• No results found

De CEO als saboteur: Het effect van CEO expertise en -macht op de effectiviteit van de Raad van Commissarissen in het verminderen van earnings management

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De CEO als saboteur: Het effect van CEO expertise en -macht op de effectiviteit van de Raad van Commissarissen in het verminderen van earnings management"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De CEO als saboteur: Het effect van CEO

expertise en -macht op de effectiviteit van de

Raad van Commissarissen in het verminderen

van earnings management

Masterafstudeerwerkstuk, MSc Accountancy 2014-2015 (EBM869A20)

Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit Economie en Bedrijfskunde

14 juni, 2015

Arno Reidsma

(2)

2

De CEO als saboteur: Het effect van CEO expertise en -macht op de

effectiviteit van de Raad van Commissarissen in het verminderen

van earnings management

Auteur: Arno Reidsma (s2611546) Documentsoort: Scriptie

Datum: 14-06-2015

Onderwijsinstelling: Rijksuniversiteit Groningen Faculteit: Economie en Bedrijfskunde Opleiding: MSc Accountancy

Eerste begeleider: dr. D.B. (Dennis) Veltrop Tweede begeleider: dr. B. (Ben) Crom

ABSTRACT

Manuscript Soort: Empirisch

Onderzoeksprobleem: De auteur stelt dat door het agency probleem de CEO uit eigenbelang

gaat handelen en aan earnings management doet. Om eigenbelang van de CEO te

voorkomen hebben ondernemingen een Raad van Commissarissen (RvC) die toezicht houdt op de CEO. Echter, om toch aan earnings management te kunnen doen zal de CEO de RvC willen beïnvloeden zodat zijn beslissingen geaccepteerd worden. De auteur verwacht dat een CEO met veel expertise of macht in staat is de RvC te beïnvloeden, waardoor deze beslissingen van de CEO eerder accepteert en minder effectief wordt in het verminderen van earnings management.

Onderzoeksbevindingen: Een onderzoek bij 63 financiële instellingen toont aan dat een CEO

met veel expertise of macht niet in staat is de RvC te beïnvloeden waardoor deze minder effectief wordt in het verminderen van earnings management. Dit valt te verklaren uit het feit dat de RvC zijn hoeveelheid toezicht aanpast indien de CEO over veel expertise of macht bezit.

Theoretische/Academische Implicaties: Gebaseerd op de agency theorie bouwt dit

onderzoek voort op het belang van de RvC. Het toont aan dat de RvC de belangen van de investeerders nastreeft, en zich niet laat beïnvloeden door CEOs. Het feit dat de RvC zich aanpast qua toezicht bij een CEO met veel expertise of macht is een belangrijke bevinding voor academici.

Praktische/Beleid Implicaties: Gebruikers van het financiële verslag kunnen vertrouwen dat

de RvC hun belangen beschermt indien de CEO over veel expertise of macht beschikt. Daarnaast is dit een belangrijke conclusie voor academici die onderzoek willen doen naar de relatie tussen CEOs en RvC.

Trefwoorden: Agency Theorie, CEO, Earnings Management, Expertise, Raad van Commissarissen

(3)

3

Voorwoord

Voor u ligt mijn scriptie over het functioneren van de Raad van Commissarissen. In mijn scriptie wordt er onderzoek gedaan bij financiële instellingen in Nederland. Het onderzoek is geschreven in het kader van mijn afstuderen aan de opleiding Master of Science

Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen. Van de maanden februari 2015 tot en met juni 2015 ben ik bezig geweest met het onderzoek en schrijven van de scriptie.

Voorafgaand aan het schrijven van de scriptie kon ik me inschrijven voor een specifiek onderzoeksgebied. Mijn keuze viel gelijk op onderzoek naar de Raad van Commissarissen. Vervolgens moest de student zelf een afgebakend onderzoek opstellen. Aangezien ik earnings management een zeer interessant onderwerp vind, heb ik besloten om onderzoek te doen naar de taak van de Raad van Commissarissen in het verminderen van earnings management.

Tijdens mijn onderzoek heb ik begeleiding gehad van Dennis Veltrop, die ik bij deze

ontzettend wil bedanken voor de goede en snelle feedback en tips die u mij heeft gegeven. Daarnaast wil ik graag vrienden en familie bedanken die mijn scriptie hebben doorgenomen, voorzien hebben van feedback en mij hebben gesteund tijdens mijn studie.

Ik wens de lezer van mijn scriptie veel leesplezier toe. Arno Reidsma

(4)

4

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1: Inleiding ... 6 1.1 Aanleiding ... 6 1.2 Relevantie ... 6 1.3 Structuur ... 8

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader ... 9

2.1 Earnings management ... 9

2.1.1 Definitie earnings management ... 9

2.1.2 Theoretische verklaring earnings management ... 9

2.1.3 Technieken en motieven voor earnings management ... 10

2.2 De Raad van Commissarissen en earnings management ... 11

2.3 De rol van CEO ... 13

2.3.1 De modererende rol van CEO expertise ... 14

2.3.2 Modererende rol van CEO macht ... 16

Hoofdstuk 3: Methodologie ... 18 3.1 Data ... 18 3.2 Earnings management ... 18 3.3 Toezichthoudende taak RvC ... 19 3.4 Moderatoren ... 20 3.4.1 CEO Expertise ... 20 3.4.2 CEO macht ... 20 3.5 Controle variabelen ... 21 3.5.1 Ondernemingsgroei ... 21 3.5.2 Leverage ... 21 3.5.3 Ondernemingsprestaties ... 21 3.6 Empirisch model ... 21 Hoofdstuk 4: Resultaten ... 23 4.1 Beschrijvende statistieken ... 23 4.2 Hypotheses testen ... 24 4.3 Robuustheids test ... 26 Hoofdstuk 5: Discussie ... 29 5.1 Bevindingen ... 29

(5)

5

5.2 Theoretische implicaties ... 31

5.3 Praktische implicaties ... 32

5.4 Sterke & zwakke punten en toekomstig onderzoek ... 33

Literatuurlijst ... 35

Bijlage 1 ... 42

(6)

6

Hoofdstuk 1: Inleiding

1.1 Aanleiding

Enron en WorldCom: twee voorbeelden waarbij het gebruik van earnings

management heeft geleid tot grote accounting schandalen. Deze schandalen hebben tot grote bezorgdheid geleid over de integriteit van de financiële informatie en resulteerden in een grote afname van het vertrouwen van investeerders in het gerapporteerde winstcijfer (Jain & Rezaee, 2006). Onderzoek van Ball & Brown (1968) suggereert dat het winstcijfer een belangrijke informatiebron is die investeerders gebruiken om de prestaties van een

onderneming te beoordelen. Hiermee maken ze vervolgens beslissingen over bijvoorbeeld het aankopen en verkopen van aandelen (Xie, Davidson & DaDalt, 2003). Earnings

management vermindert het vermogen van deze investeerders om toekomstige kasstromen van de onderneming te voorspellen, met als gevolg toenemende informatie asymmetrie tussen de onderneming en investeerders (Chen & Hasan, 2006). Hierdoor wordt earnings management gedefinieerd als het misleiden van investeerders over de economische prestaties van een onderneming door de keuzes die CEOs maken over de financiële verslaggeving en/of transacties (Healy & Wahlen, 1999).

Vanuit het agency perspectief gezien komt earnings management voort uit het agency probleem, die ontstaat doordat aandeelhouderschap gescheiden is van de dagelijkse bedrijfsvoering (Jensen & Meckling, 1976). Doordat de CEO over meer informatie over de onderneming beschikt dan de investeerders en de acties van de CEO moeilijk te controleren zijn, handelen CEOs niet altijd uit de belangen van de investeerders (Fama & Jensen, 1983). Eén van de motieven die de CEO heeft om uit eigenbelang te handelen is om zijn bonus te maximaliseren (Cheng & Warfield, 2005). Op de lange termijn kan earnings management tot grote schade leiden, aangezien een onderneming in de toekomst extra kosten op moet nemen om de bespaarde kosten in het verleden in te halen (Wahlen, 1994). Dit werd bevestigd door schandalen bij Enron en WorldCom, waar door opportunistisch gedrag van de CEO het winstcijfer voor een lange tijd fors te hoog werd gepresenteerd. Het is dus

belangrijk om earnings management te verminderen, omdat earnings management voor een lage kwaliteit van het winstcijfer zorgt, waardoor de financiële verslaggeving niet een juiste weergave geeft van de werkelijke financiële prestaties van het bedrijf en investeerders worden misleid in het maken van hun beslissingen.

1.2 Relevantie

Volgens de agency literatuur werken corporate governance mechanismen het best om opportunistisch gedrag van de CEO te verminderen (Healy, 1985; Holthausen, Larcker & Sloan, 1995). Governance mechanismen worden gebruikt om de belangen van de CEO en investeerders op één lijn te brengen, waardoor de CEO minder prikkels heeft om vanuit zijn eigenbelang te handelen (Shleifer & Vishny, 1997). Jensen & Meckling (1976), Dechow, Sloan

(7)

7

& Sweeney (1996) en Dechow & Skinner (2000) verklaren dat CEOs binnen ondernemingen met een lage corporate governance kwaliteit meer vrijheid hebben om aan opportunistische earnings management te doen. Zij stellen dat dit komt door een toename van de accounting flexibiliteit en een gebrek aan toezicht. Een belangrijk corporate governance mechanisme is de aanwezigheid van een Raad van Commissarissen (RvC) (Byrd & Hickman, 1992). De RvC heeft als taak toezicht te houden op het management om de belangen van de investeerders na te streven en deze plicht met voldoende loyaliteit uit te voeren (Monks & Minow, 1995). Onder meer Cornett, McNutt & Tehranian (2009), Bedard, Chtourou & Courteau (2004), Klein (2002) en Dechow et al. (1996) onderzochten het directe effect van verschillende karakteristieken van de RvC op de hoogte van earnings management. Zij kwamen tot de conclusie dat indien een RvC onafhankelijker opereert, vaker bijeenkomt en meer expertise bezit, zij effectiever is in het verminderen van earnings management.

