• No results found

Earnings Management en Bonussen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Earnings Management en Bonussen "

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Earnings Management en Bonussen

CFO

Seyhan Altin

MSc Accountancy Thesis

(2)

Earnings Management en Bonussen

CFO

Auteur: Seyhan Altin

Studentnummer: 2057255

Biddinghuizen, 26 april 2013

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie en Bedrijfskunde MSc Accountancy Thesis

Onder begeleiding van: dhr. G.J. van de Braak

(3)

Voorwoord

Deze thesis is geschreven in het kader van de afronding van de studie Msc.

Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Centraal in deze thesis staat de relatie tussen de winststuring en de bonussen in contanten van de CFO van beursgenoteerde ondernemingen in Nederland.

Een interessante column Transparantie in de beloning van de topbestuurders van dhr. C. Knoops waarin hij aangeeft dat de CFO vooral de financiële verslagen samenstelt en bij uitstek de mogelijkheid heeft om de resultaten te beïnvloeden, heeft mij getriggerd om de beloning van de CFO te onderzoeken.

Graag wil ik mijn dank uitspreken aan mijn begeleider de heer G.J. van de Braak.

Dankzij zijn adviezen en feedback is dit onderzoek uitgewerkt. Ook wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor hun feedback en steun.

Biddinghuizen, 26 april 2013

(4)

Samenvatting

Dit is een onderzoek naar verband tussen de winststuring en de bonussen in contanten van de CFO. Er is onderzocht of er een verband is tussen richting van de winststuring en de hoogte van de ontvangen bonussen in contanten van de CFO. In de PAT theorie staat dit bekend als de contractmotieven.

Er zijn al onderzoeken geweest in Nederland naar verband tussen de bonussen in contanten van de CEO en de winststuring (Lam, 2005; Elsman, 2011). Het doel van de andere onderzoeken was om vast te stellen of er een verband is tussen richting van winststuring en de hoogte van de ontvangen bonussen in contanten van de CEO. Met dit onderzoek wil ik enerzijds proberen vast te stellen of er een verband is tussen de hoogte van de bonussen in contanten van de CFO en de richting van de winsturing en anderzijds proberen te onderzoeken of er sterker verband is tussen de bonussen in contanten van de CFO ten opzichte van de CEO.

Om dit te kunnen nagaan is in dit onderzoek tevens de bonussen in contanten van de CEO voor de periode 2005 - 2011 onderzocht.

Uit dit onderzoek komt naar voren dat er geen verband is tussen de hoogte van de bonussen in contanten van de CFO en richting van de winststuring. De

resultaten van dit onderzoek wijken niet af van de eerdere onderzoeken, waarbij is getracht antwoord te geven of er verband is tussen de hoogte van de bonussen van de CEO en richting van de winststuring.

Uit dit onderzoek komt tevens naar voren dat er geen sterker verband is tussen earnings management en de hoogte van de bonussen in contanten van de CFO dan de hoogte van de bonussen in contanten van de CEO. Op basis van dit onderzoek kan niet worden vastgesteld dat de CFO meer profiteert van earnings management dan de CEO.

(5)

Inhoudsopgave

Voorwoord... 3

Samenvatting ... 4

1 Inleiding ... 7

1.1 Aanleiding... 7

1.2 Probleemstelling en deelvragen... 7

1.3 Relevantie... 8

1.4 Afbakening ... 9

1.5 Vooruitblik ... 9

2 Earnings Management... 10

2.1 Wat is Earnings Management ... 10

2.2 Motieven... 11

2.2.1 Bonusplan-hypothese ... 11

2.2.2 Leningsconvenant-hypothese ... 11

2.2.3 Politieke kostenhypothese ... 12

2.2.4 Managen van de winst... 12

2.3 Methoden ... 13

2.3.1 Accrual Accounting... 14

2.3.2 Het model van Healy... 14

2.3.3 Het model van DeAngelo... 15

2.3.4 Het model van Jones... 15

2.3.5 Het adjusted-Jones model ... 15

2.3.6 Het model van DeFond & Park ... 16

2.3.7 Het model van Dechow et. al. ... 16

2.4 Modelkeuze ... 16

3 Beloningsplan ... 18

4 Empirisch Onderzoek ... 20

4.1 Onderzoek naar de winststuring en de bonussen... 20

4.2 Onderzoeken in Nederland ... 20

4.2.1 Onderzoek van Lam (2005) ... 20

4.2.2 Onderzoek van Elsman (2011) ... 21

4.2.3 Onderzoek van Lierop R. van, (2011)... 21

4.2.4 Onderscheidend onderzoek ... 21

5 Onderzoeksmethode ... 22

5.1 Hypothesen ... 22

5.2 Methodologie ... 23

5.2.1 Model keuze... 23

5.2.2 Analyse ... 23

5.2.3 Dataverzameling... 23

6 Onderzoekresultaten... 25

6.1 De gebruikte data... 25

6.2 De methode ... 27

6.2.1 Resultaten volgens het adjusted Jones Model ... 28

6.2.2 Berekenen van de accruals... 28

6.2.3 Vergelijking van de gemanipuleerde accruals... 32

(6)

6.2.3.1 Chi^2-toets... 32

6.2.3.2 T-toets... 33

6.2.3.3 Variatieanalyse ... 34

6.2.3.4 Vergelijking met de CEO... 35

7 Conclusie ... 37

7.1 Conclusie... 37

7.2 Tekortkomingen ... 38

7.3 Vervolgonderzoek... 39

8 Bronvermelding ... 40

Bijlage 1: Overzicht ondernemingen ... 42

Bijlage 2a: Data Akzo Nobel... 43

Bijlage 2b: Data Akzo Nobel ... 44

Bijlage 3: Onderzoeksresultaten voor de CEO ... 45

(7)

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De economische crisis heeft wereldwijd voor problemen gezorgd. Wat begon als hypotheekcrisis in de Verenigde Staten, heeft zich als een virus verder over de hele wereld verspreid. Wereldwijd zijn particulieren en bedrijven getroffen door de crisis. Bedrijven zagen hun omzet, winstmarges en aandelenkoersen kelderen.

Gevolgen van een dergelijke crisis is, dat opbrengsten van ondernemingen inkrimpen en de verliezen waarschijnlijk zullen toenemen. Ook kan het

management op een bewuste wijze, door taking a deep bath , het verlies verder doen toenemen. Het doel van deze handelwijze is ruimte te creëren om in de toekomst winst te maken. Uit onderzoek is bijvoorbeeld aangetoond dat

managers de winst manipuleren om hun bonus te maximaliseren. (Healy, 1985).

Conclusie van het onderzoek is, dat de managers de winst laten dalen wanneer de ondergrens van het bonuscontract niet meer gehaald kan worden. Door vroegtijdig kosten te nemen kunnen in de toekomst gemakkelijker hogere resultaten behaald worden (Healy, 1985).

Bij de meeste onderzoeken naar winststuring en bonussen, waaronder Healy (Healy 1985), wordt beloning/bonus van de CEO afgezet tegen winststuring.

Volgens Jiang et al. (2008) is het beter te onderzoeken wat de verhouding is tussen de variabele beloning van de CFO en de resultaatsturing. Reden hiervoor noemen zij de verantwoordelijkheid van de CFO voor de financiële rapportage.

Volgens Jiang et al. (2008) zijn bij de CFO s, door hun verantwoordelijk, meer prikkels aanwezig om de resultaten te sturen.

