• No results found

EEN ONDERZOEK NAAR EARNINGS MANAGEMENT BIJ NIET BEURSGENOTEERDE ONDERNEMINGEN IN NEDERLAND EARNINGS MANAGEMENT IN TIJDEN VAN CRISIS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "EEN ONDERZOEK NAAR EARNINGS MANAGEMENT BIJ NIET BEURSGENOTEERDE ONDERNEMINGEN IN NEDERLAND EARNINGS MANAGEMENT IN TIJDEN VAN CRISIS"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

EARNINGS MANAGEMENT IN TIJDEN

VAN CRISIS

EEN ONDERZOEK NAAR EARNINGS MANAGEMENT BIJ NIET

BEURSGENOTEERDE ONDERNEMINGEN IN NEDERLAND

(2)

EARNINGS MANAGEMENT IN TIJDEN

VAN CRISIS

EEN ONDERZOEK NAAR EARNINGS MANAGEMENT BIJ NIET

BEURSGENOTEERDE ONDERNEMINGEN IN NEDERLAND

Afstudeerscriptie MSc Accountancy

Rijksuniversiteit Groningen, faculteit Economie en Bedrijfskunde

29 april 2013

Berend Jongsma

Studentnummer: 1747703

e-mail:

berendjongsma@gmail.com

(3)

Pagina | 1

V

OORWOORD

Voor u ligt het resultaat van mijn onderzoek naar winststuring bij niet beursgenoteerde ondernemingen in Nederland tijdens de crisis. Winststuring speelt zich af op het gebied van informatievoorziening en de kwaliteit ervan. In tijden van crisis is deze informatievoorziening van groot belang voor de partijen die een (toekomstig) belang hebben in een onderneming.

Daarin ligt ook mijn interesse en motivatie voor dit onderwerp; het spanningsveld van informatievoorziening, informatiebehoefte en de rol van de accountant hierin. In mijn werk ben ik betrokken bij de controle van jaarrekeningen van ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf wat maakt dat ik mijn onderzoek heb gericht op niet beursgenoteerde ondernemingen in Nederland. Dit onderzoek is geschreven als afstudeerscriptie van de masteropleiding Accountancy aan de Rijksuniversiteit in Groningen. Naast werk en gezin was dit geen makkelijke opgave maar wel een zeer leerzame. Ik ben dan ook zeer tevreden over het eindresultaat.

Graag wil ik mijn begeleider Bas Hidding bedanken voor de feedback, het bijsturen en meedenken tijdens het onderzoek. Daarnaast wil ik ook Jinke bedanken voor de ruimte en steun in de periode van afstuderen.

(4)

Pagina | 2

S

AMENVATTING

De financiële crisis heeft een grote impact op de economie en de ondernemingen. In onderzoek wordt een beeld gevormd over het effect van de crisis op earnings management. In het eerste deel is er aandacht voor earnings management, de crisis en kenmerken van niet beursgenoteerde ondernemingen.

In het tweede deel van dit onderzoek is een analyse gemaakt van earnings management in tijden van crisis. Hierbij is earnings management gemeten doormiddel van het model van DeFond en Park (2001) met daarin een aanpassing in de basis van de schattingsfactor voor de niet discretionaire accruals.

Uit dit onderzoek blijkt dat in het begin van de crisis managers geneigd zijn om verliezen te vergroten om zo reserves in te bouwen voor de komende jaren.

(5)

Pagina | 3

I

NHOUD

Voorwoord ... 1 Samenvatting ... 2 Inhoud ... 3 1. Inleiding ... 5 1.1 Aanleiding ... 5 1.2 Wetenschappelijke bijdrage ... 5 2. Earnings management ... 7

2.1 Definitie van earnings management ... 7

2.2 Motieven voor earnings management ... 8

2.3 Vormen van earnings management ... 10

2.4 Toepassing van earnings management ... 10

2.5 Methoden om earnings management te meten ... 11

3. Niet beursgenoteerde ondernemingen in Nederland ... 14

3.1 Agency theory en informatieasymmetrie ... 14

3.2 Eerder onderzoek in Nederland naar earnings management ... 14

4. Financiële crisis ... 16

4.1 De crisis ... 16

4.2 Gevolgen voor Nederlandse ondernemingen ... 17

5. Onderzoeksmethodologie en dataset ... 21

5.1 Opzet en hypothesen ... 21

5.2 Keuze model earnings management ... 21

5.3 Dataset ... 23 6. Analyse ... 27 6.1 Verschillen in gemiddelden ... 27 6.2 Regressieanalyse ... 30 7. Conclusie ... 32 7.1 Hypothesen ... 32 7.2 Hoofdvraag ... 33 7.3 Vervolgonderzoeken ... 33 8. Geciteerde werken ... 34 Bijlage 1: Statistieken faillissementen 2007 tot en met 2011

(6)
(7)

Pagina | 5

1. I

NLEIDING

1.1 A

ANLEIDING

Het accountantsberoep is ontstaan doordat vermogensverschaffers behoefte hadden aan betrouwbare informatie met betrekking tot de onderneming waaraan zij hun vermogen hadden verstrekt. Dit principe is later uitgewerkt in verschillende theorieën waaronder de agency theory (Scott, 2009), de leer van het gewekte vertrouwen van Limperg (1932) de informatietheorie en de verzekeringstheorie (Deckers & Kollenburg van, 2002). Al deze theorieën hebben gemeenschappelijk dat de accountant de betrouwbaarheid van de (financiële) informatieverstrekking aan belanghebbenden moet waarborgen.

Is er dan helemaal geen ruimte meer voor het management om de cijfers beter te presenteren? Deze ruimte is er nog wel en wordt aangeduid met de term earnings management (Scott, 2006). Door middel van earnings management probeert de leiding van de onderneming de (jaar)cijfers dusdanig te presenteren dat er een positiever of negatiever beeld ontstaat richting belanghebbenden. Hierdoor staat earnings management direct in verband met de kwaliteit van de informatie.

Sinds eind 2007 is er sprake van een kredietcrisis wereldwijd die op dit moment over is gegaan in een eurocrisis. In deze economisch moeilijke tijd is het voor het management belangrijk om goede resultaten te laten zien om het vertrouwen van vermogenverstrekkers te behouden of te verkrijgen. De voorgaande punten geven de aanleiding voor het onderzoek met de volgende hoofdvraag.

In welke mate wordt er door de leiding van niet beursgenoteerde ondernemingen in Nederland gebruik gemaakt van vormen van earnings management in tijden van crisis?

1.2 W

ETENSCHAPPELIJKE BIJDRAGE

Zoals in het voorgaande al is aangegeven heeft earnings management betrekking op de informatieverstrekking van ondernemers aan belanghebbenden. Hierbij wordt deze informatie verstrekking gestuurd door de informatiebehoefte, het belang van het management en de regelgeving en accountantscontrole. Inzicht in earnings management is van belang voor zowel de belanghebbenden als voor de regelgevende instanties die bepalen aan welke voorwaarden de informatie moet voldoen.

In verband met de kwaliteit van informatie is er in het verleden dan ook al veel onderzoek gedaan naar earnings management en zijn er diverse manieren ontwikkeld om dit te onderzoeken. Uit een overzicht van McNichols (2002) blijkt dat er 55 artikelen zijn gepubliceerd over de periode 1993 tot en met 1998 in alle bekende accounting journals. Healy en Whalen (1999) kijken terug na een aantal jaren onderzoek en concluderen dat er al wel veel onderzoek is gedaan maar dat de uitkomsten nog niet concreet genoeg zijn om te kunnen sturen in de verslaggevingregels.

Ook bij Nederlandse bedrijven is earnings management al eerder onderwerp van studie geweest. Hoogendoorn (1991) komt tot de conclusie dat er in Nederland veel wijzigingen voorkomen in de verslaggevingregels en dat er veel keuzemogelijkheden zijn binnen deze regels. Ook deze ruimte kan worden gebruikt om de informatie te beïnvloeden. Ten aanzien van de beursgang met betrekking tot

(8)

Pagina | 6 Nederlandse ondernemingen concluderen Roosenboom et al. (2003) dat earnings management vooral in het eerste jaar van de beursgang wordt toegepast en niet in de jaren voor de beursgang. Leuz et al. (2003) hebben een vergelijking gemaakt van de omvang van earnings management in verschillende landen over de wereld, waaronder Nederland. Hieruit blijkt dat landen met een grote beurs, veel verschillende aandeelhouders, en een hoge mate van bescherming van investeerders, minder earnings management laten zien ten opzichte van de landen waar er sprake is van een minder ontwikkelde beurs, het eigendom van beursgenoteerde ondernemingen geclusterd is en een zwakke bescherming van investeerders. Nederland is in het betreffende onderzoek van Leuz et al. (2003) ingedeeld in de middenklasse, op basis hiervan is de conclusie dat bij Nederlandse ondernemingen ten opzichte van overige landen earnings management in gemiddelde mate voorkomt.

