• No results found

Earnings Management bij ziekenhuizen in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Earnings Management bij ziekenhuizen in Nederland"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

0

Earnings Management bij

ziekenhuizen in Nederland

Een vergelijking op het gebied van earnings management tussen

de verschillende categorieën ziekenhuizen.

Masterafstudeerwerkstuk

Marije Ensing

Groningen, 27 augustus 2013 Rijksuniversiteit Groningen

(2)

1

Earnings Management bij

ziekenhuizen in Nederland

Een vergelijking op het gebied van earnings management tussen

de verschillende categorieën ziekenhuizen.

Masterafstudeerwerkstuk

Universiteit : Rijksuniversiteit Groningen Faculteit : Economie en Bedrijfskunde Opleiding : MSc Accountancy & Controlling Richting : Accountancy

Auteur : Marije Ensing Studentnummer : 2392526

E-mail : marijeensing@hotmail.com

Begeleider : mevrouw E. van de Mortel Tweede beoordelaar : prof. dr. D.M. Swagerman

(3)

2

Voorwoord

Voor u ligt mijn scriptie welke ik geschreven heb ter afronding van de Masteropleiding Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Gedurende de opleiding is het begrip earnings management vaak ter sprake gekomen. Voor mij een onderwerp wat gelijk mijn aandacht had. Hierdoor werd dit door mij ook snel gekozen als onderwerp voor mijn scriptie. Voor het schrijven van deze scriptie was hetgeen waar ik aan moest denken bij earnings management, het bonusplan motief. Graag wilde ik meer komen te weten over dit onderwerp. Na wat denk- en zoekwerk ben ik uitgekomen bij earnings management bij non-profit organisaties, hoe zit dat eigenlijk? Uiteraard moest het onderwerp nog wat specifieker worden. Literatuuronderzoek bracht mij op het idee onderzoek te doen naar earnings management bij ziekenhuizen in Nederland. Om het onderzoek vernieuwd te laten zijn heb ik de ziekenhuizen in categorieën ingedeeld en heb ik het vergelijkingsaspect tussen de verschillende categorieën toegevoegd.

Voor de totstandkoming van deze scriptie wil ik graag een aantal mensen bedanken. Allereerst wil ik mijn begeleidster mevrouw E. van de Mortel bedanken voor het meedenken en voor haar feedback. Daarnaast gaat mijn dank uit naar familie en vrienden die gedurende het schrijven van deze scriptie feedback hebben gegeven.

(4)

3

Samenvatting

Dit onderzoek richt zich op earnings management. Van earnings management is bekend dat het voorkomt in de profit sector. Voor de non-profit sector is minder onderzoek verricht, helemaal voor de non-profit sector in Nederland. Earnings management houdt het sturen van het resultaat om anderen te misleiden in. Met earnings management wordt getracht een gunstiger resultaat te rapporteren. Dit hoeft niet altijd een hogere winst te zijn, dit kan ook een lagere winst zijn om zo bijvoorbeeld elk jaar een stabiel resultaat te rapporteren. Onderzoek naar earnings management in de non-profit sector is daarom ook interessant.

Dit onderzoek richt zich op earnings management bij ziekenhuizen in Nederland. In het onderzoek is onderscheid gemaakt tussen algemene ziekenhuizen, categorale ziekenhuizen en universitaire medische centra. Voor het onderzoek is de volgende probleemstelling opgesteld:

Wat zijn de verschillen en overeenkomsten van earnings management tussen de verschillende categorieën in Nederland?

In het onderzoek is getoetst of er sprake is van earnings management bij de categorieën in de jaren 2009, 2010 en 2011. Ook is gekeken of de uitkomsten van het onderzoek verschillen per categorie en per jaar. Om dit te toetsen zijn drie hypotheses opgesteld. De eerste hypothese toetst of er sprake is van earnings management. De tweede hypotheses richt zich op de verschillen en/of overeenkomsten tussen de jaren en categorieën. De derde hypothese kijkt naar het patroon ‘income smoothing’.

De hypotheses zijn getoetst door middel van het Modified Jones Model. Dit model gaat er van uit dat het resultaat gestuurd wordt middels accruals. Uit het onderzoek is gebleken dat alle drie de categorieën ziekenhuizen earnings management toepassen. Daarnaast worden door de drie categorieën zowel resultaat verhogend en resultaat verlagend earnings management toegepast. Hier zijn wel enkele verschillen in te onderkennen. Categorale ziekenhuizen richten zich meer op resultaat verlagende earnings management als er gekeken wordt naar de discretionaire accruals. Universitaire medische centra pasten niet in elk jaar resultaat verhogend én verlagend earnings management toe. In 2009 en 2010 werd het resultaat door alle universitaire medisch centra alleen maar verlaagd. In 2011 werd het resultaat alleen maar verhoogd door de universitaire medische centra. Kijkend naar de schaling van de discretionaire accruals valt ook op dat universitaire medische centra het resultaat meer sturen dan de categorale en algemene ziekenhuizen. Kijkend naar het patroon ‘income smoothing’ wordt er geen bewijs gevonden dat dit door één van de categorieën wordt toegepast.

Concluderend kan er worden gesteld dat alle categorieën ziekenhuizen earnings management toepassen. Wel bestaan er enkele verschillen tussen de categorieën als er gekeken wordt naar de mate van earnings management en naar resultaat verlagende en resultaat verhogende earnings management.

(5)

4

Inhoudsopgave

Voorwoord ………. 2 Samenvatting ………. 3 Inhoudsopgave ………... 4 Hoofdstuk 1 - Inleiding ……….... 5 1.1 Introductie ………. 5 1.2 Probleemstelling ………... 6 1.3 Wetenschappelijke relevantie……… 6

1.3.1 Voorgaand onderzoek in het buitenland in de non-profit sector … 7 1.3.2 Voorgaand onderzoek in Nederland ………... 8

Hoofdstuk 2 - Theoretische inkadering ……….. 9

2.1 Ziekenhuizen ……… 9

2.1.1 Definities ………. 9

2.1.2 Financiële informatie ziekenhuizen ……… 10

2.2 Earnings management ……….. 12

2.2.1 Definitie ……….. 13

2.2.2 Motieven voor earnings management ………. 13

2.2.3 Patronen earnings management ……….. 17

2.2.4 Methoden van earnings management………. 18

2.2.5 Onderzoeken earnings mangement ………. 18

Hoofdstuk 3 - Onderzoeksontwerp ... 20 3.1 Opbouw onderzoekdatabase ..………... 20 3.2 Onderzoeksmethode ………. 22 Hoofdstuk 4 - Resultaten ………. 24 4.1 Beschrijvende statistiek ……… 24 4.2 Toetsen hypothesen ……… 28 4.2.1 Hypothese 1 ……… 28 4.2.2 Hypothese 2 ……… 29 4.2.3 Hypothese 3 ……… 30

Hoofdstuk 5 - Conclusie en discussie ……….. 32

5.1 Conclusie ……….. 32 5.2 Beperkingen en vervolgonderzoek ………... 33 Referenties ……… 35 Bijlagen 1. Subsidieregelingen ……….. 37 2. Tabel 4.1 …………...……….. 38 3. Tabel 4.2 ………..………... 39 4. Resultaten in grafieken ………... 40

(6)

5

Hoofdstuk 1 - Inleiding

1.1 Introductie

Het onderwerp van deze scriptie is earnings management. Bij earnings management wordt vaak gedacht aan de profit sector. De vraag is of earnings management ook voorkomt in de non-profit sector, want ondernemingen in de non-profit sector zijn toch niet gericht op het financiële resultaat? Met deze gedachte is het onderzoek voor deze scriptie opgezet. Om het onderzoek wat specifieker te maken is gekozen voor de zorgsector, en dan speciaal gericht op ziekenhuizen. Daarnaast is het onderzoek alleen gericht op Nederland. Onderzocht wordt of earnings management wordt toegepast bij ziekenhuizen in Nederland. Vervolgens wordt er een vergelijking gemaakt om de verschillen en overeenkomsten te bepalen tussen de verschillende categorieën ziekenhuizen en jaren.

Allereerst is het belangrijk een goed beeld te krijgen van het begrip earnings management. Earnings management houdt het sturen van resultaat binnen de grenzen van de wet- en regelgeving in. Het betreft dan ook geen fraude. Earnings management omvat het sturen van het behaalde resultaat. Earnings management omvat niet het meer of minder behandelingen verrichten om op deze wijze het resultaat te verhogen of te verlagen. Earnings management houdt zowel het sturen van winst in als het sturen van verlies. Door het toepassen van earnings management is de financiële verantwoording minder betrouwbaar omdat het gebruikt wordt om belanghebbenden een ander beeld te geven. Het beeld dat geschetst wordt door middel van de financiële cijfers, kan zowel positiever als negatiever zijn dan het werkelijk behaalde resultaat. Het is voor belanghebbenden, en ook voor de accountants, van belang om te weten of er sprake kan zijn van earnings management.