Echter wordt in deze onderzoeken geen rekening gehouden met de karakteristieken van de Chief Executive Officer (CEO). Het is ook van belang om stil te staan bij de

karakteristieken van de CEO omdat juist de CEO betrokken is bij het sturen van de winst en de aanwezigheid van een Raad van Commissarissen er tot toe kan leiden dat de CEO nog meer uit eigenbelang zal handelen. De toezichthoudende taak van de Raad van

Commissarissen kan namelijk voor een wantrouwende relatie tussen de CEO en Raad van Commissarissen zorgen (Sundaramurthy & Lewis, 2003; Ghoshal & Moran, 1996). Hierdoor wordt de band tussen de RvC en de CEO verzwakt, wat er tot toe leidt dat de CEO minder affiniteit met de onderneming heeft en hij meer uit eigenbelang zal gaan handelen

(Sundaramurthy & Lewis, 2003). Onderzoek van Boivie, Lange, McDonald & Westphal (2011) vond het bewijs dat CEOs die zich minder identificeren met de onderneming, meer

beslissingen nemen die schadelijk zijn voor de onderneming. Echter, om deze beslissingen door te kunnen voeren zal de CEO de RvC willen beïnvloeden, aangezien de RvC toezicht houdt op deze beslissingen van de CEO. Hierdoor zal de RvC minder effectief worden in het verminderen van earnings management. Dit onderzoek tracht aan te tonen of CEO expertise of -macht een effect heeft op de toezichthoudende taak RvC in het verminderen van

earnings management. Hierbij levert dit onderzoek een bijdrage aan de bestaande literatuur naar de Raad van Commissarissen en corporate governance.

Dit onderzoek probeert aan te tonen of expertise of macht van de CEO een modererend effect heeft op de relatie tussen de hoeveelheid toezicht van de RvC en de mate waarin aan earnings management wordt gedaan. Ik doe onderzoek naar de expertise en macht van de CEO omdat deze karakteristieken belangrijke eigenschappen zijn voor de CEO. Expertise is een belangrijke eigenschap omdat het volgens Lawrence & Lorsch (1967a) een belangrijke bijdrage levert voor de effectiviteit van de CEO. Daarnaast heeft een CEO met veel expertise meer invloed op het financiële beleid van een onderneming (Custódio & Metzger, 2014). Bovendien heeft een CEO met veel expertise een breder kennisveld, waardoor hij gebaseerd op meer informatie beslissingen kan maken en verdedigen (Troy, Smith & Domino, 2011). Dit voordeel om op meer informatie beslissingen te maken en te

(8)

8

verdedigen kan mogelijk ook het voordeel hebben dat de CEO beter zijn beslissingen weet te verdedigen voor de RvC. Hierdoor wordt verwacht dat expertise een bijdrage levert aan de CEO bij het ondersteunen van zijn beslissingen waarop de RvC toezicht houdt. Dit leidt tot de verwachting dat een CEO met veel expertise invloed uit kan oefenen op de beslissingen van de RvC, waardoor de RvC minder effectief wordt in het verminderen van earnings

management. Daarnaast is macht een belangrijke eigenschap van de CEO omdat een machtig persoon het vermogen heeft om weerstand bij het bereiken van een specifiek doel of resultaat te overwinnen (Pfeffer, 1981). Hiermee kan de CEO mogelijkerwijs de weerstand van de RvC overwinnen. Onderzoeken van Carcello, Neal, Palmrose & Scholz (2011),

Westphal & Zajac (1995 & 1996) concludeerden dat machtige CEOs invloed uitoefenen op de selectieprocedure van de RvC, door leden toe te voegen die in een passieve RvC hebben gezeten. Hiermee trachten zij hun macht te behouden en beslissingen van de RvC te beïnvloeden. Daarnaast toont onderzoek aan dat een minder effectieve RvC geassocieerd wordt met machtige CEOs (Daily & Dalton, 1994; Kosnik, 1987; Pearce & Zahra, 1991). Hierdoor is de verwachting dat een machtige CEO invloed uit kan oefenen op beslissingen van de RvC, waardoor deze minder effectief wordt in het verminderen van earnings management.

1.3 Structuur

De opbouw van dit onderzoek is als volgt. Allereerst wordt in hoofdstuk twee het theoretische kader uitgewerkt en worden de hypotheses ontwikkeld. In hoofdstuk drie wordt de methodologie die wordt gebruikt in dit empirisch onderzoek besproken. In hoofdstuk vier worden de resultaten van het onderzoek besproken, om vervolgens in

hoofdstuk vijf af te sluiten met een bespreking van de resultaten, theoretische en praktische implicaties en sterke en zwakke punten van het onderzoek met aanbevelingen voor

(9)

9

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader

In dit hoofdstuk worden de theoretische invalshoeken van het onderzoek besproken en worden de hypotheses ontwikkeld. Bij de ontwikkeling van de hypotheses wordt gebruik gemaakt van de agency theorie. Ten eerste wordt verklaard waarom earnings management tot agency kosten leidt en de toezichthoudende taak van de RvC een oplossing is voor het agency probleem. Vervolgens wordt de relatie tussen de RvC en earnings management besproken. Ten slotte wordt verklaard hoe CEO expertise en -macht een effect kan hebben op de relatie tussen de toezichthoudende taak van de RvC en earnings management. De hypothese wordt aan het eind van elke paragraaf benoemd.

2.1 Earnings management

2.1.1 Definitie earnings management

In de literatuur worden verschillende definities voor earnings management

beschreven. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van de definitie van Healy & Wahlen (1999), omdat net zoals Healy en Wahlen in hun review studie deden, wordt gekeken naar het negatieve aspect van earnings management. Volgens Healy & Wahlen (1999) is het probleem van earnings management dat het management de investeerders opzettelijk misleidt over de financiële prestaties van de onderneming. Healy & Wahlen (1999: 368) definiëren earnings management als:

‘’Earnings management occurs when CEOs use judgment in financial reporting and in structuring transactions to alter financial reports to either mislead some stakeholders about the underlying economic performance of the company or to influence contractual outcomes that depend on reported accounting numbers’’.

2.1.2 Theoretische verklaring earnings management

Earnings management kan verklaard worden vanuit de agency theorie. De agency theorie veronderstelt dat de principaal (investeerder) een overeenkomst sluit met een agent (CEO), en dat deze agent beslissingen namens de principaal mag maken (Jensen & Meckling, 1976). Echter, omdat de agent over meer informatie over de onderneming beschikt, de agent andere doelen voor ogen heeft dan de principaal en de acties van de agent moeilijk te controleren zijn, zal de agent niet altijd de belangen van de investeerders nastreven maar zal de agent ook uit zijn eigenbelang handelen (Jensen & Meckling, 1976). Hierdoor kan door het scheiden van eigendom en leiding een agency probleem ontstaan, wat zich afspeelt tussen de CEO en de investeerders.

Agency problemen ontstaan bij de aanwezigheid van informatie asymmetrie,

waardoor de CEO de kans heeft om zich opportunistisch te gedragen (Beatty & Harris, 1999). Informatie asymmetrie ontstaat wanneer de CEO over meer informatie beschikt over de onderneming dan de investeerders (Beatty & Harris, 1999). Aangezien door earnings

(10)

10

management de CEO meer informatie heeft over de totstandkoming van de winst dan de investeerders, vergroot earnings management de informatie asymmetrie tussen de

investeerders en de CEO, waardoor earnings management leidt tot een vergroting van het agency probleem en dus een negatieve impact heeft op de waarde voor de investeerders (Park & Shin, 2004). Doordat earnings management een vertekend beeld geeft van de werkelijkheid, met als gevolg het onvermogen van investeerders om goede beslissingen te nemen, zullen de investeerders kosten moeten maken om deze agency problemen op te lossen (Jensen & Meckling, 1976). Deze kosten worden agency kosten genoemd, die ontstaan wanneer de principaal ervoor wil zorgen dat de agent gaat handelen uit de belangen van de principaal (Jensen & Meckling, 1976).

2.1.3 Technieken en motieven voor earnings management

Voorgaande literatuur heeft veel bewijs geleverd dat ondernemingen over de hele wereld aan earnings management doen (bijvoorbeeld, Shen & Chih, 2005; Cornett et al., 2009). Hiervoor hebben CEOs verschillende technieken. Allereerst hebben ondernemingen vrijheid in de keuze van de grondslagen voor de financiële verslaggeving. Daarnaast kunnen ondernemingen door middel van accrual gebaseerde earnings management en real earnings management de winst sturen. Accrual gebaseerde earnings management is het sturen van winsten door verschillende accounting procedures toe te passen (Erickson & Wang, 1999). Real earnings management is het sturen van de winst door de timing van financieringen, investeringen of uitgaven te veranderen (Gunny, 2010). Ondernemingen begonnen in 1987 gestaag aan accrual gebaseerde earnings management, en deze bereikte zijn piek in 2002. Na 2002 gingen ondernemingen over naar real earnings management (Cohen, Dey & Lys, 2008). Cohen et al. (2008) gaven als mogelijke verklaring hiervoor dat door de komst van de Sarbanes-Oxley Act in Amerika real earnings management moeilijker te ontdekken is dan accrual gebaseerde earnings management.