Met betrekking tot earnings management bij niet beursgenoteerde ondernemingen stellen Burgstahler et al. (2006) dat dit bij niet beursgenoteerde ondernemingen in hogere mate voorkomt dan bij beursgenoteerde ondernemingen. Ook blijkt uit dit onderzoek dat een strengere regelgeving met betrekking tot verslaggeving leidt tot minder earnings management, zowel bij beursgenoteerde ondernemingen als niet beursgenoteerde ondernemingen.

Er is dus al veel onderzoek gedaan naar earnings management, dit onderzoekt draagt hieraan bij dat het onderzoek is gericht op de Nederlandse, niet beursgenoteerde ondernemingen. Daarnaast wordt er in dit onderzoek specifiek gekeken naar de periode van de huidige economische crisis. In tijdens van crisis zijn belanghebbenden gebaat bij betrouwbare informatie. Earnings management heeft een direct verband met de kwaliteit van de informatie, hoe meer earnings management hoe meer “misleiding”. Dit onderzoek draagt bij aan de kennis over de kwaliteit van de informatieverstrekking in tijden van de huidige crisis. Dit maakt dat het onderzoek bijzonder actueel is aangezien op het moment van schrijven de crisis en de gevolgen ervan regelmatig in het nieuws zijn.

Voor regelgevers is dit onderzoek van belang om in te schatten in welke mate de regelgeving moet worden aangepast om eventueel earnings management in te perken. Deze kennis is ook van belang voor accountants voor de inschatting van de risico’s ten tijden van economische tegenslagen. De accountant moet er immers op toezien dat de verstrekte informatie betrouwbaar is. In dit verband wordt earnings management ook wel gebruikt om de kwaliteit van een audit te beoordelen, zoals Van Tenderloo en Vanstraelen (2008) hebben gedaan.

Ten slotte draagt dit onderzoek bij aan de bestaande literatuur door specifiek niet beursgenoteerde ondernemingen te betrekken in het onderzoek. In Nederland zijn de verslaggevingregels voor zowel beursgenoteerde ondernemingen als niet beursgenoteerde ondernemingen vrijwel gelijk. Hoewel in dit onderzoek geen vergelijking zal worden gemaakt tussen deze twee soorten ondernemingen kan dit onderzoek wel bijdragen aan het inzicht of het ontbreken van een beursnotering invloed heeft op de kwaliteit van de informatieverstrekking. En is in verband hiermee van betekenis voor regelgevende instanties voor wat betreft het handhaven van een gelijke regeling tussen beursgenoteerde en niet beursgenoteerde ondernemingen. Daarnaast is dit ook van belang voor de interpretatie van de informatie door belanghebbenden.

(9)

Pagina | 7

2. E

ARNINGS MANAGEMENT

Een veel gehoorde uitspraak is: “cash is a fact, profit is an opinion”. In het kort betekent dit dat kasstromen objectief kunnen worden vastgesteld. Winst echter is afhankelijk van inschattingen en beslissingen van het management welke verantwoordelijk is voor de opstelling hiervan. De subjectiviteit van de winst en het gebruik maken van deze subjectiviteit wordt aangeduid met earnings management.

In het kader van dit onderzoek is het van belang om eerste het begrip earnings management toe te lichten. Om een goed beeld te krijgen van earnings management wordt ingegaan op de definitie, de motieven, de vormen en ten slotte op welke manier earnings management kan worden gemeten.

2.1 D

EFINITIE VAN EARNINGS MANAGEMENT

Earnings management is in de afgelopen jaren op verschillende manieren gedefinieerd, waaruit blijkt dat er verschillende invalshoeken zijn. Twee bekende definities zijn ontstaan uit eerder onderzoek. Schipper (1989) definieert het als:

“a purposeful intervention in the external financial reporting process, with the intent of obtaining some private gain”.

Vanuit deze definitie wordt de financiële rapportage gezien als een proces wat wordt beïnvloed. Een tweede kenmerk van deze definitie is dat earnings management wordt toegepast uit eigenbelang. De tweede definitie is die van Healy en Wahlen (1999), deze omschrijven het als:

“Earnings management occurs when managers use judgment in financial reporting and in structuring transactions to alter financial reports to either mislead some stakeholders about the underlying economic performance of the company, or to influence contractual outcomes that depend on reported accounting numbers”.

Het grote verschil tussen beide is de motivatie voor het toepassen van earnings management. Schipper geeft als motief het eigenbelang, Healy en Wahlen geven als motief het misleiden van belanghebbenden of het voldoen aan contractuele verplichtingen. De beide definities hebben als overeenkomst de financiële rapportage en de beïnvloeding ervan. Echter geeft de definitie van Healy en Wahlen een concretere omschrijving op welke manier dit gebeurt.

Opvallend is dat de voorgaande definities van earnings management veel overeenkomsten hebben met fraude. Fraude is zeer ruim begrip waar veel verschillende definities van bestaan. In het kader van accountantscontrole is fraude volgens de NV COS 240 van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (editie 2012):

“Een opzettelijke handeling door één of meer personen uit de kring van het management, degenen belast met governance, het personeel of derden, waarbij gebruik wordt gemaakt van misleiding teneinde een onrechtmatig of onwettig voordeel te behalen”.

Ook in deze definitie komt het behalen van voordeel en misleiden terug. Om earnings management gelijk te stellen aan fraude gaat naar mijn mening te ver. Bij fraude ligt de nadruk op het feit dat het onwettig is, iets wat bij earnings management niet aan de orde hoeft te zijn. Bij sturing in de

(10)

Pagina | 8 financiële rapportage kan ook gebruik worden gemaakt van de wettelijke kaders en keuzes die er zijn ten aanzien van bijvoorbeeld waarderingsgrondslagen. Dit komt ook naar voren in de definitie die Scott (2009) hanteert:

“Earnings management is the choice by a manager of accounting policies, or actions affecting

earnings, so as to achieve some specific reported earnings objective”.

Het doel van dit onderzoek is niet om een oordeel te geven over earnings management, zoals blijkt uit de volgende paragraaf zijn er ook positieve redenen voor het toepassen van earnings management. Om deze reden wordt de definitie van Scott (2009) in het verdere van dit onderzoek gehanteerd voor het begrip earnings management.

2.2 M

OTIEVEN VOOR EARNINGS MANAGEMENT

Zoals ook blijkt uit de voorgaande paragraaf zijn de schattingen en keuzes die het management maken van invloed op de winst. Uit eerdere onderzoeken blijken er verschillende redenen te zijn voor het toepassen van earnings management.

B

ONUSPLAN HYPOTHESE

Een van de eerste onderzoeken is het onderzoek van Healy (1985) waarin hij earnings management heeft onderzocht op basis van de bonus plan hypothese. Deze hypothese verondersteld dat managers keuzes maken om hun bonus, welke afhankelijk is van de winst, te maximaliseren. De conclusie van Healy is dat managers het resultaat maximaliseren als het de bonus verhoogt. Daarnaast dat managers de resultaten minimaliseren als de bonus niet wordt gehaald (verlies) of wanneer het maximum van de bonus is bereikt (overwinst). Dit laatste veronderstelt dat managers verliezen naar voren halen om het volgende jaar hun bonus te halen of te verhogen, het verschuiven van winsten.

Holthausen et al. (1995) bevestigen de conclusie van Healy deels op basis van meer gedetailleerde informatie over de bonusafspraken. Zij nemen in hun onderzoek namelijk ook waar dat managers bij de maximale bonus de winsten drukken maar zien geen winst minimalisatie in de situaties waarbij de managers geen bonus ontvangen. Algemene conclusie is wel dat bonus afspraken van invloed zijn op earnings management. Deze motivatie is duidelijk alleen in het belang van de manager zelf.

V

OLDOEN AAN VERWACHTINGEN VAN INVESTEERDERS

Een andere reden voor het toepassen van earnings management is het voldoen of overtreffen van de verwachtingen van investeerders. Deze verwachtingen kunnen ontstaan door begrotingen, voorgaande periodes en ontwikkelingen in de markt. Bartov et al. (2002) tonen aan dat ondernemingen een significante hogere opbrengst hebben uit de aandelen verkoop in verhouding tot ondernemingen die niet voldoen aan de verwachtingen. Skinner en Sloan (2002) tonen het tegendeel aan in hun studie. Het voldoen aan de verwachtingen heeft dus grote gevolgen voor de onderneming en de aandeelhouderswaarde ervan. Deze motivatie is alleen van toepassing op beursgenoteerde ondernemingen.

