• No results found

De invloed van CFO bonussen op earnings management en de rol van de Audit Committee.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van CFO bonussen op earnings management en de rol van de Audit Committee."

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Master Thesis:

De invloed van CFO bonussen op earnings management en de rol van de

Audit Committee.

Een empirisch onderzoek naar de invloed van de CFO bonus en de rol van de Audit Committee hierin op de mate van earnings management hierbij in de financiële verslaggeving van Britse beursgenoteerde ondernemingen.

___________________________________________________________________________

Auteur: D. B. Ploeg Datum: 03-09-2012

(2)

Master Thesis:

De invloed van CFO bonussen op earnings management en de rol van de

Audit Committee.

Een empirisch onderzoek naar de invloed van de CFO bonus en de rol van de Audit Committee hierin op de mate van earnings management hierbij in de financiële verslaggeving van Britse beursgenoteerde ondernemingen.

Dit onderzoek betreft een kwantitatieve studie naar de invloed van de CFO bonus en de Audit Committee op de mate van earnings management onder Britse beursgenoteerde

ondernemingen. Er wordt getracht een antwoord te vinden op de vraag of naast de CEO ook de CFO individueel invloed uitoefent op de financiële verslaggeving om zijn/haar bonus te maximaliseren. Er zijn vier hypotheses getoetst met behulp van informatie uit het jaarverslag van de ondernemingen. Er wordt voor één van de vier hypotheses significant resultaat gevonden waaruit blijkt dat CFOs resultaatverhogende accruals gebruiken.

Auteur: D. B. Ploeg Studentnummer: 2039559 Adres: Hondsdraf 3 Plaats: Grootegast Tel: 0654398484 Email: dennieploeg@msn.com Datum: 03-09-2012

Universiteit: Rijksuniversiteit Groningen Faculteit: Economie and bedrijfskunde Master: MSc Accountancy

Onder begeleiding van: dr. T.A. Marra Tweede begeleider: dr. R.B.H. Hooghiemstra

(3)

Voorwoord

Met het schrijven van dit voorwoord rond ik mijn Master scriptie, ter afronding voor de Master Accountancy & Controlling aan de Rijksuniversiteit Groningen, af. Gedurende de afgelopen vijf maanden heb ik met veel plezier onderzoek gedaan naar earnings management en bonusmaximalisatie.

Het onderwerp earnings management is voortgekomen uit mijn interesse voor het subjectieve aspect binnen de accounting. Met name in het vak ‘Financial Accounting Theory’ kwam naar voren hoe een onderneming haar omgeving kan beïnvloeden (aandeelhouders, stakeholders etc.) middels earnings management.

Ik wil graag een aantal mensen bedanken die hebben bijgedragen aan deze scriptie. Allereerst wil ik mijn afstudeerbegeleider vanuit de Rijksuniversiteit Groningen, Teije Marra, bedanken voor zijn feedback. Hij heeft op een actieve wijze meegedacht aan de totstandkoming van deze scriptie, en in mijn ogen waardevolle adviezen gegeven.

Daarnaast wil ik ook mijn ouders bedanken voor hun betrokkenheid bij mijn studie. Hun steun en interesse hebben me gedurende mijn hele studieperiode bijzonder gemotiveerd. Tot slot wil ik u als lezer veel plezier wensen met het lezen van deze scriptie. Wanneer u als lezer naar aanleiding van het stuk vragen heeft neem dan gerust contact op.

(4)

Inhoud

1. Introductie... 5 1.1 Onderzoeksvraag... 5 1.2 Wetenschappelijke bijdrage... 6 1.3 Structuur... 7 2. Theoretisch kader... 8 2.1 Agency theorie ... 8

2.2 Wat is earnings management... 9

2.3 Motieven voor earnings management... 10

2.4 Vormen earnings management... 11

2.5 CFO en earnings management ... 12

3. Onderzoeksontwerp... 13

3.1 Afhankelijke variabele ... 13

3.2 Onafhankelijke variabelen... 15

3.3 Uit te voeren analyses ... 18

3.4 Data ... 19 4. Resultaten... 20 4.1 Beschrijvende statistiek... 20 4.2 Hypothesetoetsing ... 21 4.3 Robustness check ... 26 5. Conclusie ... 28 5.1 conclusie... 28 5.2 Beperkingen ... 29 5.3 Verder onderzoek... 30 Literatuurlijst ... 31

(5)

1. Introductie

‘’De bonus, het symbool van de kredietcrisis, lijkt in Nederland aardig getemd’’. Luidt de eerste zin in het artikel dat in juni 2011 in de volkskrant verscheen. In het artikel wordt vermeld dat bedrijven uiteraard nog steeds bonussen uitkeren aan bestuurders, maar gegarandeerde bonussen zijn er nog zelden. En een snelle aanpassing van criteria als de resultaten tegenvallen, blijft veelal achterwege. De bonus verandert daardoor meer mee met de winstontwikkeling van het bedrijf. Toen de winsten van bedrijven in de crisisjaren 2008 en 2009 daalden, zakten ook de bonussen mee. Voorheen wisten bestuurders ook bij tegenvallers hun inkomen nog op te voeren (Volkskrant, 17 juni 2011).

Volgens dit artikel zijn de absurd hoge bonussen nagenoeg verdwenen. De bonussen die ook bij tegenvallende resultaten werden uitgekeerd en die jarenlang voor maatschappelijke kritiek zorgden, zijn tegenwoordig aardig getemd. Maar is dit wel zo?

Het artikel dat in februari 2012 in de volkskrant verscheen beweert het tegenovergestelde. Volgens dat artikel zitten de bonussen voor bestuurders weer in de lift (Volkskrant, 10 februari 2012). Of de bonuscultuur nu weer terug is of nooit is weggeweest, het blijft een actueel onderwerp waar veel maatschappelijke commotie over de goede en slechte kanten ervan bestaat.

1.1 Onderzoeksvraag

Volgens Scott (2012) bestaat de beloning van een manager uit drie componenten: salaris, cash bonussen en lange termijn beloningsplannen. Een variabele beloning wordt gebruikt om het moral hazard probleem te beheersen. Het moral hazard probleem ontstaat wanneer eigenaren geen overzicht meer hebben op de uitvoerende managers. De managers hebben op dit moment een informatievoordeel. Om managers te motiveren gezamenlijke doelen na te streven, gebruiken eigenaren beloningscontracten die samenhangen met te behalen targets. Beloningsplannen zijn in het algemeen gebaseerd op twee performance maatstaven: nettowinst en prijs van een aandeel. Nettowinst wordt gebruikt om korte termijn doelstellingen na te streven, de lange termijn beloningsplannen zijn gebaseerd op de aandeelprijs (Scott, 2012). In deze thesis zal de korte termijn beloning centraal staan. Omdat de nettowinst niet ‘hard’ is, ofwel aangepast kan worden, kunnen managers door de keuze van accounting methoden en acties op oneigenlijke gronden hun beloning beïnvloeden. Dit begrip wordt earnings management genoemd. Waarom is het belangrijk om bij dit begrip stil te staan?

Volgens Scott (2012) is de nettowinst die in de financiële verslaggeving wordt gerapporteerd een nuttige bron van informatie voor beleggers. Earnings management vermindert de

betrouwbaarheid en relevantie van financiële verantwoordingen en het kan de werkelijke performance verbergen. Beleggers kunnen hierdoor verkeerde beslissingen maken. Om dit te voorkomen wordt er getracht dit fenomeen beter te begrijpen en wordt er veel onderzoek naar gedaan. Op dit moment is het algemeen geaccepteerd dat het winstcijfer om diverse redenen wordt beïnvloed door managers. Onderzoek heeft aangetoond dat de CEO earnings

management gebruikt om zijn beloning te maximaliseren (Healy, 1985 en Holthausen et al., 1995). Pas in recentere jaren is ook onderzoek gedaan of naast de CEO ook de CFO hierin participeert (Jiang et al., 2010). In deze thesis zal de beloning van de CFO centraal staan omdat de CFO toeziet op het financiële verslaggevingproces van de onderneming. Hij/zij

(6)

heeft waarschijnlijk de meeste invloed van alle managers op de keuze van accounting gerelateerde beslissingen van de onderneming, zoals het kiezen van accounting methoden en het maken van boekhoudkundige aanpassingen (Mian, 2001 en Geiger en North, 2006). Naast de beloning van de CFO wordt onderzocht wat de impact van de Audit Committee is. De Audit Committee wordt gezien als het orgaan van de onderneming dat toezicht houdt op het proces van Internal Control over Financial Reporting (Xie et al., 2003). Om ervoor te zorgen dat er passende controles zijn en rapportage processen effectief zijn communiceert ze met het management, interne en externe accountants en de raad van bestuur. De Audit Committee moet zorg dragen voor de kwaliteit van de financiële verslaggeving en ervoor zorgen dat de manager zijn accounting keuzes niet baseert op basis van zijn eigen welzijn (Hoitash et al., 2009).

Het doel van deze thesis is om er achter te komen of de CFO ook in het Verenigd Koninkrijk individueel invloed uitoefent op het accounting beleid om zo zijn/haar bonus te

maximaliseren. En wat de invloed van de Audit Committee hierop is. De centrale onderzoeksvraag is:

“Beïnvloedt de CFO van een Britse beursgenoteerde onderneming het winstcijfer van de onderneming om zijn/haar korte termijnbonus veilig te stellen, en heeft de Audit Committee hier invloed op?”.