Door de nieuwe disclosure-standaarden van SEC zijn de ondernemingen in de VS verplicht om ook de bezoldigingsinformatie van de CFO bekend te maken. Ook in Nederland zijn beursgenoteerde ondernemingen verplicht om de beloning van de bestuurders openbaar te maken. Dit als gevolg van de invoering van de Code Tabaksblat. Deze verplichting is tevens verankerd in Titel 9 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW), artikel 2:383 BW en verder.

Tijdens mijn onderzoek zal ik onderzoek doen naar de verhouding tussen de variabele beloning (bonussen in contanten) van de CFO en de winststuring bij beursgenoteerde bedrijven in Nederland (AEX-fondsen).

1.2 Probleemstelling en deelvragen

Zoals in paragraaf 1 is beschreven zal door middel van empirisch onderzoek de volgende hoofdvraag beantwoord worden:

(8)

Hoofdvraag:

Wie heeft meer invloed op earnings management, de CFO of de CEO? Onderzoek naar de invloed van korte termijnbonus op earnings management bij Nederlands beursgenoteerde ondernemingen.

Deze hoofdvraag is opgedeeld in deelvragen. De deelvragen zullen worden beantwoord vanuit de bestaande theorie op basis van de eerdere onderzoeken.

Deelvragen:

Deelvraag 1: Wat is earnings management?

Deelvraag 2: Wat zijn de motieven voor earnings management?

Deelvraag 3: Welke methoden zijn er om EM te meten?

Deelvraag 4: Is er een verband tussen EM en de beloning van het bestuur?

1.3 Relevantie

Er zijn veel onderzoeken uitgevoerd om te achterhalen of het management resultaat probeert te sturen (Bergstresser and Philippon, 2006; Cheng and Warfield, 2005). Resultaten van deze onderzoeken geven aan, dat er een positieve relatie is tussen de beloning van de CEO en de motieven van het management om resultaten te sturen. Maar er is weinig onderzoek gedaan naar de relatie tussen de beloning van de CFO en earnings management. Ook Drs. C.

Knoops vindt dat er te veel onderzoeken zijn verricht naar het management en resultaatsturing. In zijn artikel Transparantie in de beloningen van

topbestuurders probeert hij duidelijk te maken, dat er juist onderzoek verricht moet worden naar resultaatsturing door de CFO omdat hij de financiële verslagen samenstelt en bij uitstek de mogelijkheid heeft om resultaten te beïnvloeden.

In Amerika is een aantal onderzoeken verricht naar de rol van de CFO bij resultaatsturing (Jiang et al. 2009, Fenq et al. 2010, Geiger et al. 2006). In Nederland zijn nog weinig onderzoeken verricht naar de rol van de CFO bij resultaatsturing. In Nederland moeten beursgenoteerde ondernemingen als gevolg van de invoering van de Code Tabaksblat in hun jaarrekening inzicht geven in de beloningen van bestuurders en commissarissen. Tevens is in artikel 2:383 BW (Burgerlijk Wetboek) opgenomen dat bezoldiging van bestuurders toegelicht dient te worden in de toelichting bij de jaarrekening. Dit houdt in dat ook de beloning van de CFO opgenomen dient te worden in de toelichting. Een accountant mag zelfs geen goedkeurende verklaring afgeven indien de

bezoldiging niet is opgenomen in de toelichting op de jaarrekening (omdat dan niet voldaan is aan artikel 2:383 BW).

De resultaten van dit onderzoek kunnen relevant zijn voor belanghebbende partijen (o.a. investeerders en kredietverstrekkers). Belanghebbenden nemen op basis van de financiële rapportages beslissingen.

Het is voor de belanghebbende partijen van belang om te weten of earnings management wordt toegepast omdat zij op basis van financiële rapportages beslissingen nemen. Tevens is de beloning van bestuurders afhankelijk van het gepresenteerde resultaat. Om hun beloning niet in gevaar te brengen, hebben bestuurders de neiging om het resultaat te sturen. In dit onderzoek zal de variabele beloning van de CFO en CEO onderzocht worden. Door middel van dit

(9)

zijn eigen beloning (bonus) niet in gevaar te brengen. Op deze wijze kunnen belanghebbenden maatregelen treffen om dit tegen te gaan, bijvoorbeeld door middel van het hanteren van andere prestatiemaatstaven voor de beloning van de CFO.

1.4 Afbakening

Gezien de omvang van het onderwerp is het niet haalbaar om de gehele variabele beloning te onderzoeken. Een variabele beloning bestaat uit twee componenten:

een korte termijnbonus in de vorm van contanten en een lange termijnbonus in de vorm van aandelen en opties. In deze scriptie zullen bonussen in contanten van de CFO van de Nederlands beursgenoteerde ondernemingen onder de loep worden genomen.

1.5 Vooruitblik

In dit onderzoek zal de variabele beloning van de CFO en de resultaatsturing worden geanalyseerd. In deze afstudeerscriptie zal onderzocht worden of er een verband is tussen de bonusuitkering van de CFO en earnings management binnen Nederlands beursgenoteerde ondernemingen. Daarnaast zal onderzocht worden of de CFO meer profiteert van earnings management dan de CEO.

Allereerst zal in hoofdstuk twee de theorie met betrekking tot earnings

management behandeld worden. In hoofdstuk twee zullen methoden en modellen van earnings management behandeld worden. Vervolgens zullen de motieven voor earnings management behandeld worden.

Voorts zullen de modellen (die het mogelijk maken om diverse accruals vast te stellen) besproken worden. Uit deze modellen zal een aantal modellen

geselecteerd worden om analyses te kunnen uitvoeren. Deze zullen tevens behandeld worden in hoofdstuk twee.

In het derde hoofdstuk wordt nader ingegaan op het beloningsplan en de

theorieën hieromtrent. Hierin wordt beschreven wat er onder beloningsplan wordt verstaan en het agency-probleem wordt behandeld. Vervolgens wordt de

variabele beloning behandeld.

In hoofdstuk vier zullen diverse studies besproken worden waarin de relaties tussen earnings management en beloning van de bestuurders zijn onderzocht.

Vervolgens wordt in hoofdstuk vijf de methodologie van het onderzoek behandeld en worden diverse hypothesen beschreven, welke de richting van het onderzoek bepalen. In hoofdstuk zes worden de onderzoeksresultaten besproken, waarna uiteindelijk in hoofdstuk zeven diverse conclusies worden getrokken.

(10)

2 Earnings Management

In dit hoofdstuk wordt earnings management (hierna:EM) vanuit de theorie beschreven. In de eerste paragraaf wordt uitgelegd wat er onder EM wordt verstaan. Vervolgens worden in de tweede paragraaf de motieven besproken die aanleiding geven om EM toe te passen. Vanuit de theorie wordt het verhogen van de beloning van de manager in eigen belang als motief benoemd om EM toe te passen. In paragraaf drie zullen de methoden en de modellen besproken worden die het mogelijk maken om EM te kunnen meten. In de laatste paragraaf zal ten slotte een modelkeuze gemaakt worden die in dit onderzoek toegepast zal worden.

2.1 Wat is Earnings Management

In Nederland spreekt men bij earnings meestal over winststuring of

resultaatsturing. EM wordt toegepast wanneer het management eigen doelen nastreeft met het doel belanghebbenden te misleiden. In het verleden heeft men geprobeerd een definitie te geven van het begrip EM. Hieronder zal een aantal van deze definities worden besproken.