Vooral voor de profit sector is veelvuldig onderzoek gedaan naar earnings management. Onder andere Burgstahler en Dichev (1997) hebben onderzoek gedaan naar de vraag of en hoe earnings management voorkomt in de profit sector. Met de onderzoeken die zijn gedaan voor de profit sector is onder andere bewijs gevonden dat het management het resultaat stuurt om de onderneming in een beter daglicht te zetten of voor eigen belang (bijvoorbeeld voor het krijgen van een bonus). Voor de non-profit sector is minder onderzoek verricht dan voor de profit sector op het gebied van earnings management. Voor de non-profit sector in Nederland is de literatuur nog beperkter. Ondanks dat winst in deze sector niet het uitgangspunt is kan er wel sprake zijn van earnings management blijkt uit eerdere onderzoeken (o.a. Leone en van Horn, 2005; Tan, 2011). De motieven om earnings management toe te passen in de non-profit sector kunnen echter verschillen van de motieven in de profit sector. In de profit sector gaat earnings management vaak samen met het ontvangen van bonussen. Deze bonussen zijn vaak gerelateerd aan de hoogte van het financiële resultaat. Managers zullen een zo hoog mogelijk resultaat willen verantwoorden, om een zo hoog mogelijke bonus te kunnen ontvangen. Aangezien binnen de non-profitsector het resultaat niet het uitgangspunt is zal hier niet zo snel een bonus aan gekoppeld zijn. Voor belanghebbenden is het van belang om meer kennis te verkrijgen over earnings management in de non-profitsector Door meer kennis te vervaardigen kan een betere inschatting worden gemaakt van de mogelijkheden om earnings management toe te passen en daarmee de betrouwbaarheid van de financiële cijfers.

Dit onderzoek gaat in op earnings management bij algemene ziekenhuizen, categorale ziekenhuizen en universitaire medische centra in de jaren 2009 tot en met 2011. Vervolgens is een vergelijking gemaakt tussen de verschillende uitkomsten. Bij de vergelijking is gekeken naar de mate van earnings management, de verschillen en/of overeenkomsten van earnings management en de patronen van earnings management. Voor de vergelijking zijn de

(7)

6

verschillende categorieën met elkaar vergeleken en ook de verschillende jaren binnen elke categorie.

1.2 Probleemstelling

Het onderzoek van deze scriptie draagt bij aan de beperkte literatuur over earnings management in de non-profit sector binnen Nederland. Voor de profit sector is veelvuldig onderzoek gedaan met betrekking tot earnings management, maar voor de non-profit sector is het aantal onderzoeken een stuk geringer. Helemaal met betrekking tot de zorgsector in Nederland. Met behulp van voorgaand onderzoek in zowel het buitenland (o.a. Leone & Van Horn, 2005) als in Nederland (Bouwens, Hollander & Schaepkens, 2006), is aangetoond dat ziekenhuizen earnings management toepassen. Door middel van een literatuurstudie en op basis van eigen statistisch onderzoek zal in deze scriptie onderzocht worden of er sprake is van verschillen en/of overeenkomsten met betrekking tot earnings management bij ziekenhuizen in Nederland.

In Nederland bestaan vier verschillende categorieën ziekenhuizen te weten algemene ziekenhuizen, categorale ziekenhuizen, universitaire medische centra en zelfstandige behandelcentra. Voor dit onderzoek zijn de jaren 2009, 2010 en 2011 en de eerste drie categorieën meegenomen. Deze keuzes worden beargumenteerd in hoofdstuk drie. Om de verschillen en overeenkomsten van earnings management te onderzoeken luidt de volgende onderzoeksvraag:

Wat zijn de verschillen en overeenkomsten van earnings management tussen de verschillende categorieën ziekenhuizen in Nederland?

Met dit onderzoek wordt de diepte ingegaan rondom het onderwerp earnings management bij ziekenhuizen. Hiermee zal het onderzoek bijdragen aan de kennis op het gebied van earnings management in de non-profit sector. Aan de hand van de onderzoeksmethode zal allereerst gekeken worden of earnings management is toegepast door ziekenhuizen in 2009, 2010 en 2011. Vervolgens zullen deze uitkomsten met elkaar worden vergeleken om te kijken of er verschillen en/of overeenkomsten aanwezig zijn. Deze verschillen en/of overeenkomsten zullen te vinden zijn in de mate van earnings management, de wijze van earnings management (resultaat verhogend of resultaat verlagend) en de patronen van earnings management tussen de ziekenhuizen. Deze vergelijking zal zowel plaatsvinden voor de verschillende categorieën als voor de verschillende jaren die zijn meegenomen in het onderzoek. Voor gebruikers van de jaarrekening, accountants en andere belanghebbenden is van belang om te weten of er sprake kan zijn van earnings management.. Dit is van belang omdat het sturen van het resultaat de financiële verantwoording minder betrouwbaar maakt. Daarnaast kan het invloed hebben bij het maken van beslissingen waarop de financiële cijfers van invloed zijn. Bijvoorbeeld voor een bank bij het verstrekken van een lening. Wanneer het resultaat gunstiger wordt gerapporteerd kan de bank eerdere geneigd zijn een lening te verstrekken.

1.3 Wetenschappelijke relevantie

In diverse onderzoeken is aangetoond dat earnings management wordt toegepast in de profit sector. De non-profit sector is minder gericht op het financiële resultaat, waardoor earnings management wellicht minder voor de hand ligt. Toch is met veelvuldig onderzoek aangetoond dat earnings management ook wordt toegepast in de non-profit sector. Om het onderzoek vernieuwend te laten zijn, is het van belang te weten wat al wel en wat nog niet is onderzocht. Hiervoor is gekeken naar eerdere onderzoeken gericht op earnings management in de non-profit sector. Er is voornamelijk gekeken naar onderzoeken gericht op ziekenhuizen, aangezien dat het

(8)

7

onderwerp van deze scriptie is. Daarnaast zijn er ook onderzoeken in deze paragraaf opgenomen die gericht zijn op de gehele non-profit sector. Het is van belang om ook deze onderzoeken te bestuderen omdat ziekenhuizen deel uitmaken van de non-profit sector. Hierdoor kunnen de uitkomsten van een onderzoek ook van toepassing zijn op ziekenhuizen. Om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen van wat eerder onderzocht is, is zowel gekeken naar onderzoeken in Nederland als in het buitenland. Allereerst zullen enkele onderzoeken die betrekking hebben op het buitenland kort worden toegelicht. Vervolgens zullen enkele onderzoeken die gericht zijn op Nederland worden toegelicht.

1.3.1 Voorgaand onderzoek in het buitenland en in de non-profit sector

In deze paragraaf worden onderzoeken weergegeven die gedaan zijn in het buitenland, gericht op de non-profit sector. Door deze onderzoeken te besturen kan een beeld worden verkregen van hetgeen dat al is onderzocht. De eerdere onderzoeken bieden een basis voor de opzet en uitvoering van het onderzoek in deze scriptie. Deze scriptie bouwt voort op vorig onderzoek, maar het onderzoek is nieuw omdat het over de verschillende categorieën ziekenhuizen in Nederland gaat. Hieronder wordt in chronologische volgorde een overzicht gegeven van de onderzoeken die zijn gedaan:

 In 2005 is een onderzoek gepubliceerd van Leone en Van Horn. In dit onderzoek hebben ze de hypothese getoetst dat ziekenhuizen in de Verenigde Staten hun resultaat tot net boven nul sturen. Voor deze hypothese hebben ze bewijs gevonden.

 In 2007 is er door Ballatine, Forker en Greenwood een onderzoek gepubliceerd over earnings management in Engelse NHS ziekenhuizen. Uit dit onderzoek komt naar voren dat ziekenhuizen discretionaire accruals gebruikt worden om het breakevenpunt te halen.

 In 2010 is een onderzoek gepubliceerd door Jegers over de relatie tussen conflicten tussen het bestuur en het management binnen non-profit organisatie in België. Hieruit is naar voren gekomen dat hoe meer problemen/conflicten er zijn, hoe meer er gemanipuleerd wordt.

 In 2011 hebben Eldenburg, Gunny, Hee en Soderstrom een onderzoek gepubliceerd over earnings management in ziekenhuizen in California. Hierbij is gekeken naar kern- tegenover niet-kernactiviteiten en operationele tegenover niet-operationele activiteiten. Hieruit komt naar voren dat ziekenhuizen de uitgaven voor niet-operationele en geen winst genererende activiteiten afnemen als er prikkels bestaan tot earnings management. De kerntaken op het gebied van patiëntenzorg blijven echter gelijk. Ook is er bewijs gevonden voor earnings management bij operationele kosten voor niet- kernactiviteiten. Daarnaast is er bewijs gevonden dat bij ziekenhuizen met sterkere prestatieprikkels de uitgaven sterk dalen.

 In 2011 is een onderzoek gepubliceerd van Tan naar de vraag of earnings management voorkwam in non-profit hospitals in Taiwan tussen 2006 en 2008. Uit dit onderzoek komt naar voren dat ziekenhuizen in Taiwan het resultaat tot net boven nul sturen om zo de maximaal haalbare subsidies te ontvangen.

 In 2011 is nog een ander onderzoek gepubliceerd over earnings management in ziekenhuizen in Taiwan. In dit onderzoek is een negatieve relatie gevonden tussen een CEO met een dubbele functie (directeur en voorzitter) en earnings management.

(9)

8

Daarnaast zijn er positieve relaties gevonden tussen informatie transparantie en sociale verantwoordelijkheid en earnings management.