1.2 Wetenschappelijke bijdrage

Er zijn al vele onderzoeken verschenen over het effect dat de CEO beloning heeft op het gebied van earnings management (Healy, 1985, Healy en Wahlen, 1999, Holthausen et al., 1995 en Murphy, 2000). Deze onderzoeken hebben geconcludeerd dat er een verband bestaat tussen bonussen en earnings management. Er werd voornamelijk onderzoek gedaan naar de CEO-beloning omdat die aanzienlijk groter is dan die van de CFO, en dus meer invloedrijk. Daarnaast heeft de CEO de mogelijkheid om de CFO te vervangen, wanneer deze de

voorkeuren van de CEO niet volgt. Hierdoor verwachten onderzoekers dat de CFO de wensen van de CEO boven zijn/haar eigen stelt.

Pas in recentere onderzoeken is onderzocht of naast de CEO ook de CFO individueel invloed uitoefent op de accounting methoden (Fuller en Jensen, 2002, Graham et al., 2005 en Geiger en North, 2006). In dit onderzoek ga ik ervan uit dat de CFO-bonus een sterkere impact heeft op het gebruik van earnings management dan die van de CEO omdat de CFO de uiteindelijke verantwoordelijkheid heeft over het opstellen van financieel jaarverslag en zo individueel invloed kan uitoefenen (Mian, 2001). Onderzoek naar het effect dat de bonus van de CFO op het gebied van earnings management heeft is grotendeels nog niet onderzocht. Naar mijn weten hebben alleen Jiang et al. (2010) hier specifiek onderzoek naar gedaan. Zij hebben onderzoek gedaan onder 1500 beursgenoteerde ondernemingen in de Verenigde Staten tussen 1993 – 2006 naar een verband tussen de beloning van de CFO en earnings management. Jiang et al. vinden een dergelijke relatie, maar door diverse beperkingen zijn zij van mening dat hun onderzoek niet generaliseerbaar is. Het doel van dit onderzoek is een bijdrage leveren aan de maatschappelijke discussie omtrent bonussen, voornamelijk de rol van de CFO hierin. Daarnaast levert dit onderzoek een bijdrage aan de bestaande literatuur op het gebied van earnings management en het effect van de beloning van de CFO hierop.

Het merendeel van de studies naar earnings management heeft betrekking op de Verenigde Staten. Onderzoek heeft uitgewezen dat culturele verschillen in waarden en gedragingen een impact hebben op de zakelijke activiteiten (Choi & Meek, 2005 en Kreitner et al., 2002).

(7)

Desender et al. (2007) hebben specifiek onderzoek gedaan naar verschillende culturen en earnings management, hun onderzoek heeft uitgewezen dat verschillende culturen van invloed zijn op de hoeveelheid earnings management die een land gemiddeld toepast. Earnings

management in het V.K. is al in diverse studies onderzocht (Jeanjean et al., 2008 en Peasnell et al., 2005), maar de invloed van de CFO-beloning hierop nog niet. Ik richt mij in dit onderzoek dan ook op het toepassen van earnings management van de CFO in het Verenigd Koninkrijk.

Er is een relatief grote hoeveelheid literatuur te vinden over Audit Committees, voornamelijk onderzoek wat gedaan is in de V.S. Eerst werd er veel aandacht besteed aan de associatie van een geheel onafhankelijke Audit Committee met een hogere kwaliteit van de financiële verslaggeving (Klein, 2002). Sinds de SOX verplicht heeft dat Audit Committees alleen nog maar uit onafhankelijke bestuurders mogen bestaan, is dit niet meer van belang. In het V.K. mogen er nog wel uitvoerende bestuurders in de Audit Committee zitting nemen, maar een Audit Committee moet uit minimaal drie onafhankelijke bestuurders bestaan wanneer de onderneming valt binnen de FTSE 350. Recent wordt de kwaliteit van financiële

verslaggeving onderzocht in relatie tot het hebben van financiële experts die zitting nemen in de Audit Committee (Carcello et al., 2006; Hoitash et al., 2009). Dit wordt positief

geassocieerd met het verhogen van de kwaliteit van verslaggeving. Daarnaast hebben Abbott et al. (2004) onderzoek gedaan naar de frequentie van samenkomst van de Audit Committee wat leidt tot een hogere kwaliteit verslaggeving.

Hoewel de impact van de Audit Committee op earnings management al veelvuldig onderzocht is (Klein, 2002; Xie et al., 2003 en Bedard et al., 2004), is dit voornamelijk gedaan door te onderzoeken of karakteristieken van de Audit Committee van invloed zijn op de mate van earnings management. Bedard et al. (2004) vinden een negatieve relatie tussen de

aanwezigheid van een financiële expert in de Audit Committee en het toepassen van agressieve earnings management. Hoitash et al. (2009) tonen aan dat de frequentie van samenkomst, de omvang van de Audit Committee en de hoeveelheid aanwezige financiële kennis een positieve invloed heeft op de kwaliteit van de verslaggeving in de jaarrekening. In deze thesis wordt de Audit Committee haar rol onderzocht bij earnings management veroorzaakt door de CFO bonus.

Ten slotte is dit onderzoek actueel, gezien de huidige media-aandacht voor de bonussen van managers. Deze studie draagt bij aan onze kennis over hoe ondernemingen omgaan met het uitdelen van bonussen, en welke invloed dit heeft op de kwaliteit van de financiële

verslaggeving. Een goed jaarverslag moet een getrouw beeld geven omtrent de toestand op de balansdatum en de gang van zaken gedurende het boekjaar. Aangezien de financiële

verslaggeving dient om belanghebbenden informatie ter beschikking te stellen (Scott, 2012). Wanneer managers winsten sturen kan het getrouwe beeld dat het jaarverslag moet geven afnemen, wat gevolgen heeft voor de kwaliteit van de financiële verslaggeving.

1.3 Structuur

De indeling van deze thesis ziet er als volgt uit. In hoofdstuk 2 vervolgt dit rapport met het theoretische kader, waar een literatuuranalyse plaatsvindt. De verschillende factoren die van invloed zijn op earnings management zullen hier verder worden uitgediept. Hoofdstuk 3 zal vervolgens ingaan op het onderzoekontwerp en de methodologie. De lezer heeft na het doornemen van dit hoofdstuk een beeld van hoe de data is vergaard en zal worden geïnterpreteerd. Hoofdstuk 4 presenteert de bevindingen van de statistische analyses. De conclusies en limitaties die voortvloeien uit het onderzoek worden aan de lezer gepresenteerd in Hoofdstuk 5. Daarnaast worden in dit hoofdstuk voorstellen gedaan voor verder onderzoek.

(8)

2. Theoretisch kader

In dit hoofdstuk wordt een aantal vragen gesteld die ervoor moeten zorgen dat de centrale onderzoeksvraag beantwoord kan worden. Er wordt antwoord gegeven op de vragen: ‘Waarom zijn er beloningscontracten?’, ‘Wat is earnings management?’, ‘Wat zijn de motieven voor earnings management?’, ‘Welke soorten earnings management zijn er?’ en ‘Welke invloed heeft de CFO op earnings management?’.

2.1 Agency theorie

Bij ondernemingen bestaat meestal een scheiding tussen leiding en eigendom. Hiervoor worden overeenkomsten opgesteld tussen eigenaren en leidinggevenden. In de overeenkomst is overeengekomen dat het management de bedrijfsvoering voor zijn/haar rekening neemt ten behoeve van de aandeelhouders. Hierbij is het aanneembaar dat er een belangentegenstelling ontstaat tussen aandeelhouder en management. Aandeelhouders hebben belang bij het

volledig verantwoorden van behaalde winsten, want deze zijn direct van invloed op de waarde van hun aandeel en de uit te keren dividenden. In tegenstelling tot de aandeelhouders kan het management er belang bij hebben de winsten niet volledig te verantwoorden. Zo kan zij waarden uit de onderneming onttrekken of zichzelf te grote beloningen toekennen (Majoor et al., 2011).

Er ontstaat bij deze contracten tussen management en aandeelhouder een risico voor de aandeelhouders. Het risico dat het management beslissingen neemt die niet direct in het belang van de aandeelhouders zijn. Dit wordt gekenmerkt als het agency probleem.

Aandeelhouders kunnen beheersingssystemen creëren om dit risico te reduceren. Het afleggen van verantwoording door middel van de jaarrekening maakt deel uit van die systemen. Het financiële rapportageproces biedt aandeelhouders de mogelijkheid om managers te monitoren. De zeggenschap van managers over de keuzes van accountingmethoden samen met het effect van winsten op de beloning van een manager kunnen het agency probleem vergroten. Als het proces Internal Control over Financial Reporting effectief geïmplementeerd is door

aandeelhouders, dan kan het agency probleem verkleind worden. Als vertegenwoordigers voor de aandeelhouders is de Audit Committee medeverantwoordelijk voor het toezicht op het financiële rapportageproces om dit doel te bereiken (Hoitash et al., 2009). Om het agency probleem te verkleinen en om ervoor te zorgen dat er zo weinig mogelijk earnings managent wordt toegepast door de manager is het belangrijk dat de Audit Committee hier toezicht op houdt.

Om de belangentegenstelling tussen aandeelhouder en management tegen te gaan, worden naast het interne toezicht op het financiële rapportageproces, beloningcontracten opgesteld. Scott (2012) stelt dat contracten tussen het management en aandeelhouders zo ontworpen moeten worden dat beide partijen het maximale nut er uit halen terwijl de agency kosten zo laag mogelijk blijven. Agency kosten zijn de kosten die het gevolg zijn van de scheiding van eigendom en leiding (Majoor et al.2011). Een beloningsplan is een voorbeeld van een dergelijk soort contract. Scott definieert een beloningsplan als volgt:

“An executive compensation plan is an agency contract between the firm and its manager that attempts to align the interests of owners and manager by basing the manager’s compensation on one or more measures of the manager’s performance in operating the firm.”