Davidson et al. (1987) definieert EM als volgt: The process of taking deliberate steps within the constraints of generally accepted accounting principles to bring about a desired level of reported earnings .

Volgens Davidson is het managen van winsten een proces dat in stappen wordt genomen om binnen aanvaardbare boekhoudkundige principes te komen tot een gewenst niveau van winstcijfer.

Schipper (1989) definieert EM als volgt: "EM is really disclosure management in the sense of al purposeful intervention in the external financial reporting process, with the intent of obtaining some private gain as opposed to merely facilitating the neutral operation of the process."

EM is volgens de definitie van Schipper het opzettelijk ingrijpen van de manager in de externe financiële rapportage, om zowel de eigen doelstellingen als de doelstellingen van de onderneming te behalen.

Healy en Wahlen (1999) omschrijven EM als volgt: EM occurs when managers use judgment in financial reporting and in structuring transactions to either mislead some stakeholders about the underlying economics perdormance of the company or in influence contractual outcomes that depend on reported

accounting numbers.

Healy en Wahlen zijn van mening dat EM wordt toegepast om belanghebbenden te misleiden over de prestaties van de onderneming. In de meeste gevallen wordt EM toegepast om contractuele overeenkomsten te beïnvloeden.

Scot (Sixth Edition) defineert EM als volgt: EM is the choice by manager of accounting polices so as to achieve some specific objective.

Volgens Scott is EM de keuze van waarderingsgrondslagen of acties die de winst beïnvloeden, om een specifiek doel te realiseren. Scott is van mening dat EM

(11)

(negatieve zijde van EM) maar het kan ook worden toegepast in het voordeel van alle contracting parties (positieve zijde EM).

Zoals uit bovenstaande definities blijkt, wordt EM door de onderzoekers verschillend geïnterpreteerd. Een belangrijke overeenkomst is dat EM wordt toegepast om doelstellingen te behalen.

EM kan vanuit twee perspectieven bekeken worden. Vanuit de financiële rapportage en vanuit contractperspectief. Bij het financiële-rapportage- perspectief wordt EM toegepast om te komen tot winstvoorspellingen van de analisten, alsmede reputatieschade en negatieve aandacht op aandelenprijs te voorkomen. Vanuit een contractperspectief kan EM bij incomplete contracten bescherming bieden tegen de consequenties van onvoorziene gebeurtenissen (Scott; Sixth Edition).

Ronen en Yaari (2008) hebben geprobeerd om met hun onderzoek een juiste definitie van earnings management te selecteren. Volgens Ronen en Yaari is de definitie van Healy en Wahlen omtrent EM de juiste definitie, omdat deze

tegemoet komt aan het contractenperspectief en informatieperspectief. Voor dit onderzoek zal de definitie van Scott gebruikt worden omdat deze zowel de positieve zijde, als de negatieve zijde van EM beschrijft. De definitie van Scott is hiermee naar mijn mening, vollediger. In deze afstudeerscriptie zal onderzocht worden of de CEO en CFO EM toepassen om de eigen (variabele) beloning te verhogen.

2.2 Motieven

Managers kunnen verschillende motieven hebben om EM toe te passen. De literatuur geeft hiervoor aantal motieven. Een van de eersten die het fenomeen EM hebben onderzocht zijn Healy en Wahlen (1986,1999). Healy en Wahlen groeperen EM in drie categorieën. Dit zijn kapitaalmarktmotieven,

contractmotieven en regelgevende motieven. De indeling van Healy en Wahlen komt overeen met de indeling die door Watts en Zimmerman (1990) is

gehanteerd. Watts en Zimmerman hebben de Positive Accounting Theory (hierna:

PAT) ontwikkeld. Deze theorie tracht te voorspellen en te verklaren waarom managers bepaalde keuzes hebben van verslaggeving. De theorie gaat van de veronderstelling uit, dat individuen rationeel handelen. Individuen worden

voornamelijk gemotiveerd door eigenbelang. Volgens de PAT kunnen de motieven voor EM ingedeeld worden in drie hypothesen. Dit zijn de bonusplan-, de

leningsconvenant- en de politieke kostenhypothesen. Hieronder zullen deze hypothesen in het kort behandeld worden. Deze paragraaf wordt afgesloten met motieven van de managers om de winst te managen (Scott, 2009)

2.2.1 Bonusplan-hypothese

Volgens deze hypothese maken de managers, alle andere zaken gelijkblijvend, verslaggevingkeuzes die in het eigen belang zijn. De manager zal het resultaat sturen om bonuscontract te maximaliseren, tot het plafon bereikt is (Healy, 1986).

2.2.2 Leningsconvenant-hypothese

(12)

Uitgaande van deze hypothese zullen de managers, alle andere zaken

gelijkblijvend, verslaggevingkeuzes maken die de winsten naar voren halen met het doel om de leningsvoorwaarden niet te schenden (Sweeny,1994; DeFond en Jiambalvo, 1994).

2.2.3 Politieke kostenhypothese

Alle andere zaken gelijkblijvend, zullen managers verslaggevingkeuzes maken die de winsten niet naar voren halen maar naar de toekomst verschuiven. Doel van deze hypothese is om door overheidsmaatregelen ontstane kosten te verlagen. In dit geval gaat het om het minimaliseren van af te dragen betalingen (Watts en Zimmerman, 1978).

2.2.4 Managen van de winst

Volgens Scott (2009) kunnen managers de winst op vier verschillende manieren managen, te weten:

- Taking a bath;

- Inkomenminimalisatie;

- Inkomenmaximalisatie;

- Income smoothing.

Taking a bath

Taking a bath vindt plaats tijdens hectische tijden of bij reorganisaties. Op het moment dat de onderneming een verlies moet presenteren, kiest het

management ervoor om (dan maar) een groot verlies te presenteren (kosten te nemen). Het management weet, dat de onderneming een verlies heeft geleden en hierdoor geen bonus uitgekeerd zal worden. Door kosten naar voren te schuiven zorgt het managent ervoor dat de bonus in de volgende periode is garanderen (Scott, 2009).

Inkomenminimalisatie

Bij inkomenminimalisatie wil het management, evenals bij taking a bath, de winst neerwaarts aanpassen. Volgens Healy en Wahlen (1999) kan winstminimalisatie toegepast worden, wanneer de onderneming bijvoorbeeld subsidie ontvangt van de overheid. Scott (2009) noemt belastingoverwegingen als reden voor

winstminimalisatie. Daarnaast geeft Scott (2009) aan dat politiek zichtbare ondernemingen in tijden van voorspoed ook winstminimalisatie toepassen.

Volgens Scott (2009) blijkt dit uit snelle afschrijving van activa, toename van advertentie- en R&D-kosten en toepassen van LIFO-methode. Verder is winstminimalisatie volgens Healy (1985) afhankelijk van het niveau van de bonus. Wanneer het minimum van de bonus door het management niet meer behaald kan worden, zal het management geneigd zijn om winstmimimalisatie toe te passen. Ook wanneer de maximale winst is bereikt zal het management winstminimalisatie kunnen toepassen (Healy, 1985).

Inkomenmaximalisatie

Inkomenmaximalisatie wordt met name toegepast door het management om de bonus te maximaliseren of door ondernemingen die moeten voldoen aan, in schuldovereenkomsten opgenomen ratio s (Scott, 2009). Healy (1985) noemt hierbij het maximaliseren van de winst tot het niveau om een maximale bonus te ontvangen.

