verschillende componenten (leverage, size en de interest coverage ratio).

(26)

25

Tabel 9 Ramsey RESET test

DA γ1 γ1+γ2 γ1+γ2+γ3 γ1+γ2+ γ3+γ4 γ1+γ2+ γ3+γ4+γ5 γ1+γ2+ γ3+γ4+ γ5+γ6 (Constant) -,014 (-,335) -,019 (-,483) -,015 (-,371) -,016 (-,397) -,018 (-,457) -,007 (-,180) -,004 (-,091) CRISIS -,009 (-1,417) -,008 (-1,294) -,006 (-1,032) -,007 (-1,195) -,008 (-1,312) -,008 (-1,347) -,014 (-2,295) ** Z-SCORE ,019 (4,538) *** ,025 (5,854) ,020 (3,699) *** ,022 (3,916) *** ,025 (3,191) *** ,025 (3,201) *** ,039 (4,673) *** SIZE ,001 (,238) ,000 (-,097) ,000 (-,188) -,001 (-,251) -,001 (-,242) -,001 (-,537) -,001 (-,389) LEVERAGE -,048 (-,740) -,045 (-,731) -,051 (-,817) -,057 (-,913) -,062 (-,983) -,047 (-,745) -,090 (-1,441) B_M_RATIO -,007 (-1,807) * ,006 (1,284) ,011 (1,908) * ,013 (2,255) ** ,013 (2,217) ** ,007 (1,228) -,006 (-,891) INT_COV_RATIO ,000 (-,222’ ,000 (,425 ,000 (,605) ,000 (,552) ,000 (,517) ,000 (,198) ,000 (-,224) γ1 -23,714 (-4,994) -21,333 (-4,258) *** -8,157 (-,875) -9,740 (-1,005) 28,860 (1,627) -,311 (-,016) γ2 142,230 (1,469) 55,191 (,503) -164,177 (-,436) -271,338 (-,721) -2647,736 (-3,799) *** γ3 -3628,283 (-1,674) * -2814,389 (-1,104) -35248,320 (-2,759) *** -8075,435 (-,568) γ4 39026,010 (,609) 101245,259 (1,489) 1403817,370 (4,241) *** γ5 4725408,410 (2,590) *** -312504,129 (-,143) γ6 -166638906,973 (-4,017) ***

***, Correlatie is significant op 1% (two‐tailed) **, Correlatie is significant op 5% (two‐tailed) *, Correlatie is significant op 10% (two‐tailed) De afhankelijke variabele is DA

(27)

26

4.7 Robuustheidsanalyse

Om de robuustheid van de resultaten te vergroten heb ik gekozen voor een alternatieve methode om accruals te meten. Het meest geaccepteerde alternatief is het Dechow-Dichev (2002) model (Peek et al., 2013). ∆𝑊𝑊𝑊𝑊𝑊𝑊𝑖𝑖𝑖𝑖 𝑊𝑊𝑖𝑖𝑖𝑖−1 = 𝛼𝛼0+ 𝛼𝛼1� 𝑊𝑊𝐶𝐶𝑖𝑖𝑖𝑖−1 𝑊𝑊𝑖𝑖𝑖𝑖−2� + 𝛼𝛼2� 𝑊𝑊𝐶𝐶𝑖𝑖𝑖𝑖 𝑊𝑊𝑖𝑖𝑖𝑖−1� + 𝛼𝛼3( 𝑊𝑊𝐶𝐶𝑖𝑖𝑖𝑖+1 𝑊𝑊𝑖𝑖𝑖𝑖 ) + 𝜀𝜀𝑖𝑖𝑡𝑡 (9) Waarbij:

∆WCAit = Verandering in het werkkapitaal voor onderneming i in jaar t; CFit = Operationele kasstroom voor onderneming i in jaar t;

Op basis van bovenstaande model zijn de richtingscoëfficiënten weergegeven in tabel 10, overeenkomstig het model van Dechow-Dichev (2002). De verandering in het werkkapitaal kan gezien worden als de totale accruals bij het modified Jones model (Dechow et al., 1995). Vervolgens zijn dezelfde stappen uitgevoerd om de afhankelijke variabele te bepalen.

