• No results found

HET EFFECT VAN IFRS OP EARNINGS MANAGEMENT BIJ NEDERLANDSE BEURSGENOTEERDE BEDRIJVEN: EEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "HET EFFECT VAN IFRS OP EARNINGS MANAGEMENT BIJ NEDERLANDSE BEURSGENOTEERDE BEDRIJVEN: EEN "

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HET EFFECT VAN IFRS OP EARNINGS MANAGEMENT BIJ NEDERLANDSE BEURSGENOTEERDE BEDRIJVEN: EEN

EMPIRISCH ONDERZOEK

Masterscriptie, MSc. Accountancy 2013-2014 (EBM869A20) Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit Economie en Bedrijfskunde

Augustus, 2014 JORIS VLOET Studentnummer: s1907786 Adama van Scheltemastraat 9

6824 NL Arnhem Tel.: + 31 (0) 628675183 Email: j.vloet@student.rug.nl

Supervisor/ Universiteit Drs. R. Litjens RA Supervisor/ Onderzoeksveld

MSc. P. Bethlehem

Dankbetuiging: Graag wil ik Drs. R. Litjens RA, begeleider van de Nyenrode Business Universiteit te Breukelen, bijzonder bedanken voor zijn begeleiding en beoordeling gedurende de onderzoeksperiode. Daarnaast wil ik ook MSc. P. Bethlehem bedanken voor de tijd die hij heeft gestoken in mijn masterthesis. Daarbij heeft hij mijn thesis kritisch doorgenomen en van commentaar voorzien.

(2)

2

OVERZICHT

In dit onderzoek analyseer ik het effect van de verplichte invoering van de IFRS standaard op earnings management (hierna te noemen EM) en daarmee ook op de kwaliteit van de winst. Ik focus me op de Nederlandse en Duitse beursgenoteerde ondernemingen die genoteerd zijn aan de AEX en de DAX. Op basis van het derogatiebeginsel verwacht ik dat er genoeg speelruimte is voor EM in de pre- IFRS periode. Zodra de invoering van IFRS verplicht wordt gesteld, zal deze speelruimte worden beperkt. Uit de resultaten blijkt echter dat de associatie tussen de verplichte invoering van IFRS en EM niet te verklaren is. Een mogelijke reden hiervoor is het ‘signalling effect’ van IFRS. Zodra IFRS verplicht wordt gesteld, verdwijnt het effect dat de kwaliteit van verslaggeving wordt verbeterd en een groter niveau van economische voordelen wordt bereikt vergelijkend met de vrijwillige invoering van IFRS. Dit zou een verklaring kunnen zijn dat verplichte IFRS geen significant verband heeft met EM.

(3)

3

INHOUD

1. INLEIDING ... 4

2. THEORIE ... 8

2.1 Positive Accounting Theory en Agency Theory ... 8

2.2 Definitie Earnings Management ... 9

2.3 Incentives voor earnings management ... 10

2.3 Earnings management en Standards ... 12

2.4 Earnings management en IFRS ... 13

2.5 Earnings management en het verschil tussen vrijwillige en verplichte IFRS ... 14

3. METHODE ... 16

3.1 Data ... 16

3.2 Het meetmodel van de accruals ... 17

3.3 Invoering IFRS ... 18

3.4 Controle variabelen ... 19

3.5 Methode van analyse ... 20

4. RESULTATEN ... 22

4.1 Descriptive statistics en analyse ... 23

4.2 Assumpties ... 24

4.3. Correlatie coëfficient analyse... 24

4.4 Resultaten van de regressie analyse ... 26

5. DISCUSSIE ... 29

5.1 Conclusie ... 29

5.2 Beperkingen van het onderzoek ... 30

6. REFERENTIES ... 32

APPENDIX I ... 36

APPENDIX II ... 37

(4)

4

1. INLEIDING

De behoefte voor hoge kwaliteit verslaggevingsstandaarden is de laatste jaren toegenomen. Er is regelmatig kritiek vanuit de toezichthoudende instanties en beleggers dat het schort aan transparantie en corporate governance met betrekking tot de financiële verslaggeving van ondernemingen. Meer en ook strengere regelgeving wordt internationaal gezien als een goede remedie om gevallen zoals het Enron schandaal in de toekomst te voorkomen en een goede kwaliteit van verslaggeving te waarborgen.Accounting informatie speelt een belangrijke rol binnen de markteconomie (Beyer et al., 2010). Eén daarvan is de ‘valuation role of accounting information’, wat de kapitaalverschaffers, zoals de aandeelhouders en beleggers, toestaat de potentiële winst van de investeringsmogelijkheden te beoordelen. Dit wordt ook wel de ex-ante informatie van de accounting informatie genoemd.