(13)

Income smoothing

Managers geven de voorkeur aan minder variërende bonussen. Vanuit het perspectief van schuldcontracten geeft stabiele winst minder risico. De winst wordt uitgesmeerd over meerdere perioden met het doel een stabiele

winstontwikkeling te laten zien. Door het presenteren van een stabiele winst zal het risicoprofiel van de onderneming worden verbeterd en zullen de

vermogenskosten verlaagd kunnen worden (Scott, 2009 en DeFond en Park, 1997).

2.3 Methoden

Het management heeft zoals we in paragraaf 1.2 hebben beschreven

verschillende motieven om EM toe te passen. Hiervoor heeft het management tevens verschillende methoden. EM is vooral het managen van de accruals, met het doel om de cijfers te manipuleren. Accruals kunnen worden ingedeeld in discretionaire accruals (hierna: DA) en non-discretionaire accruals (hierna:

NDA). De winst wordt veelal door zachte posten in de jaarrekening beïnvloed (waar veel schattingen worden gemaakt). De winsten kunnen daarnaast ook beïnvloed worden door timing van de invoering van nieuwe

standaarden/richtlijnen of met bepaalde transacties.

Het management heeft de mogelijkheid te kiezen uit diverse accounting

methoden. Het feit, dat het management de vrijheid heeft om te kiezen voor een methode, geeft de mogelijkheid om het resultaat te sturen.

Het management kan bijvoorbeeld het moment van nemen van een voorziening, waardevermindering en afwaardering op activa beïnvloeden/bepalen. Het

management heeft in principe de mogelijkheid om de noodzaak, het moment en de omvang van bijvoorbeeld de voorziening, waardevermindering en

afwaardering te bepalen. Door het management genomen beslissingen zijn gebaseerd op schattingen en zijn daarmee subjectief van aard. Omdat de beslissingen subjectief zijn bestaat voor het management hiermee de

mogelijkheid om het resultaat te beïnvloeden. De impact van de schattingen op het resultaat is voor buitenstaanders moeilijk te traceren.

In het verleden zijn diverse modellen ontwikkeld om EM te onderzoeken. Vander Bauwhede heeft een overzicht opgesteld van de methoden aangewend bij de studie van resultaatsturing (Vander Bauwhede 2003). Dat zijn:

Keuze van accountingmethoden;

Wijzigingen in accountingmethoden (dit zijn stelselwijzigingen);

Voorzieningen en waardeverminderingen, herwaarderingen;

Discretionaire accruals;

Verdeling van het winstcijfer;

Afrondingen van het winstcijfer.

Zoals we aan het overzicht hierboven kunnen zien kan resultaatsturing zelfs plaatsvinden door het afronden van het winstcijfers (Das en Zhang, 2001).

In dit onderzoek zullen de methoden beschreven worden die het management de mogelijk bieden om binnen het kader van wet- en regelgeving, de winst te

sturen.

Het opsporen van resultaatsturing is niet eenvoudig. De reden hiervoor is dat er verschillende mogelijkheden zijn om aan resultaatsturing te kunnen doen (Vander

(14)

Bauwhede, 2003). Resultaatsturing kan op verschillende manieren gemeten kunnen worden; hiervoor zijn verschillende modellen ontwikkeld. In de literatuur wordt hoofdzakelijk de accruals -methode toegepast om winststuring op te sporen. In dit onderzoek zal eveneens met behulp van de accruals -methode winststuring gemeten worden.

2.3.1 Accrual Accounting

Epe en Koetzier (2005) beschrijven accruals als volgt: Het verschil tussen kasstroom op operationele basis en de winst, wordt de totale accruals genoemd.

Vander Bauwhede (2003) beschrijft accruals als volgt: Accruals kunnen worden omschreven als het geheel van boekhoudkundige items dat ervoor zorgt dat er een verschil ontstaat tussen het gerapporteerde resultaat en de gerealiseerde cashflow.

In recente studies is onderzocht of er verband is tussen accruals en het

winstcijfer. Acrruals worden ingedeeld in verwachte accruals (niet-discretionarie) en niet verwachte (discretionaire) accruals (Scott, 6th edition). Het verwachte deel van accruals wordt bepaald op basis van de schaal waarop de onderneming opereert en de waarde van haar activa. Niet-verwachte accruals (discretionaire accruals) zijn beslissingen genomen door het management om de winstcijfers in een bepaalde richting te sturen. (Vander Bauwhede, 2003).

De totale accruals kunnen ook beïnvloed worden door de gekozen/wijziging van de accountingmethoden, zoals de geboekte voorzieningen,

waardeverminderingen en dergelijke en zelfs door een aantal reële transacties (Vander Bauwhede (2003).

In de literaatuur zijn modellen ontwikkeld om de accruals te meten en het verwachte- en niet verwachte deel van de accruals van elkaar te scheiden. In deze paragraaf zullen in chronologische volgorde de modellen behandeld worden die het mogelijk maken om accruals te meten/scheiden.

2.3.2 Het model van Healy

Het onderzoek van Healy (1985) is de basis geweest voor vele studie over EM.

Het model van Healy meet de discretionaire accruals door het verschil tussen de totale accruals van het boekjaar waarin winstmanipulatie wordt vermoed en het gemiddelde van de totale accruals over de boekjaren waarin geen

winstmanipulatie wordt vermoed. Het jaar waarin wel winstmanipulatie wordt vermoed is het huidige jaar en het jaar waarin geen winstmanipulatie wordt vermoed, wordt als voorgaande jaren gehanteerd.

Vervolgens wordt het gemiddelde van de totale accruals van het huidige jaar afgezet tegen de totale activa van de voorafgaande jaren om niet-discretionaire accruals in het jaar t te bepalen:

NDAt = t TAt / T DAt = TAt ( t TAt / T)

(15)

Waarbij:

NDA = geschatte niet-discretionaire accruals

TA = totale accruals gedeeld door totale activa van het vorige jaar t = 1, 2, 3, , T jaar in de schattingsperiode

= jaar in de event periode

2.3.3 Het model van DeAngelo

Het model van DeAngelo vertoont overeenkomsten met Healy. DeAngelo (1986) beperkt zich in zijn model, bij het bepalen van de waarde van de totale accruals, enkel tot het voorgaande boekjaar, waarin geen earnings management is

toegepast. Zij gebruikte hierbij het volgende model:

TAt TAt-1 = (DAt DAt-1) + (NDAt NDAt-1) NDAt = TAt-1

DAt = TAt TAt-1

2.3.4 Het model van Jones

Volgens Jones (1991) leidt de verandering in vaste activa en omzet tot een verandering in accruals.

In de onderstaande formule van Jones komt de waarde van discretionnaire accruals tot uiting door het verschil tussen waarde van totale accruals van het boekjaar en de (geschatte) waarde van niet-discreationaire accruals:

TAt = 1 + 2 REVt + 3 PPEt + t Waarbij:

REVt = omzet in jaar t minus de omzet in jaar t-1.

PPEt = materiële vaste activa eind jaar t.

t = discretionaire accruals in jaar t.

Het model van Jones houdt echter geen rekening met de mogelijkheid van sturing van omzet. Het model houdt eveneens geen rekening met het feit dat verkopen, die bijvoorbeeld volgend jaar zullen plaatsvinden, in het huidige boekjaar als omzet worden verantwoord. Dit zal leiden tot een vertekend beeld van de discretionaire accruals.