 In 2012 is een onderzoek gepubliceerd door Verbruggen en Christiaens, zij onderzochten of non-profit organisaties hun resultaat richting nul sturen en of overheidssteun hierbij een rol speelt. Uit hun onderzoek blijkt dat het resultaat inderdaad gestuurd wordt richting nul om zo meer overheidssteun te ontvangen.

Bovenstaande onderzoeken laten zien dat earnings management wel degelijk voorkomt binnen de non-profit sector. Aangezien het onderzoek van deze scriptie zich alleen richt op ziekenhuizen in Nederland, is het ook van belang te weten wat in Nederland al eerder is onderzocht. Dit is van belang om het onderzoek van deze scriptie vernieuwend te laten zijn.

1.3.2 Voorgaand onderzoek in Nederland

In deze paragraaf worden de onderzoeken weergegeven die betrekking hebben op Nederland. De onderzoeken zijn gericht op de non-profit sector. Veel van de onderzoeken in het buitenland zijn gericht op ziekenhuizen die het resultaat tot net boven nul sturen in verband met het verkrijgen van subsidies. In Nederland zijn subsidies echter niet van materieel belang in de jaarrekening, waardoor deze onderzoeken minder relevant zijn voor Nederland. Dit is een voorbeeld van een verschillende wijze van financiering tussen ziekenhuizen in Nederland en het buitenland. Door het bestaan van dit soort verschillen tussen landen en om een goed beeld te krijgen van wat al eerder is onderzocht, is eerder onderzoek gericht op Nederland belangrijker. Een onderzoek dat bijvoorbeeld voor Amerika al reeds is uitgevoerd, kan op dezelfde manier nogmaals worden uitgevoerd voor Nederland. Door naar de onderzoeken van beide landen te kijken, kan een zo compleet mogelijk beeld worden verkregen van voorgaande onderzoeken.

In Nederland is in 2006 een rapport uitgekomen over earnings management in Nederlandse ziekenhuizen van 1992 tot en met 2002. Dit onderzoek is gedaan door Bouwens, Hollander en Schaepkens. De conclusies uit dit onderzoek zijn dat de ziekenhuizen geen verliezen willen rapporteren en aan ‘income smoothing’ doen. Ze manipuleren hun winsten opwaarts in het jaar voorafgaand aan en het jaar van additionele financiering met leningen. Managers zullen dan kapitaal proberen aan te trekken onder gunstige voorwaarden. Om dit te onderzoeken is gebruik gemaakt van het Jones model (1991) en het Modified Jones Model van DeChow (1995), welke gericht zijn op earnings management door middel van accruals.

In 2006 is een onderzoek gedaan door Verhoef. Dit onderzoek is gericht op winststuring bij de sector Verpleging en Verzorging in Nederland. Met dit onderzoek is bewijs gevonden dat binnen deze sector het resultaat wordt gestuurd om onder andere kleine, negatieve resultaten te vermijden.

Gelet op de eerdere onderzoeken zal deze scriptie zich richten op earnings management bij ziekenhuizen in Nederland. Hierbij worden de ziekenhuizen gesplitst in verschillende categorieën. Gekeken zal worden naar de vraag of er earnings management wordt toegepast. Daarnaast zal ook onderzocht worden of er verschillen danwel overeenkomsten bestaan op het gebied van earnings management. Voor deze vergelijking zal gekeken worden naar de categorieën en naar de jaren 2009, 2010 en 2011. Vernieuwend aan het onderzoek is de vergelijking tussen categorieën en jaren. Daarnaast zijn er ook nieuwe ontwikkelingen geweest zoals de intrede van de DBC’s per 1 januari 2005.

(10)

9

Hoofdstuk 2 - Theoretische inkadering

In dit hoofdstuk zal de theoretische kant van het onderzoek worden beschreven. Het hoofdstuk bestaat uit twee onderwerpen, te weten ziekenhuizen en earnings management. Eerst beschrijf ik de theorie omtrent ziekenhuizen in Nederland. In deze paragraaf wordt algemene informatie gegeven over ziekenhuizen in Nederland, daarna zal het onderscheid aangeven worden tussen de verschillende categorieën ziekenhuizen. Vervolgens wordt ingegaan op de theorie omtrent het begrip earnings management. Op basis van de theorie zullen de hypotheses worden opgesteld.

2.1 Ziekenhuizen

In Nederland bestaan er verschillende soorten ziekenhuizen. Deze ziekenhuizen kunnen verdeeld worden in vier categorieën. Deze categorieën zijn algemene ziekenhuizen, categorale ziekenhuizen, universitaire medische centra en zelfstandige behandelcentra (Nationaal Kompas). In deze paragraaf worden de vier verschillende categorieën behandeld. Vervolgens zullen de categorieën gekozen worden die mee worden genomen in het onderzoek.

2.1.1 Definities

Voor het onderzoek is het onderscheid tussen de verschillende categorieën ziekenhuizen van belang om een goed beeld te krijgen van de te onderzoeken groepen. In deze paragraaf zal daarom een omschrijving worden gegeven van elke categorie. Allereerst wordt uitgelegd wat onder ziekenhuiszorg valt. Vervolgens worden de vier categorieën ziekenhuizen beschreven.

Ziekenhuiszorg

Onder ziekenhuiszorg valt de zorg die gericht is op het behandelen en genezen van acute en chronische lichamelijke aandoeningen die met name in de eerste lijn (bijvoorbeeld huisarts of apotheek) of andere zorginstellingen niet kunnen worden gediagnosticeerd of behandeld. Ziekenhuiszorg omvat medisch-specialistische hulp en de daarmee samenhangende verpleging en verzorging aan patiënten. De ziekenhuiszorg bestaat uit professionele en technische voorzieningen voor de diagnose, behandeling, verpleging en isolering van de patiënt (Boot, 2007).

Categorieën ziekenhuizen

De eerste categorie omvat de algemene ziekenhuizen. Dit zijn ziekenhuizen waarin voorzieningen voor het onderzoek, de behandeling en de verpleging van de patiënt aanwezig zijn. In Nederland zijn er momenteel ongeveer tachtig algemene ziekenhuizen. Deze categorie omvat de reguliere patiëntenzorg. In algemene ziekenhuizen worden zowel artsen als verpleegkundigen opgeleid (Boot & Knapen, 2005). Er zijn ook een aantal algemene ziekenhuizen in Nederland die naast de reguliere patiëntenzorg ook topklinische zorg leveren zoals hartchirurgie, neurochirurgie, IVF of transplantaties.

De tweede categorie omvat de categorale ziekenhuizen. Dit zijn ziekenhuizen gericht op bepaalde categorieën patiënten. Deze ziekenhuizen richten zich op één groep patiënten, zoals bijvoorbeeld revalidatiepatiënten. Binnen de categorale ziekenhuizen zijn de verschillende soorten centra te onderscheiden, te weten:

 Revalidatiecentra;

 Astma-/longrevalidatiecentra;

(11)

10

 Dialysecentra;

 Radiotherapeutische centra;

 Audiologische centra;

 Overige.

De derde categorie omvat de Universitaire Medische Centra. Dit zijn ziekenhuizen die verbonden zijn aan een universiteit. Zo is bijvoorbeeld het Universitair Medisch Centrum Groningen verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen. In Nederland zijn er momenteel acht universitaire ziekenhuizen. De opleidingen en onderzoeken worden onder verantwoordelijkheid van de universiteit uitgevoerd. Daarnaast levert het universitaire medisch centrum ook reguliere patiëntenzorg, topklinische zorg en toppreferente zorg. Toppreferente zorg is zeer specialistische zorg voor zeldzame, moeilijk te diagnosticeren of moeilijk te behandelen aandoeningen. Een belangrijk onderdeel van de universitaire behandelcentra is het ontwikkelen van nieuwe medische technologieën en behandelwijzen (ontwikkelfunctie) (Boot & Knapen, 2005).

De vierde categorie omvat de zelfstandige behandelcentra. Binnen deze categorie vallen instellingen voor medisch-specialistische zorg (IMSZ). De voormalige zelfstandige behandelcentra onderscheiden zich van de ziekenhuizen of andere instellingen voor medisch-specialistische zorg, doordat ze geen zorg met verblijf bieden in het A-segment. Tegenwoordig is dit wel mogelijk voor de zorg met verblijf voor behandelingen met DBC's uit het B-segment. In paragraaf 2.2.2 wordt een uitleg gegeven van het A-segment en het B-segment om het verschil tussen beiden duidelijk te maken. In het onderzoek wordt deze categorie niet meegenomen. De onderbouwing voor deze keuze staat in de volgende paragraaf uitgewerkt.

2.1.2 Financiële informatie ziekenhuizen

Het onderzoek richt zich op het sturen van het resultaat bij ziekenhuizen. In deze paragraaf zullen de belangrijkste inkomsten en uitgaven van ziekenhuizen worden besproken, om meer inzicht te krijgen in de financiële cijfers van ziekenhuizen. Daarnaast zullen nog wat aspecten van het resultaat worden besproken met betrekking tot de winstuitkering.