Daarnaast is er accounting informatie nodig om het kapitaal te monitoren zodra het kapitaal is verkregen, ook wel de ‘stewardship role of accounting information’ genoemd (Gjesdal, 1981). Deze vorm van accounting informatie is ex-post, omdat de accounting informatie pas wordt gegeven wanneer het kapitaal reeds is verkregen. De informatie asymmetrie, waarbij de ene partij meer informatie bezit dan de andere partij, maakt het dikwijls moeilijk voor de kapitaalverschaffers om de winstgevendheid van investeringsmogelijkheden in te schatten, omdat de informatie die door managers openbaar wordt gemaakt niet altijd betrouwbaar is.

De International Accounting Standards Board (IASB) heeft de International Financial Reporting Standards (IFRS) ontwikkeld om te reageren op de hierboven geschetste behoefte van de kapitaalverschaffers. IFRS is voortgekomen uit de oudere International Accounting Standards (IAS) en omvat de set van afspraken over hoe bedrijven hun jaarrekening moeten vormgeven. De IASB wil een meer moderne, coherente en geharmoniseerde bedrijfsboekhouding realiseren door de toepassing van IFRS. Vanaf 1 januari 2005 moeten alle Europese genoteerde bedrijven hun geconsolideerde jaarverslag opstellen op basis van IFRS. Hiermee wil de IASB een hogere kwaliteit van verslaggeving realiseren binnen de EU.

Verschillende onderzoekers bevestigen dat het opnemen van hoge kwaliteitsstandaarden zoals de IFRS noodzakelijk is voor het leveren van informatie van hoge kwaliteit en consistentie.

Voorstanders van de verplichte IFRS gaan er vanuit dat deze standaard bijdraagt aan de informatiekwaliteit van de winsten en dat de overgang naar IFRS de vergelijkbaarheid en de transparantie van de financiële rapportage verbetert. Dit zorgt voor een lagere cost of capital. (Covrig

& Defond, 2007; JeanJean & Stolowy, 2008; Armstrong et al., 2010; Li, 2010). Het toepassen van alléén IFRS is echter niet voldoende om een hoge kwaliteit van informatie te leveren volgens Ball et al., (2003). Daarnaast is er niet voldoende bewijs of IFRS de kwaliteit van de winst verbetert (Ahmed et al., 2008; DeFond et al., 2011).

(5)

5 Omdat sinds 1 januari 2005 de IFRS verplicht is gesteld en in de EU algemeen moet worden geaccepteerd, is er een groeiende literatuur met betrekking tot het onderzoek naar de verbetering van de kwaliteit van verslaggeving door de invoering van IFRS. De IFRS hanteert namelijk de ‘fair value accounting’ en wordt daarom gezien als een meer objectieve waarderingsgrondslag, die in combinatie met de vereiste toelichting, ook wel disclosures, een adequaat beeld zou geven van de financiële gesteldheid van de onderneming1.

De local-GAAP werd in tegenstelling tot de IFRS voor 2005 meer gehanteerd door de beursgenoteerde ondernemingen. Het kenmerk van de local-GAAP is dat deze meer ‘rules-based’ is.

Dit is het fenomeen dat er zoveel mogelijk regels worden gehanteerd om het juiste gedrag te vormen.

De IASB wil het karakter van de ‘principle-based’ meer nastreven. Dit betekent dat er bij de jaarverslaggeving uit wordt gegaan van de grondbeginselen waar nog enigszins interpretatieruimte bestaat. Echter, hebben de oude boekhoudregels ook nog een redelijke mate van interpretatie ruimte die soms zelfs groter is dan de local-GAAP. Dit wordt hierna nog nader besproken.