2.3.5 Het adjusted-Jones model

Volgens Dechow et. al. (1995) kunnen managers de resultaten beïnvloeden door omzet eerder te verantwoorden (hierbij gaat het met name om verkopen op rekening).

Dit wordt als volgt weergegeven:

TAt = 1 + 2 REVt RECt + 3 PPEt + t

(16)

Waarbij:

RECt = debiteurensaldo in jaar t minus debiteurensaldo in jaar t-1.

2.3.6 Het model van DeFond & Park

Een recenter onderzoek is het onderzoek van DeFond en Park (2001). DeFond en Park hebben zich in hun onderzoek gericht op kortlopende accruals om

winststuring te kunnen meten. Volgens het model van DeFond en Park kunnen discretionaire accruals geschat worden door de mutatie van het werkkapitaal te bepalen. Het model wordt als volgt weergegeven:

DWCAt = WCAt - [(WCAt-1 / REVt-1) * REVt]

Waarbij:

DWCAt = discretionaire werkkapitaalaccruals in jaar t.

WCAt = werkkapitaalaccruals in jaar t.

WCAt-1 = werkkapitaalaccruals in jaar t-1. Het model van

2.3.7 Het model van Dechow et. al.

Dechow et. al. hebben het gewijzigde model van Jones verder aangepast (Dechow et. al., 2003). Om een betere schatting te kunnen maken van de (discreationaire) overlopende posten, zijn de verkopen op rekening door Dechow et. al. nader geanalyseerd. Dechow et. al zijn tot de conclusie gekomen, dat alleen het onverwachte deel van de verkopen op rekening discreationair zijn, in tegenstelling tot het adjusted Jones model. Volgens het adjusted Jones model werd verondersteld dat de totale verkopen op rekening discreationair zijn.

Hierdoor verander het model:

RECt = + k REVt + Waarbij:

k REVt = verwachte verandering in omzet

Dechow et. al. hebben verder het adjusted Jones model gewijzigd door de groei van de inventaris aan te merken als niet-discretionaire overlopende posten.

Volgens het adjusted Jones model werd de groei van de inventaris als

discretionaire overlopende posten aangeduid. Het model van Dechow et. al. luidt:

NDAt = + 1 (1/At-1)+ 2 ((1+k) REVt - RECt )+ 3(PPEt) + 4(GR Sales t) +

2.4 Modelkeuze

Om de accruals te kunnen schatten zal een van de modellen die in de voorgaande paragrafen zijn beschreven, geselecteerd worden.

(17)

Zoals we in de vorige paragrafen kunnen zien is de basis voor vele studies (voor EM) door Healy gelegd. Vele studies hanteren dan ook het model van Healy als basis voor hun onderzoek en hebben deze in de loop der jaren aangepast. De aanpassingen zijn onder andere geweest door het toevoegen van specifieke componenten om de accruals beter te kunnen schatten. Kritiek op het model van Healy is dat het model geen rekening houdt met de economische omstandigheden waarin de onderneming zicht bevindt. Hierdoor worden de fluctuaties in het

werkkapitaal buiten beschouwing gelaten in tijden van economische groei (Dechow et. al., 1995). Dechow et. al. (1995) hebben een onderzoek verricht naar de modellen waarmee earnings management gemeten kan worden.

Conclusie van het onderzoek van Dechow et.al. is, dat het adjusted Jones

meetmodel, het meest krachtige model is om de earnings management te meten.

Van Praag (2001), Lam (2005) en Elsman (2011) hebben in Nederland onderzoek gedaan naar de voorspellingswaarde van het Jones model en het adjusted Jones model. De modellen van Healy (1985) en DeAngelo (1986) zijn door alle drie de onderzoekers niet meegenomen in de vergelijking, omdat deze modellen geen rekening houden met de economische verandering (Elsman 2011). Volgens de analyse van, Van Praag (2001) en Lam (2005) levert het Jones model een hogere voorspellingswaarde ten aanzien van de discretionaire accruals. Van Praag (2001) en Lam (2005) geven hiervoor als verklaring dat de ontvangsten beïnvloed

worden door factoren van buitenaf. Hierdoor ontstaat er ruis in het meetmodel.

De analyse van Elsman (2011) ten aanzien van de voorspellingswaarde van de discretionaire accruals komt niet overeen met de bevindingen Van Praag (2001) en Lam (2005). Volgens de analyse van Elsman (2011) heeft het Modified Jones model een hogere voorspellingswaarde. De uitkomst van de analyse van Elsman (2011) is consistent met de onderzoeken van Dechow et.al. (1995) en Guay et.al.

(1996).

Guay et al. (1996) hebben met hun onderzoek aangetoond dat zowel het Jones model en het modified Jones model meest nauwkeurige modellen zijn om de totale accruals te schatten. Hoewel er kritieken zijn op het Jones model is men overtuigd dat het populair is en dat de andere modellen een wijziging zijn van het origineel (Babalyan, 2004). Uit het onderzoek van Dechow et.al. (1995) komt tevens naar voren dat het adjusted Jones meetmodel, het meest krachtige model is om de earnings management te meten.

In dit onderzoek zal daarom het Jones meetmodel (1991) en het aangepast adjusted Jones meetmodel (1995) gebruik worden om de accruals te bepalen. Uit onderzoeken (Guay et al., 1996;Babalyan, 2004 en Dechow et al., 1995) is gebleken dat de modellen meest actuele en nauwkeurige modellen zijn, met betrekking tot het bepalen van acrruals. In dit onderzoek zal allereerst het Jones meetmodel (1991) en het aangepast adjusted Jones meetmodel (1995)

onderzocht worden op voorspellingswaarde. Vervolgens zal een keuze worden gemaakt.

(18)

3 Beloningsplan

Door scheiding van eigendom en leiding ontstaat er een probleem. Het is onmogelijk voor aandeelhouders en schudeisers om de kwaliteit en

werkzaamheden van het (top) management direct te beoordelen (Scott, Sixth Edition). De managers worden hierdoor verleid minder inspanning te leveren en verslechtering van de prestaties van de onderneming af te doen als factoren welke buiten hun bereik liggen. Managers kunnen ook vertekende inkomsten weergeven om verslechtering van resultaten te verdoezelen (Scott, Sixth Edition).

Het doel is om de belangen van de agent en de principal op een lijn te krijgen (Jensen, 2004). Om de agent en de principaal op een lijn te kunnen krijgen, ontvangt de manager naast een vast salaris ook een variabele beloning (Scott, Sixth Edition). De beloning kan uit de volgende componenten bestaan:

- vast salaris;

- variabele bonus;

- lange termijn bonus;

- optiepakket;

- aandelenpakket;

- pensioenbetaling.

Beloning van managers is meestal gekoppeld aan de winst van de onderneming (Scott, Sixth Edition). Winst is namelijk publiekelijk observeerbaar, het hangt tevens samen met de inspanning van de manager en de informatie kan kosteloos verkregen worden (Holmström,1979 en Scott, Sixth Edition)

Basis voor het onderzoek naar het variabele bonusplan is het onderzoek van Healy (1985) geweest. In zijn onderzoek zoekt Healy verband tussen het gebruik van accruals, accountingbeslissingen en de prikkels om de gerapporteerde winst te sturen. Healy (1985) definieert accruals als verschil tussen gerapporteerde winst en de operationele kasstroom.