Eigenaren gebruiken beloningscontracten gebaseerd op één of meer prestatie-indicatoren om managers te motiveren gezamenlijke doelen na te streven. Managers kunnen deze prestatie-indicatoren beïnvloeden door het gebruik van earnings management.

(9)

2.2 Wat is earnings management

Er zijn veel verschillende definities van earnings management te vinden in de literatuur. In dit onderzoek maak ik gebruik van twee veelgebruikte definities, namelijk de definities van Scott (2012) en Healy en Wahlen (1999). Scott definieert earnings management als volgt:

“Earnings management is the choice by a manager of accounting policies, or actions affecting earnings, so as to achieve some specific reported earnings objective.” (Scott, 2012) Scott noemt de keuze van accounting methoden en acties welke een directe invloed hebben op de winst de twee oorzaken van earnings management. Scott verdeelt daarbij de keuze van accounting methoden in twee categorieën. De eerste categorie is de keuze van grondslagen op zich, zoals manier van afschrijven. De tweede categorie is het sturen door middel van

discretionaire accruals, zoals voorzieningen. Scott geeft aan dat er een ‘ijzeren wet’ is wat betreft earnings management op basis van accruals. Deze luidt dat accruals wederkerig zijn. Ofwel, een manager die winsten omhoog stuurt, zal in een latere periode de toekomstige winsten zien dalen bij gelijkblijvende omstandigheden.

De term discretionaire accruals dient voor verduidelijking verder gedefinieerd worden. De manier waarop earnings management plaatsvindt wordt duidelijk wanneer de winst wordt opgesplitst in de twee componenten: operationele kasstroom en accruals.

Winst = Operationele kasstroom +/- netto accruals (1)

Accruals kunnen worden gesplitst in discretionaire accruals en niet-discretionaire accruals. Discretionaire accruals zijn accruals die niet het gevolg zijn van normale operationele bedrijfsactiviteiten. Deze accruals kunnen worden beïnvloed door managers. Dit zijn de accruals waar earnings management een rol speelt. Niet-discretionaire accruals zijn het gevolg van normale bedrijfsactiviteiten. Ze zijn een gevolg van normale bedrijfsactiviteiten, zoals de groei van het netto werkkapitaal bij de groei van de omzet. Het management kan hier verder geen invloed op uitoefenen.

Winst= Operationele kasstroom+/- netto niet-discretionaire accruals +/- netto discretionaire

accruals (2)

Naast de keuze van accounting methoden, noemt Scott nog een andere manier om winsten te sturen. Een manager kan door bepaalde acties uit te voeren direct invloed uitoefenen op de winst. Zo kan hij/zij door de uitgaven aan advertenties, R&D, onderhoud te verhogen of verlagen of de timing van aankopen uitstellen of vervroegen, beslissingen maken die direct van invloed zijn op de winst. Deze methodes zijn erg kostbaar, aangezien ze direct van

invloed zijn op de langere termijn waarde van de onderneming. In deze thesis ga ik verder niet in op deze manier van earnings management, maar richt ik mij primair op earnings

management gebaseerd op accruals. Dit, gezien het historische belang en de relevantie met accounting (Scott, 2012).

Een andere in de wetenschappelijke literatuur veel gebruikte definitie is de definitie van Healy en Wahlen (1999). Healy en Wahlen definiëren earnings management als volgt:

“Earnings management is when managers use judgment in financial reporting and in structuring transactions to alter financial reports to either mislead some stakeholders about the underlying economic performance of the company or to influence contractual outcomes that depend on reported accounting numbers.” (Healy en Wahlen, 1999)

(10)

Diverse aspecten uit deze definitie dienen verder toegelicht te worden. Ten eerste zijn er volgens Healy en Wahlen vele manieren waarop een manager invloed kan uitoefenen op het financiële verslag. Deze manieren komen overeen met de oorzaken die Scott in zijn definitie heeft genoemd. Een tweede aandachtspunt is dat uit de definitie van Healy en Wahlen blijkt dat het doel van earnings management het opzettelijk misleiden van stakeholders is over de prestaties van de onderneming. Dit kan voorkomen wanneer managers niet geloven dat stakeholders het effect van earnings management op de financiële verslaggeving ongedaan maken of kunnen traceren. Of wanneer managers een informatievoordeel hebben ten opzichte van de stakeholders. Hierdoor kan earnings management niet gedetecteerd worden door buitenstaanders. Stakeholders zijn dan geneigd een bepaalde hoeveelheid van earnings management te tolereren (Healy en Wahlen, 1999).

Naast het opzettelijk misleiden van stakeholders over de prestaties van de onderneming, noemen Healy en Wahlen meerdere motieven voor earnings management. In de volgende paragraaf worden deze besproken.

2.3 Motieven voor earnings management

Er zijn een aantal redenen die managers er toe kan aanzetten om earnings management toe te passen. Healy en Wahlen (1999) noemen drie motieven, te weten: kapitaalmarktmotieven, contractmotieven en regelgevende motieven.

Kapitaalmarktmotieven

Het uitgebreide gebruik door beleggers en financiële analisten van accounting informatie voor het schatten van toekomstige financiële prestaties, veroorzaakt een stimulans voor het

management om resultaten te sturen. Burgstahler en Eames (1998) hebben aangetoond dat het management de winst bewust opvoert om aan de verwachtingen te voldoen. Deze stimulans ontstaat doordat beleggers reageren op resultaten beneden de verwachting. Dit heeft een negatief effect op de aandelenkoers ten gevolge. Andersom geldt dit ook, wanneer er boven verwachting wordt gepresteerd heeft dit een positief effect (Scott, 2012).

Contractmotieven

Volgens Healy en Wahlen (1999) worden accounting gegevens ook gebruikt om de contractuele relaties tussen de onderneming en haar belanghebbenden vast te leggen en te controleren. De Positive Accounting Theory speelt hierbij een belangrijke rol, en heeft veel heeft bijgedragen aan de voorspelde motieven voor earnings management. Scott (2012) omschrijft:

‘’Positive accounting theory (PAT) is concerned with predicting such actions as the choices of accounting policies by firm managers and how managers will respond to proposed new accounting standards.’’

De theorie is opgezet door Watts en Zimmerman (1986) en zij hebben PAT georganiseerd rond drie hypothesen: bonus plan hypothese, debt convenant hypothese en political cost hypothese. PAT is gebaseerd op het idee dat managers rationeel zijn, net zoals beleggers, en dat ze waarderingsgrondslagen zullen kiezen die in hun eigen belangen voorzien. Dit alleen als ze hiertoe in staat worden gesteld.

Bonus plan hypothese: als de beloning van managers afhankelijk is van de hoogte van de winst, zullen managers een zo hoog mogelijke winst willen bewerkstelligen. Keuze van

(11)

financieel beleid kan de hoogte van de winst beïnvloeden. Het risico dat zich voordoet is dat winsten naar voren of naar achteren worden geschoven zodat de beloning voor de manager hoger is (Scott, 2012).

Debt convenant hypothese: hoe dichter een onderneming bij het overtreden van een accounting based schuld overeenkomst is, hoe waarschijnlijker het is dat de manager waarderingsgrondslagen kiest die ervoor zorgen dat gerapporteerde inkomsten uit toekomstige perioden verschuiven naar de huidige periode (Scott, 2012).

Wet- en regelgeving motieven

Het derde motief dat Healy en Wahlen (1999) erkennen is dat earnings management ook gebruikt kan worden om wetten en regels te vermijden of te beïnvloeden. Zo kan een onderneming earnings management gebruiken om de winst zo laag mogelijk te presenteren, zodat ook de vennootschapsbelasting wordt geminimaliseerd.

Door middel van de political cost hypothese voorspellen Watts en Zimmerman (1986) dat bij een onderneming met hogere politieke kosten, het waarschijnlijker is dat de manager die de waarderingsgrondslagen kiest de te rapporteren winsten uitstelt. Aangezien hoge

winstgevendheid veel media- en consumentenaandacht aantrekt waardoor de omgeving en belanghebbenden hogere eisen gaan stellen.

2.4 Vormen earnings management

Managers kunnen gebruik maken van diverse vormen van earnings management. Hieronder volgt een korte uitleg van de vier vormen: ‘’Taking a bath’’, winstminimalisatie,

winstmaximalisatie en winstegalisatie (Scott, 2012). Taking a bath

Deze vorm van earnings management kan plaatsvinden bij ondernemingen die gedurende een langere periode minder presteren of bij herstructurering. Als een onderneming dan verlies moet rapporteren, kan een manager geprikkeld worden om een groter verlies te rapporteren dan nodig is. Aangezien hij/zij weinig te verliezen heeft op dat moment. De manager kan bijvoorbeeld activa sneller gaan afwaarderen om toekomstige kosten omlaag te brengen, hij/zij maakt ‘’schoon schip’’.

Winstminimalisatie

Deze vorm van earnings management lijkt op de vorm taking a bath, maar is minder extreem. Bij deze vorm wordt geen ‘’schoon schip’’ gemaakt, maar worden enkel winstverlagende accruals toegepast.

Winstmaximalisatie

Managers kunnen gebruik maken van het maximaliseren van de gerapporteerde winst om hun bonus veilig te stellen of te verhogen. Het maximum van verhogen ligt gelijk met de cap van het bonusplan van de manager.

Winstegalisatie

Vanuit het contractmotief-perspectief gezien zal een manager de resultaten willen egaliseren. Door de resultaten te egaliseren schendt de manager minder snel afspraken van een

accounting based schuld overeenkomst. Daarnaast geven risicomijdende managers de voorkeur aan een constante bonusstroom over de jaren boven een variabele.