A

ANDELENUITGIFTE

Ondernemingen die voor het eerst vermogen aantrekken op de aandelenmarkt of nieuwe aandelen uitbrengen hebben veel belang bij een hoge prijs per aandeel. De prijs van deze aandelen wordt door investeerders bepaald aan de hand van resultaten in het verleden en resultaatvoorspellingen. Op

(11)

Pagina | 9 basis hiervan is de verwachting dat het voornemen om aandelen uit te geven een motief is om earnings management toe te passen. Diverse studies van Aharony et al. (1993), Friedlan (1994), Rangan (1998), Teoh et al. (1998a) en Teoh et al. (1998b) hebben dit motief onderzocht. De conclusies zijn niet eenduidig. Aharony et al. (1993) vinden geen bewijs voor earnings management als gevolg van een beursgang. Friedlan (1994), Rangan (1998), Teoh et al. (1998a) en Teoh et al. (1998b) komen echter wel tot die conclusie. Niet alleen bij het aanbieden van aandelen speelt earnings management een rol, ook bij het aantrekken van financieringen in het algemeen en het minimaliseren van de kosten hiervan, zo blijkt uit een onderzoek van Dechow (1996).

L

ENINGSCONVENANT HYPOTHESE

Daarnaast is er het motief van de contractverplichtingen. Dit motief ligt in het verlengde van het voorgaande en heeft betrekking op het voldoen aan leningsvoorwaarden. Bij het aantrekken van vreemd vermogen ontstaat er een informatieachterstand bij de verstrekkende partij. De vermogenverstrekker heeft net als de aandeelhouders niet toegang tot alle informatie met betrekking tot de prestaties en resultaten. Als zekerheid wordt er in de leningsovereenkomst om die reden kengetallen en ratio’s afgesproken waaraan moet worden voldaan. Bij het niet nakomen van deze voorwaarden wordt de rente verhoogd, boetes opgelegd of zelfs de lening ingetrokken.

Het toepassen van earnings management als gevolg van het voldoen aan leningsvoorwaarden wordt voorspeld met de leningsconvenant hypothese van Watts en Zimmerman (1986). Deze hypothese is getest door DeFond en Jiambalvo (1994). Zij concluderen dat het jaar vooraf aan het jaar waarin de leningsovereenkomst niet wordt nagekomen het resultaat wordt gestuurd. Dichev en Skinner (2002) vinden met een groot aantal waarnemingen dat weinig bedrijven de voorwaarden net niet kunnen nakomen en een groot aantal bedrijven die de voorwaarden wel halen. Het niet nakomen van de voorwaarden wordt dus waar mogelijk gestuurd. Daarnaast concluderen zij ook dat het niet nakomen van leningsovereenkomsten veel voorkomt en niet direct verband houd met continuïteitsproblemen.

R

EGELGEVING

Tenslotte is er het motief wat voortkomt uit de geldende regelgeving (Healy & Wahlen, 1999), hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen regelgeving voor een specifieke branche en algemene politieke aandacht. Specifieke regelgeving en toezicht komt voor bij banken, verzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen en nutsbedrijven. Gezien het belang van deze sectoren voor het maatschappelijk verkeer zijn er specifieke financiële voorwaarden gesteld welke worden getoetst door bijvoorbeeld een Autoriteit Financiële Markten.

De tweede vorm van regelgeving is meer algemeen, hierbij gaat het om politieke aandacht. Voorbeelden hiervan zijn het mededingingsrecht, het verkrijgen van subsidies of politieke bescherming. Het rapporteren van hoge winsten kan de politieke aandacht trekken wat managers willen voorkomen.

Belastingwetten kunnen ook worden gezien als motief voor het toepassen van earnings management. Aangezien er voor de bepaling van de winstbelasting afwijkende grondslagen zijn toegestaan in Nederland zal hier verder geen aandacht aan worden besteed.

(12)

Pagina | 10

2.3 V

ORMEN VAN EARNINGS MANAGEMENT

Er zijn diverse redenen om earnings management toe te passen maar er zijn ook verschillende vormen van earnings management. In deze paragraaf een beschrijving van deze vormen zoals deze zijn beschreven door Scott (2009).

T

AKING A BATH

Deze vorm van earnings management wordt toegepast in situaties van (incidentele) verliezen. Wanneer er een verlies moet worden gerapporteerd kan het management beslissen om dit verlies te vergroten. Het verlies is onafwendbaar en om die reden worden meer verliezen genomen zodat voor de volgende jaren meer winsten kunnen worden gerapporteerd. Dit kan worden bereikt door bijvoorbeeld versnelde afschrijvingen, extra voorzieningen en het verwerken van toekomstige kosten.

W

INST MINIMALISATIE

Het minimaliseren van de winst wordt op dezelfde manier gerealiseerd als de voorgaande vorm van earnings management. Bij het minimaliseren van de winst zijn doelstellingen, verwachtingen of bonussen behaald en willen de managers de winst die over is verschuiven naar het volgende jaar. Daarnaast wordt deze vorm ook toegepast vanuit het oogpunt om winstbelastingen te minimaliseren.

W

INST MAXIMALISATIE

Bij winst maximalisatie is sprake van een tegengestelde situatie als bij winst minimalisatie. Om doelstellingen, verwachtingen of bonussen te halen wordt de winst verhoogd. Dit wordt bereikt door bijvoorbeeld afschrijvingstermijnen te verlengen, vrijval van voorzieningen en het verwerken van kosten uit te stellen of opbrengsten uit te toekomst naar voren te halen.

W

INSTEGALISATIE

Een vierde vorm van earnings management is die van winstegalisatie, waarbij de winsten in de loop van de jaren zoveel mogelijk van hetzelfde niveau zijn. Redenen hiervan passen bij die van de bonusplan hypothese zodat managers een gelijkmatig inkomen hebben. Ook het voldoen aan verwachtingen past bij deze vorm, de verwachtingen zijn veelal gebaseerd op voorgaande resultaten waar vervolgens aan wordt voldaan doormiddel van winstegalisatie.

2.4

T

OEPASSING VAN EARNINGS MANAGEMENT

In de voorgaande paragraaf zijn al een aantal voorbeelden genoemd van technieken die managers kunnen gebruiken om earnings management toe te passen. Managers hebben diverse mogelijkheden om de resultaten te sturen, in deze paragraaf een beschrijving van een aantal mogelijke toepassingen.

S

TRATEGISCHE KEUZES

Een van de mogelijkheden om het resultaat van de onderneming te beïnvloeden is door middel van strategische keuzes. Voorbeelden hiervan zijn (des)investeringen in vaste activa en beheer van de voorraad. Bij investeringen in activa kan worden gedacht aan het moment van (des)investeren, net voor of net na balansdatum. Daarnaast staat de manager ook voor de keuze om vaste activa te

(13)

Pagina | 11 financieren middels eigen middelen, financial lease of operational lease. Bij voorraad beheer kan worden gedacht aan het afbouwen van de voorraad aan het einde van het jaar om zo het balanstotaal te beïnvloeden. Bartov (1993) concludeert dat managers de verkoop van vaste activa bewust timen om zo het resultaat te sturen in het kader van winstegalisatie en het voldoen aan leningsconvenanten. Het toepassen van earnings management door middel van strategische keuzes heeft een incidenteel karakter, het zijn vaak eenmalige keuzes die niet elk jaar weer opnieuw kunnen worden toegepast. Vaste activa kan maar eenmalig worden verkocht en het herfinancieren van activa is ook een keuze die niet elk jaar zal wijzigen.

W

AARDERINGSGRONDSLAGEN

Een tweede mogelijkheid om het resultaat te sturen is doormiddel van de keuze uit verslaggevingregels. De financiële rapportage van ondernemingen moeten volgens de regelgeving voldoen aan bepaalde vereisten en waarderingsgrondslagen. Wanneer earnings management wordt toegepast buiten de verslaggevingregels is er sprake van fraude. Maar ook binnen de regelgeving zijn verschillende waarderingsgrondslagen toegestaan. Zo is er bijvoorbeeld de keuze om onderhoudskosten te activeren of om deze te verantwoorden ten laste van het resultaat. De keuze binnen de verslaggevingregels kunnen een belangrijke impact hebben volgens Hoogendoorn (1991). De keuze uit waarderingsgrondslagen kent ook een incidenteel karakter doordat waarderingsgrondslagen omwille van de belanghebbenden en vanwege wetgeving niet elk jaar wijzigen en stelselwijzigingen eveneens incidenteel zijn.

S

CHATTINGEN

Naast strategische keuzes en het kiezen van waarderingsgrondslagen is er nog de mogelijkheid voor managers om earnings management toe te passen middels inschattingen. Voor de toerekening van kosten en opbrengsten naar een jaar hangt de waardering van veel posten in de financiële rapportage af van de inschatting van het management. Deze inschattingen zijn een flexibel instrument om earnings management toe te passen. Naast inschattingen met betrekking tot de levensduur van vaste activa zijn er de inschattingen van voorzieningen, resultaat op onderhanden werk en projecten, inbaarheid van vorderingen en herwaarderingen. Naast de inschatting of dit alles van toepassing is moet het management ook de omvang hiervan in schatten. Deze inschattingen komen bij elke financiële verantwoording weer terug en zijn hierdoor een terugkerende bron van mogelijkheden.