Binnen de wetenschappelijke literatuur is onderzocht of IFRS een effect heeft op het verlagen van EM (Tendeloo & Vanstraelen, 2005; Jeanjean & Stolowy, 2008; Li, 2010; Kao, 2013). Tendeloo

& Vanstraelen onderzoeken of vrijwillige invoering van IFRS geassocieerd is met een lagere mate van EM. Ze maken een sample van 636 Duitse bedrijven die de vrijwillige IFRS hebben ingevoerd of de Duitse GAAP als verslaggevingsstandaard hanteren in de periode 1999-2001. In het onderzoek van Jeanjean & Stolowy (2008) wordt er geanalyseerd of verplichte introductie van de IFRS standaard effect heeft op de kwaliteit van de winstrapportage, en specifiek op EM. Ze onderzochten in verschillende landen de mate van EM en voorspelden een afname van EM in deze landen. In tegenstelling tot wat de hypothese was, vonden ze juist in Frankrijk een toename van EM na de invoering van IFRS. Voor de andere landen bleef de mate van EM gelijk na het gebruik van de IFRS als standaard. Het onderzoek van Li (2010) focust zich voornamelijk op of de verplichte invoering van IFRS de cost of capital verlaagt van 6,546 ondernemingen binnen de EU in de periode 1995- 2006.

Kao (2013) bekritiseert echter in zijn onderzoek al het voorgaande onderzoek dat al reeds is gedaan naar IFRS en EM. Volgens hem is er geen bewijs voor het feit dat de invoering van IFRS zorgt voor een toename in de mate van EM, ondanks dat de voorgaande literatuur dit indiceert. Vanuit de resultaten van Kao wordt geconcludeerd dat IFRS juist de neutraliteit van de financiële verslaggeving verbetert. Vanuit de verschillende invalshoeken met betrekking tot EM en IFRS focus ik me in dit onderzoek ook op de relatie tussen EM en IFRS.

1 http://www.dnb.nl/binaries/ifrs_tcm46-147235.pdf

(6)

6 In dit onderzoek meet ik het effect van IFRS op EM en maak ik daarbij een onderscheid tussen de pre- en post IFRS periode van de Nederlandse ondernemingen die genoteerd zijn aan de Amsterdam Exchange Index (AEX). Ik zal gebruik maken van de data uit de periode 2002 tot 2004 voor de pre-IFRS periode. Voor de post-IFRS periode gebruik ik data uit de jaren 2006 tot 2008.

Daarnaast zal ik een vergelijking maken met de Duitse beursgenoteerde bedrijven aan de DAX.

Hierbij onderzoek ik het verschil tussen de mate van effect van vrijwillige en verplichte invoering van IFRS op EM. De Duitse beursgenoteerde ondernemingen aan de DAX hebben voornamelijk IFRS vrijwillig ingevoerd voor de verplichtstelling van IFRS in 2005.

De relevantie van dit onderzoek omvat het beoordelen van het effect van IFRS op EM, ten opzichte van het gebruik van de Nederlandse ‘Generally Accepted Accounting Principles’ (GAAP).

Er bestaan immers veel verschillen tussen IFRS en de Nederlandse wet- en regelgeving (titel 9 BW 2 en Richtlijnen Jaarverslaggeving). Deze hebben betrekking op het fundamentele raamwerk alsook in de behandeling van de winst- en verliesposten en de balans. De verschillen in dit fundamentele raamwerk komen voort uit het derogatiebeginsel.

Het derogatiebeginsel omvat dat rechtspersonen mogen afwijken van de Nederlandse wettelijke bepalingen wanneer dit noodzakelijk zou zijn voor het verschaffen van de juiste transparantie. Er wordt hierbij dus afgeweken van de bestaande richtlijnen met betrekking tot de vormgeving van de jaarrekening, ook wel de principle-based benadering genoemd. IAS 12 kent een soortgelijke bepaling, maar de toepassing daarvan wordt slechts aanvaardt onder de meest uitzonderlijke omstandigheden. Een beroep op het derogatiebeginsel is onder IFRS veel beperkter of zelfs uitgesloten, in tegenstelling tot de Nederlandse wet- en regelgeving die de ruime toepassing van het derogatiebeginsel mogelijk maakt dat gebruikt kan worden om EM toe te passen.