(12)

2.5 CFO en earnings management

Er is veel onderzoek gedaan dat naar de oorzaken voor earnings management. Eén van de motieven, het contractmotief, wordt voornamelijk onderzocht voor de CEO. Verassend genoeg zijn er maar weinig onderzoeken naar CFOs die earnings management toepassen om hun eigen bonus te maximaliseren. Terwijl de CFO normaal gesproken belast is met de financiële planning, budgettering, internal control en financiële rapportages (Gore et al., 2007). Eerdere onderzoeken hebben resultaten gevonden waaruit blijkt dat CFOs aanzienlijke invloed uitoefenen op de onderneming haar financiële verslag (Geiger and North, 2006; Ge et al., 2010). Er verschijnen steeds meer onderzoeken die concluderen dat niet alleen de CEO, maar ook de CFO individuele invloed uitoefent op het jaarverslag voor eigen belang.

Zo concluderen Fuller en Jensen (2002) dat het toenemende percentage van aandelenopties in de beloningpakketten van managers ervoor zorgt dat zowel de CEOs als de CFOs zich focussen op het verhogen van korte termijn aandeelkoersen. Zo proberen zij op de lange termijn een zo hoog mogelijke aandeelbonus af te dwingen. Als bewijs van de belangrijke rol van CFOs in de financiële verslaggeving, laten Geiger en North (2006) zien dat discretionaire accruals aanzienlijk dalen na benoeming van een nieuwe CFO. Dit komt overeen met de hiervoor besproken Taking a bath methode.

Op dit moment leggen onderzoekers de schuld voor het manipuleren van financiële rapportages bij de op aandelen gebaseerde beloningen, voornamelijk de aandelenopties component van de beloning. Dit is consistent met het onderzoek van Jiang et al.(2010). Zij hebben hun onderzoek zowel voor CEO- als CFO beloningen uitgevoerd. Zij gaan ervan uit dat de prikkel van de CFO tot het maximaliseren van de aandelenbeloning een sterkere impact heeft op earnings management dan die van de CEO. Omdat CFOs de uiteindelijke

verantwoordelijkheid hebben voor het opstellen van de financiële verslaggeving (Mian 2001). Jiang et al. concluderen dat CFOs primair verantwoordelijk zijn voor het opstellen van de financiële verslaggeving, daarom domineert de prikkel van hun aandelen beloning die van de CEO. Verder is earnings management een belangrijk instrument waar de CFO vakkundig gebruik van kan maken om zijn bonus te maximaliseren, terwijl de CEO vele andere

verantwoordelijkheden heeft en verschillende andere instrumenten hiervoor heeft (Jiang et al., 2010).

Tot nu toe is er alleen onderzoek gedaan naar de aandelen- en optie-beloningen van de CFO en de invloed hiervan op de mate van earnings management. Er is nog geen onderzoek gedaan naar de korte termijnbeloning, terwijl dit wel is gedaan voor de CEO. Daarom gaat dit

(13)

3. Onderzoeksontwerp

Het onderwerp van dit hoofdstuk is het onderzoeksontwerp. De afhankelijke, onafhankelijke en controle variabelen zullen elk geïdentificeerd en beschreven worden. Door gebruik te maken van bestaande literatuur worden er hypotheses opgesteld. Vervolgens formuleer ik het empirisch model welke gebruikt is. Daarna de uit te voeren analyses en als laatste worden de gebruikte criteria voor het verzamelen van data beschreven.

3.1 Afhankelijke variabele

In dit onderzoek wordt net als in de meeste studies gebruik gemaakt van discretionaire accruals om earnings management te meten. Er zijn in de loop der jaren diverse modellen ontwikkeld om earnings management te meten, een aantal daarvan zijn: het DeAngelo model (1986), Healy (1985), Jones (1991), Dechow et al. (1995).

De modellen van DeAngelo en Healy gaan ervan uit dat in de periode voorafgaand aan de vergelijking geen earnings management wordt gebruikt. Er wordt in beide modellen geen rekening gehouden met invloeden uit de economische omgeving (Jones, 1991). Kaplan (1985) geeft aan dat de accruals afhankelijk zijn van de economische omstandigheden van de

onderneming. Hierdoor wordt in dit onderzoek geen gebruik gemaakt van de modellen van Healy en DeAngelo. Het voornaamste bezwaar op het Jones model was dat het geen rekening houdt met sturing van de omzet. Het op het Jones model gebaseerde gemodificeerde

meetmodel is volgens Dechow et al. (1995) een beter model voor het meten van earnings management dan de eerder ontwikkelde meetmodellen, omdat hun model wel rekening houdt met economische invloeden en omzetsturing. Andere onderzoeken concluderen weer dat het Jones meetmodel een betere voorspellingswaarde heeft (Van Praag, 2001). Beide modellen voorspellen nagenoeg even goed blijkt uit eerder onderzoek.

In deze paragraaf worden de in de literatuur veel gebruikte modellen, het Jones model en gemodificeerde Jones model, beschreven. Vervolgens wordt er een keuze gemaakt welk model voor dit onderzoek het beste is. Omdat vergelijkbaar onderzoek ook gebruik maakt van deze modellen zijn de resultaten beter te vergelijken met elkaar.

Jones model

Volgens het Jones model (1991) zijn de discretionaire accruals een maatstaf voor de kwaliteit van de financiële rapportage, en daardoor ook een maatstaf voor het gebruik van earnings management door managers. De eerste stap in het Jones model is het bepalen van de coëfficiënten β0, β1, β2 in de volgende regressievergelijking:

TAC = β0= 1 + β1△REV + β2△PPE + ε (3)

Waarbij:

TAC = Totale accruals, te berekenen als de netto winst minus de operationele kasstroom ΔREV = Verandering in netto omzet t.o.v. het voorgaande jaar

PPE = Materiële vaste activa

TA 1= Totale activa van het voorgaande jaar

Omdat ondernemingen vaak verschillende methodes gebruiken om te komen tot de operationele kasstroom, wordt de volgende gestandaardiseerde vergelijking gehanteerd: Nettowinst – (ΔTotale vlottende activa 1- ΔKas en korte termijn investeringen 1) + (ΔTotale vlottende passiva 1- ΔKorte termijnschulden en vlottende deel van de lange

(14)

termijnschulden 1) + afschrijvingskosten (4)

Vervolgens kunnen met behulp van de coëfficiënten in vergelijking (3) de discretionaire accruals voor onderneming i in jaar t als volgt worden geschat:

DAC = TAC – (β0 = 1 + β1△REV + β2△PPE + ε ) (5)

Waarbij:

β0, β1, β2 = Geschatte coëfficiënten van de regressie in vergelijking (3) DAC = Discretionaire accruals

Alle variabelen in dit model worden geschaald door middel van de totale activa van het voorgaande jaar, om de kans op heteroscedasticiteit te verkleinen (Jones, 1991).

Modified Jones model

Volgens Dechow et al. (1995) wordt in het originele Jones model geen rekening gehouden met sturing van de omzet door het management. Dechow et al. hebben het model aangepast. Hun redenering hierachter is dat het management de resultaten gemakkelijker kan

beïnvloeden door invloed op de verantwoording van de omzet door verkopen op rekening uit te oefenen, dan door invloed uit te oefenen op de verantwoording van omzet door contante verkopen. Het modified Jones model van Dechow et. al. (1995) houdt wel rekening met omzetsturing. Zo worden wijzigingen in de omzet gecorrigeerd voor wijzigingen in de vorderingen. Dit wordt als volgt weergegeven:

TAC = β0 = 1 + β1[△REV △RE ] + β2△PPE + ε (6)

Waarbij:

ΔRECt = vorderingen in jaar t minus vorderingen in jaar t-1.

Vervolgens kunnen in het aangepaste Jones model van Dechow et al. de discretionaire accruals voor onderneming i in jaar t als volgt berekend worden:

DAC = TAC – (β0 = 1 + β1[△REV △RE ] + β2△PPE + ε ) (7)

Net als bij het Jones model worden alle variabelen door middel van de totale activa van vorig jaar geschaald.

In dit onderzoek wordt bij het bepalen van de discretionaire accruals geen gebruik gemaakt van het Jones model, maar van het aangepaste Jones model. Door de extra verklarende variabele kent het Modified Jones model een betere voorspellingswaarde dan het originele Jones meetmodel. Het Modified Jones model kent een R-squared van 0.030 tegenover 0.028 van het Jones model. De adjusted R-squared heeft een waarde van 0.017 voor het Modified Jones model en een waarde van 0.015 voor het Jones model1.

1De R-squared geeft aan met welk percentage het model de totale uitkomst beïnvloedt. De R-squared geeft dit

(15)

3.2 Onafhankelijke variabelen

De onafhankelijke variabelen in dit onderzoek zijn CFO-beloning en Audit Committee strenght. Per onafhankelijke variabele wordt uitgelegd hoe deze berekent is en waarom dit op deze manier is gedaan. Voor elke onafhankelijke variabele worden hypotheses opgesteld op basis van eerder onderzoek en erkende wetenschappelijke theorieën.

Er zijn meerdere motieven die een manager tot earnings management kan aanzetten. In dit onderzoek wordt voornamelijk ingegaan op de contractmotieven en dan specifiek op de bonus plan hypothese van Watts en Zimmerman (1986). De bonus plan hypothese staat centraal omdat deze veronderstelt dat managers van ondernemingen met een bonusplan, waarschijnlijk voor de accountingmethode kiezen, waarbij ze een zo hoog mogelijke winst bewerkstelligen. De overige motieven gaan niet in op de relatie tussen de manager zijn beloning en earnings management, daarom worden ze in dit onderzoek niet meegenomen.