Tabel 10 richtingscoëfficiënten totale accruals

Coëfficiëntena Model Unstandardized Coefficients t Sig. B Std. Error 1 (Constant) ,020 ,004 4,578 ,000 CFit-1 ,183 ,024 7,603 ,000 CFit -,668 ,027 -25,060 ,000 CFit+1 ,330 ,032 10,410 ,000

a. Afhankelijke variabele: ∆ WCA

Net als bij het modified Jones model ((Dechow et al., 1995)) zijn de drie hypotheses getoetst. Hieruit blijkt dat de resultaten over het algemeen robuust zijn. De uitkomsten afgewezen hypotheses blijven onveranderd, behalve voor de tweede hypothese.

De uitkomsten van tabel 11 tonen aan dat de nul hypothese dient te worden aangenomen (p < 0.05). Dit wil zeggen dat er tijdens de crisisperiode meer aan winststuring werd gedaan in vergelijking met de periode erna. Wederom is deze relatie significant, wat aansluit bij het modified Jones model (Dechow et al., 1995). Ten opzichte van het modified Jones model (Dechow et al., 1995) (tabel 12 e.v.) zijn de uitkomsten vaker significant. Ook is het significantie niveau hoger, waardoor de resultaten in de robuustheidsanalyse betrouwbaarder zijn.

Wat opvalt is dat de variabelen leverage een waarde laat zien die haaks staat op de verwachting. De verwachte relatie tussen leverage en de absolute waarde van de discretionaire accruals is positief. Een negatieve relatie tussen leverage en de discretionaire accruals is te verklaren doordat een hogere leverage wijst op financial distress (Becker et al., 1998). Zoals aangegeven heeft financial distress een negatieve relatie tot earnings management.

(28)

27 Tabel 11 Hypothese 1 Verwachte relatie 1A 1B (Constant) ,080 (4,262) *** ,074 (3,978) *** SIZE ? -,004 (-3,523) *** -,004 (-3,365) *** LEVERAGE + -,135 (-4,232) *** -,121 (-3,793) *** B_M_RATIO + ,009 (4,939) *** ,009 (4,766) *** INT_COV_RATIO + ,001 (3,978) *** ,001 (3,423) *** CRISIS + ,008 (2,514) ** Adjusted R squared ,111 ,123 F-Waarde 12,728 (,000) *** 11,592 (,000) ***

***, Correlatie is significant op 1% (two‐tailed) **, Correlatie is significant op 5% (two‐tailed) *, Correlatie is significant op 10% (two‐tailed) De afhankelijke variabele is |DA|

In vergelijking met tabel 5 zijn de resultaten van de controlevariabelen vaker significant en zijn de adjusted R2 en de F-waarde hoger. Dit duidt er op dat de onafhankelijke variabelen in het model van Dechow & Dichev (2002) een betrouwbaardere uitkomst geven. De adjusted R2 is bijna verdubbeld en de F-waarde is gestegen van respectievelijk 4,4 en 6,6 naar respectievelijk 12,7 en 12,0.

Op basis van de robuustheidsanalyse kan gesteld worden dat de resultaten van de tweede hypothese niet robuust zijn. De resultaten zijn niet langer significant zijn. De richting is onveranderd, namelijk negatief. De overige controlevariabelen zijn zowel zonder de doelvariabele als met de doelvariabele allemaal significant (p < 0,01). Wederom laat de variabele leverage het tegenovergestelde van de verwachting zien.

(29)

28 Tabel 12 Hypothese 2 Verwachte relatie 1A 1B (Constant) ,080 (4,262) *** ,086 (4,155) *** SIZE ? -,004 (-3,523) *** -,004 (-3,579) *** LEVERAGE + -,135 (-4,232) *** -,136 (-4,265) *** B_M_RATIO + ,009 (4,939) *** ,009 (4,783) *** INT_COV_RATIO + ,001 (3,978) *** ,001 (3,950) *** Z_SCORE -/- -,001 (-,676) Adjusted R squared ,111 ,109 F-Waarde 12,728 (,000) *** 10,259 (,000) ***

***, Correlatie is significant op 1% (two‐tailed) **, Correlatie is significant op 5% (two‐tailed) *, Correlatie is significant op 10% (two‐tailed) De afhankelijke variabele is |DA|

In vergelijking met tabel 6 zijn ook de adjusted R2 en de F-waarde hoger. De adjusted R2 was 0,03 en 0,069 en is respectievelijk gestegen naar 0,111 en 0,109. Ook de F-waarde is gestegen. In tabel 13 is er een kleine daling zichtbaar, maar in vergelijking met tabel 6 is dit hoger.