CEOs hebben verschillende motieven om aan earnings management te doen. Een eerste motief is om aan de voorspellingen van analisten te voldoen, om hiermee een sterke daling van de aandelenprijs op de korte termijn te voorkomen (Skinner & Sloan, 2002; Burgstahler & Eames, 1998; Grayham, Harvey & Rajgopal, 2005). Resultaten van de onderzoeken van onder meer Bartov, Givoly & Hayn (2002) en Skinner & Sloan (2002) leveren het bewijs dat de aandelenprijs een significant negatief (positief) rendement vertoont wanneer niet (wel) wordt voldaan aan dat voorspellingen van analisten. Echter, voor de lange termijn kan dit motief schadelijk worden voor de onderneming. Zo vond Wahlen (1994) in zijn studie dat banken met een abnormaal lage loan loss provision een relatief lage toekomstige winst en cashflow rapporteren. Een interpretatie van dit resultaat is dat wanneer ondernemingen de winst fors of voor een lange tijd stuwen door een lage loan loss provision in de kosten op te nemen, de onderneming in de toekomst extra kosten moet opnemen om de eerder niet opgenomen kosten alsnog op te nemen. Dit leidt tot teleurstelling bij investeerders, wat resulteert in negatieve aandelenprestaties. Bij Enron en

(11)

11

WorldCom resulteerde dit zelfs in een faillissement. Hier werden de winsten lange tijd fors overdreven om een daling van de beurskoers te voorkomen, waardoor de werkelijke prestatie niet meer overeen kwam met de gerapporteerde financiële informatie.

Een tweede motief voor CEOs om de winst te sturen is om hun bonus te

maximaliseren. Healy (1985), McNichols & Wilson (1988) en Holthausen et al. (1995) deden onderzoek naar de contractuele motivatie voor earnings management en concludeerden dat CEOs om contractuele redenen winsten bijstellen. Meer recente onderzoeken van Cheng & Warfield (2005) en Bergstresser & Philippon (2006) ondersteunen dit door het bewijs te leveren dat aandelengerelateerde beloningen op basis van opties positief gerelateerd is aan de waarschijnlijkheid om winsten te managen. Deze conclusies zijn consistent met de bonus plan hypothese, die stelt dat CEOs met bonusregelingen de netto winst willen maximaliseren (Watts & Zimmerman, 1990).

Ten derde zullen ondernemingen met tegenvallende winsten een risico vormen voor externe partijen. Hierdoor zullen deze ondernemingen een hogere premie moeten betalen om financieringen binnen te halen (Dechow et al., 1996). Dechow et al. (1996)

concludeerden uit hun onderzoek dat meer externe financieringen tegen lage kosten binnenhalen en het voorkomen van restricties over de schuld convenanten belangrijke motieven zijn voor ondernemingen om de winst te sturen.

Als laatste is een motief om de winst te sturen een hogere prijs te verkrijgen voor de aandelen bij een emissie (Teoh, Welch & Wong, 1998; Fan, 2007). Teoh et al. (1998) en Fan (2007) vonden het bewijs dat ondernemingen de winst sturen voorafgaand aan een

aandelenemissie. Dit is schadelijk voor de prestaties van de onderneming op de lange termijn aangezien ondernemingen in de jaren na de emissie slechtere prestaties vertonen (Teoh et al., 1998).

2.2 De Raad van Commissarissen en earnings management

Corporate governance mechanismen helpen het agency probleem op te lossen door de belangen van de CEO en investeerders op één lijn te brengen (Shleifer & Vishny, 1997). Jensen & Meckling (1976), Dechow et al. (1996) en Dechow & Skinner (2000) verklaren dat binnen ondernemingen met een lage corporate governance kwaliteit de CEO door een toename van de accounting flexibiliteit en een gebrek aan toezicht meer vrijheid heeft om aan earnings management te doen. Hierdoor zijn sterke corporate governance mechanismen nodig zodat de CEO minder de mogelijkheid heeft om aan earnings management te doen. Er is bewijs gevonden dat goede interne beheersing procedures geassocieerd zijn met minder earnings management (Doyle, Ge & McVay, 2007; Ashbaugh-Skaife, Collins, Kinney Jr & LaFond, 2008).

De RvC is een belangrijk corporate governance mechanisme die met zijn

(12)

12

Corporate governance codes over de hele wereld benadrukken dat de RvC een belangrijk mechanisme is om earnings management te verminderen en de betrouwbaarheid van het winstcijfer te verhogen (Young, 2000). Volgens de Nederlandse corporate governance code (2003: 15) is het de taak van de RvC om ‘’toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vennootschap en de met haar verbonden

onderneming en staat het bestuur met raad ter zijde’’.

Door de betrokkenheid van de RvC in de onderneming weten zij invloed uit te oefenen op de bedrijfsstrategie en prestaties van de onderneming (Westphal, 1999). Dit doen ze onder meer door toezicht te houden op het management namens de investeerders (Westphal, 1999). Volgens de agency theorie is de functie van de RvC om agency kosten te verminderen die voortvloeien uit de delegatie van strategische besluitvorming die CEOs namens de investeerders maken, door onder andere toezicht te houden op het management (Fama & Jensen, 1983). Het toezicht van de RvC is belangrijk om de potentiële agency kosten te verminderen die ontstaan wanneer de CEO uit zijn eigenbelang gaat handelen (Hillman & Dalziel, 2003). In sectie 2.1.2 is besproken dat earnings management agency kosten zijn. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat het onder andere de taak van de RvC is om earnings management te verminderen.

Hillman & Dalziel (2003) bespreken een aantal verschillende taken die de RvC heeft, waaronder het toezicht houden op de CEO, toezicht houden op de strategische

implementatie en het belonen van de CEO en het management van de onderneming. Zij stellen dat er betrekking tot het toezicht houden er van de leden van de RvC wordt verwacht dat zij een kritisch, maar onafhankelijk, oordeel geven over de prestaties van het

management. Hiervoor is voldoende kennis over en verbondenheid met de organisatie bij de leden benodigd (Demb & Neubauer, 1992). Deze taak vraagt om veel discipline van de RvC, aangezien zij de belangrijke taak hebben als interne toezichthouder de hoogste

beslissingsmakers van de organisatie te controleren en van adviezen te voorzien (Fama, 1980).

In het verleden is er veel onderzoek gedaan naar de rol van de RvC binnen earnings management, waarbij specifiek is ingegaan op de onafhankelijkheid van de RvC. Hierbij wordt de onafhankelijkheid als proxy gebruikt voor de mate van toezicht van de RvC (Hillman & Dalziel, 2003). Onder andere Pearce & Zahra (1991) beargumenteren dat een meer

onafhankelijke RvC meer toezicht houdt over het management. De achterliggende gedachte hiervan is dat een afhankelijke RvC door zijn sociale band met de CEO zowel minder de neiging heeft om toezicht te houden op de CEO als kritisch is over de besluiten van de CEO (Johnson, Hoskisson & Hitt, 1993; Hillman & Dalziel, 2003). De resultaten van deze

onderzoeken toonden dat een onafhankelijke RvC tot minder earnings management leidt (Klein, 2002; Xie et al., 2003; Cornett et al., 2009). Aangezien de onafhankelijkheid als

(13)

13

de RvC meer toezicht houdt op het management, minder aan earnings management wordt gedaan.

Samengevat, een RvC is een mechanisme die de belangen van de investeerders behartigt en earnings management vermindert. Indien een RvC veel toezicht houdt, weet het beter de belangen van de investeerders na te streven, waardoor earnings management meer wordt verminderd. Hierdoor voorspel ik de volgende hypothese:

Hypothese 1: De mate waarin de RvC toezicht houdt op het management is negatief

gerelateerd aan de hoeveelheid earnings management.

2.3 De rol van CEO

De CEO heeft in het top management team een unieke en beslissende rol (Buyl, Boone, Hendriks & Matthyssens, 2011). De CEO is belast met het ontwikkelen van een strategie en onderneemt initiatieven om de doelen van de organisatie te behalen (Maitlis, 2004). Echter is de CEO niet de persoon binnen een onderneming met de meeste autoriteit. Volgens Demb & Neubauer (1992) zijn de leden van de RvC degene met het meeste gezag in een organisatie omdat zij de taak hebben de belangen van de investeerders beschermen. Ondanks dit heeft het management vaak de neiging om dit gezag uit te oefenen. Dit komt omdat aan de ene kant de RvC de wettelijke verantwoordelijkheid draagt, alleen aan de andere kant heeft het management de kennis, tijd en gretigheid om deze

verantwoordelijkheid op zich te nemen (Demb & Neubauer, 1992). Volgens Demb & Neubauer (1992) zal dit tot spanningen en conflicten leiden tussen de CEO en de RvC, met als gevolg frictie en een verlies van energie voor de onderneming.

Sandaramurthy & Lewis (2003) en Ghoshal & Moran (1996) stellen dat er nog een ander motief is waarom er een conflict kan ontstaan tussen de CEO en de RvC. Allereerst beargumenteren zij dat de taakuitvoering van de RvC een positieve bijdrage levert voor de onderneming. Echter, indien er buitensporig veel toezicht wordt gehouden door de RvC ontstaat er wantrouwen tussen de RvC en de CEO. Hierdoor wordt de band tussen de RvC en de CEO verzwakt, waardoor de CEO ofwel zijn of haar betrokkenheid bij de organisatie vermindert waardoor hij of zij meer uit eigenbelang zal handelen of wanneer ze niet in staat is zijn ambities te behalen, ze zich steeds meer zal terugtrekken (Sundaramurthy & Lewis, 2003). Een mogelijke optie om uit eigenbelang te gaan handelen is door de winst te sturen.