De verwachting is dat de CFO de meeste invloed van alle managers heeft op de keuze van accounting gerelateerde beslissingen van de onderneming, zoals het kiezen van accounting methoden en het maken van boekhoudkundige aanpassingen (Mian, 2001 en Geiger en North, 2006). Daardoor wordt hij in staat gesteld om earnings management toe te passen, om zo zijn eigen bonus te kunnen bewerkstelligen.

Om de invloed van de beloning van de CFO op het gebruik van earnings management te kunnen meten, maak ik gebruik van het onderzoeksmodel van Healy (1985). Volgens Healy bestaat een bonusplan uit een cap en bogey ofwel een bovengrens en drempel. De cap is het maximum van een bonusplan en de bogey is de hoogte van de winst die minimaal moet worden bereikt om in aanmerking te komen voor een bonus. In figuur 1 staat een typisch bonusplan afgebeeld volgens Ronen en Yaari, (2008), met een duidelijke cap en bogey.

Figuur 1: Typisch bonusplan (Ronen en Yaari, 2008, p. 78).

Aan de hand van het bonusplan tracht Healy een voorspelling te doen over de reactie van managers op winstgerelateerde prestatiecontracten. Healy deed onderzoek naar het verband tussen het gebruik van accruals en de prikkel om de gerapporteerde winsten te sturen ten gunste van de bonussen. Hij heeft hiervoor de winsten van ondernemingen verdeeld over 3 groepen: LOW, UPP en MID. Hij maakt gebruik van de bogey en de cap om de

ondernemingen in te delen. Wanneer de winst boven de maximale bonus uitstijgt, wordt de onderneming in de groep UPP ingedeeld. De groep LOW bevat ondernemingen waar de winst lager is dan de bogey die in het bonusplan is opgesteld. De ondernemingen waarbij de winst zich tussen de bogey en cap bevindt, wordt in de groep MID geplaatst.

(16)

Ondanks de belangrijke bijdrage aan de wetenschap is er in de loop van de jaren kritiek verschenen op het onderzoek van Healy (1985). Holthausen et al. (1995) hebben het

onderzoek van Healy geanalyseerd en hebben een aantal verbeterpunten in de methodologie toegepast. Eén van de verschillen in methodiek is gebaseerd op het feit dat

beloningscontracten door de jaren heen veranderd zijn. Het onderzoek van Healy heeft betrekking op ondernemingen uit de jaren 1930 – 1980. Echter, in die tijd maakten

ondernemingen gebruik van beloningscontracten gebaseerd op de funding-based methode2. Gedurende de jaren 1970 – 1980 veranderden de beloningscontracten en werden ze gebaseerd op de budget-based techniek (Holthausen et al., 1995, Frydman en Jenter, 2010). Hierdoor is de methodiek van Healy niet meer relevant voor recent onderzoek. Omdat in de meeste gevallen de funding-based methode geen beschreven maximum heeft, terwijl een manager duidelijk een maximum uit te keren bonus heeft. Omdat de budget-based beloningsplannen wel een duidelijk minimum, target en maximum bonus specificeren, maak ik geen gebruik van de funding-based methode, maar analyseer ik ieder beloningsplan specifiek. Dit is mogelijk omdat de publicatievereisten van ondernemingen, waaronder ook

beloningsinformatie, in de loop van de jaren zijn toegenomen. Hierdoor is het mogelijk om een meer precieze uitspraak te doen omtrent bonussen in relatie tot earnings management. In lijn met de studies van Watts en Zimmerman, (1978), Healy (1985) en Holthausen et al. (1995), die concluderen dat het waarschijnlijk is dat er earnings management plaatsvindt met het motief het maximaliseren van de bonus in contanten, kunnen de volgende voorspellingen gemaakt worden.

Wanneer een CFO zijn/haar jaarlijkse bonus niet krijgt omdat de bogey in het beloningplan niet bereikt is. Dan is er aan de hand van de bonusplan hypothese te voorspellen dat de CFO met een bonuscontract op basis van de prestatiemaatstaf winst, de verantwoorde winst omlaag zal sturen ofwel winstminimalisatie. Wanneer de winst in het huidige jaar naar beneden wordt bijgestuurd dan is er meer kans in het daaropvolgende jaar dat de bogey wel wordt behaald. Op basis hiervan kan de volgende hypothese worden opgesteld:

Hypothese 1: Wanneer de bogey die in het bonuscontract is opgenomen niet wordt bereikt, heeft de CFO de neiging om winstverlagende discretionaire accruals toe te passen.

Managers hebben de neiging om winstmaximalisatie toe te passen wanneer de nettowinst tussen de bogey en de cap valt. Door de lineaire stijging van een bonusplan, zoals te zien is in figuur 1, wordt de bonus hoger wanneer er een hogere nettowinst gepresenteerd wordt. Op basis hiervan kan de volgende hypothese worden opgesteld:

Hypothese 2: Wanneer de bogey in het bonuscontract is bereikt maar de cap niet, zal de CFO de neiging hebben winstverhogende discretionaire accruals toe te passen.

Als laatste is het aannemelijk dat wanneer de cap bereikt is en/of wordt overschreden de CFO winstminimalisatie toepast. De CFO zal proberen de winst zodanig naar beneden te sturen dat de bonus maximaal blijft en tevens de kans op een toekomstige bonus wordt vergroot. Op basis hiervan kan de volgende hypothese worden opgesteld:

2De funding-based methode maakt gebruik van een formule om te bepalen welk geld beschikbaar word gesteld voor beloningen. Echter kan er niet bepaald worden hoe het geld exact verdeeld wordt tussen de managers. Daarnaast kan er geen maximum bepaald worden.

(17)

Hypothese 3: Wanneer de cap in het beloningscontract is bereikt en wordt overschreden, zal de CFO de neiging hebben winstverlagende discretionaire accruals toe te passen.

Audit Committee

Om de invloed van de Audit Committee te testen wordt de variabele Audit Committee

strenght gebruikt (Hoitash et al., 2009). De variabele Audit Committee strenght bestaat uit een aantal componenten, namelijk:

- Het hebben van een financieel expert; - het aantal ontmoetingen in het jaar; - de omvang van de Audit Committee.

In de UK Corporate Governance Code (2010) staat dat ten minste één lid van de Audit Committee recente en relevante financiële ervaring moet hebben. De code is niet specifiek over wat voor soort relevante ervaring dit betreft, maar Hoitash et al. (2009) interpreteren het als een persoon met ervaring als CFO of voormalig partner van een accountantsorganisatie. De voorspelling is dat wanneer de Audit Committee over een financieel expert beschikt, het beter haar taak kan uitvoeren. Door de kennis van een financieel expert over het

besluitvormingsproces kan er een betere risico-inschatting gemaakt worden. Hierdoor zou de kwaliteit van het verantwoordingsproces moeten verhogen (Carcello et al., 2006; Hoitash et al., 2009).

Wanneer de Audit Committee vaker in een jaar bij elkaar komen om te vergaderen krijgen ze een beter inzicht in het financiële rapportage proces van de organisatie. Hierdoor versterkt haar positie van interne toezichthouder en wordt er verondersteld dat dit leidt tot een hogere kwaliteit van de financiële verslaggeving (Abbott et al., 2002). Een Audit Committee wordt sterker geacht wanneer het vaker dan de mediaan van de steekproef samenkomt.

Volgens DeFond et al. (2005) wordt het aanbevolen om drie of meer leden in de Audit

Committee te hebben. Dit zou suggereren dat grotere Audit Committees beter toezicht kunnen houden. In lijn met de aanpak in het onderzoek van Defond et al. wordt een Audit Committee sterker geacht wanneer het aantal leden groter is dan de mediaan van de steekproef,

ondernemingen met een ‘grote’ Audit Committee worden gecodeerd met een 1, de rest van de sample met een 0.

De som van deze drie onderdelen is de samengestelde variabele die de kracht van de Audit Committee weergeeft (Hoitash et al., 2009). Een soortgelijke meetmethode is ook gebruikt door Carcello et al. (2008) en Dhaliwal et al. (2010). Onderzoek heeft uitgewezen dat hoe hoger de score is op de variabele Audit Committee strenght hoe beter de kwaliteit van de financiële verslaggeving is (Bedard et al., 2004 en Hoitash et al., 2009). In lijn met deze studies wordt er verwacht dat er minder earnings management wordt toegepast wanneer de Audit Committee hoger scoort op Audit Committee strenght. Op basis hiervan kan de volgende hypothese worden opgesteld:

Hypothese 4: Wanneer de variabele Audit Committee strenght hoger is leidt dit tot een hogere kwaliteit van de jaarrekening, dus minder gebruik van earnings management.

Controle variabelen

Net als Bergstresser en Phillipon (2006), wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van de controlevariabelen: Leverage, Size en Cashflow. Daarnaast wordt nog ROA toegevoegd als controlevariabele (Prawitt et. al. (2009).

(18)

De controlevariabele Leverage is opgenomen omdat volgens Watts en Zimmerman (1986) ondernemingen met een hoge schuldratio eerder geneigd zijn tot earnings management.

Leverage ratio =V V (8)

Size is meegenomen omdat de political cost hypothese van Watts en Zimmerman (1986) voorspelt dat managers van grotere ondernemingen vaker accountingmethoden kiezen die de winst verlagen. De variabele Size zal gemeten worden als het logaritme van de totale activa.