Daarnaast kan dit onderzoek relevantie betreffen op basis van het derogatiebeginsel in de NL GAAP en het effect van IFRS op EM ten opzichte van de andere Europese landen. Door een verschillenanalyse te maken met andere Europese landen en in casu de Duitse ondernemingen zou dit ondersteunend bewijs kunnen leveren voor het verslaggevingsstandaarden effect, ook wel ‘standards effect’, op EM. Ik meet specifiek het effect van International Financial Reporting Standards op EM en daarmee de garantie voor een goede kwaliteit van financiële rapportage.

2 https://www.deloitte.com/assets/Dcom-

Netherlands/Local%20Assets/Documents/NL/Diensten/Accountancy/Jaarverslaggeving/IFRS/nl_nl_IFRS_vs_NL _Gaap_2012.pdf

(7)

7 Door het naleven van de standaarden zoals IFRS, is het interessant om het niveau van de sturing van de winsten te meten en of er een zekere mate van EM plaatsvindt na de invoering van IFRS. Er is immers twijfel over of IFRS bijdraagt aan de kwaliteit van het weergeven van de winsten.

De centrale vraag is dus, manipuleren managers de winsten in mindere mate na de verplichte invoering van IFRS?

In dit onderzoek zal ik mij richten op de Nederlands beursgenoteerde bedrijven die opgenomen zijn in de Amsterdamse Exchange Index (AEX). Daarnaast zal ik me focussen op de periode na- en voor de invoering van IFRS, dus de periode voor- en na 2005. Hiermee kom ik tot de volgende probleemstelling:

Wat is de associatie tussen winststuring en de verplichte invoering van IFRS door managers van de Nederlandse beursgenoteerde bedrijven?

Voor de visualisering van de relatie die gelegd wordt met betrekking tot de probleemstelling, zie hiervoor Appendix I.

Het volgende hoofdstuk bestaat uit een literatuurstudie naar EM dat de basis voor de hypothesevorming is. Hoofdstuk 3 beschrijft het empirisch model. Hoofdstuk 4 beschrijft de data, de onderzoeksresultaten en de aanvullende testen. Hoofdstuk 5 is de conclusie en reflectie.

(8)

8

2. THEORIE

2.1 Positive Accounting Theory en Agency Theory

In mijn onderzoek steun ik op de ‘positive accounting theory’ (PAT) (Watts & Zimmerman, 1986).

Deze theorie bekritiseert de rol van de accounting theorieën in empirisch onderzoek. Daarnaast bekritiseren Watts & Zimmerman de accounting theorieën die worden gebruikt in de empirische studies door het gebruik van accounting in kapitaalmarkten, aangaan van contracten en de politieke processen en de omvang van waarin de theorieën consistent zijn met het bewijs van deze studies.

De PAT kijkt onder andere naar het gedrag en de belangen van de managers. De managers van ondernemingen willen hun eigen nut maximaliseren. Ook Francis et al. (2005) bevestigt dat EM ontstaat door de behoefte aan persoonlijke winst. Wanneer blijkt dat de onderneming slecht presteert door de publicatie van hun jaarcijfers, zijn potentiële beleggers en kapitaalverschaffers minder snel geneigd om te investeren in de onderneming. Het management wil daarom over het gehele boekjaar positieve cijfers laten zien bij het uitbrengen van het jaarverslag.

PAT verklaart onder meer waarom EM bestaat. Het grootste motief van de managers is om hun persoonlijke winst te maximaliseren door middel van de toepassing van EM. De toepassing van EM blijft wel beperkt, doordat het management zich moet houden aan de verslaggevingsregels die gelden voor de desbetreffende onderneming. Echter is de verslaggevingsstandaard veranderd sinds 2005. Voor 2005 gold nog de local-GAAP, in casu de Dutch GAAP voor de Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen. Daarna zijn deze ondernemingen verplicht gesteld om over te gaan op invoering van IFRS.