Veel (bonus)plannen hebben een bogey en een cap (Healy,1985 en Scott, Sixth Edition):

- bogey: de drempel, de hoogte van de winst die minimaal moet worden bereikt wil men in aanmerking komen voor een bonus

- cap: compensation plans hebben veelal een maximum (plafond)

Figuur 1: Bonusplan (Scott, Sixth Edition)

(19)

Het doel van het bonusplan is, het gedrag van de manager te kunnen voorspellen. In het bijzonder gaat het om het winstgerelateerde bonusplan.

Managers van ondernemingen waar een bonusplan van toepassing is, zijn geneigd om accounting procedures te kiezen waarbij de winst van toekomstige perioden naar huidige perioden wordt overgeheveld (Scott, Sixth Edition en Watts en Zimmerman, 1978).

In figuur 2 hieronder is te zien dat de richting van de winststuring bepaald wordt door de hoogte van het niveau van de bonusuitkering. Op het moment dat de maximale bonus is bereikt zullen managers het hogere deel van de winst doorschuiven naar de toekomst (zie rechter groene pijl in figuur 2) middels het selecteren van accountingregels die dit mogelijk maken. Tevens is te zien in figuur 2 dat managers, op het moment, dat de minimale bonus niet behaald kan worden, winstverlagende accountingmaatregelen kiezen (zie figuur 2 linker groene lijn). Dit kan onder andere door de kosten zoveel mogelijk naar voren te halen, zodat de kosten in de toekomst lager worden.

Figuur 2: Richting van winststuring bij een bepaald niveau van bonusuitkering (Van Praag, 2001)

Andere interessante onderzoek is het onderzoek van Dichev en Skinner (2002).

Dichev en Skinner (2002) onderzochten de debt convenant hypothese. Ze bestudeerden een groot aantal particuliere schuldcontracten. Ze concentreerden zich hierbij op de contracten waarin sprake was van afrekening op ratio s. Hierbij constateerden ze dat managers van ondernemingen accruals gebruiken en er veel aan doen om aan de ratio s te voldoen, zoals deze staan weergegeven in de contracten (Scott, Sixth Edition). Dit geeft aan dat er naast eigen bonussen van het management, ook andere belangen zijn wat kan lijden tot winststuring door het management.

(20)

4 Empirisch Onderzoek

In hoofdstuk 4 zullen reeds uitgevoerde onderzoeken naar de relatie tussen earnings management en bonusplan worden besproken. Allereerst zal het

onderzoek van Healy (1985) worden besproken. Het onderzoek van Healy (1985) is de basis voor dit onderzoek en tevens ook voor vele andere studies. Vervolgens zullen onderzoeken die in Nederland zijn uitgevoerd besproken worden. Ten slotte zal in de laatste paragraaf aangegeven worden wat de toegevoegde waarde van dit onderzoek is.

4.1 Onderzoek naar de winststuring en de bonussen

Zoals in hoofdstuk 2 is aangegeven wordt het onderzoek van Healy (1985) als basis gezien voor vele onderzoeken naar earnings management. Volgens het onderzoek van Healy (1985) is het bonuscontract het motief voor earnings management.

Uit het onderzoek van Healy (1985) komt naar voren dat de managers

winstverlagende accoutingmethodes kiezen. Hierdoor kunnen de winsten naar toekomst worden overgeheveld. Dit is tevens aangetoond met het onderzoek van Holthausen e.a. (1995).

Zimmerman en Watts (1996) hebben daarentegen met hun onderzoek aangetoond dat managers voor een accountingmethode kiezen waarbij de winsten naar huidige jaar worden overgeheveld.

Volgens het onderzoek van Burgstahler & Dichev (1997) wordt earnings management door het management toegepast om verliezen te voorkomen en winstdaling tegen te gaan. Op basis van de transactiekosten theorie en prospect theorie worden de hierboven genoemde bevindingen door Burgstahler & Dichev (1997) verklaard.

4.2 Onderzoeken in Nederland

In Nederland is een aantal onderzoeken gedaan naar de relatie tussen beloningen en EM (Lam, 2005; Elsman, 2011; Lierop, 2011).

4.2.1 Onderzoek van Lam (2005)

Lam heeft een onderzoek verricht naar beursgenoteerd ondernemingen in de periode 2002-2004. Lam heeft bij zijn onderzoek de methode van Healy toegepast en heeft de ondernemingen in de volgende drie groepen verdeeld:

- UPP (ondernemingen die maximale bonus hebben uitgekeerd);

- MID (wanneer de bonus zich tussen de minimale en maximale grens bevindt);

- LOW (ondernemingen die geen bonus hebben uitgekeerd).

Conclusie van het onderzoek van Lam is, dat er geen bewijs is voor winststuring met als doel het maximaliseren van de bonus in contanten van de CEO.

(21)

4.2.2 Onderzoek van Elsman (2011)

Elsman (2011) heeft onderzocht of de CEO van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen het winstcijfer van hun onderneming beïnvloeden om hun korte termijnbonus veilig te stellen. Elsman veronderstelt, dat managers van

ondernemingen met een winstgerelateerde korte termijnbonus gebruikmaken van EM om hun bonus te optimaliseren. Uit de resultaten van het onderzoek van Elsman komt naar voren, dat managers, waarvan de bonus in contanten

afhankelijk is van de gerapporteerde winst, niet meer aan resultaatsturing doen dan hun collega-managers waarbij de winst geen deel uitmaakt van het variabele beloningsbeleid op korte termijn. Daarnaast blijkt uit het onderzoek van Elsman dat de CEO die geen uitzicht hebben op een bonus in contanten in het huidige jaar, niet significant meer aan negatieve winststuring doen dan ondernemingen waarvan de manager een bonus tussen de vastgestelde bogey en cap ontvangt.

Tevens bleek uit het onderzoek van Elsman dat er geen significant afwijkende negatieve winststuring is. Daarmee kan uit zijn onderzoek niet worden

vastgesteld dat managers van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen met een bonus in contanten gebaseerd op de winst, meer aan resultaatsturing doen dan hun collega-managers waarbij het winstcijfer geen deel uitmaakt van de variabele korte termijnbonus en dat de relatieve positie van de bonus verband houdt met de richting van de winststuring. Elsman heeft een onderzoek verricht naar de ondernemingen die beursgenoteerd zijn tussen de periode 2005-2009.

Als een mogelijk vervolgonderzoek noemt Elsman een onderzoek gericht op de verhouding variabele korte termijnbonus van de CFO en winststuring.

4.2.3 Onderzoek van Lierop R. van, (2011)

Lierop R. van, (2011) heeft een onderzoek uitgevoerd naar de rol van CFO en CEO bij EM. In zijn onderzoek heeft R. van Lierop de volgende

hypothese/vraagstelling: CEO and CFO equity incentives and their relation to EM in the Netherlands. In zijn onderzoek heeft hij het effect van de aandeelstijging op de waarde van het vermogen van CFO en CEO onderzocht. Hierbij heeft R. van Lierop gekeken naar het effect van 1% stijging van de aandeelprijs op het totale vermogen van de CFO en CEO. Hij heeft onderzoek gedaan over de periode 2007 tot en met 2009. Het resultaat van zijn onderzoek is, dat niet bepaald kan

worden of de CFO meer invloed heeft op EM. Voor het onderzoek heeft R. van Lierop de modellen gehanteerd die Jiang et.al. hebben toegepast voor hun onderzoek in de Verenigde Staten.