Size = Logaritme (TA) (9)

De controle variabele Cashflow is opgenomen omdat Dechow et al. (1995) suggereren dat bestaande modellen om accruals te berekenen een fout maken ten aanzien van de

discretionaire accruals bij ondernemingen met extreme positieve of extreme negatieve kasstromen. Deze fout is negatief gecorreleerd met de cash flow performance. De variabele zal gemeten worden als het logaritme van de cashflow.

Uit het onderzoek van Prawitt et. al. (2009) blijkt dat de Return On Assets (ROA) van invloed is op de discretionaire accruals. ROA wordt toegevoegd als controlevariabele omdat Prawitt et. al. aantonen dat een lagere ROA gepaard gaat met een hogere absolute waarde van abnormale accruals. Dit impliceert dat ondernemingen met een lagere ROA meer motieven hebben om de discretionaire accruals te sturen.

3.3 Uit te voeren analyses

Net als in onderzoeken van Healy (1985) en Holthausen et al. (1995) worden de

ondernemingen in drie groepen verdeeld, namelijk LOW, MID en UPP. Wanneer er in een ondernemingsjaar geen bonus is uitgekeerd, wordt de onderneming in de groep LOW

geplaatst. Is er wel een bonus uitgekeerd en valt deze tussen de bogey en cap, dan behoort de onderneming tot de groep MID. De onderneming wordt in de UPP-groep geplaatst wanneer in een jaar de maximale bonus minus 5% is gegeven. Er wordt een afwijking van 5%

geaccepteerd omdat ik net als Holthausen et al. ervan uitga dat managers de winst niet perfect kunnen voorspellen bij het maken van accruals beslissingen.

Om te achterhalen of er earnings management heeft plaatsgevonden met als doel om de korte termijn beloning te maximaliseren zullen de hiervoor besproken groepen tegenover elkaar afgezet worden. Door middel van de Chi2-toets, de variatieanalyse en de multivariabele regressieanalyse wordt er getracht een antwoord te geven op de in paragraaf 3.2 besproken hypothesen. Met de Chi2-toets wordt bepaald of er een verband bestaat tussen de

verschillende groepen en de richting van de discretionaire accruals. Vervolgens wordt de variatieanalyse gebruikt om te toetsen of de gemiddelden van de discretionaire accruals significant van elkaar verschillen. Ten slotte wordt een multivariabele regressie gebruikt omdat uit eerder onderzoek naar voren komt dat er meerdere variabelen zijn die de hoogte van discretionaire accruals beïnvloeden. Een aantal van deze factoren zijn opgenomen in de regressie als controlevariabele. Om dit te kunnen toetsen moeten de ondernemingen waarvan wordt verwacht dat deze resultaatverhogend earnings management toepassen, ofwel de MID-groep, vergeleken worden met de ondernemingen waar resultaatverlagend earnings

management wordt verwacht, ofwel de LOW- en UPP-groep. Het OLS (ordinary least squares) multivariabele regressiemodel is als volgt opgesteld:

DAC = β0 + β1Beloning β2Audit Committee strenght + β3Leverage + β4Size +

(19)

Om de rol van CFO beloningen op earnings management goed te kunnen onderzoeken ten opzichte van die van CEOs, wordt in het onderzoek zowel de CFO beloning als de CEO beloning onderzocht. Er wordt gebruik gemaakt van twee onderzoeksontwerpen, die gelijk zijn aan eerder onderzoek dat een associatie heeft gedocumenteerd tussen CEO beloningen en earnings management. Zo wordt ervoor gezorgd dat daadwerkelijk de invloed van de CFO beloning wordt onderzocht en niet die van de CEO.

3.4 Data

De gebruikte data van de Britse ondernemingen die genoteerd staan aan de FTSE 100 zijn verkregen vanuit de database Orbis. Orbis is een database van Bureau van Dijk en bevat financiële informatie van meer dan 40 miljoen bedrijven. Er is gekozen voor ondernemingen die genoteerd staan aan de FTSE 100. Omdat de kritiek vanuit de maatschappij op het uitkeren van hoge bonussen voornamelijk op hen gericht is. Toch kunnen niet al deze

ondernemingen worden meegenomen in de steekproef. Dit komt omdat ondernemingen in de financiële sector (banken en verzekeringsmaatschappijen) afwijkende regels hebben op het gebied van financiële verslaggeving. Hierdoor worden deze ondernemingen uit de dataset verwijderd en blijft er een steekproef van 74 ondernemingen over. Van deze 74

ondernemingen is data verzameld voor de periode 2008-2010.

Om te onderzoeken of managers earnings management hebben toegepast om hun bonus te garanderen en/of te maximaliseren, moet per ondernemingsjaar de bonuscriteria en bogey en cap vastgesteld worden. Verder heb ik het vaste salaris en de uitbetaalde bonus voor zowel de CFO als de CEO verzameld. Ten slotte heb ik de benodigde informatie om de Audit

Committee Strenght te bepalen achterhaald. Per onderneming heb ik voor het desbetreffende ondernemingsjaar deze informatie uit het jaarverslag gehaald.

Van alle 74 ondernemingen is de volgende data per ondernemingsjaar verzameld om de totale accruals per ondernemingsjaar te kunnen schatten:

- Totale vlottende activa (CA); - Totale vlottende passiva (CL);

- Kas en korte termijn investeringen (Cash);

- Korte termijnschulden en vlottende deel van de lange termijnschulden (STD); - Afschrijvingen (Depr).

Vervolgens is de data per ondernemingsjaar verzameld die gebruikt moet worden in het Modified Jones model om de discretionaire accruals te berekenen:

- Totale activa; - Netto omzet; - Vorderingen;

- Materiële vaste activa.

Als de data niet in Orbis te vinden is wordt het betreffende jaarverslag van de onderneming geraadpleegd voor de benodigde informatie.

Ten slotte is informatie verzameld uit de database Orbis en de desbetreffende jaarverslagen om de variabelen te berekenen die als controlevariabelen dienen:

- Leverage; - Size; - ROA; - Cashflow.

(20)

4. Resultaten

In dit hoofdstuk worden de resultaten besproken van de uitgevoerde analyses. Ten eerste worden de karakteristieken van de gebruikte data beschreven en vergeleken met vergelijkbaar onderzoek. Vervolgens worden de hypotheses getoetst door middel van de Chi2-toets,

variantie-analyse en regressieanalyse. Ten slotte wordt de gevoeligheid van de gevonden resultaten getoetst door middel van een robustness check.

4.1 Beschrijvende statistiek

In tabel 1 staan beschrijvende kenmerken van de hoofd- en controlevariabelen die als input dienen voor het multivariabele regressiemodel. De bedragen zijn in miljoenen dollars. De beschrijvende statistiek van de beloningskenmerken van de CFO en CEO zijn te vinden in tabel 2. De bedragen zijn in miljoenen Britse pond sterling.

Tabel 1: Kenmerken van de hoofd- en controlevariabelen

Variabele Gemiddelde Min Max Mediaan Std Dev.

Afhankelijke variabele DAC -0.04 -0.34 0.15 -0.03 0.06 Onafhankelijke variabelen ACsize 4.22 3 8 4 0.98 ACmeet 4.75 8 15 4 2.01 ACfin.exp. (dummy) 0.93 0 1 1 0.25 Controle variabelen Leverage 0.63 0.10 1.09 0.64 0.18 Size 28.964.592 282.220 322.560.000 10.850.721 52.637.631 Cashflow 2.771.986 -6.620.966 50.119.000 685.881 6.382.425 ROA 0.060 -0.786 0.323 0.064 0.104 N totaal = 222 observaties

Uit tabel 1 valt af te lezen dat het gemiddelde en de mediaan van de discretionaire accruals negatief zijn. Dit betekent dat er bij de ondernemingen in de steekproef gemiddeld meer resultaatverlagende accruals zijn gebruikt dan resultaatverhogende. Een verdere detaillering van de verschillen in discretionaire accruals tussen diverse ondernemingen is te vinden in tabel 3.

Verder is in de tabel te lezen dat de Audit Committee uit gemiddeld 4.22 personen bestaat en 4.75 maal per jaar vergadert. Ondernemingen volgen grotendeels, namelijk 93%, het advies van de UK Corporate Governance Code op, waarin staat dat ten minste één lid van de Audit Committee recente en relevante financiële ervaring moet hebben. De controle variabelen Size en Cashflow zijn in de tabel weergegeven voor hun werkelijke waarde. Voor het uitvoeren van de regressieanalyse wordt het natuurlijke logaritme van de variabelen gebruikt.

In tabel 2 is een overzicht te vinden van beschrijvende statistieken van de betaalde salarissen, bonussen en de daarbij behorende bonuscriteria voor de CFO en CEO. Zoals verwacht zijn de salarissen en bonussen van de CFO aanmerkelijk lager dan die van de CEO. Een CEO krijgt ongeveer twee maal zo’n hoog salaris en bonus als de CFO. Het gemiddelde vaste salaris van een CFO bedraagt £467.780 met een gemiddelde bonus van 100%. Opmerkelijk is dat op een enkeling na alle ondernemingen in de steekproef geen bogey toekennen. Gegarandeerde bonussen komen haast niet meer voor. Echter keren bijna alle ondernemingen wel bonussen

(21)

uit aan hun managers, alleen bij extreem tegenvallende resultaten niet. Verder is te lezen dat de standaarddeviatie van de cap erg hoog is. Er kan geconcludeerd worden dat de

bonuscriteria van de verschillende ondernemingen in de steekproef erg divers zijn. Tabel 2: Beschrijvende statistiek van beloningskenmerken van de CFO en CEO.

Variabele Gemiddelde Min Max Mediaan Std Dev.