Voor hypothese 3 geldt dat ook hier wederom een positieve relatie is vastgesteld tussen enerzijds de crisisperiode en anderzijds earnings management (p < 0,10). Net als het Modified Jones model is de relatie tussen financial distress en earnings management niet vastgesteld15. Ook de variabele crisis*Z-score is niet significant. Uit de robuustheidsanalyse kan opgemaakt worden dat de resultaten robuust zijn en dat er niet voldoende bewijs is gevonden om hypothese 3 aan te nemen.

15

Deze bewering gaat op wanneer er meerdere onafhankelijke variabelen aan de regressie zijn toegevoegd, zoals de variabele crisis.

(30)

29 Tabel 13 Hypothese 3 Verwachte relatie 3A 3B (Constant) ,080 (4,262) *** ,077 (3,688) *** SIZE ? -,004 (-3,523) *** -,004 (-3,378) *** LEVERAGE + -,135 (-4,232) *** -,122 (-3,781) *** B_M_RATIO + ,009 (4,939) *** ,009 (4,594) *** INT_COV_RATIO + ,001 (3,978) *** ,001 (3,348) *** CRISIS + ,012 (1,758) * Z-SCORE -/- ,000 (,061) CRISIS*Z-SCORE -/- -,002 (-,676) Adjusted R squared ,111 ,120 F-Waarde 12,728 (,000) *** 8,369 (,000) ***

***, Correlatie is significant op 1% (two‐tailed) **, Correlatie is significant op 5% (two‐tailed) *, Correlatie is significant op 10% (two‐tailed) De afhankelijke variabele is |DA|

Wat opvalt is dat de F-waarde is gedaald nadat de twee variabelen zijn toegevoegd. Dit betekent dat de verklarende waarde van het model is gedaald. Daarentegen is de adjusted R2 wel gestegen, wat er op duidt dat de twee variabelen een toegevoegde waarde hebben.

(31)

30

5. Conclusie en discussie

In dit hoofdstuk zal aandacht besteed worden aan de conclusie van dit onderzoek, de discussie van de resultaten en de beperkingen van het onderzoek. In de conclusie zal teruggeblikt worden op de hoofdvraag en zal deze beantwoord worden. De resultaten zullen vergeleken worden met eerdere onderzoeken en er zal een verklaring gegeven worden waarom de uitkomsten zijn zoals ze zijn. Zoals ieder onderzoek zijn er beperkingen en zijn er mogelijkheden voor vervolgonderzoek. Dit zal in de laatste paragraaf van dit hoofdstuk beschreven worden.

5.1 Conclusie

In dit onderzoek is aandacht besteed aan de mate van winststuring bij beursgenoteerde ondernemingen (genoteerd aan de FTSE 100) in het Verenigd Koninkrijk. Hierbij is gekeken naar twee specifieke factoren, te weten de crisisperiode en financiële moeilijkheden waarin ondernemingen in kunnen verkeren. Aan de hand van het modified Jones model (Dechow et al., 1995) zijn de totale en discretionaire accruals bepaald. Het doel van het onderzoek is om een bijdrage te leveren aan de kennis over earnings management ten tijde van een crisisperiode, waarbij de volgende hoofdvraag is geformuleerd:

Was er ten tijde van de wereldwijde crisisperiode (2007-2009) een hogere mate van earnings management bij Britse beursgenoteerde ondernemingen (FTSE 100) die in financiële moeilijkheden verkeerden waarneembaar, in vergelijking met de periode erna (2010-2012) ten opzichte van gezonde ondernemingen?

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er geen bewijs is gevonden voor de hoofdvraag. Wat wel aangetoond is dat de twee afzonderlijke factoren, crisis en financiële moeilijkheden, een statistische significante relatie hebben met earnings management. Dit wil zeggen er is bewijs gevonden dat er tijdens de crisis meer winststuring heeft plaatsgevonden dan in de periode erna. Ook ondernemingen die in financiële moeilijkheden zaten hebben meer aan winststuring gedaan dan gezonde

ondernemingen.