4.2.4 Onderscheidend onderzoek

Ten opzichte van eerder genoemde Nederlandse studies is dit onderzoek onderscheidend, omdat het zich richt op alle Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen die in de periode 2005-2011 hebben gerapporteerd over de bezoldiging van CFO s, terwijl het onderzoek van Elsman zich richt op bonussen van de CEO en het onderzoek van Lierop is gericht op het vermogen (o.a. opties) van de CFO en CEO.

In dit onderzoek zal tevens onderzocht worden of de CFO meer profijt heeft van EM dan de CEO. Om dit te onderzoeken zal tevens de bonussen in contanten van de CEO voor de periode 2005-2011 meegenomen worden in dit onderzoek.

(22)

5 Onderzoeksmethode

In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksmethode behandeld. In de eerste paragraaf worden de hypothesen beschreven. In hoofdstuk twee wordt de methodologie beschreven. Vervolgens worden in de vierde paragraaf de controlevariabelen uiteengezet. Ten slotte wordt in de laatste paragraaf de te gebruiken dataset beschreven.

5.1 Hypothesen

In hoofdstuk 2, is aangegeven dat, de CFO meer betrokken is bij de

totstandkoming van het jaarverslag en waarschijnlijk meer aan winsturing zal doen, dan de CEO. Zoals we in hoofdstuk 3 hebben aangegeven heeft Elsman (2011) in Nederland onderzoek uitgevoerd naar de relatie tussen de bonus die de CEO ontvangt en EM. Met zijn onderzoek heeft Elsman (2011) getoetst of er winststuring plaatsvindt met als motief het maximaliseren van de eigen bonus door de CEO. In dit onderzoek zal de relatie tussen de bonus van de CFO en EM onder de loep genomen worden. Tevens zal onderzocht worden of de CFO meer profiteert van EM dan de CEO.

Zoals in hoofdstuk 1 is aangegeven zal met dit onderzoek antwoord worden gezocht op de volgende hoofdvraag: Wie heeft meer invloed op earnings management, de CFO of de CEO? Onderzoek naar de korte termijnbonus bij Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen.

Zowel Lam (2005) als Elsman (2011) hebben hun hypothesen geformuleerd op basis van de indeling die door Healy (1985) is opgesteld. Healy (1985) heeft de data ingedeeld in UPP, MID en LOW. Data UPP bevat ondernemingen die de maximale bonus hebben uitgekeerd aan managers. Data LOW bevat

ondernemingen die geen bonus hebben uitgekeerd. Data MID bevat

ondernemingen die een bonus hebben uitgekeerd die ligt tussen de minimale en maximale bonus (Lam, 2005).

Op basis van de hierboven genoemde drie groepen zal met dit onderzoek de volgende hypothesen voor de CFO getest worden:

Hypothese 1: Wanneer de drempel voor de korte termijnbonus niet wordt bereikt en er geen bonus wordt uitgekeerd, zullen de managers winstverlagende accruals toepassen.

Hypothese 2: Wanneer de korte termijnbonus tussen de drempel (ondergrens|) en het plafond (bovengrens) zit, zullen de managers winstverhogende accruals toepassen.

Hypothese 3: Wanneer het plafond voor de korte termijnbonus het maximum heeft bereikt, zullen de managers winstverlagende accruals toepassen.

Tot slot zal hypothese 4 beantwoord worden door de bonusuitkering van de CFO en de CEO te vergelijken. Hiervoor zullen de bonussen in contanten van de CEO tevens meegenomen worden in dit onderzoek voor de periode 2005-2011 om de vergelijking mogelijk te maken. Met andere woorden zal de hypothese 1 tot en met hypothese 3 ook uitgevoerd worden voor de CEO voor de periode van 2005- 2011.

(23)

Hypothese 4 luidt als volgt:

Hypothese 4: Profiteert de CEO of de CFO van de winststuring?

Volgens Ronen en Yaari (2009) is er een relatie tussen winststuring en het maximaliseren van de bonus in contanten. Met de veronderstelling dat er een relatie is tussen de winststuring en de bonussen heeft Elsman (2011) in Nederland onderzoek verricht naar de relatie tussen de winststuring en de bonussen in contanten van de CEO bij beursgenoteerde ondernemingen. In dit onderzoek zullen de bonussen in contanten van de CFO onder de loep worden genomen. Om de vergelijking te maken zullen daarnaast ook de bonussen in contanten van de CEO onder de loep worden genomen. Ten slotte zullen de resultaten vergelijken worden om vast te stellen wie van de twee het meest profiteert van EM.

5.2 Methodologie

In paragraaf 5.2 zal de modelkeuze worden gemaakt om de winststuring te kunnen meten. Vervolgens zal in paragraaf 5.2.2 de analyse worden beschreven.

Ten slotte zal in paragraaf 5.2.3 de dataverzameling worden beschreven die noodzakelijk is om de analyse te kunnen verrichten.

5.2.1 Model keuze

Zie vastleggingen in hoofdstuk 2.3.8. Tevens zullen hier de resultaten van het onderzoek worden vastgelegd (vergelijking van de modellen op

voorspellingswaarde).

5.2.2 Analyse

In dit onderzoek zullen de ondernemingsjaren onderverdeeld worden in drie groepen (LOW, MID, UPP). Deze indeling is gehanteerd door Healy (1985). Lam (2005) en Elsman (2011) hebben de ondernemingen, ook in drie groepen verdeeld (zie 4.2.1 voor nadere toelichting).

Om de hypothesen 1 tot en met 4 te kunnen testen zal gebruik worden gemaakt van de volgende parametrische statistische toetsen (Lam, 2005 en Elsman, 2011):

Chi^2-toets (om de onafhankelijkheid van de nominale variabelen vast te stellen);

T-toets (om vast te stellen dat (populatie-) gemiddelde van een normaal verdeelde grootheid afwijkt/overeenkomt met de verwachte waarde, danwel of er een verschil is tussen de gemiddelde van twee groepen);

Variantie-analyse (om na te gaan of de populatiegemiddelden van twee of meer groepen van elkaar verschillen);

5.2.3 Dataverzameling

Voor dit onderzoek zijn diverse data van Nederlandse beursgenoteerde

ondernemingen verzameld. Hiervoor is gebruikgemaakt van de database Orbis van Bureau van Dijk. Het onderzoek naar EM omvat de periode 2005 tot en met 2011. Om een betrouwbare uitspraak te kunnen doen inzake EM (Doerga, 2008) beslaat dit onderzoek een periode van 7 jaren.

(24)

In het onderzoek zijn alle Nederlands beursgenoteerde ondernemingen betrokken met uitzondering van banken, verzekeraars en vastgoedmaatschappijen. Deze instellingen zijn niet meegenomen, omdat zij afwijkende verslaggevingregels hebben.

Allereerst is via het tijdschrift Effect van de vereniging van effectenbeurs en via de website van het financiële dagblad uitgezocht welke ondernemingen aan de AEX zijn genoteerd in de periode 2005 tot en met 2011. Deze gegevens zijn overgenomen in een Excel bestand.

Vervolgens zijn de navolgende gegevens uit de database Orbis, over de periode 2005 tot en met 2011, verzameld om de accruals te kunnen meten.