Boivie et al. (2011) onderzochten of de mate waarin de CEO zich identificeert met de organisatie van invloed is op de motivatie van de CEO om beslissingen te nemen die het beste zijn voor de organisatie, waardoor agency kosten worden verminderd. Als

argumentatie stellen zij dat individuen die een hoge identificatie met de onderneming hebben vrijwillig meer acties ondernemen die een positieve bijdrage leveren aan de

organisatie (Bartel, 2001). Ze concludeerden dat een CEO met een hoge identificatie met de onderneming minder acties ondergaat die schadelijk zijn voor de onderneming. Andersom

(14)

14

zal een CEO met een lage identificatie met de onderneming eerder acties ondergaan die schadelijk zijn voor de onderneming. Terugkomend op de argumentatie van Sundaramurthy & Lewis (2003), die stellen dat veel toezicht van de RvC tot minder betrokkenheid van de CEO bij de onderneming zal leiden, kan er gesteld worden dat het toezicht van de RvC er ook tot zal leiden dat de CEO zich minder identificeert met de onderneming. Hierdoor zal de CEO eerder acties ondernemen die schadelijk zijn voor de onderneming, waaronder het aangaan van earnings management.

Echter zal dit opportunistisch gedrag van de CEO vervolgens weer worden gecontroleerd door de RvC. Wanneer de CEO wil dat zijn opportunistisch gedrag wordt geaccepteerd door de RvC, kan hij de proberen hen te beïnvloeden. Hierdoor is het mogelijk dat de RvC de acties van de CEO eerder accepteert. Ik stel dat een CEO met veel expertise of macht in staat is invloed uit te oefenen op beslissingen van de RvC, waardoor de RvC eerder opportunistisch gedrag van de CEO tolereert en zij minder effectief wordt in het

verminderen van earnings management. In sectie 2.3.1 bespreek ik de rol die expertise kan hebben bij de beïnvloeding van de RvC. In sectie 2.3.2 bespreek ik de rol van de macht van de CEO.

2.3.1 De modererende rol van CEO expertise

In de literatuur worden verschillende synoniemen voor expertise gebruikt,

voornamelijk skills en human capital (Harris & Helfat, 1997; Bailey & Helfat, 2003). Skills en human capital zijn de aangeboren en geleerde vaardigheden, expertise en kennis die is opgedaan door middel van onderwijs, training en werkervaring (Becker, 1975). Een

belangrijk onderdeel van de human capital van individuen is expertise (Harris & Helfat, 1997; Datta & Iskandar-Datta, 2014). Dit kan ondersteund worden met de verklaring van Khanna, Jones & Boivie (2013). Zij suggereren dat individuen met veel human capital beter in staat zijn om abstracte principes van specifieke situaties te genereren. Dit kunnen ze omdat deze individuen veel expertise hebben in dit specifieke gebied (Khanna et al., 2013). Hierdoor wordt zowel expertise als human capital en skills gebruikt in dit onderzoek. Het opbouwen van je human capital gebeurt voornamelijk door middel van het opdoen van werkervaring. Dit verklaart ook Mintzberg (1973), die stelt dat ondanks de boeken en andere bronnen van informatie die een impact hebben op je skills, worden je skills voornamelijk in de praktijk ontwikkeld.

Volgens Lawrence & Lorsch (1967a) is expertise een belangrijke bron voor de effectiviteit van een CEO. Hiermee kan een CEO competenties opbouwen en worden zijn capaciteiten bepaald (Buyl et al., 2011). Daarnaast heeft onderzoek aangetoond dat human capital een positief effect heeft op de uitvoerende rol van de CEO (Davidsson & Honig, 2003; Harris & Helfat, 1997). Hiermee kan geconcludeerd worden dat expertise een positieve bijdrage levert aan het functioneren van de CEO. Overeenkomstig, ik veronderstel dat expertise ook een positief effect heeft op het verdedigen van beslissingen van de CEO indien

(15)

15

de RvC hierom vraagt. Hierdoor zullen beslissingen van de CEO eerder geaccepteerd worden door de RvC.

Custódio & Metzger (2014) vonden in hun onderzoek bewijs dat CEOs met veel financiële expertise meer betrokken zijn bij het financiële beleid van een onderneming. Deze financiële expertise kan gebruikt worden om beslissingen te nemen over de hoogte van de accruals of de timing van kosten te veranderen, om vervolgens de winst te kunnen sturen. Buyl et al. (2011) onderzochten of CEO expertise invloed heeft op de relatie tussen top management team (TMT) diversiteit en ondernemingsprestaties bij 33 Nederlandse en Belgische IT ondernemingen. In hun onderzoek stellen Buyl et al. (2011) dat een CEO met veel expertise sneller de aanwezige kennis binnen het TMT naar boven kan halen, en deze informatie sneller kan evalueren. Bovendien heeft een CEO met veel expertise een breder kennisveld, waardoor hij op meer informatie beslissingen kan maken en verdedigen (Troy et al., 2011). Met dit voordeel op meer informatie beslissingen te maken en te verdedigen, kan verondersteld worden dat expertise ook het voordeel heeft indien er beslissingen van de CEO bij de RvC verdedigd moeten worden. Hierdoor is het mogelijk dat een CEO met veel expertise het vermogen heeft om beslissingen van de RvC te beïnvloeden, waardoor de RvC minder effectief wordt in het verminderen van earnings management.

Verder deden Zhu, Chew & Spangler (2005) onderzoek naar de modererende rol van human capital op de relatie tussen leiderschap en het waargenomen resultaat van de onderneming. Zij concluderen dat human capital een positief modererend effect heeft. Een verklaring hiervoor is dat een hoge human capital van de CEO ervoor zorgt dat zijn visie effectiever wordt overgedragen aan de medewerkers. Een CEO met veel human capital weet zijn medewerkers meer gepassioneerd en meer opgewonden te maken over zijn visie, en kan de werknemers beter vertellen hoe de visie te bereiken. Hierdoor kan een CEO met veel human capital de werknemers beïnvloeden en motiveren. Voortgebouwd op deze bevinding dat een CEO met veel human capital mensen weet te beïnvloeden doordat zij effectiever hun visie weet over te dragen, zou een CEO met veel human capital mogelijkerwijs ook de RvC kunnen beïnvloeden. De reden hiervoor is dat de CEO effectiever zijn visie over beslissingen die zij hebben genomen over de accruals kunnen motiveren en overbrengen.

Samengevat, expertise speelt een belangrijke rol in het functioneren van de CEO, het zorgt voor meer betrokkenheid van de CEO bij het financiële beleid en een CEO met veel expertise kan op meer informatie beslissingen maken en verdedigen. Gebaseerd op deze bevindingen verwacht ik dat een CEO met veel expertise ook in staat is de RvC te

beïnvloeden doordat hij tijdens discussies duidelijker zijn beslissingen weet te overtuigen en verdedigen, waardoor de RvC minder effectief wordt in het verminderen van earnings management. Dit leidt tot de volgende hypothese:

Hypothese 2: Een CEO met veel expertise kan de RvC beïnvloeden waardoor deze

(16)

16

2.3.2 Modererende rol van CEO macht

Naast expertise kan de CEO ook zijn macht gebruiken om de RvC te beïnvloeden. Mailtlis (2004: 1280) beargumenteerde in haar onderzoek: ‘’while sources of power may be structurally embedded, merely possessing information or expertise does not in itself make a person powerful’’. Macht is niet iets wat moet worden gezien als wat iemand heeft, maar wat men doet met wat men heeft (Knights & McCabe, 1999). Je kunt dus wel veel expertise bezitten, echter dit alleen maakt een persoon niet machtig. Volgens Pfeffer (1981) is macht het vermogen van een specifieke actor om de weerstand bij het bereiken van een specifiek doel of resultaat te overwinnen via formele of informele middelen.

In dit onderzoek wordt aanstellingsduur van de CEO gebruikt als indicatie van zijn macht. Aanstellingsduur is een veel genoemde voorbode voor CEO macht (Shen & Cannella, 2002; Meyer, 1975; Bebchuk & Fried, 2003; Van Essen, Otten & Carberry, 2012). Shen & Cannella (2002) stellen dat dit komt omdat nieuwe CEOs in het begin van hun

aanstellingsduur een lage autoriteit hebben in hun top positie. Deze autoriteit is een vorm van legitieme macht, en zal laag zijn indien de CEO aan het begin van zijn aanstellingsduur zit (Shen & Cannella, 2002). Om deze autoriteit te verkrijgen, zullen ze eerst geaccepteerd moeten worden door de leden van de RvC en andere leden van het TMT (Shen & Cannella, 2002). Hierdoor is de macht van een nieuwe CEO, tot het moment dat de CEO zich heeft bewezen bij de RvC en TMT, lager dan een CEO met een lange aanstellingsduur. Daarnaast stelt Meyer (1975) dat CEOs met een langere aanstellingsduur sneller in staat zijn om externe druk te weerstaan, omdat CEO aanstellingsduur leidt tot meer macht. Deze macht groeit omdat de capaciteiten van de CEO om externe druk te weerstaan groeien bij een langere aanstellingsduur (Meyer, 1975). Bovendien beargumenteren ook Bebchuk & Fried (2003) en Van Essen et al. (2012) dat een langere aanstellingsduur leidt tot meer vermogen om beslissingen te beïnvloeden van de bestuursleden, omdat aanstellingsduur leidt tot een hogere status van de CEO en meer ervaring.