2.5 M

ETHODEN OM EARNINGS MANAGEMENT TE METEN

Gezien de verschillende motieven en toepassingen van earnings management zijn er in de loop van de jaren diverse modellen ontwikkeld om earnings management te meten. In deze paragraaf aandacht voor de belangrijkste methoden.

Voor het ingaan op de modellen is het eerst van belang om het begrip accruals toe te lichten. Het resultaat van een onderneming bestaat deels uit kasstromen en deels accruals. Een voorbeeld van een kasstroom is de verkoop en ontvangst van een levering. Voorbeeld van een accrual is de verwerking van investeringen waarbij de uitgaande kasstroom op de balans wordt verantwoord en de toerekening aan het resultaat middels afschrijvingen plaats vindt. De totale accruals (TA) kunnen vervolgens worden uitgesplitst in discretionaire accruals (DA) en niet discretionaire accruals (NDA). De discretionaire accruals zijn afhankelijk van inschattingen en informatie van het management en maken het daarom mogelijk om het resultaat te sturen.

(14)

Pagina | 12

M

ODEL

H

EALY

Healy (1985) heeft als een van de eersten een model ontwikkeld om de totale accruals op te splitsen in discretionaire en niet discretionaire accruals in het kader van de bonusplan hypothese. De veronderstelling die hierbij wordt gemaakt is dat de NDA het gemiddelde is van de accruals over een gegeven periode.

waarbij:

NDA = geschatte niet discretionaire accruals;

TA = totale accruals in verhouding tot de totale activa begin boekjaar; T = 1, 2,…T indexatie van de jaren in de periode van waarnemingen; = een jaar in de periode van waarnemingen.

D

E

A

NGELO MODEL

DeAngelo (1986) heeft onderzoek gedaan naar earnings management in het kader van inkoop van eigen aandelen van beursgenoteerde ondernemingen. Waarbij Healy (1985) de niet discretionaire accruals meet door middel van een gemiddelde doet DeAngelo dit op basis van de accruals van voorgaand jaar:

Bij beide modellen schatten de discretionaire accruals op basis van voorgaande jaren. De vraag is echter of de accruals van voorgaande jaren niet zijn beïnvloed door earnings management. Een tweede eigenschap van beide modellen is dat er geen rekening wordt gehouden met de economische ontwikkelingen, een stijging van de omzet bij een onderneming kan ook een reden zijn dat de accruals toenemen zonder dat er sprake is van earnings management volgens Dechow et al. (1995). Het gebruik van de modellen hang samen met wat het doel is en het kader van het onderzoek. Zo wordt het model van DeAngelo gebruikt in het kader van een event study waarbij de periode voorafgaand aan het event (inkoop aandelen) wordt gebruikt om te vergelijken met de periode waarin het event plaats vindt.

J

ONES MODEL

Om rekening te houden met economische ontwikkelingen heeft Jones (1991) een nieuw model ontwikkeld. Hierin worden de economische omstandigheden meegewogen door rekening te houden met de mutatie in de omzet en de aanschafwaarde van de materiële vaste activa:

waarbij:

= omzet jaar t minus omzet jaar t-1;

PPE = aanschafwaarde van gebouwen en machines; A = totaal activa;

α = bedrijfsspecifieke parameter.

Door toevoeging van de mutatie in de omzet wordt door Jones verondersteld dat er in de omzet geen earnings management is toegepast. Wanneer er echter earnings management wordt toegepast

(15)

Pagina | 13 door het verhogen van de omzet en de vorderingen, wordt de verhoging in de vorderingen geëlimineerd door rekening te houden met de mutatie in de omzet.

M

ODIFIED

J

ONES MODEL

Om tegemoet te komen aan de veronderstelling dat er in de omzet geen earnings management, is er een aangepast Jones model ontwikkeld door Dechow et al. (1995). In het modified Jones model wordt de omzetmutatie gecorrigeerd met de omvang van de mutaties in de post debiteuren, waardoor earnings management in de omzet doormiddel van het verhogen van de vorderingen geen invloed meer heeft op de uitkomsten. In de vergelijking komt dit als volgt tot uitdrukking:

waarbij:

= netto vorderingen jaar t minus netto vorderingen jaar t-1.

D

E

F

OND EN

P

ARK

DeFond en Park (2001) hebben onderzoek gedaan naar resultaat voorspellingen en werkelijke resultaten per kwartaal. Hierbij maken zij gebruik van een model wat abnormale accruals meet aan de hand van het werkkapitaal in relatie tot de omzet:

waarbij:

DWCA = Discretionaire werkkapitaal accruals; WCA = Werkkapitaal accruals.

Opvallend is dat DeFond en Park (2001) alleen gebruik maken van het werkkapitaal. Verder lijkt het model veel op het Jones model waarbij ook de accruals worden geschat in relatie tot de omzet. Naar aanleiding van de uitkomsten in dit hoofdstuk zal in combinatie met de uitkomsten van de volgende hoofdstukken een keuze worden gemaakt ten aanzien van een van de besproken modellen. De keuze voor een model wordt gemaakt en gemotiveerd in hoofdstuk 5.

(16)

Pagina | 14

3. N

IET BEURSGENOTEERDE ONDERNEMINGEN IN

N

EDERLAND

Veel onderzoeken op het gebied van earnings management zijn gedaan bij beursgenoteerde ondernemingen in het buitenland. Omdat dit onderzoek zich richt op niet beursgenoteerde ondernemingen in Nederland, in dit hoofdstuk aandacht voor de kenmerken hiervan.

In het voorgaande hoofdstuk is naar voren gekomen dat earnings management betrekking heeft op de informatievoorziening van managers aan belanghebbenden waarbij sprake is van informatieasymmetrie. Aan de hand van dit begrip in het kader van de agency theory wordt het verschil tussen beursgenoteerde en niet beursgenoteerde ondernemingen toegelicht. Daarnaast zal in dit hoofdstuk aandacht worden besteed aan eerdere onderzoeken naar earnings management bij niet beursgenoteerde ondernemingen en onderzoeken die gedaan zijn bij Nederlandse ondernemingen.

3.1 A

GENCY THEORY EN INFORMATIEASYMMETRIE

Kenmerkend van beursgenoteerde ondernemingen is het feit dat leiding en eigendom zijn gescheiden waarbij de eigenaren niet direct betrokken zijn bij de onderneming. In dit kader past de agency theory (Scott, 2009), de agent (het management) leidt de onderneming en verstrekt informatie over het presteren van de onderneming aan de principaal (aandeelhouders). De aandeelhouder heeft in deze situatie minder informatie dan het management over het presteren van de onderneming, dit wordt informatieasymmetrie genoemd.

Bij niet beursgenoteerde ondernemingen is leiding en eigendom niet altijd gescheiden, dit kan variëren van een management met volledig eigendom tot een situatie als bij een beursgenoteerde onderneming. Fama en Jensen (1983) geven aan dat er minder informatieasymmetrie is bij niet beursgenoteerde ondernemingen omdat het eigendom en management niet gescheiden zijn of dat de eigenaar een speciale relatie heeft met het management. Daarnaast wordt de informatieasymmetrie verkleind door direct toezicht van de eigenaar en prestatie indicatoren die niet afhankelijk zijn van de jaarrekening volgens Cavalluzzo en Sankaraguruswamy (2000) en Ke et al. (1999).

Het gaat echter te ver om te stellen dat het agency probleem zicht niet voordoet bij niet beursgenoteerde ondernemingen. De informatieasymmetrie speelt namelijk wel een rol bij het verkrijgen of verlagen van de kosten van vreemd vermogen zoals aangegeven in paragraag 2.2. Daarnaast kan earnings management ook een rol spelen bij de verkoop van de onderneming zoals ook Dye concludeert (1988). Burgstahler et al. (2006) hebben onderzoek gedaan binnen Europa naar earnings management en concluderen dat er bij niet beursgenoteerde ondernemingen in hogere mate gebruik wordt gemaakt van earnings management.

3.2 E

ERDER ONDERZOEK IN

N

EDERLAND NAAR EARNINGS MANAGEMENT

Earnings management speelt dus wel degelijk een rol bij niet beursgenoteerde ondernemingen. In deze paragraaf aandacht voor eerder onderzoek met betrekking tot Nederlandse ondernemingen omdat regelgeving met betrekking tot de verslaggeving per land kan verschillen.

Zo hebben Hoogendoorn en Mertens (2001) onderzoek gedaan naar de mogelijke grondslagen voor de waardering en resultaatbepaling binnen de in Nederland geldende wet- en regelgeving. Zij komen

(17)

Pagina | 15 tot de conclusie dat hierin er een hoge mate van flexibiliteit hierin is. Ook van Rooijen (2002) deed onderzoek naar de verslaggevingsalternatieven in Nederland en komt tot de conclusie dat er 85 varianten zijn die betrekking hebben op stelselkeuzes, stelselwijzigingen, schattingen en schattingswijzigingen. Er zijn dan ook in Nederland voldoende mogelijkheden om earnings management toe te passen doormiddel van stelselwijzigingen. Deze methode van earnings management is in paragraaf 2.4 beschreven.