De volgende data zal uit Orbis gehaald worden om accruals volgens het Jones model en het adjusted Jones model te bepalen:

materiële vaste activa;

vlottende activa;

kas en kas-equivalenten;

vorderingen;

totale activa;

vlottende passiva;

korte termijnschulden en kortlopend deel van de langlopende schulden;

netto omzet;

afschrijvingen.

De volgende data zal uit de jaarverslagen worden gehaald:

Totale beloningsoverzicht van CFO;

Totale beloningsoverzicht van CEO;

Of er in het boekjaar bonus is uitgekeerd en de omvang hiervan.

(25)

6 Onderzoekresultaten

6.1 De gebruikte data

Om het empirisch onderzoek uit te voeren is gebruikgemaakt van de gegevens afkomstig van de Orbis-databank, het Financiële Dagblad en het jaarverslag van de ondernemingen. Orbis is een databank die gegevens van de ondernemingen bevat. Tevens zijn de jaarrekeningen van de ondernemingen geraadpleegd, omdat in aantal gevallen de gegevens zowel in Orbis, als in het FD niet beschikbaar waren.

Dit onderzoek is beperkt tot 18 ondernemingen die aan de AEX genoteerd zijn (zie bijlage 1). De AEX bestaat uit 25 (in 2013) ondernemingen met de hoogste omzet (effectieve aandelenomzet). Voor deze ondernemingen is onderzocht of er een relatie is tussen de beloning van de CFO en de EM in de periode 2004 tot en met 2011. De gegevens van 2004 zijn meegenomen omdat de gegevens van voorgaande periodes nodig zijn om de totale accruals vast te stellen. Dit levert een populatie van 126 ondernemingen.

Het aantal jaren dat beschikbaar is, bedraagt 126 ondernemingsjaren. Niet alle ondernemingsjaren zijn bruikbaar voor dit onderzoek. Omdat de banken

afwijkende verslaggevingeisen hebben, zijn deze niet meegenomen in dit

onderzoek. Daarnaast zijn Arcelor Mittal, Aperam en TNT niet meegenomen in dit onderzoek. In enkele gevallen waren geen gegevens van de beloning van de CFO beschikbaar (Arcelor Mittal & Aperam) of omdat er niet voldoende informatie beschikbaar was om accruals te bepalen (Aperam en TNT). In bijlage 1 zijn de ondernemingen opgenomen die wel meegenomen zijn in dit onderzoek. In tabel 1 zijn de ondernemingsjaren weergegeven die voor dit onderzoek zijn

meegenomen.

Tabel 1: Frequentietabel 2005 - 2011

Jaar Ondernemingsjaren Percentage Cumulatief Percentage

2005 18 14,29% 14,3%

2006 18 14,29% 28,6%

2007 18 14,29% 42,9%

2008 18 14,29% 57,1%

2009 18 14,29% 71,4%

2010 18 14,29% 85,7%

2011 18 14,29% 100%

Totaal 126 100%

In tabel 2 worden de bruikbare ondernemingsjaren weergegeven met de

gegevens (afkomstig uit Orbis) die noodzakelijk zijn om de accruals te bepalen.

Zoals in de tabel hieronder is te zien bedraagt de gemiddelde totale activa 24.132 ( in miljoenen). De totale accruals zijn gemiddeld -824,44 ( in miljoenen) negatief.

(26)

Tabel 2: Ondernemingsgegevens

x 1.000.000 Gemiddelde SD Q1 Mediaan Q3 Totale activa 24.132,49

45.927,22

5.125,50

10.661,50

22.710,75 Totale omzet 25.355,77

60.989,82

2.331,25

8.636,50

15.829,00 Netto winst 2.389,03

5.345,84

350,50

867,00

1.633,50 Totale accruals

828,44-

2.616,82

1.098,25-

294,00-

35,00

Vervolgens wordt in tabel 3 de opbouw van de accruals gepresenteerd. Zoals het in tabel 3 te zien is, hebben de afschrijvingen het meeste effect op de hoogte van de totale accruals. Hieruit blijkt verder, dat de liquide middelen relatief minder invloed hebben op de totale accruals. De liquide middelen is een correctie- element (op vlottende activa).

Tabel 3: Opbouw van de totale accruals

Gemiddelde SD Q1 Mediaan Q3 Vlottende activa

628,21

4.491,63

120,50-

110,00 524,00 Liquide middelen

29,98

1.653,28

179,50-

15,00 220,00 Kortlopende

schulden

366,90

3.787,36

221,75-

125,50 423,00 Afschrijvingen 1.059,75

2.244,34

121,00

361,50 841,75 De gemiddelden, weergegeven in tabel 3, zijn berekend door de posten vlottende activa, liquide middelen, kotlopende schulden en afschrijvingen te delen door de totale activa van t-1. Vervolgens wordt de som van de resultaten gedeeld door het aantal waarnemingen om de gemiddelden te kunnen berekenen.

Met behulp van de regressieformule zal de NDA en de DA worden bepaald.

Hiervoor zal gebruik worden gemaakt van de variabelen die in tabel 4 zijn weergegeven. In de volgende paragraaf zullen de resultaten hiervan worden besproken.

Tabel 4: Onafhankelijke variabelen

Gemiddelde SD Q1 Mediaan Q3

totale accruals/toatale activa t-1 0,04038-

0,10863

0,07480- 0,03422-

0,00487

1/ activa t-1 0,00017

0,00019

0,00004

0,00010 0,00024 omzet / activa t-1) - ( deb /

activa t-1) 0,07039

0,28692

0,00435-

0,02063 0,11638 Materiele activa / activa t-1 0,30390

0,24871

0,09619

0,28507 0,44704 Voor dit onderzoek zijn de gegevens inzake de beloning van de CFO verzameld.

In het remuneratieverslag zijn de gegevens inzake de bezoldiging van de bestuurders opgesplitst in vast salaris, korte termijn beloning, lange termijn beloning, pensioenkosten en overige beloningen. Voor dit onderzoek zal de korte termijn beloningen geanalyseerd worden. Doordat de gegevens gesplist zijn gepresenteerd, is het verzamelen van de gegevens mogelijk. De gegevens zijn verzameld, door alle jaarrekening tussen 2005 en 2011 van de AEX genoteerde

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door mensen die de performatieve functie van de economische taal bekri- tiseren, wordt vaak dus niet de bruikbaarheid van eco- nomische theorieën ter discussie gesteld, maar eerder

All in all, this paper further refines our understanding of the effect of the narcissistic trait on the quality of earnings, by providing evidence that the degree of CEO narcissism

Wanneer niet aangetoond kan worden dat Earnings Management en belastingtransparantie verband met elkaar houden door Earnings Management te meten via Book-Tax verschillen zou

Hierdoor is het mogelijk dat CEO met veel macht het toezicht van de RvC kan beïnvloeden, waardoor de CEO meer uit zijn eigenbelang kan handelen en de RvC minder effectief wordt in

Uit de resultaten van het onderzoek komt naar voren dat zowel de CEO als CFO die geen uitzicht hebben op een bonus in contanten in het huidige jaar niet significant meer aan

Ook de derde hypothese dient te worden verworpen, aangezien voor deze groep ondernemingen een niet significant afwijkende negatieve winststuring wordt gevonden, daar waar

In één middelgrote vennootschap met de uitzonderlijke structuur van drie CEO’s en twee overige leden in het leidinggevend comité ligt de gemiddelde ver- goeding van de individuele

In sum, the internationalization of start-ups located in Amsterdam is the result of the founder’s unique network endowment and the entry into foreign market for