Een manier waarop een machtige CEO invloed uit kan oefenen op de RvC is via de selectieprocedure van de leden van de RvC. Zajac & Westphal (1995), Carcello et al. (2011), Wade, O’Reilly & Chandratat (1990) en Kosnik (1987) deden allen onderzoek naar de invloed van CEOs in het selectieproces van de leden van de RvC en het gevolg van de invloed van CEOs op de beslissingen van de RvC. Ze beargumenteren en concluderen allen dat een CEO met veel macht zijn macht probeert te behouden of vergroten door leden aan de RvC toe te voegen die in het verleden lid waren van een passieve RvC,die dezelfde demografische karakteristieken hebben als de CEO en die meer begrip zullen tonen voor de beslissingen van de CEO. Dit is consistent Pfeffer (1981) die suggereert dat CEOs hun macht zullen

beschermen door het aannemen of promoten van werknemers die de visie en beslissingen van de CEO ondersteunen. Op deze manier kan de CEO invloed uitoefenen op de

beslissingen die de RvC maakt en zal de CEO zijn macht behouden of zelfs vergroten. Hierdoor is het waarschijnlijker dat machtige CEOs vaker een passieve RvC hebben die de

(17)

17

_

+

+

beslissingen van de CEO eerder accepteren, waardoor de RvC minder effectief wordt in het verminderen van earnings management.

Payne, Benson & Finegold (2009) onderzochten welke karakteristieken de effectiviteit van de RvC verhogen. Eén van de karakteristieken betrof de macht van de RvC ten opzichte van de CEO. Zij concludeerden dat wanneer de RvC, ten opzichte van de CEO, veel macht heeft ze meer invloed heeft op de beslissingen van de CEO. Overeenkomstig, wanneer de CEO veel macht heeft ten opzicht van de RvC, zal de RvC minder invloed hebben op de beslissingen van de CEO. Dit is consistent met andere literatuur die suggereert dat een minder effectieve RvC geassocieerd is met machtige CEOs (Daily & Dalton, 1994; Kosnik, 1987; Pearce & Zahra, 1991). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat een CEO met veel macht de RvC beïnvloedt, waardoor de RvC minder invloed heeft op de beslissingen van de CEO en het dus ook waarschijnlijk is dat de RvC minder effectief wordt in het verminderen van earnings management.

Als laatste deden Van Essen et al. (2012) onderzoek naar de relatie tussen CEO macht en hun beloning. Zij concludeerden dat een CEO met veel macht invloed heeft op zijn

beloning, waardoor een CEO met veel macht een hogere beloning ontvangt dan een CEO met minder macht. Aangezien de beloning van de CEO wordt vastgesteld door de RvC (Nederlandse corporate governance code, 2003), is het mogelijk dat een CEO met veel macht de RvC beïnvloedt waardoor hij een hogere beloning krijgt. Hierdoor kan het zijn dat een CEO met veel macht de RvC beïnvloedt zodat ze beslissingen nemen die in voordeel zijn van de CEO, waardoor ze minder effectief worden in het verminderen van earnings

management.

Concluderend kan er gezegd worden dat een CEO met veel macht op diverse

manieren controle uit kan oefenen over de onderneming en de RvC. Hierdoor is het mogelijk dat CEO met veel macht het toezicht van de RvC kan beïnvloeden, waardoor de CEO meer uit zijn eigenbelang kan handelen en de RvC minder effectief wordt in het verminderen van earnings management. Dit leidt tot de volgende hypothese:

Hypothese 3: Een CEO met veel macht kan de RvC beïnvloeden waardoor deze minder

effectief wordt in het verminderen van earnings management.

Toezicht van de Raad van Commissarissen CEO macht CEO expertise Earnings management FIGUUR 1 Hypothetische Model

(18)

18

Hoofdstuk 3: Methodologie

3.1 Data

In dit onderzoek wordt gekeken naar de relatie tussen de toezichthoudende taak van de RvC en de mate van earnings management, en of deze relatie gemodereerd wordt door de expertise en macht van de CEO. Dit model is schematisch weergegeven in figuur 1. De hypotheses worden getest op een dataset van 139 Nederlandse financiële instellingen. De data die wordt gebruikt beslaat het jaar 2012. Gekozen wordt voor het jaar 2012 omdat de data die verkregen wordt door middel van enquêtes over de RvC en het Raad van Bestuur betrekking heeft op medio 2012. Aangezien de samenstellingen in 2012 van de RvC en de Raad van Bestuur zo goed als onveranderd zal zijn, kan verondersteld worden dat de data over de RvC en het Raad van Bestuur in heel 2012 hetzelfde is gebleven. Hierdoor wordt voor dit onderzoek het jaar 2012 als onderzoeksjaar gekozen.

Een enquête is gestuurd naar alle leden van de RvC en Raad van Bestuur van de financiële instellingen. Om de kwaliteit van de enquête te optimaliseren, is voorafgaand aan het onderzoek de enquête voorgelegd aan een tweetal directieleden en een tweetal

commissarissen. Waar nodig werden naar aanleiding van opmerkingen nog aanpassingen gedaan aan de enquête. Dit is gedaan om de response voor de enquête te maximaliseren, waardoor de betrouwbaarheid en kwaliteit van de enquête verhoogd wordt. De vragenlijst is verzonden in juni 2012. Zowel vijf dagen na het versturen als twee weken na het versturen is naar non-responders een herinnering verstuurd.

Van de 139 financiële instellingen hebben 136 RvC deelgenomen aan het onderzoek. Dit resulteert in een responspercentage onder de RvC van 97,8%. In totaal is naar 127 CEOs van de 139 financiële instellingen de enquête verstuurd. Hiervan hebben 65 CEOs de enquête beantwoord, wat resulteert in een responspercentage onder de CEOs van 52,4%. Hierdoor blijft er een sample van 65 ondernemingen over om de hypotheses te testen. Omdat er van twee ondernemingen de financiële data niet bekend is, komt de uiteindelijke sample uit op 63 financiële instellingen.

3.2 Earnings management

Als proxy voor earnings management worden de accruals gebruikt. Accruals worden veelal gedefinieerd als het verschil tussen een onderneming haar winst en kasstroom (Dechow, Ge & Schrand, 2010). Een accrual voor financiële instellingen is de loan loss provision. De loan loss provision wordt veel gebruikt bij financiële instellingen als tool voor earnings management (Wahlen, 1994). CEOs van financiële instellingen hebben veel vrijheid in het bepalen van de hoogte van de loan loss provision en de loan loss provision is verreweg de grootste accrual in de balans (Kanagaretnam, Lobo & Yang, 2005). Door deze vrijheid kan de CEO de loan loss provision gebruiken om de winst te sturen. Voorgaande onderzoeken tonen het resultaat dat CEOs van banken de loan loss provision daadwerkelijk gebruiken om

(19)

19

de winst te sturen (Wahlen, 1994; Ahmed, Takeda & Thomas, 1999; Kanagaretnam, Lobo & Yang, 2004).

De loan loss provision bestaat uit twee componenten, een discretionair of onverwacht deel, en een niet-discretionair of verwacht deel (Cornett et al., 2009). Niet-discretionaire accruals zijn de accruals die men zou verwachten, gebaseerd op de schaal waarin de onderneming opereert en de waarde van de activa (Bauwhede, 2003).

Discretionaire accruals zijn de accruals die ontstaan door beslissingen van de CEO waardoor de winst van de onderneming in een bepaalde richting wordt gestuurd (Bauwhede, 2003). Door deze beslissingen over discretionaire accruals worden investeerders misleid over de financiële prestaties van de onderneming, waardoor discretionaire accruals zorgen voor een vermindering van de beslissing nut van de investeerders (Dechow et al., 2010). De informatie waarop de investeerder zijn beslissing maakt geeft namelijk geen betrouwbaar beeld meer van de werkelijkheid.

In de literatuur wordt veelal een regressieanalyse gebruikt om het discretionaire gedeelte van de loan loss provision te berekenen, die bestaat uit de error van de regressie (Wahlen, 1994; Kanagaretnam et al., 2004; Kanagaretnam, Krishnan & Lobo, 2010). Dit discretionaire gedeelte wordt vervolgens gebruikt als proxy voor earnings management. Echter, het nadeel van deze berekening is dat deze berekening systematisch de absolute waarde van de regressiecoëfficiënt in de tweede regressieanalyse wordt onderschat

(Kanagaretnam et al., 2005). Hierdoor worden in dit onderzoek twee proxies gebruikt om het niet-discretionaire gedeelte van de loan loss provision te beheersen. Dit zijn 1) de charge-off op de lening gedurende het jaar, en 2) de loan loss allowance. Deze proxies worden als controle variabelen in de regressie toegevoegd om de invloed van de niet-discretionaire loan loss provision te beheersen. Proxy 1 wordt gebruikt om te controleren voor het toekomstig verwachte verlies op de leningen. Deze proxy wordt verwacht een positieve invloed te hebben op de loan loss provision, aangezien een hogere stand van de charge-off op de leningen normaliter leidt tot een hogere stand van de loan loss provision (Kanagaretnam et al., 2005; Nichols, Wahlen & Wieland, 2009). Proxy 2 wordt gebruikt om te controleren voor de verschillen tussen banken in de verwachte loan loss provision.