Inkomsten

De hoofdactiviteiten van ziekenhuizen zijn het leveren van diagnostiek, behandeling, verpleging en verzorging van patiënten. Vandaar dat de grootste inkomstenstroom ook binnenkomt op basis van de patiëntenzorg. Kijkend naar de jaarrekeningen van de verschillende categorieën ziekenhuizen, zijn er twee grote inkomstenstromen:

 Wettelijk budget voor aanvaardbare kosten

Dit budget wordt door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) beschikbaar gesteld voor het uitoefenen van activiteiten op het gebied van gezondheidszorg. Dit wettelijke budget bestaat uit een prijs- en een volumecomponent. De prijs die een ziekenhuis ontvangt wordt bepaald door het ministerie van VWS, het College Tarieven Gezondheidszorg en de zorgverzekering. Hier hebben de ziekenhuizen geen invloed op. Het volume (het aantal verpleegdagen) kan wel enigszins beïnvloed worden door de ziekenhuizen omdat dit vanuit het ziekenhuis wordt bepaald.

 Inkomsten vanuit de zorgverzekeraars

Per 1 januari 2005 is de financieringswijze voor ziekenhuizen sterk veranderd. Vóór 1 januari 2005 verliep de financiering van ziekenhuizen op basis van budgettering. Jaarlijks kregen ziekenhuizen van de Nederlandse Zorgautoriteit een bepaald budget afhankelijk van het aantal

(12)

11

inwoners van het verzorgingsgebied, het aantal bedden in het ziekenhuis en het aantal te verwachten behandeling. Sinds 1 januari 2005 gaat de financiering voor ziekenhuizen op basis van diagnosebehandelingscombinaties (DBC’s). Een DBC is een weergave van alle activiteiten en verrichtingen die een patiënt in een ziekenhuis doorloopt gedurende een vastgestelde periode. Een DBC bestaat uit vier codes: zorgtype, zorgvraag, diagnose en behandeling. Declaraties vinden hierdoor niet meer apart voor elke verrichting plaats maar per DBC, dus voor de complete behandeling. DBC’s kunnen onderscheiden worden in twee segmenten, te weten het A-segment en het B-segment. Binnen het A-segment zijn de tarieven door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vastgesteld en gelden voor alle ziekenhuizen in Nederland. Binnen het B-segment zijn de tarieven onderhandelbaar tussen de ziekenhuizen en de zorgverzekeraars. Bij het B-segment hierbij gaat het om niet-acute/spoedeisende ziekenhuisbehandelingen. Ook kunnen deze inkomsten binnen komen via patiënten of collega-ziekenhuizen. Wanneer verrichtingen in het ziekenhuis niet vergoed worden door de zorgverzekering wordt de rekening naar de patiënt gestuurd. De patiënt moet vervolgens het verschuldigde bedrag aan het ziekenhuis betalen. Daarnaast komt het ook voor dat ziekenhuizen bepaalde verrichtingen uitbesteden aan collega-ziekenhuizen. In dit geval stuurt het ziekenhuis dat de verrichting daadwerkelijk uitvoert, een factuur aan het andere ziekenhuis. Vervolgens kan dat ziekenhuis het verschuldigde bedrag weer terugvragen bij de zorgverzekering of bij de patiënt.

Naast de inkomsten vanuit het Ministerie van VWS en de zorgverzekeringen kunnen ziekenhuizen ook nog geld ontvangen in de vorm van subsidies. Ziekenhuizen kunnen verschillende soorten subsidies aanvragen. De subsidieregelingen waar ziekenhuizen in Nederland gebruik van kunnen maken hebben betrekking op scholing, innovatie en re-integratie. Daarnaast zijn er ook nog enkele Europese subsidies. De mogelijke subsidies staan in bijlage. In deze bijlage staat kort enige inhoudelijk informatie per subsidie. Ook is aangegeven welke ziekenhuizen aanspraak kunnen maken op de betreffende subsidie.

Naast bovenstaande inkomsten kunnen ziekenhuizen ook inkomsten verkrijgen uit onder andere opleidingsfondsen, rijksbijdragen, bijdragen vanuit universiteiten (voor universitaire medisch centra), parkeergelden en restaurantopbrengsten.

Uitgaven

Ziekenhuizen hebben net als andere ondernemingen verschillende uitgaven. Bij het analyseren van de jaarrekeningen is te zien dat de personeelskosten een groot gedeelte van de totale kosten van ziekenhuizen omvatten. Om dit te illustreren zal ik enkele voorbeeld noemen. Bij het Universitair Medisch Centrum Groningen is te zien dat de personeelskosten ongeveer 64% (€616.526.000,- van €961.741.000,-) van de totale kosten bedragen in 2011. Voor de Ommelander Ziekenhuis Groep geldt dat de totale kosten voor ongeveer 54% (€57.450.000,- van €106.834.000,-) uit personeelskosten bestaan in 2010. De personeelskosten bestaan grotendeels uit directe loonkosten. Daarnaast zijn ook de indirecte loonkosten en verplichte premies en bijdragen meegenomen in de totale personeelskosten. Onder de directe loonkosten vallen de salarissen en het vakantiegeld. Onder de indirecte loonkosten vallen onder andere pensioenkosten en reis- en onkostenvergoeding. Naast deze grote uitgaven zullen ziekenhuizen geld uitgeven in de vorm van investeringen. Dit betreft investeringen in gebouwen en vooral ook in apparatuur. Voor deze investeringen kunnen ziekenhuizen een lening afsluiten, waarbij het van belang is aan de voorwaarden te voldoen. Naast deze kosten worden er ook nog kosten gemaakt voor onder andere voedingsmiddelen, patiëntgebonden kosten, huur- en leasekosten, onderhoudskosten en energiekosten.

(13)

12

Winstuitkering

In het onderzoek wordt bekeken of er sprake is van earnings management bij de ziekenhuizen. Hiervoor is het ook belangrijk om naast de inkomsten en uitgaven ook te kijken naar de mogelijkheid tot winstuitkering en de bijkomende gevolgen hiervan. Door naar al deze aspecten te kijken kan ook ingeschat worden wat de motieven kunnen zijn voor eventuele toepassing van earnings management.

De meeste ziekenhuizen zijn opgericht als een stichting. Hierop bestaan enkele uitzonderingen zoals het Slotervaartziekenhuis in Amsterdam, welke een besloten vennootschap is. Doordat vele ziekenhuizen als stichting werkzaam zijn, bestaat er bij de meeste ziekenhuizen een verbod op winstuitkering. Hierdoor is het voor ziekenhuizen lastig om privaat geld aan te trekken, omdat de winst niet kan worden uitgekeerd aan degenen die geld investeren. Ziekenhuizen zijn daarom erg afhankelijk van bankleningen. Sinds begin 2013 is het mogelijk om wel winst uit te keren, mits er aan de strenge eisen wordt voldaan. Het verbod is opgeheven door minister Schippers van Volksgezondheid. Wel blijft voor de universitaire medisch centra het verbod op winstuitkering bestaan. Aangezien dit onderzoek gericht is op de jaren 2009 tot en met 2011, kan worden uitgegaan van het bestaan van een uitkeringsverbod.

Verschillen tussen de categorieën ziekenhuizen

Kijkend naar de belangrijkste inkomsten en uitgaven bestaan er weinig verschillen tussen de categorieën ziekenhuizen. Een groot deel van de uitgaven van ziekenhuizen bestaat uit personeelskosten. Ook de andere kosten zoals onderhouds- en energiekosten zijn van toepassing op alle categorieën. Aan de opbrengstenkant zijn er wel enige verschillen. Zo hebben zelfstandige behandelcentra geen inkomsten vanuit het verblijf bij zorg in het A-segment. Dit is een groot verschil met de andere drie categorieën die een groot deel van hun opbrengsten op basis hiervan ontvangen. Daarnaast zijn er ook verschillende meningen over de vraag of zelfstandige behandelcentra ziekenhuizen zijn. Zo wordt op de site van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZA) gesproken over ziekenhuizen en over instellingen voor medisch-specialistische zorg. Hierbij worden de zelfstandige behandelcentra onder de instellingen geplaats. Om deze reden, en door het verschil met de andere drie categorieën is gekozen om de zelfstandige behandelcentra niet mee te nemen in het onderzoek. In het onderzoek worden dus de drie categorieën ziekenhuizen meegenomen die tot zover erg veel op elkaar lijken. Er bestaan alleen enkele verschillen in de uitgebreidheid van het zorgaanbod. Daarnaast zijn er nog wat verschillen op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en opleiding. Doordat deze drie categorieën veel op elkaar lijken is het interessant om te bekijken of de resultaten van het onderzoek dan per categorie ook gelijk zullen zijn. Dat is wat wellicht voor de hand ligt, maar misschien blijkt uit de resultaten van het onderzoek ook wel dat er verschillen in earnings management bestaan.

2.2 Earnings management

Nu de ziekenhuizen beschreven zijn, wordt verder gegaan met het tweede onderwerp van het onderzoek: earnings management. In deze paragraaf zal worden ingegaan op het begrip earnings management. Voor het onderzoek is het van belang een duidelijk beeld te hebben van de theorie omtrent earnings management. Na de definitie wordt ingegaan op verschillende theorieën omtrent de motieven die er kunnen zijn om earnings management toe te passen. Daarna wordt ingegaan op de methoden die gebruikt kunnen worden om earnings management toe te passen. Als laatste worden de patronen van earnings management beschreven. Op basis van deze informatie zullen de hypotheses worden opgesteld.