Van Praag (2001) onderzocht de mate van earnings management in Nederland in de periode

van 1988 tot 1997 aan de hand van twee verschillende methodes. Met behulp van onderzoek naar specifieke posten komen er duidelijke resultaten naar voren terwijl bij de accruals methode de resultaten algemener zijn en meer een indicatie geven. Van Praag ziet ook net als Hoogendoorn en Mertens (2001) dat er in Nederland sprake is van een flexibele regelgeving met betrekking tot de financiële verslaggeving. Dit is een belangrijk verschil ten opzichte van Amerika waar veel onderzoeken zijn gedaan naar earnings management.

Van Tendeloo en Vanstraelen (2008)hebben onderzoek gedaan naar earnings management in relatie tot wel of geen big 4 accountant, bij niet beursgenoteerde ondernemingen in verschillende landen. Zij komen tot de conclusie dat bij een big 4 kantoor minder earnings management wordt waargenomen, echter alleen in landen waar de jaarrekening bepalend is voor de winstbelasting. Nederland wordt hierin gezien als een land waar de jaarrekening minder van belang is voor de winstbelasting aangezien de fiscale jaarrekening kan afwijken van de commerciële jaarrekening. In Nederland zal de invloed van een big 4 accountant geen significante invloed hebben op de mate van earnings management. Daarnaast concluderen zij dat in landen waar de winstbelasting in hoge mate afhankelijk is van de jaarrekening, earnings management minder wordt toegepast.

De kenmerken van niet beursgenoteerde ondernemingen in Nederland en de gevolgen voor het onderzoek van ten aanzien van earnings management zal worden toegelicht bij de onderzoeksmethodologie.

(18)

Pagina | 16

4. F

INANCIËLE CRISIS

Zoals aangegeven in de inleiding is de aanleiding voor dit onderzoek de financiële crisis. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op wat deze crisis inhoud en wat dit betekend voor de Nederlandse ondernemingen.

4.1 D

E CRISIS

Om de gevolgen van de huidige economische crisis te begrijpen volgt eerst in hoofdlijnen het ontstaan van de crisis. Het is niet eenvoudig om een oorzaak voor de crisis aan te wijzen omdat dit het gevolg is van complexe gebeurtenissen wereldwijd. De beschrijving moet daarom ook meer worden gezien als een samenvatting van enkele belangrijke gebeurtenissen die verband houden met de crisis.

K

REDIETCRISIS IN DE

VS

In de VS werd de crisis naar aanleiding van de internetbubbel opgevangen door verlaging van de korte termijn rente door het stelsel van centrale banken, de rente bereikte een diepte punt van 1% in de jaren 2003 en 20041 . De verlaging van de korte termijn rente leidde er toe dat veel mensen hun

woning herfinancierden met de lagere kortlopende rentes. Daarnaast liep de vraag naar koopwoningen op door deze lagere rente, waardoor ook de prijzen op de woningmarkt stegen. Bij de herfinanciering werd hierom niet alleen de waarde van de woning gefinancierd maar ook de verwachte overwaarde. De Amerikaanse banken hadden in deze jaren veel hypothecaire leningen uitstaan waarbij het risico laag werd geschat, er waren immers onderpanden die in waarde stegen. Deze hypotheken werden vervolgens weer gebruikt in financiële producten die werden verkocht aan andere banken wereldwijd. Het risico van de hypotheken werd op deze manier over de wereld verspreid.

Op het moment dat het stelsel van centrale banken in Amerika de economische groei weer wou remmen door het verhogen van de korte termijn rente kwamen veel huizenbezitters in de problemen. Deze huizenbezitters konden door de verhoging de rente niet meer opbrengen en werden gedwongen om het onderpand in te lossen. Daarnaast nam de vraag naar woningen af en dat samen met de gedwongen verkopen leidde tot een toenemend aanbod op de woningmarkt wat als gevolg had dat de prijzen daalden. Op dat moment bleken de ontvangen hypotheekrechten minder zeker en ook de verhandelde financiële producten die gekoppeld waren aan deze hypotheken. Hierdoor kwamen veel banken in de problemen wat in september 2008 zelfs leidde tot de ondergang van een van de vooraanstaande financiële dienstverleners in Amerika, de Lehman Brothers.

V

AN KREDIETCRISIS NAAR

E

UROCRISIS

Ook in Europa was een zelfde ontwikkeling waar te nemen als in Amerika, zij het in een lichtere mate. Daarnaast was er het effect van de waardevermindering van de Amerikaanse financiële producten. Op deze manier werden ook Europese banken geraakt en kwamen deze in de problemen. Om de bankensector te redden werden er door de Europese overheden veel geld gestoken in de banken om, te voorkomen dat de economie nog verder zou verslechteren. Op 9 oktober 2008 werd er door de Nederlandse overheid 20 miljard beschikbaar gesteld om de banken te ondersteunen. Fortis en ABN AMRO werden zelfs geheel genationaliseerd.

1

(19)

Pagina | 17 Daarnaast hadden de lidstaten van Europa de overheidsschulden flink laten oplopen in de tijden van economische groei en lage rentes. Toen er een beroep werd gedaan op de overheden om de banken te steunen kwamen hierdoor veel lidstaten in de problemen en kwamen de begrotingstekorten boven de normen van de Europese begrotingsregels.

De crisis wordt vaak gesplitst in de kredietcrisis en de financiële crisis zoals hiervoor beschreven. Voor dit onderzoek is dit verder niet van belang en zal om die reden in het verdere het begrip economische crisis of de crisis worden gehanteerd.

4.2 G

EVOLGEN VOOR

N

EDERLANDSE ONDERNEMINGEN

Het is duidelijk dat de economische crisis veel gevolgen heeft gehad voor de financiële dienstverleners en de overheden. Voor het onderzoek is het veel meer van belang om te achterhalen wat de gevolgen van de economische crisis zijn voor de ondernemingen in Nederland. Deze gevolgen zijn belicht met behulp van de PEST-analyse, dit model wordt gehanteerd om de externe omgeving op macroniveau toe te lichten. De aspecten politiek, economisch, sociaal en technologisch komen aan de orde.

P

OLITIEK

In de voorgaande paragraaf is al gebleken dat het handelen van de banken een belangrijke oorzaak is van de crisis, om deze reden is de regelgeving en toezicht op de financiële sector aangescherpt. Het gevolg hiervan is dat een van de belangrijkste kredietverschaffers van de Nederlandse ondernemingen minder snel krediet verschaffen, zie ook onderstaande grafiek in figuur 1. Dit maakt dat ondernemingen minder in staat zijn om investeringen te doen of om het werkkapitaal te financieren.

Naast de maatregelen binnen financiële sector heeft de overheid veel heeft moeten investeren in de financiële sector om de economische neergang te remmen en groei mogelijk te maken. Om de overheidstekorten die hierdoor zijn ontstaan op te vangen worden belastingen verhoogd en subsidies verlaagd. Daarnaast worden ook grote investeringen door de overheid in bijvoorbeeld infrastructuur beperkt, wat een direct gevolg heeft voor de bouwsector en indirect door daling van de werkgelegenheid voor de overige sectoren.

(20)

Pagina | 18

FIGUUR 1

Kredietverlening in Nederland

E

CONOMISCH

Een deel van de economische gevolgen is ook al bij de politieke gevolgen genoemd, er zijn echter meer economische gevolgen. Een van deze gevolgen is de werkloosheid, dit is een factor welke een gevolg is van de economische crisis en tegelijk deze crisis ook weer versterkt. Hoe meer werkloosheid, hoe minder bestedingen. Daarbij komt ook het vertrouwen wat mensen hebben in de economie, hoe meer onzekerheid over de werkgelegenheid des te meer consumenten gaan sparen en bestedingen uitstellen. Ook uit figuur blijkt een neergaande lijn in 2009 van de koopkrachtontwikkeling. FIGUUR 2 Koopkrachtontwikkeling in Nederland -2,0 -1,0 0,0 1,0 2,0 3,0 4,0 -10 -5 0 5 10 15 20 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012

Kredietverlening door Nederlandse mfi's aan niet-financiële bedrijven in Nederland, gecorrigeerd voor securitisaties en breuken

procentuele jaarmutaties resp. maand-op-maandmutaties

maandgroei (r-as) jaargroei (l-as)

(21)

Pagina | 19 De economische gevolgen blijven niet beperkt tot minder investeringen en daling van de omzet, het wordt voor ondernemingen moeilijk om tijdens de crisis het hoofd boven water te houden. Dit blijkt ook uit onderstaande afbeelding met een overzicht van de faillissementen in Nederland. Opvallend is de stijging van het aantal faillissementen in 2009 terwijl de crisis in 2008 al was begonnen, veel ondernemingen zijn blijkbaar in staat om de eerste effecten op te vangen.