3.3 Toezichthoudende taak RvC

Als meetinstrument is gebruik gemaakt van de enquête die is ontwikkeld door Carpenter & Westphal (2001). Carpenter & Westphal (2001) gebruiken drie vragen om de mate waarin de RvC toezicht houdt te meten. De vragen van de enquête zijn opgenomen in bijlage 1. In dit onderzoek worden de drie vragen voorgelegd aan alle leden van de RvC. Elke vraag werd gemeten op een 7-punts Likertschaal, waar 1 in zeer kleine mate representeert en 7 in zeer grote mate representeert. Om de validiteit te bepalen is de Cronbach’s alpha berekend. Aangezien vraag 3 een omgekeerde vraagstelling heeft, zijn de antwoorden hiervan gehercodeerd. Uit de drie vragen werd een Cronbach’s alpha verkregen van 0,373. Hierin blijkt dat de derde vraag geen samenhang heeft met de overige twee vragen. Indien

(20)

20

de derde vraag wordt weggelaten, wordt een Cronbach’s alpha van 0,593 verkregen. Hierdoor wordt om de mate van toezicht van de RvC te meten gebruik gemaakt van de eerste twee vragen. Een Cronbach’s alpha wordt normaalgesproken acceptabel geacht indien deze boven de 0,70 ligt (Nunally, 1978). Echter moet de Cronbach’s alpha volgens Cortina (1993) met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd omdat de hoogte van de Cronbach’s alpha grotendeels afhangt van het aantal items waarover hij is gemeten. Volgens Cortina (1993) zullen minder items leiden tot een lagere Cronbach’s alpha. Hierdoor kan een Cronbach’s alpha van 0,593 over 2 items als acceptabel worden geacht.

3.4 Moderatoren

3.4.1 CEO Expertise

Om de expertise van de CEO te meten worden alle CEOs gevraagd naar hun eigen expertisegebied in tien verschillende gebieden. De expertisegebieden zijn opgenomen in bijlage 2. Elke vraag werd gemeten op een 7-punts Likertschaal, waar 1 een zeer laag expertiseniveau representeert en 7 een zeer hoog expertiseniveau. Over deze tien expertisegebieden wordt een Cronbach’s alpha verkregen van 0,369. Aangezien deze Cronbach’s alpha ver onder de aanvaardbaarheidscriteria van Nunally (1978) ligt, worden enkele expertisegebieden niet meegenomen in de meting. Om te kijken welke items één component kunnen vormen is een factoranalyse uitgevoerd. Hieruit bleek dat de gebieden risicomanagement, operationele activiteiten van de organisatie, bedrijf- en organisatiekunde en interne controle & administratieve organisatie samen één component kunnen vormen. Vervolgens is hierover de Cronbach’s alpha berekend. Deze bedraagt over de vier items 0,569. Hierdoor worden deze vier expertisegebieden als totaalscore genomen voor het expertiseniveau van een CEO. Omdat de Cronbach’s alpha nog steeds onder het

aanvaardbaarheidniveau van 0,70 ligt wordt een extra robuustheids test uitgevoerd, die inhoud dat er van elk individueel expertisegebied apart wordt gekeken of deze een modererend effect heeft op de effectiviteit van de RvC in het verminderen van earnings management.

3.4.2 CEO macht

Om CEO macht te meten wordt de aanstellingsduur van de CEO als proxy genomen. Volgens Meyer (1975) zijn CEOs met een langere aanstellingsduur sneller in staat om externe druk te weerstaan. Meyer (1975) veronderstelt dat dit komt omdat een langere

aanstellingsduur leidt tot meer macht. Deze macht groeit omdat de capaciteiten van de CEO om externe druk te weerstaan groeien bij een langere aanstellingsduur. Bebchuk & Fried (2003) en van Essen et al. (2012) ondersteunen deze gedachte en verklaren dat een langere aanstellingsduur leidt tot meer vermogen om beslissingen te beïnvloeden van de

bestuursleden, omdat aanstellingsduur leidt tot een hogere status van de CEO en meer ervaring. Hierdoor wordt CEO aanstellingsduur als proxy gebruikt voor CEO macht.

(21)

21

3.5 Controle variabelen

Zoals vermeld in sectie 3.2, worden er twee proxies gebruikt om te controleren voor het niet-discretionaire gedeelte van de loan loss provision. Deze zijn: 1) de charge-off op de lening gedurende het jaar, en 2) de loan loss allowance. Om andere variabelen te beheersen die een variatie in earnings management kunnen veroorzaken, worden ook de volgende controle variabele toegevoegd: ondernemingsgroei, leverage en ondernemingsprestaties. Voorts zijn ook de grootte van de onderneming en het aantal leden van de RvC als controle variabelen getest. Echter omdat deze variabelen zowel geen significant verband als

verklarende variatie in earnings management hadden, is deze verder in de regressie buiten beschouwing gelaten.

3.5.1 Ondernemingsgroei

Volgens Beatty, Ke & Petroni (2002) zullen ondernemingen die groter en sterk groeien meer winstgevend zijn dan kleine en minder groeiende ondernemingen. Deze ondernemingen zullen eerder de winst managen om een daling in de winst te voorkomen. Hierdoor neem ik ondernemingsgroei mee als controle variabele, gemeten als het verschil in de totale activa tussen het begin en het einde van het jaar, gedeeld door de totale activa aan het begin van het jaar. Omdat verwacht wordt dat winstgevende ondernemingen eerder hun winst zullen managen om een daling van de winst te voorkomen, wordt er verwacht dat ondernemingsgroei een positief effect heeft op earnings management.

3.5.2 Leverage

Volgens Watts & Zimmerman (1986) is een hoge leverage een indicatie dat een onderneming dicht tegen zijn restricties wat betreft zijn schuld convenanten zit. Hierdoor zijn ondernemingen met een hoge leverage geneigd om de winst te managen om restricties over de schuld convenanten te voorkomen en meer externe financieringen tegen lage kosten binnen te halen (Dechow et al., 1996; Watts & Zimmerman, 1986). Hierdoor neem ik leverage mee als controle variabele, gemeten als de solvabiliteitsratio.

3.5.3 Ondernemingsprestaties

Volgens Kothari, Leone & Wasley (2005) is het mogelijk dat de discretionaire accruals worden gestuurd indien er abnormale ondernemingsprestaties worden neergezet. Om de invloed van ondernemingsprestaties op earnings management te beheersen neem ik Return On Assets (ROA) mee als controle variabele, aangezien ROA een ratio is van de

winstgevendheid en een veel gebruikte controle variabele voor ondernemingsprestaties is (Lee & Masulis, 2011).

3.6 Empirisch model

Een regressieanalyse wordt uitgevoerd om de hypotheses te testen. In de regressie is de afhankelijke variabele de mate waarin aan earnings management wordt gedaan, gemeten

(22)

22

als de loan loss provision. De onafhankelijke variabele is de mate van toezicht van de RvC, gemeten met behulp van een enquête. De controle variabelen, zoals in sectie 3.5 besproken, zijn de charge-off op de lening, de beginstand van de loan loss allowance,

ondernemingsgroei, leverage en ondernemingsprestaties. Om hypothese 1 te testen is het volgende statistische model gebruikt:

LLP = ß0 + ß1 LCO + ß2 LLA + ß3 ΔASSET + ß4 LEV + ß5 ROA + ß6 RVCMON + ε

waar:

LLP = ratio loan loss provision / gemiddeld uitstaande leningen LCO = ratio charge-off / gemiddeld uitstaande leningen

LLA = ratio loan loss allowance begin 2012 / gemiddeld uitstaande leningen ΔASSET = groei in de totale activa

LEV = leverage

ROA = return on assets

RVCMON = hoeveelheid toezicht door de RvC

Vervolgens is in het model van hypothese 1 een interactie effect voor CEO expertise toegevoegd om hypothese 2 te testen. Hierdoor wordt het statistische model om hypothese 2 te testen:

LLP = ß0 + ß1 LCO + ß2 LLA + ß3 ΔASSET + ß4 LEV + ß5 ROA + ß6 RVCMON + ß7

EXP + ß8 RVCMON * EXP + ε

Ditzelfde is gedaan voor hypothese 3. Hierbij is in het model van hypothese 1 een interactie effect voor CEO aanstellingsduur toegevoegd. Hierdoor wordt het statistische model om hypothese 3 te testen:

LLP = ß0 + ß1 LCO + ß2 LLA + ß3 ΔASSET + ß4 LEV + ß5 ROA + ß6 RVCMON + ß7

(23)

23

Hoofdstuk 4: Resultaten

In de vorige hoofdstukken werden de hypotheses en de methodologie van dit

onderzoek gepresenteerd. Dit hoofdstuk zal de beschrijvende statistieken van het onderzoek en de statistische resultaten van elke hypothese presenteren.

4.1 Beschrijvende statistieken

In tabel 1 zijn de samenvattende statistieken gepresenteerd. In panel A worden de beschrijvende statistieken weergegeven met hierin het aantal observaties, minimum, maximum, gemiddelde en standaard deviatie van de variabelen. In panel B worden de correlaties tussen de variabelen weergegeven.