(14)

13 2.2.1 Definitie

In deze paragraaf zal een definitie van earnings management worden gegeven om een duidelijk beeld te krijgen over hoe het begrip earnings management is geïnterpreteerd voor dit onderzoek.

In de literatuur komen veel definities voor rondom het begrip earnings management, voor dit onderzoek is uitgegaan van de definitie van Healy en Wahlen (1998). Deze definitie geeft naar mijn mening de meest volledige omschrijving van het begrip. Daarnaast is deze omschrijving op zo´n wijze opgesteld dat de belangrijkste aspecten van earnings management worden benoemd. Met dit inzicht van het begrip earnings management is deze scriptie dan ook geschreven.

Earnings management volgens Healy en Wahlen (1999, p.368):

“Earnings management occurs when managers use judgement in financial reporting and in structuring transactions to alter financial reports to either mislead some stakeholder about the underlying economic performance of the company OR to influence contractual outcomes

that depend on reported accounting numbers.”

Vertaling:

Earnings management doet zich voor als managers hun eigen oordeel gebruiken in de financiële verslaggeving en in het structureren van transacties om financiële rapporten te veranderen om

sommige belanghebbenden te misleiden over de onderliggende economische prestaties van de onderneming of om contractuele resultaten die afhankelijk zijn van gerapporteerde cijfers te

beïnvloeden.

Uit bovenstaande definitie is af te leiden dat het bij earnings management gaat om het opzettelijk sturen van het resultaat om anderen hiermee te misleiden. Dit kan zowel het verhogen als het verlagen van het resultaat betekenen. Het resultaat kan gestuurd worden door het plannen van reële transacties (zoals het verkopen van activa) of gebruik te maken van de flexibiliteit binnen de verslaggevingsregels (zoals een stelselwijziging). Binnen de grenzen van de wet is earnings management toegestaan. Wanneer de verslaggevingsregels worden overtreden is er sprake van resultaatmanipulatie, wat een vorm van fraude is.

2.2.2 Motieven voor earnings management

In deze paragraaf wordt ingegaan op de motieven die kunnen bestaan om earnings management toe te passen. Er is veelvuldig onderzoek gedaan naar de motieven voor earnings management, uit deze onderzoeken blijkt dat er verschillende motieven kunnen zijn waarom het management het resultaat stuurt. Besproken worden vier verschillende theorieën die ingaan op de motieven die er kunnen zijn om earnings management toe te passen. Per motief wordt aangegeven of het motief ook een rol zou kunnen spelen bij ziekenhuizen. Naast deze vier theorieën worden vervolgens nog enkele andere motieven besproken. Daarnaast zullen op basis van de informatie twee hypotheses worden opgesteld die getoetst zullen worden middels het onderzoek.

1. Positive Accounting Theory, Watts & Zimmerman

Een eerste theorie welke spreekt over de motieven voor earnings management is de Positive Accounting Theory (Watts en Zimmerman, 1986). Watts en Zimmerman hebben drie hypothesen opgesteld:

(15)

14

 Bonusplan hypothese

De bonusplan hypothese houdt in dat wanneer er sprake is van bonussen, managers meer geneigd zullen zijn om waarderingsprocedures te kiezen waarbij de winst van toekomstige perioden naar huidige perioden wordt overgeheveld om een zo hoog mogelijke bonus te behalen. Dit motief zal vooral voorkomen in de profit sector. Dit motief is namelijk direct gerelateerd aan de hoogte van het financiële resultaat. Aangezien de meeste ziekenhuizen geen winstoogmerk hebben omdat het stichtingen zijn, zullen ze geen bonussen gekoppeld hebben aan het financiële resultaat. De bonussen bij ziekenhuizen zullen eerder gekoppeld worden aan de kwaliteit van de zorg of andere doelstellingen. De bonusplan hypothese zal daarom geen rol spelen.

 Schuldovereenkomst hypothese

De schuldovereenkomst hypothese is gericht op het niet voldoen aan bepaalde ratio’s. Hoe dichter een onderneming bij het schenden van de schuldovereenkomsten is, hoe waarschijnlijker het wordt dat de manager van de onderneming waarderingsprocedures zal selecteren waarbij de winst van toekomstige perioden naar huidige perioden worden overgeheveld. Zoals in hoofdstuk 2 besproken is, zijn ziekenhuizen erg afhankelijk van bankleningen. Hierdoor is de kans groot dat de schuldovereenkomsten een rol spelen bij de keuze om earnings management toe te passen.

 Politieke kosten hypothese

De politieke kosten hypothese kijkt naar de kans dat een onderneming te maken krijgt met politieke kosten. Met politieke kosten kan gedacht worden aan belastingverhogingen. Hoe groter de politieke kosten die de onderneming tegemoet kan zien, hoe waarschijnlijker het wordt dat de manager van de onderneming waarderingsprocedures zal kiezen waarbij winsten van huidige perioden worden uitgesteld naar toekomstige perioden. Dit motief is met name van toepassing voor industriële bedrijven (bijvoorbeeld olie en gas) en monopolistische ondernemingen (bijvoorbeeld energiebedrijven). Hoe groter de onderneming hoe groter de kans dat ondernemingen waarderingswijzen toepassen die de winst doen verlagen. Door een lagere winst te rapporteren proberen de onderneming minder op te vallen en daarmee de politieke kosten te reduceren. Aangezien ziekenhuizen geen winstoogmerk hebben valt het nog sneller op als de winst aan de hoge kant is. Daarom zouden ziekenhuis om de reden het resultaat naar beneden kunnen sturen.

2. Prospect Theory, Kahneman & Tversky

Een tweede theorie welke spreekt over motieven voor earnings management is de Prospect Theory (Kahneman en Tversky 1979). Deze theorie veronderstelt dat beslissingsnemers winsten en verliezen bekijken in vergelijking met voorgaand jaar of met nul. Er wordt niet gekeken naar de absolute winsten of verliezen. Een hoger resultaat dan vorig jaar of winst in plaats van verlies zal voor de manager daarom belangrijk zijn. Daarnaast veronderstellen Kahneman en Tversky dat beslissingsnemers een aversie hebben tegen verlies; mensen vinden een bepaald verlies veel erger dan dat ze een even grote winst waarderen. Ook bij ziekenhuizen kan dit motief een rol spelen. Net als andere ondernemingen kunnen ook ziekenhuizen failliet gaat, mede hierom zullen ze wellicht niet graag een verlies of een daling van resultaat willen laten zien.

3. Game Theory

Een derde theorie is de Game Theory, deze theorie stelt dat er twee spelers/partijen zijn. Elke speler zal zijn of haar maximale nut willen behalen, net als bij de Positive Accounting Theory. Het verschil is dat deze theorie met name ingaat op de gevolgen van acties van de andere speler

(16)

15

in plaats van de gevolgen van de economische toestand. Een vorm van de Game Theory is de Agency Theory. Bij de Agency Theory is sprake van bindende overeenkomsten zoals een arbeidsovereenkomst. Volgens de Agency Theory is er sprake van informatieasymmetrie tussen de principaal en de agent. Een voorbeeld is dat de werkgever wordt gezien als de principaal en de werknemer als de agent. De werkgever kan niet altijd nagaan of de werknemer de gezamenlijke doelen nastreeft. Bij ziekenhuizen worden ook bindende overeenkomsten gesloten zoals arbeidscontracten en contracten met zorgverzekeringen. Bij principaal-agent verhoudingen wil een ieder zijn of haar maximale nut behalen. Een werknemer zal het resultaat zo sturen dat het voor hem of haar het meeste gunstig is. Op deze wijze behaalt de manager zijn of haar maximale nut. Dit kan bij ziekenhuizen voorkomen. Een voorbeeld is het proberen te krijgen van een lening bij de bank. In zo´n geval kan het resultaat zo gunstig mogelijk worden gestuurd, waardoor de kans op het krijgen van de lening het grootste wordt geacht.

4. Theorie volgens Healy & Wahlen

Een vierde theorie is die van Healy en Wahlen (1998), volgens hen zijn er drie soorten motieven voor earnings management:

 Kapitaalmarkt motieven

De waarde van een aandeel van een bedrijf wordt bepaald aan de hand van de beschikbare accounting informatie. Door het resultaat positief te sturen wordt de waarde van het aandeel verhoogd. Zoals in paragraaf 2.1.1 besproken zijn ziekenhuizen erg afhankelijk van bankleningen omdat ze moeilijk privaat geld kunnen aantrekken. Ziekenhuizen zijn voornamelijk stichtingen en hebben geen aandelen beschikbaar op de kapitaalmarkt. Daarom zullen en geen kapitaalmarkt motieven bestaan. Echter zijn er ook uitzonderingen, zoals het Slotervaartziekenhuis in Amsterdam. Hierbij kan wel een kapitaalmarkt motief zijn om earnings management toe te passen.