Er zijn een drietal hypothesen ontwikkeld door Watts & Zimmerman (1978) die in de PAT worden opgesteld om aan te tonen wat het motief van de onderneming is om voor een bepaalde verslaggevingsstandaard te kiezen. De hypothesen zijn de bonus plan hypothese, de debt equity hypothese en de political costs hypothese.

Ten eerste steun ik op de hypothese van de bonusplan die wordt behandeld door Watts &

Zimmerman (1978) in hun Positive Accounting Theory. Hierin worden de incentives behandeld van managers om EM toe te passen. De bonusplan hypothese suggereert onder andere dat de managers van een onderneming met een bonusplan voor een boekhoudmethode kiezen die ervoor zorgt dat winsten van toekomstige periode naar de huidige periode worden overgeheveld. De manager heeft dus een prikkel om de winst te maximaliseren om zo hun variabele beloning te kunnen verhogen, waarbij de managers dus kiezen voor de winst verhogende boekhoudmethode. Healy (1985) heeft echter de bonusplan hypothese van de positive accounting theory weerlegd. Healy beweert dat managers juist voor winst verlagende boekhoudmethodes kiezen.

(9)

9 Daarnaast bestaat er de debt/ equity hypothese die voorspelt hoe hoger de debt/ equity ratio is van een bepaalde onderneming des te meer een manager zal proberen om juist een verslaggevingsstandaard te kiezen die zorgt dat de winsten in de desbetreffende periode zal toenemen.

Een manager zal dus een verslaggevingsstandaard kiezen waarmee een zo hoog mogelijke winst wordt bereikt wanneer de onderneming veel schulden heeft ten opzichte van het eigen vermogen.

De laatste hypothese betreft de political cost hypothese. Deze voorspelt dat ondernemingen eerder een verslaggevingsstandaard kiezen die de winst niet te hoog waarderen, omdat de onderneming anders te maken krijgt met politieke kosten, zoals belastingverhoging. De onderneming wil dus een zo fiscaal gunstig mogelijke standaard kiezen. Hoe groter de onderneming zal zijn, des te meer deze hypothese van toepassing wordt op de onderneming.

Ook zal ik deels steunen op ‘de agency theory’. Cheng & Farber (2008) gaan in hun onderzoek in op de relatie tussen de managers hoge optie gebaseerde inkomen en de herziening van de winsten. In hun artikel passen ze de agency theory toe waar bedrijven hun agency problemen verzachten door de winsten te herzien door het veranderen van de managers vermogens gebaseerde prikkel.

In mijn onderzoek kan ik met de agency theory ook mijn onderzoeksprobleem ondersteunen (Jensen & Meckling, 1976). Ik onderzoek namelijk de relatie tussen EM en het effect van de verplichte invoering van IFRS. Er zijn bepaalde contracten afgesloten tussen de leiding en het eigendom. Voldoet de leiding niet aan deze contracten op korte termijn, dan leidt dit tot agency costs.

De leiding heeft namelijk incentives om winsten te manipuleren. De incentives van de managers voor het toepassen van EM worden verder uiteengezet in hoofdstuk 2.3.

In dit hoofdstuk zet ik nader uiteen wat onder EM wordt verstaan in de bestaande literatuur en wat de incentives zijn om EM toe te passen. Daarnaast licht ik mijn hypotheseontwikkeling toe met onderbouwing van de theorie.

2.2 Definitie Earnings Management

In de bestaande literatuur wordt er verschillend gedacht over EM gezien de definities die worden gegeven met betrekking tot dit fenomeen. Hieronder zijn een aantal definities weergegeven van EM door de jaren heen.

“Earnings management is really disclosure management in the sense of a purposeful intervention in the external financial reporting process, with the intent of obtaining some private gain as opposed to merely facilitating the neutral operation of the process.” (Schipper, 1989, p. 92).

(10)

10 EM wordt volgens Schipper gezien als iets waarbij de managers hun eigen belang boven het belang van de organisatie stellen. Dit is dus een vorm van opportunistisch gedrag uitgevoerd door de managers.