Allereerst is er univariaat gekeken naar de verdeling van de variabelen, hierin zijn geen abnormale observaties gevonden. Zoals wordt aangetoond in panel A, is de gemiddelde ratio van de loan loss provision ten opzichte van het gemiddeld uitstaande leningen 0,5%. Dit betekent dat in 2012 een dotatie aan de voorziening is toegevoegd van 0,5% van het

gemiddeld uitstaande bedrag aan leningen. De gemiddelde ratio van de proxies om te controleren voor het niet-discretionaire gedeelte van de loan loss provision is 0,1% voor de charge-off op de lening en 1% voor de loan loss allowance, wat aangeeft dat 0,1% van het gemiddeld uitstaande bedrag aan leningen in 2012 wordt afgeschreven door oninbaarheid en dat er in 2012 voor een gemiddeld percentage van 1% van de uitstaande leningen een voorziening is gevormd. Ten slotte hebben de CEOs gemiddeld een aanstellingsduur van 3,67 jaren en scoren ze gemiddeld op hun expertisegebied een 4,41 op een 7-punts Likertschaal. Zoals wordt aangetoond in panel B blijkt er een significant positieve samenhang te zijn tussen ROA en leverage, wat betekent dat een financiële instelling met een hoge ROA een goede solvabiliteitsratio heeft. Daarnaast is er een significant positieve samenhang tussen loan loss provision en de charge-off op de leningen, die aangeeft dat financiële instellingen met een hoge loan loss provision veel afschrijven op hun uitstaande leningen. Ten slotte wordt er een significant negatieve samenhang geobserveerd tussen loan loss allowance en leverage. Dit betekent dat indien een financiële instelling over een hoge solvabiliteitsratio beschikt, zij een lage stand van de loan loss allowance heeft.

Al met al duiden de correlatiecoëfficiënten niet op multicollineariteitsproblemen aangezien alle coëfficiënten ver beneden de 0.80 blijven, wat een indicatie kan zijn voor multicollineariteit. Daarnaast is geen van de variantie-inflatiefactor (VIF) in de

regressieanalyse boven de 10 uitgekomen. Bij een VIF waarde van boven de 10 is er sprake van een multicollineariteitsprobleem. De hoogste VIF-waarde in de regressieanalyse had een waarde van 2.50 (zie tabel 2). Er is besloten om in de regressieanalyse één invloedrijke observatie buiten beschouwing te laten, omdat deze observaties bijna 3 gestandaardiseerde residuen afweek van zijn voorspelde waarde. Deze observatie wordt aangemerkt als een invloedrijke observatie aangezien deze observatie een grote impact had op de significantie van de variabelen.

(24)

24

TABEL 1

Samenvattende statistieken

Panel A: Beschrijvende statistieken

N Min Max Gem St. Dev

LLP 62 0.000 0.013 0.005 0.003 LCO 62 0.000 0.005 0.001 0.001 LLA 62 0.002 0.025 0.010 0.004 ΔASSET 62 -8.947 7.643 0.814 2.833 LEV 62 1.167 7.643 3.951 1.418 ROA 62 -0.001 0.015 0.007 0.003 RVCMON 62 4.830 6.700 5.992 0.479 TEN 62 0.580 12.580 3.699 2.441 EXP 62 3.000 5.750 4.411 0.606

Panel B: Pearson Correlaties

1 2 3 4 5 6 7 8 9 1. LLP 1 2. LCO .43** 1 3. LLA .36** .27* 1 4. ΔASSET .21 -.07 -.17 1 5. LEV -.50** -.43** -.48** .17 1 6. ROA -.11 -.27* -.23 .23 .59** 1 7. RVCMON .11 .29* .31* .11 -.34** -.21 1 8. TEN .34* .13 .15 -.04 -.22 -.14 -.07 1 9. EXP .24 .03 .16 -.02 -.28* -.03 .09 -.08 1 **. Correlatie is significant bij de 0.01 level (tweezijdig). *. Correlatie is significant bij de 0.05 level (tweezijdig).

LLP is de ratio van de loan loss provision gedeeld door de gemiddeld uitstaande leningen. LCO is de ratio van de charge-off op de leningen gedeeld door de gemiddeld uitstaande leningen. LLA is de ratio van de loan loss allowance gedeeld door de gemiddeld uitstaand leningen. ΔASSET is de groei in totale activa van het begin van het jaar tot het eind van het jaar. Leverage is berekend als de ratio van eigen vermogen gedeeld door het totale vermogen. ROA is de return on assets, gemeten als de ratio van de winst voor belasting gedeeld door het gemiddelde totale activa. RVCMON is de mate van toezicht door de RvC. TEN is de aanstellingsduur van de CEO. EXP is het expertiseniveau van de CEO.

4.2 Hypotheses testen

Tabel 2 presenteert de resultaten van de regressieanalyse voor de hypotheses. In model 1 zijn alleen de proxies opgenomen die worden gebruikt om het niet-discretionaire gedeelte van de loan loss provision eruit te halen. Dit model verklaart 25% van de

(25)

25

verandering in loan loss provision. In model 2 worden ook de overige controlevariabelen meegenomen, waardoor 20% extra variatie in de loan loss provision wordt verklaard. In model 3 wordt de eerste hypothese getest. Volgens hypothese 1 is de mate waarin de RvC zijn toezichthoudende taak uitvoert negatief gerelateerd aan de hoeveelheid earnings management. Zoals te zien valt in model 3 van tabel 2, is de gestandaardiseerde coëfficiënt van de toezichthoudende taak van de RvC negatief en significant (ß= -.21; p < .05), waardoor hypothese 1 kan worden ondersteund. Daarnaast zorgt de taakuitvoering van de RvC voor 4% extra verklarende variatie in de loan loss provision (ΔR-square = .04).

TABEL 2

Regressie resultaten (gestandaardiseerd)

Variabelen (1) (2) (3) (4) (5) (6) LCO .35*** .25** .28** .26** .26** .23** LLA .27** .15 .20* .20* .18 .19* ΔASSET .29*** .33*** .33*** .33*** .33*** LEV -.51*** -.55*** -.55*** -.53*** -.51*** ROA .23* .22* .18 .29** .25** RVCMON (H1) -.21** -.25** -.23** -.27*** EXP .12 .17** TEN .17** .20** RVCMON * EXP (H2) -.17* -.19** RVCMON * TEN (H3) -.15* -.16* R-square .25 .45 .49 .52 .54 .58 ΔR-square .25 .20 .04 .03 .05 .05 F-Waarde 9.64 9.16 8.64 7.04 7.68 7.04 Hoogste VIF 1.08 2.06 2.11 2.41 2.19 2.50 ***, ** en * coëfficiënten zijn statistisch significant bij respectievelijk 1, 5 en 10 procent (gebaseerd op tweezijdig testen, behalve voor H1, H2 en H3)

LLP is de ratio van de loan loss provision gedeeld door de gemiddeld uitstaande leningen. LCO is de ratio van de charge-off op de leningen gedeeld door de gemiddeld uitstaande leningen. LLA is de ratio van de loan loss allowance gedeeld door de gemiddeld uitstaande leningen. ΔASSET is de groei in totale activa van het begin van het jaar tot het eind van het jaar. Leverage is berekend als de ratio van eigen vermogen gedeeld door het totale vermogen. ROA is de return on assets, gemeten als de ratio van de winst voor belasting gedeeld door het gemiddelde totale activa. RVCMON is de mate van toezicht door de RvC. TEN is de aanstellingsduur van de CEO. EXP is het expertiseniveau van de CEO.

Hypothese 2 en 3 veronderstellen dat het directe effect van hypothese 1 positief wordt gemodereerd door respectievelijk het expertiseniveau en de macht van de CEO. Om dit te testen is in de regressieanalyse een interactie toegevoegd tussen de toezichthoudende taak van de RvC en earnings management. In model 4 en 5 worden hiervoor de resultaten getoond. Model 4 toont aan dat de coëfficiënt van de interactieterm CEO expertise negatief en marginaal significant is (ß= -.17; p < 0.10). Dit is tegenstrijdig aan mijn hypothese, die een

(26)

26

positief interactie effect stelt. Hierdoor is geen bewijs gevonden om hypothese 2 te ondersteunen. Zoals te zien valt in model 5, is de coëfficiënt van het interactie effect van CEO aanstellingsduur negatief en marginaal significant (ß= -.15; p < .10). Echter stelt mijn hypothese dat CEO macht een positief interactie effect heeft op de negatieve relatie tussen de mate waarin de RvC zijn taak uitvoert en earnings management. Dit is niet in lijn met het resultaat, waardoor hypothese 3 niet kan worden ondersteund. Tot slot zijn in model 6 alle variabelen meegenomen. Ondanks geen hypothese voor opgesteld, valt hierin te zien dat zowel expertise als aanstellingsduur een positief significant effect heeft op de loan loss provision (ß= .17; p < .05 en ß= .20; p < .05, respectievelijk). Dit suggereert dat een CEO met een hoog expertiseniveau en veel macht meer aan earnings management doet. Daarnaast is in model 6 het interactie effect van expertise negatief en significant (ß= -.19; p < .05).

Om de interactie effecten beter te kunnen interpreteren zijn deze geplot in grafieken. Deze zijn weergegeven in figuur 2A en 2B. Hierin is het interactie effect geplot op de relatie tussen earnings management en de toezichthoudende taak van de RvC (cf. Aiken & West, 1991). Figuur 2A representeert het interactie effect voor CEO expertise, en laat zien dat de toezichthoudende taak van de RvC negatief gerelateerd is aan earnings management. Daarnaast laat figuur 2A zien dat wanneer de CEO over veel expertise bezit, de RvC effectiever wordt in het verminderen van earnings management. Figuur 2B representeert het interactie effect voor CEO macht, en toont aan dat de RvC effectiever wordt in het verminderen van earnings management indien de CEO veel macht heeft.