FIGUUR 3

In bijlage 1 zijn overzichten opgenomen van de faillissementen over de periode van 2007 t/m 2011 per sector2. Hieruit blijkt ook een sterke stijging van het aantal faillissementen in 2009. Opvallende sectoren hierin zijn de groot- en detailhandel, financiële instellingen, bouwnijverheid en advisering en onderzoek.

S

OCIAAL

De analyse van de sociale gevolgen heeft vooral betrekking op zaken als mode en hypes, verandering in levensstijl, bevolkingsomvang, bevolkingssamenstelling en gezondheid en welzijn. In het kader van dit onderzoek wordt dit aspect niet verder toegelicht als een van de gevolgen van de economische crisis. Een deel is te herleiden uit de overige aspecten, zo zal de levensstijl worden beïnvloed door de koopkracht en werkeloosheid.

T

ECHNOLOGISCH

Bij de politieke gevolgen is al genoemd dat de financieringen door financiële instellingen is teruggelopen waardoor ook investeringen niet meer kunnen worden gefinancierd. Dit geld ook voor investeringen in research en development welke van belang zijn voor het behouden en verwerven van afzetmarkten.

2

(22)

Pagina | 20

FIGUUR 4

Zoals uit bovenstaande afbeelding blijkt zijn de investeringen in R&D in 2007 en 2008 sterk teruggelopen in de Nederlandse economie.

De crisis heeft dan ook een grote invloed op de ondernemingen in Nederland, iets wat ook tot uitdrukking zal komen in de informatie richting belanghebbenden. De link tussen de gevolgen van de financiële crisis en earnings management wordt verder toegelicht in hoofdstuk 5. Ook zal hierbij worden aangegeven wat de gevolgen hiervan zijn ten aanzien van het onderzoek naar earnings management tijdens de crisis.

(23)

Pagina | 21

5. O

NDERZOEKSMETHODOLOGIE EN DATASET

Naar aanleiding van de verkenning van earnings management, de huidige crisis en niet beursgenoteerde ondernemingen wordt in dit hoofdstuk de opzet van het onderzoek toegelicht. Als eerste wordt aan de hand van de voorgaande hoofdstukken besproken wat de gevolgen zijn voor dit onderzoek. Vervolgens zal de keuze voor een model om earnings management te meten worden gemaakt en toegelicht. Ten slotte volgt een beschrijving van de gebruikte data voor de analyse.

5.1 O

PZET EN HYPOTHESEN

Kenmerkend voor niet beursgenoteerde ondernemingen is dat vaak niet de eigenaren een informatie achterstand hebben maar dat dit meer speelt bij de verstrekkers van vreemd vermogen. Als gevolg hiervan zullen de motieven voor earnings management bij niet beursgenoteerde ondernemingen vooral liggen in het voldoen aan de verwachtingen van investeerders en het voldoen aan voorwaarden in leningsovereenkomsten. Op basis hiervan is de volgende hypothese geformuleerd:

Hypothese 1: Hoe meer financiering van vreemd vermogen binnen de onderneming hoe meer discretionaire accruals.

Als gevolg van de crisis neemt de druk op de ondernemingen toe door afnemende vraag, minder ruimte voor investeringen en moeizame financiering. Een positief(er) resultaat laten zien is voor niet beursgenoteerde ondernemingen dus van belang om financieringen te behouden of te verkrijgen. Dit is aanleiding voor de volgende hypothese:

Hypothese 2: Ondernemingen met een verlies tijdens de crisis hebben in hogere mate gebruik gemaakt van discretionaire accruals

Op basis van de economische gevolgen in paragraaf 4.2 is duidelijk geworden dat vooral in de sectoren groot- en detailhandel, financiële instellingen, bouwnijverheid en advisering en onderzoek de gevolgen van de crisis het grootst zijn. Op basis hiervan de volgende hypothese:

Hypothese 3: in de sectoren groot- en detailhandel, bouwnijverheid en advisering en onderzoek zijn hogere discretionaire accruals toegepast tijdens de crisis dan in andere sectoren.

De sector financiële dienstverlening is hierin niet opgenomen omdat deze branche sterk afwijkende financiële verslaggeving heeft. Deze sector wordt ook niet betrokken in de analyse.

5.2 K

EUZE MODEL EARNINGS MANAGEMENT

Voor het meten van earnings management moet rekening worden gehouden met de gevolgen van de economische crisis uit hoofdstuk 4. Zoals is gebleken in de toelichting op de verschillende modellen voor het meten van earnings management houd het modified Jones model van Dechow et al. (1995) het beste rekening met de economische omstandigheden. Nadeel van dit model is dat de accruals worden gerelateerd aan de totale activa en er rekening wordt gehouden met de vaste activa. Een van de kenmerken van de crisis is dat vaste activa en vooral de onroerende goederen sterk in waarde zijn afgenomen. Daarnaast wordt in dit model van Jones de omzet gecorrigeerd met de mutatie in de debiteuren met als argument dat de omzet niet zuiver is door toepassing van earnings management. In tijden van de crisis is het mogelijk dat debiteuren sterk oplopen als gevolg van

(24)

Pagina | 22 betalingsproblemen, hier wordt in dit model geen rekening mee gehouden. Als gevolg van de crisis is het goed mogelijk dat de omzet daalt en de debiteuren toenemen door betalingsproblemen.

Om hieraan tegemoet te komen zal gebruik worden gemaakt van het model van DeFond en Park (2001). Dit model houdt alleen rekening met het kortlopende deel van de activa. De kortlopende activa hebben in mindere mate te maken met de gevolgen van impairments en soortgelijke correcties op de waardering van de vaste activa waarbij managers zijn ‘gedwongen’ om deze toe te passen. Daarnaast houd ook het model van DeFond en Park (2001) rekening met de economische omstandigheden door de accruals te relateren aan de omzet. Het effect van de stijging in de debiteuren als gevolg van betalingsproblemen van de afnemers wordt gecompenseerd door betalingsproblemen ten aanzien van de crediteuren doordat gerekend wordt met het netto werkkapitaal.

Verder is gebleken dat de crisis langzamerhand is ontstaan en tot op heden nog steeds actueel is. Daarnaast zijn de gevolgen van de crisis op verschillende gebieden op verschillende tijden merkbaar, iets wat ook per sector zal verschillen. Het is dus lastig al dan niet onmogelijk om een vast moment aan te geven wanneer de gevolgen van de crisis tot uiting komen voor niet beursgenoteerde onderneming. Wel is gebleken dat de crisis is ontstaan in 2008. Om deze reden zal voor de normale accruals een periode worden gekozen die ligt voordat de gevolgen van de crisis zichtbaar zijn, dit zijn de jaren 2005 tot en met 2007. Het model van DeFond en Park (2001) gaat er vanuit dat de accruals in het voorgaande jaar ‘normaal’ zijn.

Om hieraan tegemoet te komen zal voor dit onderzoek het model worden aangepast en worden de normale accruals berekend aan de hand van het gemiddelde van de accruals van de drie jaren voor de crisis (de jaren 2005, 2006 en 2007) in plaats van het voorgaande jaar. Dit wordt ook toegepast in het model van Healy (1985), waarbij ook een gemiddelde wordt genomen om te komen tot de niet discretionaire accruals. De discretionaire accruals per jaar in de crisis (de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011) zijn het verschil tussen het gemiddelde van voor de crisis en de accruals in de jaren van de crisis in relatie tot de omzet. Het model wordt dan als volgt:

waarbij:

DWCA = discretionaire werkkapitaal accruals; WCA = werkkapitaal accruals;

REV = omzet;

t = jaar tijdens de crisis (2008 t/m 2011)

tvc = het gemiddelde van de jaren voor de crisis (2005 t/m 2007) Als controlevariabelen zullen worden toegepast:

- Leverage ratio (vreemd vermogen ten opzichte van balanstotaal), dit op basis van de motieven voor earnings management (leningsconvenant hypothese) en op basis van de kenmerken van niet beursgenoteerde ondernemingen. Deze ondernemingen zijn naar verwachting in hogere mate afhankelijk van vreemd vermogen;

(25)

Pagina | 23 - Ondernemingsgrootte, deze zal worden uitgedrukt als logaritme van het balanstotaal op

basis van Dechow en Dechiv (2002). Deze is van belang omdat de ondernemingsgroep van niet beursgenoteerde ondernemingen zeer divers met kleine en grote ondernemingen. - Zoals ook is gebleken uit de verkenning van earnings management is het voldoen aan

verwachtingen een belangrijke motivatie voor het toepassen hiervan. De winstgevendheid is een belangrijke graadmeter hierin. Om deze reden zal het resultaat voor belasting ook worden toegepast als controlevariabele. Hierbij gekozen voor het resultaat voor belastingen om het effect van afwijkende fiscale waarderingen uit te sluiten.