5.2 Discussie

Filip & Raffournier (2014) vonden in hun onderzoek bewijs dat tijdens de crisisperiode (2008-2009) in Europa minder aan winststuring werd gedaan. Zij hebben specifiek gekeken naar income smoothing. Uit dit onderzoek blijkt dat er tijdens de crisisperiode in het Verenigd Koninkrijk door ondernemingen genoteerd aan de FTSE 100 juist meer aan winststuring werd gedaan. Deze resultaten zijn zeer significant. Een mogelijke verklaring is dat kleine verliezen worden omgezet naar een kleine winst. De andere mogelijkheid is dat ondernemingen zich beter voor willen doen dat hun concurrent(en).

Zoals de resultaten suggereren sturen ondernemingen die in financiële moeilijkheden zitten meer hun winst in vergelijking met gezonde ondernemingen (hypothese 2). Dit is overeenkomstig eerder onderzoek van Habib et al. (2012). Zoals hierboven geschetst kunnen ondernemingen die in financiële moeilijkheden verkeren mogelijk niet langer voldoen aan schuldconvenanten. Door de resultaten te sturen kan een onderneming mogelijk weer voldoen aan de gestelde eisen rondom een dergelijke convenant. Habib et al. (2012) vonden ook geen bewijs dat er ondernemingen die in financiële moeilijkheden verkeren, ten opzichte van gezonde ondernemingen tijdens de crisis meer aan winststuring deden dan erna, wat in lijn ligt met de resultaten van dit onderzoek (hypothese 3).

(32)

31

5.3 Beperkingen en vervolgonderzoek

Dit onderzoek kent een aantal beperkingen. Allereerst heb ik alleen beursgenoteerde ondernemingen in het Verenigd Koninkrijk onderzocht, om precies te zijn de FTSE 100. Het is niet duidelijk of de resultaten ook van toepassing zijn op ondernemingen die niet opgenomen zijn in bovengenoemde index. Voor toekomstig onderzoek is het interessant dit onderzoek daarmee uit te breiden, bijvoorbeeld de FTSE 250. Daarnaast zijn alle financiële instellingen voor dit onderzoek uitgesloten, vanwege hun afwijkende resultatenrekening en balans. Mogelijk kan in vervolgonderzoek gekeken worden wat de verschillen tussen de financiële instellingen en de niet-financiële instellingen zijn als het op earnings management aankomt.

In een vervolgonderzoek kan mogelijk ook gekeken worden naar verschillende industrieën. Mogelijk valt er nog een onderscheid te maken tussen de ondernemingen, wanneer deze gecategoriseerd worden. Door de beperkte omvang van de steekproef (63 ondernemingen) lijkt een dergelijke indeling alleen op hoofdniveau te maken, waardoor de toegevoegde waarde mogelijk beperkt blijft. Een andere aanvulling is om te analyseren of er een verschil waarneembaar is tussen de accrual-based earnings management (AM), op basis van dit onderzoek, en real based earnings management (RM). Verdere analyses met betrekking tot de variabelen kunnen van waarde zijn voor toekomstig onderzoek. De door mij geschetste combinatie toont aan dat er variabelen aanwezig zijn die geen toegevoegde waarde hebben, dan wel dat er informatie in de data achterblijft. Bovenstaande uitbreidingen en vervolgonderzoeken kunnen op hun beurt de algehele kennis over earnings management vergroten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het doel van dit onderzoek was het onderzoeken of er een verband bestaat tussen de sterkte van de demografische faultline in een auditcommissie en earnings management enerzijds

De resultaten sectie representeert de uitkomsten van de relatie tussen de discretionaire accruals als proxy voor de mate van earnings management en de verplichte invoering van

Op basis van de uitgevoerde toetsen kan ook bij de CEO geen verband worden gevonden tussen de richting van de DA en de bonussen in contanten van de CEO voor de periode 2005-2011

Dit biedt ruimte voor aanvullend onderzoek aangezien, zo zal straks blijken, er door veel reeds bestaande literatuur een beeld wordt geschetst dat er opmerkelijke resultaten

De hierboven genoemde oorzaken in combinatie met de beperkte omvang van de dataset zorgt er mogelijk voor dat er niet voldoende bewijs is dat de gevonden negatieve relatie in

Als beantwoording op de onderzoeksvraag betekent dit dat niet bewezen kan worden dat private familiebedrijven in de eurozone minder gebruik maken van earnings management

Kortom, managers van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen zijn geneigd om meer earnings management toe te passen dan managers van niet-beursgenoteerde ondernemingen,

Verder is het opvallend dat in 2010 de discretionary accruals van Engelse beursgenoteerde ondernemingen een negatievere waarde vertonen dan bij Nederlandse