 Contracting motieven

Contractuele relaties zijn erg belangrijk voor organisaties. Hierbij komt de Positive Accounting Theory weer terug. Bij ziekenhuizen is wel sprake van contractuele relaties, voornamelijk met zorgverzekeringen. Echter de afspraken met deze relaties zullen meer gericht zijn op de kwaliteit van de zorg van het ziekenhuis dan op het resultaat. Zorgverzekeringen maken de keuze of ze een ziekenhuis wel of niet willen contracteren. Voor ziekenhuizen is het daarom belangrijk dat zorgverzekeraars een contract willen afsluiten. Hiervoor moeten ziekenhuizen een goed beeld laten zien, zowel financieel als niet-financieel. Het belangrijkste is de kwaliteit van de zorg, maar ook de reputatie van een ziekenhuis en het financiële resultaat kunnen invloed hebben op de keuze van zorgverzekeringen. Om deze reden zouden ziekenhuizen hun resultaat kunnen sturen om een positief beeld te kunnen laten zien.

 Regelgeving motieven

Er zijn twee vormen van regelgeving: industriële en mededingingsregelgeving. Het resultaat kan gestuurd worden om zo aan de regelgeving te voldoen. Rondom ziekenhuizen bestaat veel regelgeving, welke vaak strenger is dan de regelgeving voor andere ondernemingen. Een ziekenhuis zou daarom earnings management kunnen toepassen om op die manier aan de regelgeving te voldoen.

(17)

16

Motieven voor earnings management bij ziekenhuizen

Kijkend naar bovenstaande analyse kan geconcludeerd worden dat er bij ziekenhuizen sprake kan zijn van meerdere motieven om earnings management toe te passen. Doordat ziekenhuizen bankleningen afsluiten moeten ze voldoen aan de voorwaarden van deze leningen, zoals het hebben van bepaalde ratio’s. Door het resultaat te sturen kunnen ze er voor zorgen dat ze aan deze voorwaarden voldoen. Daarnaast kunnen er ook andere verplichtingen worden afgesloten, zoals overeenkomsten met zorgverzekeringen. Om aan de voorwaarden en verwachtingen van zorgverzekeringen te voldoen, kan het resultaat worden gestuurd. Ook kan het zo zijn dat er bij managers een aversie bestaat tegen verlies. Hierdoor kunnen managers het resultaat omhoog sturen, om zo geen of maar een klein verlies te hoeven rapporteren. Daarnaast kunnen managers het resultaat sturen om voor zichzelf het maximale nut te behalen. Als laatste kan het zo zijn dat er bij enkele ziekenhuizen sprake is van kapitaalmotieven. Dit geldt alleen voor de ziekenhuizen welke geen stichting zijn, zoals het Slotervaarziekenhuis.

Naast bovengenoemde motieven voorkomend uit de vier theorieën kunnen er bij ziekenhuizen ook nog andere motieven een rol spelen. Zo kunnen ziekenhuizen ook failliet gaan. Hierdoor is het ook voor ziekenhuizen belangrijk is om een goed resultaat te laten zien. Daarnaast is het voor te stellen dat ziekenhuizen een niet al te hoog resultaat willen laten zien aan het maatschappelijk verkeer omdat dat wellicht een verkeerde indruk zal geven aangezien ziekenhuizen niet winstgericht zijn, maar gericht op het bieden van goede zorg. Ook kan het zijn dat ziekenhuizen, bewust of onbewust, de kwaliteit verlagen als ze naar winst gaan streven (NZA).

Hypothese 1 en 2

Op basis van de analyse in paragraaf 2.2.2 kan geconcludeerd worden dat bij ziekenhuizen, ook al gaat het om de non-profit sector, ook zeker motieven kunnen bestaan voor earnings management. Er zijn motieven die duiden op resultaat verlagende earnings management, zoals de politieke kosten hypothese. Maar ook zijn er motieven die duiden op resultaat verhogende earnings management, zoals de schuldovereenkomsten hypothese. Daarnaast zijn er motieven voor een gunstiger beeld van het resultaat. Dit kan zowel resultaat verhogend als verlagend zijn. Op basis van deze informatie zijn de volgende twee hypotheses opgesteld:

H1: Ziekenhuizen in Nederland passen earnings management toe in de jaren 2009 tot en met 2011.

H2: Er bestaat geen verschil in earnings management tussen de verschillende categorieën ziekenhuizen in Nederland in de jaren 2009 tot en met 2011.

Hypothese 1 is gericht op de vraag of earnings management wordt toegepast. Hierbij wordt resultaat verhogende of resultaat verlagende earnings management nog niet meegenomen in de analyse. Wel wordt de mate van earnings management geanalyseerd. Hoe dichter de uitkomst bij nul zit, hoe minder earnings management is toegepast. Hierbij kan een vergelijking worden gemaakt tussen de verschillende categorieën en de verschillende jaren.

Hypothese 2 is gericht op de overeenkomsten van earnings management tussen de drie categorieën ziekenhuizen. Hierbij wordt gekeken of het gaat om resultaat verhogende of resultaat verlagende earnings management. Daarnaast wordt ook gekeken naar de mate van earnings management. Met deze hypothese wordt getoetst of er sprake is van overeenkomsten en verschillen op het gebied van earnings management tussen de categorieën ziekenhuizen.

(18)

17

Zoals uit de vorige paragraaf is gebleken, zijn er geen grote verschillen op het gebied van inkomsten en uitgaven tussen de verschillende categorieën. Op basis daarvan worden er geen verschillen verwacht op het gebied van earnings management. De vergelijking zal plaatsvinden tussen de categorieën ziekenhuizen, en ook tussen de jaren 2009, 2010 en 2011.

2.2.3 Patronen earnings management

Naast motieven van earnings management is het ook belangrijk om te weten welke patronen van earnings management worden onderscheiden. Bij earnings management wordt vaak alleen gedacht aan het verhogen van de winst, maar dit hoeft niet altijd het geval te zijn. In deze paragraaf worden vier patronen van earnings management beschreven, namelijk ‘income maximization’, ‘taking a bath’, ‘income smoothing’ en ‘income minimization’ (Scott, 2011). Afgesloten wordt met een opgestelde hypothese voor het onderzoek.

´Income maximization´ betekent dat een manager een zo hoog mogelijk resultaat wil rapporteren. Dit wordt met name toegepast door managers die een bonus als motief voor earnings management hebben. Door het resultaat te maximaliseren, wordt ook de bonus gemaximaliseerd (bij afwezigheid van een cap). Ook wordt dit patroon gebruikt door ondernemingen die het risico lopen niet te kunnen voldoen aan de voorwaarden (ratio’s) van schuldovereenkomsten.

‘Taking a bath’ betekent dat een manager een groot verlies zal rapporteren als er toch al een verlies moet worden gerapporteerd. De reden hiervoor kan zijn dat de manager schoon schip wil maken, hij zal dan bijvoorbeeld activa gaan afschrijven. Een ander motief kan zijn dat de nettowinst onder de bogey van het bonusplan uitkomt, de manager neemt dan nu zoveel mogelijk verlies, waardoor de kans groter is dat de nettowinst de volgende keer wel boven de bogey uitkomt. Dit vindt met name plaats in perioden van organisatorische stress of reorganisatie, inclusief de aanstelling van een nieuwe CEO.

‘Income smoothing’ wordt toegepast door een manager om het resultaat tussen de bogey en cap van het bonusplan te houden. Daarnaast zijn managers risico-avers en prefereren ze een jaarlijks gelijke bonus. Door jaarlijks een evenwichtige resultaat te kunnen laten zien zullen de ratio’s, welke van belang zijn om te kunnen voldoen aan de voorwaarden van schuldovereenkomsten, eveneens stabiel zijn. Dit wordt ook toegepast om naar buiten toe een evenwichtige groei van het resultaat op lange termijn (winstverwachting) te kunnen afgeven welke de kosten van het verkrijgen van kapitaal verlaagt.

‘Income minimization’ betekent het verlagen van het resultaat. Dit patroon wordt met name toegepast door in goede financiële tijden als de inkomsten hoog zijn. Daardoor kunnen er extra kosten worden opgenomen zoals snelle afschrijvingen van activa en toename van advertentie- en R&D-kosten.

Hypothese 3

In dit onderzoek wordt gekeken naar de mate van earnings management en de verschillen en/of overeenkomsten tussen de verschillende categorieën ziekenhuizen. Hiervoor zal ook gekeken worden naar de patronen. Zoals eerder besproken in dit hoofdstuk zijn ziekenhuizen erg afhankelijk van bankleningen (schuldovereenkomsten). Mijn verwachting is dat ziekenhuizen ‘income smoothing toepassen omdat ze door middel van een evenwichtig resultaat ook evenwichtige ratio’s kunnen laten zien. De evenwicht ratio’s zijn van belang bij het voldoen aan

(19)

18

de voorwaarden van de schuldovereenkomsten. Voor het onderzoek is de volgende hypothese opgesteld:

H3: Alle categorieën ziekenhuizen in Nederland kenmerken zich door het patroon ‘income smoothing’ voor de jaren 2009 tot en met 2011.

De derde hypothese is een vervolg op de eerste twee hypotheses. Bij hypothese één wordt er eerst bekeken of er earnings management wordt toegepast. Bij de tweede hypothese wordt bekeken of er verschillen zijn te onderkennen in earnings management bij de ziekenhuizen. Hierbij wordt gekeken naar de mate van earnings management en de wijze van earnings management. Vervolgens wordt bij hypothese drie gekeken naar het verloop van in de drie jaren om zo vast te kunnen stellen of er sprake is van ‘income smoothing’.