- Sectorindeling; dit op basis van de gevolgen van de crisis voor de ondernemingen in Nederland. Gebleken is dat de sectoren groot- en detailhandel, bouwnijverheid en advisering en onderzoek veel faillissementen kennen. Om te testen of dit invloed heeft op de discretionaire accruals is deze variabele toegevoegd.

5.3 D

ATASET

Voor dit onderzoek zal gebruik worden gemaakt van data uit ‘Orbis’ van Bureau van Dijk3. Om de niet discretionaire accruals te bepalen zijn de financiële gegevens van de jaren 2005 t/m 2007 verzameld en om de discretionaire accruals te berekenen zijn ook de financiële gegevens over de jaren 2008 t/m 2011 verzameld. De geselecteerde ondernemingen voldoen aan de volgende criteria:

1. niet aan een beurs genoteerd; 2. vestiging in Nederland;

3. beschikbare financiële informatie over de jaren 2005 t/m 2007 en minstens een of meerdere opeenvolgende jaren in de periode 2008 t/m 2011;

4. Niet zijnde financiële instellingen, banken, verzekeraars en vastgoedondernemingen; 5. Financiële gegevens op basis van geconsolideerde jaarrekeningen.

Het vierde criteria is toegevoegd omdat deze branche sterk afwijkende financiële verslaggeving heeft waardoor deze niet worden betrokken in het onderzoek.

Het laatste criteria is toegevoegd om te voorkomen dat de data wordt beïnvloed door dat gegevens van afzonderlijke ondernemingen dubbel worden meegerekend in zowel de enkelvoudige als de geconsolideerde financiële gegevens. Om een compleet beeld te krijgen worden alleen de geconsolideerde gegevens betrokken in dit onderzoek.

Op basis van het model van DeFond en Park (2001) zijn de volgende financiële gegevens verzameld over de jaren 2005 tot en met 2011:

1. kortlopende vorderingen; 2. kortlopende schulden; 3. netto omzet.

In Tabel 1 zijn de kenmerken van deze gegevens opgenomen. In totaal zijn er 1.122 ondernemingen die voldoen aan de criteria en welke de basis zijn voor de niet discretionaire accruals. Het aantal ondernemingen in de dataset met waarnemingen over alle zeven jaren bedraagt 887. Opvallend is dat er bij de omzet geen sprake is van een daling, alleen in 2009. Verder neemt de spreiding van de

3

(26)

Pagina | 24 vlottende activa, vlottende passiva en omzet toe over de jaren 2005 tot en met 2011. In het model voor het meten van earnings management wordt de omvang van de accruals gerelateerd aan de omzet, op basis van de gegevens uit tabel 1 bevestigen dit.

TABEL 1

Beschrijvende statistieken van de financiële gegevens, miljoenen euro’s N Minimum Maximum Mean Std. Deviatie Vlottende activa 2011 982 0,01 23.292,00 246,50 1.495,69 2010 1.073 0,01 22.608,00 215,92 1.290,82 2009 1.111 0,01 20.247,00 190,94 1.100,91 2008 1.122 0,04 19.234,00 190,95 994,53 2007 1.122 0,04 17.190,00 185,09 940,87 2006 1.122 0,02 13.748,09 159,02 767,10 2005 1.122 0,04 11.986,27 147,46 711,47 Kortlopende schulden 2011 982 0,01 18.348,15 196,30 1.206,04 2010 1.073 0,00 17.242,10 171,01 1.034,17 2009 1.111 0,01 13.475,91 154,28 850,25 2008 1.122 0,01 13.800,00 152,31 793,22 2007 1.122 0,00 13.559,00 144,15 755,52 2006 1.122 0,00 13.884,00 127,38 654,71 2005 1.122 0,00 15.244,00 116,13 644,94 Netto omzet 2011 920 0,02 229.606,68 882,94 8.466,23 2010 1.035 0,02 154.211,15 663,60 5.551,46 2009 1.081 0,02 99.930,44 533,74 3.667,41 2008 1.122 0,05 137.363,00 630,51 4.804,09 2007 1.122 0,16 107.117,76 551,12 3.841,58 2006 1.122 0,02 92.845,61 497,25 3.427,72 2005 1.122 0,02 65.903,73 434,16 2.645,96 Valid N (listwise) 887

Zoals aangegeven bij de keuze van en toelichting op het model voor het meten van earnings management zal aan de hand van de jaren 2005 tot en met 2007 het niveau van de WCA tvc (zie vergelijking 6) per onderneming worden bepaald. In tabel 2 zijn de kenmerken hiervan weergegeven.

TABEL 2

Beschrijvende statistieken WCA tvc en REV tvc in miljoenen euro’s N Minimum Maximum Mean Std. Deviation WCA tvc 1.122 -4.152,33 6.630,98 34,64 296,43 REV tvc 1.122 0,07 88.622,36 494,18 3.293,45

(27)

Pagina | 25 Daarnaast zijn voor het testen van de hypothesen de volgende gegevens verzameld:

1. leverageratio (langlopende schulden/balanstotaal); 2. resultaat voor belasting;

3. ondernemingsgrootte (als logaritme van het balanstotaal) 4. sectorindeling (op basis van NACE code).

De kenmerken van deze data zijn vermeld in tabel 3. Opvallend hierbij zijn de uitschieters in de leverageratio van 2008 en 2009. Gezien het aantal waarnemingen zullen deze extremen niet worden verwijderd uit de dataset.

TABEL 3

Beschrijvende statistieken controle variabelen

N Minimum Maximum Mean Std. Deviation

Leverageratio

2011 920 0,01 4,61 0,63 0,29

2010 1.035 0,02 8,30 0,64 0,37

2009 1.081 0,03 26,05 0,66 0,82

2008 1.122 0,03 18,95 0,68 0,66

Resultaat voor belasting (€ miljoen)

2011 882 -162,40 6.245,00 35,19 287,82 2010 1.004 -468,08 6.132,00 29,78 252,57 2009 1.019 -945,00 9.947,38 35,04 385,83 2008 1.098 -1.132,00 7.129,00 31,69 313,57 Ondernemingsgrootte 2011 983 1,50 7,70 4,83 0,73 2010 1.077 1,30 7,60 4,83 0,69 2009 1.111 1,20 7,60 4,82 0,68 2008 1.122 1,70 7,60 4,84 0,66 Valid N (listwise) 749

De verdeling van de waarnemingen per sector staan vermeld in tabel 4, waaruit blijkt dat de waarnemingen komen uit diverse sectoren. Door deze spreiding een laag aantal waarnemingen per sector waardoor een vergelijking van sectoren onderling naar verwachting geen significante resultaten zal opleveren. Om hieraan tegemoet te komen zal in de analyse gebruik worden gemaakt van een dummyvariabele voor de genoemde sectoren ten aanzien van hypothese 3 (groot- en detailhandel, bouwnijverheid en advisering en onderzoek). Hierbij hebben de sectoren uit hypothese 3 een waarde van 1 (NACEgroep G,F en N) en hebben de overige sectoren een waarde van 0.

Aan de hand van deze data zullen in het volgende hoofdstuk de hypothesen uit paragraaf 5.1 worden getoetst middels diverse analyses.

(28)

Pagina | 26

TABEL 4

Waarnemingen per sector

NACE groep Omschrijving N

A Landbouw, jacht en bosbouw 17

B Winning van delfstoffen 11

C Industrie 283

D Productie en distributie van elektriciteit, gas, stoom en gekoelde lucht 12

E Distributie van water; afval- en afvalwaterbeheer en sanering 23

F Bouwnijverheid 149

G Groot- en detailhandel; reparatie van auto's en motorfietsen 294

H Vervoer en opslag 81

I Verschaffen van accommodatie en maaltijden 14

J Informatie en communicatie 31

M Vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten 91

N Administratieve en ondersteunende diensten 66

P Onderwijs 8

Q Menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening 18

R Kunst, amusement en recreatie 13

S Overige diensten 11

(29)

Pagina | 27

6. A

NALYSE

Aan de hand van de beschreven data en het model voor het meten van earnings management uit hoofdstuk 5 worden in dit hoofdstuk diverse analyses uitgevoerd om de hypotheses te toetsen. Uiteindelijk zal aan de hand van de uitkomsten de hoofdvraag ‘In welke mate wordt er door de leiding van niet beursgenoteerde ondernemingen in Nederland gebruik gemaakt van vormen van earnings management in tijden van crisis?’ worden beantwoord.

Alle analyses worden uitgevoerd met een betrouwbaarheidsinterval van 95%. De vermelde bedragen zijn in miljoenen euro’s.

De discretionaire accruals over de jaren 2008 tot en met 2011 staan in onderstaande tabel.