CFO Salaris £467.780 £38.000 £892.626 £460.000 £153.997 Bonus £469.824 £0.00 £2.098.574 £417.000 £320.671 Bogey (%) 0% 0% 15% 0% 2% Cap (%) 147% 50% 300% 150% 49% Bonus (%) 100% 0% 300% 100% 50% CEO Salaris £827.965 £44.800 £1.535.088 £806.769 £277.782 Bonus £974.786 £0.00 £4.166.287 £808.622 £732.331 Bogey (%) 0% 0% 15% 0% 2% Cap (%) 165% 50% 357% 150% 56% Bonus (%) 118% 0% 357% 112% 64%

% ten opzichte van het vaste salaris

4.2 Hypothesetoetsing

In deze paragraaf bespreek ik de analyses die ik heb uitgevoerd om de hypothesen te toetsen. Als eerste komt de Chi2-toets aan bod om het verband tussen de verschillende groepen te toetsen. Vervolgens maak ik gebruik van de variantie-analyse om te toetsen of de

gemiddelden van de groepen UPP, MID en LOW significant van elkaar verschillen. Als laatste wordt er een regressieanalyse uitgevoerd om het effect van de controlevariabelen te toetsen en om de hypothese omtrent de invloed van de Audit Committee te proberen te beantwoorden.

Chi2-toets

De Chi2-toets is gebruikt om vast te stellen of de waargenomen frequenties systematisch afwijken van de verwachte frequenties. De Chi2-toets is zowel voor de gevonden data van de CFO als de CEO gebruikt. In tabel 3 is te zien dat de LOW-groep voor de CFO 8 negatieve discretionaire accruals en 1 positieve accrual heeft. Tevens vinden we in de UPP-groep 38 negatieve accruals tegenover 8 positieve accruals. De verdeling is conform de verwachting met de richting van de discretionaire accruals zoals besproken in hoofdstuk 3.2.

In de groep worden 139 negatieve accruals en 28 positieve accruals gevonden. De MID-groep voldoet niet aan de verwachting, de verwachting was dat een groter aantal een positieve richting zal hebben. Bij deze verdeling geeft de Chi2-toets een waarde van 0.219 en heeft een p-waarde van 0.896. Dit betekent dat de nulhypothese niet kan worden verworpen. Er bestaat geen verband tussen de verschillende groepen van de CFO en de richting van de discretionaire accruals. De Chi2-toets is ook uitgevoerd voor de data van de CEO, Deze verdeling is ook weergegeven in tabel 3. In de LOW-groep zien we 12 negatieve accruals en 2 positieve accruals. Tevens zien we in de MID-groep 134 negatieve accruals en 24 positieve accruals. In de UPP-groep vinden we 12 negatieve accruals tegenover 2 positieve accruals. Hieruit blijkt dat ondernemingen gebruik maken van verschillende bonusgrenzen voor de CEO en CFO. Er kan dezelfde conclusie worden getrokken als bij de CFO-groepen, er bestaat geen verband.

(22)

Tabel 3: Chi2-toets groepen LOW/MID/UPP van de CFO/CEO.

CFO Negatief Positief Totaal Gemiddelde

UPP 38 8 46 -0.0629

MID 139 28 167 -0.0328

LOW 8 1 9 -0.0667

Totaal 185 37 222 -0.0404

Pearson Chi-Square Waarde: 0.219 Asymp. Sig. (2 sided) 0.896

CEO

UPP 39 11 50 -0.0558

MID 134 24 158 -0.0337

LOW 12 2 14 -0.0617

Totaal 185 37 222 -0.0404

Pearson Chi-Square Waarde: 1.329 Asymp. Sig. (2 sided) 0.514 Tabel 4: Vergelijking discretionaire accruals door middel van de verdeling

LOW/MID/UPP

Onderzoek Healy (1985) Holthausen et. al. (1995) dit onderzoek

Meetmodel Healy Healy Mod. Jones Mod. Jones

Groep CEO CFO

UPP -0.054** -0.045 -0.024* -0.0629 -0.0558

MID 0.002 -0.049 0.006 -0.0328 -0.0337

LOW -0.067** -0.061 -0.005 -0.0667 -0.0617

** significant bij 0,01. * significant bij 0,05.

De resultaten van de Chi2-toets zijn vergeleken met de resultaten uit de onderzoeken van Healy (1985) en Holthausen et. al. (1995), welke in tabel 4 zijn terug te vinden. De gevonden resultaten komen het meeste overeen met diegene uit het onderzoek van Healy. De resultaten van de UPP- en LOW-groep zijn nagenoeg hetzelfde, maar dit is moeilijk te vergelijken omdat zijn onderzoek in een andere tijd en land plaatsvond. Daarnaast is het onderzoek van Healy gebaseerd op een andere methode om de discretionaire accruals te berekenen. Zoals in het onderzoek van Holthausen et. al. is te zien, heeft de gebruikte methode een groot invloed op het resultaat van de Chi2-toets. Holthausen et. al. vinden een verschil in gemiddelde discretionaire accruals wanneer zij de uitkomst van het Modified Jones model vergelijken met het model van Healy. Bij toepassing van het Modified Jones model vinden ze

resultaatverhogende earnings management in de MID-groep en bij het Healy model resultaatverlagend. De overige groepen scoren ook lager onder toepassing van het Healy model, door deze verschillen kan een onderzoek gebaseerd op het Modified Jones model niet vergeleken worden met onderzoek gebaseerd op het model van Healy. Als de resultaten vergeleken worden met die van Holthausen et. al., bij uitvoering van het Modified Jones model, is te zien dat de gemiddelde discretionaire accruals voor zowel de CFO als CEO niet overeenkomen.

Wanneer naar de gemiddelden van de verschillende groepen wordt gekeken. Is te zien dat in al het onderzoek waar vergeleken mee wordt de LOW- en UPP-groep een meer negatieve waarde van de gemiddelde discretionaire accruals kennen dan de MID-groep. Dit is toch een opmerkelijk verschijnsel en wijst erop dat ondernemingen waarbij de bonuscriteria tussen de bogey en de cap valt toch anders omgaan met accruals dan overige ondernemingen. Voordat dit geconcludeerd kan worden dient er gecontroleerd te worden voor andere effecten die de hoogte van discretionaire accruals beïnvloeden. Hiervoor wordt een multivariabele

(23)

Verschillen in de gemiddelde accruals kunnen door vele oorzaken ontstaan. Zo bestaat het onderzoek van Healy uit 1527 waarnemingen en Holthausen et. al. (1995) over 443 waarnemingen, terwijl dit onderzoek slechts beschikt over 222 waarnemingen. Overige mogelijke oorzaken kunnen toegeschreven worden aan verschillende accrual-meetmethodes, landeneffecten en verschillende economische omstandigheden (Ronen en Yaari, 2009). Variantie-analyse

Nu er bij de Chi2-toets geen verband is gevonden tussen de verschillende groepen en de richting van de discretionaire accruals, wordt de variantie-analyse gebruikt om te toetsen of de gemiddelden van de groepen significant van elkaar verschillen. In tabel 5 Is de uitkomst van de variantie-analyse van Tukey te vinden. Hier worden geen significante resultaten gevonden voor de CEO groepen.

Waar bij de chi2-toets geen significante resultaten werden gevonden, is er nu een significant verschil te zien tussen de groepen UPP en MID van de CFO. Dit is conform de verwachting dat de MID-groep meer resultaatverhogende earnings management toepast dan de UPP-groep. Vergelijkend onderzoek van Lam (2005) vindt geen significante verschillen bij toepassing van de variantie-analyse. Voor de overige groepen wordt geen significant resultaat gevonden. Tabel 5 Variantie-analyse van Tukey

Multivergelijking (1) (2) Gemiddelde verschil (1) – (2) Standaardfout Significantie CFO low mid -0.03386 0.02086 0.238 upp -0.00371 0.02222 0.985 mid low 0.03386 0.02086 0.238 upp 0.03015 0.01015 0.009 upp low 0.00371 0.02222 0.985 mid -0.03015 0.01015 0.009 CEO low mid -0.02808 0.01714 0.232 upp -0.00591 0.01859 0.946 mid low 0.02808 0.01714 0.232 upp 0.02216 0.00997 0.070 upp low 0.00591 0.01859 0.946 mid -0.02216 0.00997 0.070 Regressieanalyse

Met behulp van de regressieanalyse wordt gekeken of er een verschil in earnings management is waar te nemen tussen ondernemingen met een verschillende waarde voor Audit Committee strenght. Daarnaast wordt de invloed van de CFO bonus getoetst op de discretionaire accruals en daarbij gecontroleerd door de invloed van controlevariabelen. Om dit te kunnen toetsen worden de drie groepen: UPP, MID en LOW heringedeeld in twee groepen. Deze twee groepen, te weten: Verhogend en Verlagend worden ingedeeld aan de hand van de verwachte richting van de discretionaire accruals. Wanneer uit de beloningscriteria van een onderneming blijkt dat de korte termijn bonus zich tussen de bogey en de cap bevindt, worden er

verhogende accruals verwacht om de bonus te maximaliseren. Wanneer er geen bonus is uitgekeerd of wanneer de maximale bonus is uitgekeerd worden er verlagende accruals

(24)

verwacht. Aan de hand van verwachte verhogende of verlagende accruals worden de ondernemingsjaren in de gelijknamige groepen geplaatst.

Met de nieuwe indeling wordt opnieuw de Chi2-toets uitgevoerd. De uitkomsten hiervan zijn te vinden in tabel 6. Hierin is te zien dat na het uitvoeren van deze toetsen de resultaten nagenoeg hetzelfde zijn. In ieder geval kan dezelfde conclusie worden getrokken, namelijk dat er geen verband bestaat tussen de verschillende groepen en de richting van de

discretionaire accruals.