2.2.4 Methoden van earnings management

In de vorige paragraaf is beschreven wat earnings management precies inhoudt en wat de motieven en patronen kunnen zijn. In deze paragraaf wordt ingegaan op de methoden van earnings management kan worden toegepast. Met methoden van earnings management worden manieren bedoeld om het resultaat naar boven of beneden te sturen.

Het resultaat kan op verschillende wijzen gestuurd worden. Hieronder worden de twee meest voorkomende wijzen besproken waarmee het resultaat omhoog of omlaag kan worden gestuurd.

 Accountingsmethode

Een eerste methode om het resultaat te sturen is de keuze voor een accountingsmethode of het wijzigen van een accountingsmethode. De keuze van een accountingsmethode heeft invloed op de hoogte van het resultaat. Door kosten te activeren en af te schrijven in plaats van deze in één keer op te nemen in de resultaatrekening ontstaat er een hoger resultaat doordat de kosten worden verdeeld over meerdere perioden. Ook kan er voor gekozen worden om versneld af te schrijven op een activa. Op deze manier wordt het resultaat verlaagd omdat de kosten in de resultatenrekening hoger worden. Het wijzigen van accountingsmethode wordt daarom vaak gezien als een manier om het resultaat te sturen.

 Voorzieningen, waardeverminderingen of herwaarderingen

Een tweede methode om het resultaat te sturen is het opnemen van voorzieningen, waardeverminderingen of herwaarderingen. Het management moet allereerst beslissen of ze wel of geen voorzieningen, waardeverminderingen of herwaarderingen moeten opnemen. Vervolgens moeten ze de hoogte hiervan schatten. Deze schatting heeft invloed op het resultaat. Bij het schatten van de hoogte kan er rekening worden gehouden met de gevolgen voor het resultaat en kan het resultaat enigszins gestuurd worden.

2.2.5 Onderzoeken earnings management

Om te onderzoeken of earnings management wordt toegepast kan gebruik worden gemaakt van een accruals model. Door het gebruiken van een accruals model (onder andere Healy (1985) en Jones (1991)) kan worden bepaald of er sprake is van earnings management. In recente onderzoeken (genoemd in paragraaf 1.3.1 en 1.3.2) accruals modellen gebruikt om te toetsen of er sprake is van earnings management. Accruals zijn overlopende passiva. Dit zijn ontvangsten en uitgaven in de resultatenrekening die niet worden weergegeven in de kasstroom. Accruals omvatten dus het verschil tussen het resultaat en de operationele kasstroom. Voorbeelden van accruals zijn afschrijvingen, debiteuren, voorraden, crediteuren en voorzieningen. Positieve

(20)

19

accruals zijn resultaat verhogend en negatieve accruals zijn resultaat verlagend. De totale accruals kunnen worden opgesplitst in discretionaire en discretionaire accruals. De niet-discretionaire accruals zijn niet beïnvloedbaar door het management, maar de niet-discretionaire accruals zijn wel beïnvloedbaar. Doordat de discretionaire accruals wel beïnvloedbaar zijn, kan het resultaat hiermee worden gestuurd. Echter alleen de totale accruals zijn terug te vinden in de jaarrekening.

Er zijn verschillende modellen ontwikkeld om het onderscheid tussen discretionaire en niet- discretionaire accruals te kunnen maken. De meest bekende accruals modellen zijn die van Healy (1985), DeAngelo (1986), Jones (1991) en DeChow, Sloan en Sweeney (1995). Het Healy model richt zich op de discretionaire accruals. Healy gaat er van uit dat er elke periode sprake is van earnings management en dat dit terug is de zien in de discretionaire accruals. Het DeAngelo model is vergelijkbaar met het Healy model alleen kijkt dit model maar één periode terug. Het model van Jones gaat er vanuit dat de niet-discretionaire accruals variabel zijn in tegenstelling tot de voorgaande twee modellen. Het Jones model heeft een beperking op het gebied van de verkoopopbrengsten. Daarom is in 1995 het model hernieuwd (Modified Jones model) door DeChow, Sloan en Sweeney.

In dit onderzoek zal het Modified Jones Model van DeChow, Sloan en Sweeney (1995) worden gebruikt om de hypotheses te toetsen. Gekozen voor het Modified Jones model omdat deze het meest recent is van de vier accruals methoden. Het model is in de jaren steeds verder uitgebreid en wordt vaak gebruikt in earnings management onderzoeken. Daarnaast worden in het Modified Jones model ook voorzieningen (voor debiteuren) en afschrijvingen meegenomen. Hierdoor worden beide methoden, welke hierboven zijn besproken, in wezen ook meegenomen in dit onderzoek.

(21)

20

Hoofdstuk 3 - Onderzoeksontwerp

In dit hoofdstuk beschrijf ik het onderzoeksontwerp van deze scriptie. Hiervoor zal ik eerst ingegaan op de onderzoeksdatabase. Hierbij zal ik ingaan op de wijze waarop de database is samengesteld en welke gegevens zijn opgenomen in de database. Vervolgens zal het Modified Jones Model worden uitgelegd aan de hand van de formules. En zal worden ingegaan op de werkwijze van het onderzoek.

3.1 Opbouw onderzoeksdatabase

Zoals in hoofdstuk twee is aangegeven worden in het onderzoek de algemene ziekenhuizen, de categorale ziekenhuizen en de universitaire medische centra meegenomen. De zelfstandige behandelcentra worden niet meegenomen, onder andere vanwege enkele verschillen met de overige drie categorieën. De onderzoeksdatabase bestaat uit meerdere databases met daarin de ziekenhuizen die zijn meegenomen in het onderzoek. Ook zijn in de databases de berekeningen opgenomen die nodig waren op de totale accruals, de niet-discretionaire accruals en de discretionaire accruals te bepalen.

In het onderzoek zijn alle ziekenhuizen meegenomen die tot één van de drie categorieën behoren. Voor elk jaar is afzonderlijk bepaald welk ziekenhuis bij welke categorie hoort. Middels verschillende internetsites met ziekenhuisgegevens, zoals www.jaarverslagenzorg.nl, heb ik een database kunnen samenstellen met de ziekenhuizen voor het onderzoek. Voor het onderzoek is gekozen om de jaren 2009, 2010 en 2011 mee te nemen. Om iets aan de resultaten te hebben is het namelijk handig om de meest recente gegevens mee te nemen in het onderzoek. Om te kunnen kijken naar patronen en om vergelijkingen te kunnen maken is het goed om meerdere jaren mee te nemen. Ook vallen toevalligheden in de uitkomsten van het Modified Jones Model eerder op als er meerdere jaren worden meegenomen. Met meerdere jaren heb je namelijk meer vergelijkingsmateriaal en zijn de conclusies ook op meer uitkomsten gebaseerd. Ten tijde van het onderzoek waren de jaarrekeningen van 2012 nog niet beschikbaar, waardoor de jaarrekeningen van 2011 het meest recent zijn. Echter om hypothese drie te toetsen zijn drie jaren eigenlijk wel wat weinig. Beter was geweest op bijvoorbeeld alle jaren mee te nemen vanaf de invoering van de DBC´s. Dit zou betekenen dat de jaren 2005 tot en met 2011 worden meegenomen. Met zeven jaren kan meer gezegd worden over het patroon dan met drie jaren. Echter door het tijdsbestek van de scriptie is gekozen voor drie jaren.

Gezien de onderzoeksdatabase uit drie categorieën en drie jaren bestaat, is per categorie voor elk jaar afzonderlijk een database in excel opgezet. Dit betekent dat er uiteindelijk negen databases zijn. In tabel 3.1 is te zien hoeveel ziekenhuizen er per jaar en per categorie zijn meegenomen in het onderzoek.

Tabel 3.1 Opbouw onderzoeksdatabase

2009 2010 2011 Totaal Categorale ziekenhuizen 39 38 36 113 Algemene ziekenhuizen 80 80 79 239 Universitaire medische centra 8 8 8 24 Totaal 127 126 123 376

Bij het toekennen van een categorie aan elk ziekenhuis ben ik tegen enkele vraagstukken aangelopen. Om inzicht te geven in hoe dit is meegenomen in het onderzoek, zal ik beschrijven

(22)

21

hoe ik met deze vraagstukken ben omgegaan. Bij het opzetten van de databases ben ik voor elk ziekenhuis nagegaan aan welke categorie het ziekenhuis gekoppeld moest worden. Er bleken ook ziekenhuizen te zijn die geplaatst konden worden in twee categorieën. Bij het toekennen aan een categorie heb ik gekeken naar de hoofdactiviteit van het betreffende ziekenhuis. Zo is bijvoorbeeld een universitair medisch centrum dat ook een audiologisch centra heeft, geplaatst onder de universitaire medische centra. Dit heb ik gedaan omdat het universitaire aspect van het ziekenhuis de overhand heeft. Het ziekenhuis moet zich namelijk ook verantwoorden als universitair medisch centrum. Een ander vraagstuk waar ik tegen aan ben gelopen is de fusie van twee ziekenhuizen. Doordat er enkele fusies hebben plaatsgevonden zitten er verschillen in het totaal aantal ziekenhuizen in de verschillende jaren. Een voorbeeld hiervan is de fusie tussen de categorale ziekenhuizen Stichting Revalidatiegeneeskunde Zeeland (RGZ) en Stichting Revalidatiecentrum Breda (RCB). In 2010 zijn deze ziekenhuizen meegenomen als twee categorale ziekenhuizen. In 2011 vallen deze twee ziekenhuizen samen onder één categoraal ziekenhuis genaamd Revant.