TABEL 5

Beschrijvende statistieken discretionaire accruals

N Minimum Maximum Mean Std. Deviation 2011 920 -1.707,02 4.103,89 0,56 208,47

2010 1.035 -1.132,97 3.138,98 3,87 167,69

2009 1.081 -1.229,35 3.352,58 0,53 160,98

2008 1.122 -1.346,52 1.588,37 -4,20 99,98

Valid N (listwise) 887

Wat opvalt is de toenemende spreiding in elk jaar in de discretionaire accruals en de omslag van negatief in 2008 naar positief in de jaren 2009 tot en met 2011. De eerste indruk is dat de in 2008 de winsten zijn beperkt of verliezen vergroot, dit zou kunnen worden verklaard vanuit het motief van ‘taking a bath’ uit paragraaf 2.3 aan het begin van de crisis. Verder is de eerste indruk dat vooral in 2009 de resultaten positief zijn bijgestuurd.

6.1 V

ERSCHILLEN IN GEMIDDELDEN

Om de verschillen in de discretionaire accruals verder te onderzoeken worden eerst een aantal vergelijkingen gemaakt tussen de verschillende gemiddelden middels een t-toets. In tabel 6 worden de discretionaire accruals over de jaren vergeleken met het gemiddelde van alle jaren (0,092). Hieruit blijkt dat geen van de jaren de discretionaire accruals significant afwijken, het gemiddelde in 2008 wijkt af met een betrouwbaarheid van 85%.

TABEL 6

T-toetsen discretionaire accruals ten opzichte van totale dataset in miljoenen euro’s

jaar

Test Value = 0,092 t df Sig. (2-tailed) Mean Difference

95% Confidence Interval of the Difference Lower Upper 2011 ,069 919 ,945 0,47 -13,02 13,96

2010 ,725 1.034 ,468 3,78 -6,45 14,01

2009 ,089 1.080 ,929 0,44 -9,17 10,04

(30)

Pagina | 28 Om te testen of de gemiddelde discretionaire accruals van verliesgevende ondernemingen verschillen met die van winstgevende ondernemingen volgt een vergelijking van deze twee groepen per jaar, in tabel 7 staan de uitkomsten hiervan. Het aantal waarnemingen per jaar wijkt af van de waarnemingen in tabel 5 omdat niet van alle ondernemingen resultaatgegevens beschikbaar zijn.

TABEL 7

Vergelijking discretionaire accruals verliesgevende ondernemingen

jaar N

Mean DWCA

Levene's Test for Equality of Variances t-test for Equality of Means F Sig. t df Sig. (2-tailed)

2011 verlies 189 -8,334 3,160 ,076 -,631 830,000 ,528 winst 643 3,117 -1,076 809,853 ,282 2010 verlies 179 -5,632 3,249 ,072 -,838 967,000 ,402 winst 790 6,380 -1,634 957,655 ,103 2009 verlies 224 -8,284 ,822 ,365 -1,046 991,000 ,296 winst 769 4,805 -1,601 913,620 ,110 2008 verlies 184 -21,198 3,511 ,061 -2,529 1.096,000 ,012 winst 914 -0,640 -2,777 289,566 ,006 Totaal 3.892

Hieruit blijkt dat verliesgevende ondernemingen gemiddeld negatieve discretionaire accruals hebben toegepast en winstgevende ondernemingen positieve. In alle jaren is de variantie niet significant gelijk en alleen in 2008 is het verschil van de gemiddelde discretionaire accruals van verliesgevende ondernemingen significant lager met een niveau van 0,006.

Een tweede mogelijkheid om de gemiddelde discretionaire accruals van de verliesgevende ondernemingen te beoordelen, is door deze te vergelijken met de rest van de dataset. In tabel 8 worden de discretionaire accruals van elk jaar van verliesgevende ondernemingen vergeleken met de rest van de complete dataset. Hieruit ontstaat hetzelfde beeld, namelijk dat verliesgevende ondernemingen gemiddeld significant negatievere discretionaire accruals hebben toegepast. Daarnaast zijn in de overige jaren de uitkomsten van de vergelijking wel betrouwbaarder ten opzichte van de vergelijking in tabel 7 maar niet significant.

TABEL 8

Vergelijking gemiddelde discretionaire accruals verliesgevende ondernemingen t.o.v. overige data jaar N

Mean Levene's Test for Equality of Variances t-test for Equality of Means DWCA F Sig. t df Sig. (2-tailed) 2011 verlies 189 -8,334 ,707 ,400 -,748 3.890,000 ,455 overige 3.703 0,916 -1,816 379,454 ,070 2010 verlies 179 -5,632 2,330 ,127 -,503 3.890,000 ,615 overige 3.713 0,760 -1,617 669,781 ,106 2009 verlies 224 -8,284 ,560 ,454 -,813 3.890,000 ,416 overige 3.668 1,001 -1,667 397,694 ,096 2008 verlies 184 -21,198 ,033 ,855 -1,815 3.890,000 ,070 overige 3.708 1,541 -3,186 253,351 ,002

(31)

Pagina | 29 Voor het vergelijken van de sectoren wordt gebruik gemaakt van een dummyvariabele voor de sectoren uit paragraaf 5.1. De vergelijking van deze sectoren met de overige sectoren middels een t-toets voor de gemiddelden is weergegeven in tabel 9. Hierbij is de variantie van de beide groepen significant gelijk wat resulteert in een niet significante afwijking tussen deze beide groepen.

TABEL 9

Vergelijking gemiddelden dummyvariabele sector t.o.v. totale dataset

Een zelfde soort vergelijking tussen de sectoren per jaar is weergegeven in tabel 10. Hierbij is de variantie in alle jaren niet significant gelijk en zijn er geen significante verschillen. Een mogelijke oorzaak hiervan is dat de waarnemingen per jaar veel kleiner zijn dan bij een vergelijking van het totaal over de jaren 2008 tot en met 2011.

TABEL 10

Vergelijking gemiddelden dummyvariabele sector per jaar

dummy Mean Levene's Test for Equality of Variances t-test for Equality of Means jaar NACE N DWCA F Sig. t df Sig. (2-tailed) 2011 1 416 1,033 ,530 ,467 ,062 918,000 ,951 0 504 0,178 ,064 888,611 ,949 2010 1 470 -2,400 ,313 ,576 -1,098 1.033,000 ,273 0 565 9,092 -1,140 978,959 ,255 2009 1 487 -1,359 ,111 ,739 -,349 1.079,000 ,727 0 594 2,079 -,360 1.064,883 ,719 2008 1 509 -6,384 ,957 ,328 -,665 1.120,000 ,506 0 613 -2,393 -,686 1.097,133 ,493

Het verlies en de sectorindeling zijn in tabel 13 vergeleken met de overige waarnemingen. De dummyvariabele ‘NenV’ heeft een waarde van 1 bij ondernemingen uit een van de sectoren groot- en detailhandel, bouwnijverheid en advisering en onderzoek en met een verlies. Hieruit blijkt wel een significant verschil met een betrouwbaarheidsniveau van 0,014.

TABEL 11

Vergelijking verliesgevende ondernemingen in sectoren F,G en N ten opzichte van rest data Dummy Levene's Test for Equality of Variances t-test for Equality of Means NenV N Mean F Sig. t df Sig.(2-tailed) 2008 t/m

2011

1 416 -8,39 1,552 ,213 -1,131 4.156 ,258

0 3.742 1,04 -2,454 1581,38

0 ,014

Dummy Mean Levene's Test for Equality of Variances t-test for Equality of Means jaar NACE N DWCA F Sig. t df Sig. (2-tailed) 2008

t/m 2011

1 766 -5,086 10,482 ,001 -1,027 3.396,000 ,304

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ook is het zo dat algemene ziekenhuizen en universitaire medische centra over de drie jaren meer resultaat verlagende earnings management hebben toegepast en

Hierbij worden de AEX (Amsterdam Euronext Exchange), AMX (Amsterdam Midkap Index) en de AScX(Amsterdam Small Cap Index) gebruikt. Zowel in het jaar 2007 als in 2009 is

(2006) bij Duitse bedrijven die de US GAAP toepassen en bedrijven die de German GAAP hanteren. Daaruit is naar voren gekomen dat bij Duitse bedrijven die US GAAP hanteren minder

Dit biedt ruimte voor aanvullend onderzoek aangezien, zo zal straks blijken, er door veel reeds bestaande literatuur een beeld wordt geschetst dat er opmerkelijke resultaten

De hierboven genoemde oorzaken in combinatie met de beperkte omvang van de dataset zorgt er mogelijk voor dat er niet voldoende bewijs is dat de gevonden negatieve relatie in

Geiger en Van der Laan Smith (2010) stellen de noodzaak van verder onderzoek naar het verband tussen de perceptie van earnings management en de afkomst van

Als beantwoording op de onderzoeksvraag betekent dit dat niet bewezen kan worden dat private familiebedrijven in de eurozone minder gebruik maken van earnings management

Kortom, managers van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen zijn geneigd om meer earnings management toe te passen dan managers van niet-beursgenoteerde ondernemingen,