Tabel 6: Chi2-toets groepen Verhogend/Verlagend van de CFO/CEO.

CFO Negatief Positief Totaal Gemiddelde

Verhogend 139 28 55 -0.0328

Verlagend 46 9 167 -0.0636

Totaal 185 37 222 -0.0404

Pearson Chi-Square Waarde: 0.005 Asymp. Sig. (2 sided) 0.945

CEO

Verhogend 134 24 158 -0.0337

Verlagend 51 13 64 -0.0571

Totaal 185 37 222 -0.0404

Pearson Chi-Square Waarde: 0.861 Asymp. Sig. (2 sided) 0.354

Om de regressieanalyse uit te voeren wordt gebruik gemaakt van het regressiemodel dat staat weergegeven in vergelijking 10. Voordat de regressieanalyse uitgevoerd kan worden dienen de onafhankelijke variabelen onderzocht te worden op correlatie. Wanneer variabelen sterk met elkaar correleren vermindert dit de betrouwbaarheid van de schattingen van de

coëfficiënten. De uitgevoerde correlatieanalyse is te vinden in tabel 7. Hieruit komt naar voren dat de variabele ROA een te hoge correlatie heeft met cashflow. Volgens Blumberg et al. (2005) vormt multicolineariteit een probleem wanneer correlaties tussen variabelen een hogere waarde dan 0.8 vertonen. De variabele ROA is uit de regressie genomen, omdat de variabele Cashflow bij het uitvoeren van de correlatieanalyse meer significante resultaten liet zien. De nieuwe regressieanalyse die getoetst wordt is:

DAC = β0 + β1Beloning β2Audit Committee strenght + β3Leverage + β4Size +

β5Cashflow + ε (11)

De onafhankelijke variabele Beloning is een dummyvariabele, waarbij de groep Verhogend een waarde van 1 heeft en de groep Verlagend een waarde van 0.

De uitkomst van de regressieanalyses staan weergegeven in tabel 8. Uit de analyse blijkt dat de R-squared een waarde heeft van 0.246 wanneer alleen de controlevariabelen worden meegenomen. De adjusted R-squared heeft een waarde van 0.235. Wanneer de

hoofdvariabelen worden toegevoegd aan de regressie, is te zien dat de toevoeging van de variabele CFO beloning de R-squared het meeste verhoogd. De waarden van de R-squared en adjusted R-squared zijn dan respectievelijk, 0.284 en 0.270.

(25)

Tabel 7: Correlatieanalyse

Variabele DAC BeloningCFO BeloningCEO ACstrenght Size Leverage Cashflow ROA

DAC 1.000 BeloningCFO 0.214*** 1.000 BeloningCEO 0.171* 0.717*** 1.000 ACstrenght -0.063 0.082 0.118 1.000 Size -0.046 0.277*** 0.269*** 0.345*** 1.000 Leverage -0.024 0.033 0.078 -0.008 0.088 1.000 Cashflow -0.479*** -0.113* -0.094 -0.013 -0.110* -0.126* 1.000 ROA -0.046 -0.030 -0.009 -0.053 -0.141 -0.158 0.879*** 1.000

(26)

Tabel 8: regressieresultaten.

De afhankelijke variabele in alle regressies is discretionaire accruals. De steekproefgrootte is in alle regressies 222. ***, **, * Coëfficiënt is significant op een 1%, 5%, en 10% niveau, respectievelijk.

Wat opvalt is dat de waarde van de variabelen CFO – en CEO beloning positief en significant zijn. Dit wijkt af van de hiervoor uitgevoerde toetsen, maar is consistent met de verwachting dat de Verhogende-groep meer aan positieve earnings management doet dan de Verlagende-groep.

Het resultaat van de onafhankelijke variabele ACstrenght is niet significant. Daarnaast is de invloed op de discretionaire accruals miniem. Er kunnen diverse oorzaken zijn waarom er geen significant resultaat is gevonden. Zo kunnen er te weinig variabelen gebruikt zijn, Hoitash et al. (2009) maken gebruik van 5 componenten. Een andere oorzaak is dat het individuele effect van de componenten niet getoetst wordt. Daardoor kan het zijn dat het effect van de verschillende componenten elkaar opheft.

Uit het resultaat van de controlevariabele Size blijkt dat grote ondernemingen significant lagere absolute discretionaire accruals hebben dan kleine ondernemingen. Er kan

geconcludeerd worden dat grotere ondernemingen meer stabiele accruals hebben. Verder wordt er een significant verband gevonden voor de variabele Cashflow. Dit betekent dat ondernemingen met een lagere Cashflow meer aan earnings management doen dan

ondernemingen met een hogere Cashflow. Voor de variabele Leverage wordt geen significant verband gevonden.

4.3 Robustness check

In deze paragraaf wordt de gevoeligheid van de gevonden resultaten van het Modified Jones model getoetst door middel van het uitvoeren van een robustness check. Alle toetsen die zijn uitgevoerd met het Modified Jones model worden opnieuw getoetst maar dan met behulp van het model van Defond en Park (2001). Defond en Park geven een andere definitie aan

discretionaire accruals dan Dechow et al. (1995), namelijk het verschil tussen de werkelijke en de verwachte werkkapitaal accruals. Hierbij bedraagt het verwachte werkkapitaal een percentage van de netto omzet. In navolging van Hooghiemstra et. al. (2008) worden de discretionaire werkkapitaal accruals per jaar geschat, en niet zoals DeFond en Park (2001) zelf doen per kwartaal. Daarnaast worden ook de discretionaire werkkapitaal accruals

geschaald door middel van de omzet in hetzelfde jaar. Het regressiemodel ziet er als volgt uit:

AWCA = WC (WC 1/ 1) x + ε (12)

Waarbij:

AWCA = Abnormale werkkapitaal accrual REV = Netto omzet

(1) (2) (3) (4) (5) Constante 0.069 0.086 ** 0.086 * 0.064 0.082 * Size -0.004 -0.007 ** -0.006 ** -0.004 -0.006 ** Leverage -0.027 -0.027 -0.029 -0.027 -0.027 Cashflow -0.264 *** -0.255 *** -0.259 *** -0.264 *** -0.255 *** CFO beloning H1 0.029 *** 0.029 *** CEO beloning 0.023 *** ACstrenght H2 -0.003 -0.003 R-squared 0.246 0.284 0.272 0.247 0.285 Adjusted R-squared 0.235 0.270 0.259 0.233 0.268 F-value 23.66 *** 21.47 *** 20.28 *** 17.82 *** 17.22 ***

(27)

WC = Netto werkkapitaal, berekend als: (totale vlottende activa – kas en korte termijn investeringen) – (totale vlottende passiva – korte termijn schulden en vlottende deel lange termijn schulden)

Na het bepalen van de werkkapitaal accruals wordt de gevonden data gecontroleerd op outliers. Wanneer waarden hoger zijn dan 1 dan wel kleiner dan -1 worden ze verwijderd uit de steekproef. Geen van de waarden in de steekproef wordt gewaardeerd als outlier, hierdoor blijft de steekproef uit 222 ondernemingsjaren bestaan.

Vervolgens worden de werkkapitaal accruals gebruikt om de robustness check uit te voeren, de hiervoor besproken analyses zullen worden herhaald. De chi2-toets en de variantieanalyse worden opnieuw uitgevoerd voor de LOW-, MID- en UPP-groep. Er worden andere resultaten gevonden dan bij het gebruik van het Modified Jones model. Bij het uitvoeren van de chi2-toets werd bij gebruik van het Modified Jones model geen significante resultaten gevonden. Bij het uitvoeren van de chi2-toets waarbij de werkkapitaal accruals als basis zijn gebruikt, wordt een significant verband gevonden voor de CFO groepen. Daarnaast worden significante verschillen tussen de groep LOW en de overige groepen van de CEO gevonden, waar eerder geen significante verschillen zijn geconstateerd. Het significante verschil tussen de groepen UPP en MID van de CFO wordt ditmaal niet gevonden.

De resultaten die gevonden worden voor het uitvoeren van de regressieanalyse met de werkkapitaal accruals verschillen ook aanmerkelijk met de eerder uitgevoerde analyse. Zo wordt er een veel lagere R-squared en adjusted R-squared gevonden. Waar eerder waarden van 0.284 en 0.270 werden gevonden, zijn de waarden nu 0.017 en -0.006. Verder worden voor de gehele uitgevoerde regressie geen significante resultaten gevonden.

Geconcludeerd kan worden dat de resultaten van het model van DeFond en Park een ander beeld laat zien dan de resultaten van het Modified Jones model, wat de betrouwbaarheid van de resultaten van dit onderzoek doet verkleinen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

H4: Female CFOs are more conservative in the use of real earnings management in the Netherlands compared to their male counterparts..

The author would also like to thank the Lieuwe Lei, Hans van den Broek, Martijn Wilpshaar, who together with Luuk Groet Koerkamp collaborated in this project as student assistents

Hybrid control algorithm for flexible needle steering: Demonstration in phantom and human cadaver.. Navid ShahriariID 1,2 *,

Hence, it could be that the shown effects of self-persuasion are dependent on consumers’ involvement with the target behavior, and self-persuasion might only be superior to direct

We evaluated whether a chronic obstructive pulmonary disease (COPD) assessment test (CAT) with adjusted weights for the CAT items could better predict future

In story type two, four quality aspects from the NPCF list were also mentioned in the narratives. A complementary quality aspect to the ‘Client-oriented environment’ and

DATA RECORDING, PROCESSING, AND GAIT EVENT DETECTION In the exoskeleton walking conditions (EXO-assisted and EXO- unassisted), joint angles and torques at aforementioned pow- ered