Nadat de categorieën compleet waren konden de databases uitgebreid worden met de nodige gegevens voor het toetsen van de hypotheses. Hiervoor is gekeken welke informatie nodig was per hypothese om zo alle nodige gegevens te verzamelen en op te nemen in de databases.

De eerste hypothese toetst of er sprake is van earnings management. Om dit te toetsen moeten uiteindelijk de discretionaire accruals worden bepaald. Hiervoor moeten allereerst de totale accruals berekend worden. Vervolgens moeten de niet-discretionaire accruals worden berekend. Op basis van de totale en niet-discretionaire accruals kunnen de discretionaire accruals worden bepaald. De gegevens die nodig zijn voor deze berekeningen zijn opgenomen in de databases. Voor een uitgebreidere uitleg van de berekeningen verwijs ik naar paragraaf 3.2.

De tweede hypothese toetst of er verschillen en/of overeenkomsten bestaan op het gebied van earnings management tussen de categorieën en jaren. Hiervoor wordt gekeken of er sprake is van resultaat verhogende en/of resultaat verlagende earnings management. Ook wordt gekeken naar de mate van earnings management. Hiervoor zijn geen nieuwe gegevens nodig ten opzichte van de eerste hypothese. Echter de uitkomsten worden gedetailleerder geanalyseerd. Bij de eerste hypothese wordt alleen gekeken of de uitkomsten afwijken van nul. Bij het toetsen van de tweede hypothese wordt gekeken of de uitkomsten negatief of positief zijn en hoeveel ze afwijken van nul.

De derde hypothese toetst of er sprake is van het patroon ´income smoothing´ bij de ziekenhuizen. Naast de gegevens die opgenomen zijn in de databases voor het toetsen van de eerste twee hypotheses, zijn voor het toetsen van deze hypothese meer gegevens nodig. Om een oordeel te geven over het patroon ´income smooting´ moet niet alleen gekeken worden naar de discretionaire accruals. Hiervoor moet ook gekeken worden naar de gerapporteerde winsten en verliezen van de ziekenhuizen. Hiervoor zijn opnieuw databases opgezet. Voor elke categorie heb ik een nieuw excel-bestand aangemaakt om het resultaat van elk ziekenhuis in te noteren. Aangezien er gekeken wordt naar ‘income smoothing’, moeten de resultaten van de jaren 2009, 2010 en 2011 met elkaar worden vergeleken. Om deze reden heb ik voor elke categorie één excel-bestand gemaakt met daarin opgenomen de drie jaren.

Voor het onderzoek zijn de jaarrekeningen van de ziekenhuizen geanalyseerd. Voor het toetsen van de hypotheses waren financiële gegevens nodig uit de balans, de resultatenrekening en de toelichtingen hierop. De nodige jaarrekeningen waren allemaal beschikbaar op de internetsite www.jaarverslagenzorg.nl. Voor het verzamelen van de financiële gegevens zijn de geconsolideerde jaarrekeningen gebruikt. Gekozen is voor de geconsolideerde jaarrekeningen

(23)

22

omdat meerdere ziekenhuizen geen enkelvoudige jaarrekeningen hadden. Dit omdat de dochtermaatschappij niet verplicht is een jaarrekening op te stellen wanneer deze al is meegenomen in de geconsolideerde jaarrekening van de moedermaatschappij.

3.2 Onderzoeksmethode

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van het Modified Jones Model van DeChow, Sloan en Sweeney (1995). Zoals al eerder aangegeven in hoofdstuk 2. De methode maakt gebruik van de totale accruals. Om te bepalen of er sprake is van earnings management moet een splitsing worden gemaakt tussen discretionaire en niet-discretionaire accruals. In deze paragraaf worden de formules van het model uiteengezet en toegelicht. Ook worden de werkzaamheden die gedaan zijn tijdens het onderzoek uiteengezet.

Na het opbouwen van de databases konden de gegevens worden verzameld om het Modified Jones model toe te kunnen passen. Hiervoor zijn alle 376 jaarrekeningen gedownload. In excel heb ik per categorie voor elk jaar de nodige gegevens ingevoerd in de databases. Het Modified Jones Model maakt onderscheid tussen niet-discretionaire en discretionaire accruals om earnings management te kunnen bepalen. Uiteindelijk moeten de discretionaire accruals worden berekend omdat deze de maatstaf zijn voor earnings management. De eerste stap die hiervoor gezet moet worden is het bepalen van de totale accruals. Als de totale accruals berekend zijn, kunnen deze worden gesplitst in discretionaire en discretionaire accruals. De totale accruals, de niet-discretionaire accruals en de niet-discretionaire accruals moeten voor elk ziekenhuis bepaald worden. Deze berekeningen zijn dus 376 keer toegepast. De formule van het Modified Jones Model is:

Formule 1

TAt = a1(1/At-1) + a2( REVt -/- RECt) + a3 (PPEt)+ vt

Waarbij:

TAt = totale accruals

At-1 = totale activa jaar t-1 a1, a2, a3 = parameters

REVt = (opbrengsten jaar t -/- opbrengsten jaar t-1)/totale activa eind jaar t-1

RECt = (netto ontvangsten jaar t -/- netto ontvangsten jaar t-1)/totale activa eind jaar t-1 PPEt = materiële vaste activa jaar t / totale activa eind jaar t-1

Vt = storingsterm

Om formule één toe te kunnen passen moeten eerst de totale accruals (TA) worden berekend. Om de totale accruals te berekenen is gebruik gemaakt van onderstaande formule:

Formule 2

TAt = (( vlottende activa -/- liquide middelen) -/- ( vlottende passiva -/- schulden op

meer dan één jaar die binnen het jaar vervallen) -/- afschrijvingen) / At-1

Na het bepalen van de totale accruals moeten de parameters a1, a2 en a3 worden geschat middels een regressieformule. Om deze parameters uit formule één te schatten heb ik de verzamelde gegevens geëxporteerd van excel naar SPSS. In SPSS heb ik de regressieanalyse uitgevoerd om zo de parameters voor het Modified Jones Model te bepalen. De parameters a1, a2 en a3 kunnen bepaald worden per jaar of per bedrijf. In dit onderzoek zijn de parameters berekend per jaar en per categorie. Gekozen is voor deze optie omdat in het onderzoek een vergelijking gaat worden gemaakt tussen de verschillende categorieën ziekenhuizen, en niet

(24)

23

tussen de ziekenhuizen onderling. Per categorie en per jaar zijn er dus verschillende parameters berekend doormiddel van een regressieanalyse. De uitkomsten uit de regressieanalyse zijn verwerkt in excel.

Na het bepalen van de parameters kunnen deze wordt toegepast bij het bepalen van de niet-discretionaire accruals (NDA) en niet-discretionaire accruals (DA). Hiervoor wordt formule één van de totale accruals in tweeën gesplitst. Eerst moeten de niet-discretionaire accruals worden bepaald. Dit kan door middel van de volgende formule:

Formule 3

NDAt = a1(1/At-1) + a2( REVt -/- RECt) + a3 (PPEt)

Waarbij:

NDA t = niet-discretionaire accruals in jaar t

Op basis van de berekende totale accruals aan de hand van formule twee en de niet-discretionaire accruals aan de hand van formule drie kunnen de niet-discretionaire accruals worden berekend:

Formule 4

DAt = TAt -/- NDAt

Waarbij:

DAt = discretionary accruals in jaar t

De uitkomsten van formule vier dienen als maatstaf voor earnings management. De discretionaire accruals zijn te beïnvloeden door de managers. Voorbeelden hiervan zijn afschrijvingen, voorzieningen en debiteuren. Wanneer er geen earnings management is toegepast zal de uitkomst nul zijn. Hoe meer de uitkomst afwijkt van nul hoe meer earnings management is toegepast.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

Daarnaast had Barton (2001) in zijn onderzoek de discretionaire accruals absoluut gemaakt. Uit Vergelijking 1 blijkt dat de controle variabele Big4 een negatieve

Is door toegenomen liberalisering sprake van een hogere mate van earnings management in Nederlandse ziekenhuizen en wat is de invloed van het afsluiten van nieuwe

(2006) hebben onderzoek gedaan binnen Europa naar earnings management en concluderen dat er bij niet beursgenoteerde ondernemingen in hogere mate gebruik wordt gemaakt

(2006) bij Duitse bedrijven die de US GAAP toepassen en bedrijven die de German GAAP hanteren. Daaruit is naar voren gekomen dat bij Duitse bedrijven die US GAAP hanteren minder

Met behandeld maiszaad zijn meerdere kiem- en opkomstproeven uitgevoerd om eventuele nadelige gevolgen van middel op de kieming vast te stellen. Dit betrof zowel gecoat maiszaad

In this paper, we have proposed an efficient payload- based intrusion detection system (RePIDS) to detect at- tacks against Web applications through the analysis of HTTP payloads

Company’s reaction to positive eWOM and its effect on brand attitude and virality, mediated by skepticism, trust in the brand and brand warmth.. Elisabeth Carolina van