4.3 Robuustheids test

Er is een robuustheids test uitgevoerd voor hypothese 2 omdat de Cronbach’s alpha wat betreft CEO expertise onder het aanvaardbaarheidsniveau van 0,70 ligt. Hierbij wordt er van ieder expertisegebied gekeken of deze een modererend effect heeft op de effectiviteit van de RvC in het verminderen van earnings management. Om dit te testen is model 3 van tabel 2 al basis genomen. Vervolgens is voor elk expertiseniveau een regressie uitgevoerd, met hierin de interactie RVCMON * EXP. Tabel 3 toont de resultaten van de robuustheids test. Zoals te zien valt in tabel 3, is juridische expertise het enige expertisegebied met een direct significant positief effect op earnings management (ß= .24; p < .01). Wat betreft hypothese 2, die stelt dat expertise een positief modererend effect heeft op de negatieve relatie tussen de toezichthoudende taak van de RvC en earnings management, is het expertisegebied maatschappelijke betrokkenheid het enige expertisegebied met een positief significant verband (ß= .17; p < .05). Blijkbaar heeft dit expertisegebied een andere betekenis voor een CEO dan de overige expertisegebieden, en kan de CEO met dit expertisegebied wel invloed uitoefenen op de RvC waardoor deze minder effectief wordt in het verminderen van earnings management. De overige expertisegebieden zijn niet significant of hebben een negatief modererend effect, wat een indicatie geeft dat de RvC juist effectiever wordt in het verminderen van earnings management wanneer de CEO over dit expertisegebied beschikt.

(27)

27

Hierdoor kan hypothese 2, met uitzondering van het expertisegebied maatschappelijke betrokkenheid, niet ondersteund worden.

FIGUUR 2

A. Toezichthoudende taak RvC en earnings management bij verschillende waardes van CEO expertise

B. Toezichthoudende taak RvC en earnings management bij verschillende waardes van CEO macht 0 0,2 0,4 0,6 0,8 1 1,2

Weinig RvC Toezicht Veel RvC Toezicht

E ar n in gs m an age m en t

A

Weinig CEO Expertise Veel CEO Expertise 0 0,2 0,4 0,6 0,8 1 1,2

Weinig RvC Toezicht Veel RvC Toezicht

E ar n in gs m an age m en t

B

Weinig CEO Macht

(28)

28

TABEL 3

Regressieresultaten robuustheids test (gestandaardiseerd)

LLP is de ratio van de loan loss provision gedeeld door de gemiddeld uitstaande leningen. LCO is de ratio van de charge-off op de leningen gedeeld door de gemiddeld uitstaande leningen. LLA is de ratio van de loan loss allowance gedeeld door de gemiddeld uitstaand leningen. ΔASSET is de groei in totale activa van het begin van het jaar tot het eind van het jaar. Leverage is berekend als de ratio van eigen vermogen gedeeld door het totale vermogen. ROA is de return on assets, gemeten als de ratio van de winst voor belasting gedeeld door het gemiddelde totale activa. RVCMON is de mate van toezicht door de RvC. EXP is het expertiseniveau van de CEO, waarbij (1) is financieel economisch, (2) is juridisch, (3) is bedrijfs- en organisatiekunde, (4) is operationele activiteiten, (5) is maatschappelijke betrokkenheid, (6) is risicomanagement, (7) is klanten, (8) is markt van de organisatie, (9) is strategische besluitvorming en (10) is interne controle & administratieve organisatie

LCO LLA ΔASSET LEV ROA RVCMON

(H1) EXP RVCMON * EXP (H2) R-square ΔR-square

Model 3 tabel 2 .28** .20* .33*** -.55*** .22* -.21** .49 .49 (1) .29*** .27** .31*** -.50*** .23* -.27*** .08 -.22** .53 .04 (2) .25** .19 .39*** -.57*** .18 -.21** .24*** -.13* .56 .07 (3) .28** .20* .32*** -.55*** .23* -.20** -.07 -.02 .49 .00 (4) .28** .20* .33*** -.55*** .23* -.21** .04 -.06 .49 .00 (5) .28** .20* .34*** -.51*** .18 -.21** -.02 .17** .51 .02 (6) .28** .21* .30*** -.53*** .23* -.24** .10 -.17** .51 .02 (7) .26** .13 .29*** -.64*** .25** -.24** -.07 -.18* .51 .02 (8) .28** .20* .34*** -.53*** .22* -.22** -.05 .07 .49 .00 (9) .26** .24** .29** -.55*** .25** -.19* -.19** -.11 .52 .03 (10) .26** .19 .36*** -.53*** .16 -.22** .13 -.13* .52 .03

***, ** and * coëfficiënten zijn statistisch significant bij respectievelijk 1, 5 en 10 procent (gebaseerd op tweezijdig testen, behalve voor H1, H2 en H3)

(29)

29

Hoofdstuk 5: Discussie

In het vorige hoofdstuk werden de resultaten die voortvloeiden uit dit onderzoek getoond. Dit hoofdstuk geeft allereerst een conclusie en bespreking van de bevindingen. Vervolgens worden zowel de theoretische implicaties als de praktische implicaties van het onderzoek besproken. Als laatste worden de sterke en zwakke punten van het onderzoek genoemd en worden aanbevelingen gegeven voor toekomstig onderzoek.

5.1 Bevindingen

In dit onderzoek werd onderzocht of de CEO de RvC invloed uit kan oefenen op de beslissingen van de RvC waardoor de RvC minder effectief wordt in het verminderen van earnings management. Voorgaand onderzoek naar de rol van de RvC binnen earnings

management ging voornamelijk over karakteristieken van de RvC die een bijdrage leveren bij het verminderen van earnings management (bijv. Klein, 2002; Xie et al., 2003). Echter wordt hierbij geen rekening gehouden met de karakteristieken van de CEO. De CEO heeft

verschillende motieven om aan earnings management te doen, echter wordt hierop toezicht gehouden door de RvC. Om toch aan earnings management te kunnen doen, kan de CEO de RvC beïnvloeden zodat zijn beslissingen eerder geaccepteerd worden. Belangrijke

eigenschappen waarmee de CEO een RvC kan beïnvloeden zijn expertise en macht. Mijn studie geeft een bijdrage aan de literatuur naar RvC en corporate governance door

onderzoek te doen of een CEO met veel expertise of macht in staat is de RvC te beïnvloeden, waardoor de RvC minder effectief wordt in het verminderen van earnings management.

De resultaten van dit onderzoek vonden allereerst het bewijs dat naarmate de RvC meer werk verricht als toezichthouder, zij effectiever wordt in het verminderen van earnings management. Met betrekking tot de beïnvloeding van de RvC door de CEO vond ik echter een tegenovergesteld verband. Naarmate de CEO meer expertise en macht bezit, wordt de RvC effectiever in het verminderen van earnings management. Dit resultaat suggereert dat een CEO met veel expertise en macht niet in staat is de RvC te beïnvloeden. Hierbij is macht gemeten aan de hand van de aanstellingsduur van de CEO.

Een verklaring hiervoor kan worden gegeven indien er naar een andere invalshoek van het theoretische model wordt gekeken. Uit model 6 van tabel 2 blijkt dat CEO expertise en -macht een direct significant positief effect heeft op earnings management (ß= .17; p < .05 en ß= .20; p < .05, respectievelijk). Indien wordt gekeken of de mate van toezicht van de RvC deze relatie modereert, zien we dat deze een significant negatief modererend heeft (ß= -.19; p < .05 en ß= -.16; p < .10, respectievelijk). Dit betekent dat wanneer een CEO over veel expertise of macht bezit, de RvC meer toezicht houdt om earnings management te

verminderen. De RvC past dus zijn mate van toezicht aan aan de hoeveelheid expertise en macht die de CEO bezit. Om deze interactie effecten beter weer te geven zijn ze in grafieken geplot. De grafieken zijn weergegeven in figuur 3A en 3B. Figuur 3A en 3B representeren het interactie effect van de mate van toezicht door de RvC in de relatie tussen CEO expertise en

(30)

30

macht op earnings management. Zowel figuur 3A als 3B tonen aan dat bij weinig toezicht door de RvC zowel CEO expertise als macht sterk leidt tot meer earnings management. Indien de RvC veel toezicht houdt op de CEO leidt CEO expertise en macht niet of nauwelijks tot meer earnings management.

FIGUUR 3

A. CEO expertise en earnings management bij verschillende waardes van de toezichthoudende taak RvC

B. CEO macht en earnings management bij verschillende waardes van de toezichthoudende taak RvC 0 0,2 0,4 0,6 0,8 1 1,2

Weinig CEO Expertise Veel CEO Expertise

E ar n in gs m an age m en t

A

Weinig RvC Toezicht Veel RvC Toezicht 0 0,2 0,4 0,6 0,8 1 1,2

Weinig CEO macht Veel CEO macht

E ar n in gs m an age m en t

B

Weinig RvC Toezicht Veel RvC Toezicht

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

All in all, this paper further refines our understanding of the effect of the narcissistic trait on the quality of earnings, by providing evidence that the degree of CEO narcissism

De resultaten uit dit onderzoek, waaruit blijkt dat CEO narcisme geen invloed heeft op door de Raad van Commissarissen gepercipieerde bedrijfsprestaties en eveneens geen

A complete understanding of the etiology and pathogenesis of diabetic retinopathy and diabetic macular edema requires a detailed study at multiple levels of the

A cohort study of 129 infants with skull deformation at age 6 months showed comparable results at age 4 years when the natural course was awaited: the improvement in

The inuence of the relative humidity on the drying of the droplet was analyzed by monitoring the change in contact angle (q), diameter (D), volume (V) and height (h) of a

For the purpose of the analysis, perception of discrimination will be considered to be the primary dependent variable; support for radical action will be considered jointly a

24 H1: More voters will engage in strategic voting when exposed to news coverage suggesting their preferred party and second choice party will not have a good chance

Reading this narrative through a few specific interpretations of the periphery concept, nuanced by Rancière’s distribution of the sensible, demonstrates that the migrant