“We define earnings management as the alteration of firms’ reported economic performance by insiders to either mislead some stakeholders or to influence contractual outcomes.” (Leuz, 2003, p.

506).

Deze definitie is weer afgeleid van Healy en Wahlen (1999) waarbij EM wordt gezien als een misleiding van de economische prestatie van de onderneming, indien het management bepaalde boekhoudkundige cijfers in de jaarrekening kan beïnvloeden.

“The use of managerial discretion over (within GAAP) accounting choices, earnings reporting choices, and real economic decisions to influence how underlying economic events are reflected in one or more measures of earnings.” (Walker, 2013, p. 446).

Walker suggereert dat niet alle vormen van EM negatief zijn. Daarnaast gaat Walker er niet vanuit dat alléén nettowinst een maatstaf voor EM kan zijn in tegenstelling tot de andere definities.

Het doel van de EM is uiteindelijk bij alle definities het opzettelijk misleiden van bepaalde belanghebbenden over de onderliggende economische winst van de onderneming. Dit is mogelijk wanneer de belanghebbenden het toepassen van EM niet zullen doorzien. Dit wordt echter ook bevestigd door Dechow et al. (1996). In de definitie van Leuz (2003) gaat het uitsluitend over het misleiden van de belanghebbenden zoals andeelhouders, beleggers en de kredietverschaffers. In mijn onderzoek analyseer ik of de belanghebbenden opzettelijk worden misleid door de managers door de toepassing van EM ten behoeve van het gebruik van een bepaalde verslaggevingsstandaard om zo de economische winst te beïnvloeden.

2.3 Incentives voor earnings management

Managers hebben verscheidende incentives om de winst van de onderneming te manipuleren. Dit kunnen onder andere kapitaalmarkt motieven, contractuele motieven of wet- en regelgeving motieven zijn (Healy & Wahlen, 1999).

Incentives voor het toepassen van EM zijn ten eerste terug te vinden op de kapitaalmarkt.

Investeerders en financiële analisten gebruiken accounting informatie, specifiek de winst van de

(11)

11 onderneming, om de waarde van een aandeel te bepalen. De verwachting omtrent de winst is ook voor managers één van de belangrijkste doelstellingen binnen hun functie. Het niveau van de winst is afhankelijk voor de hoogte van de investeringen die beleggers bereid zijn te doen. Ook analisten hebben een bepaalde verwachting van de winst van de onderneming. Wanneer er boven verwachting door de onderneming wordt gepresteerd, zal dit een positieve reactie teweeg brengen en zal dit de aandelenkoers omhoog drijven. De manager heeft dus een motief om de winst te sturen, zodat de aandelenkoers zich positief ontwikkeld om op korte termijn de gestelde doelen te behalen (Healy &

Wahlen, 1999).

Verder heeft de manager een incentive om aandeelhouders uit te kopen, ook wel management buy-out genoemd. Hiermee wordt het management de eigenaar van de onderneming. Uit eerder onderzoek is er bewijs gevonden dat winst verlagende accruals worden toegepast om management buy-out succesvol uit te voeren (Perry & Williams, 1994).

Daarnaast hebben managers de incentive om winsten te manipuleren om zo hun aandelenkapitaal te vergroten. Bij een ‘initial public offer’ (IPO) hebben de managers de incentive om de winst te verhogen, waardoor de aandelenkoers omhoog wordt gedreven. In de periode voorafgaand aan de IPO, worden winst verhogende accruals gebruikt (Friedlan, 1994; Teoh et al., 1998a).

Uit onderzoek van Bushee (1998) blijkt dat als ondernemingen grotendeels uit institutionele beleggers bestaan dat er grote Research en Development (R&D) uitgaven zullen worden gedaan door de onderneming. Bij een onderneming die bestaat uit voornamelijk individuele beleggers zorgt dit voor het omgekeerde effect. Dit is te verklaren doordat individuele beleggers een korte termijn doel voor ogen hebben en zien een hogere winst als stimulans om te beleggen. Een beperking van de R&D uitgaven zorgt dat er een hogere winst gerapporteerd zal worden op korte termijn.

Ook een belangrijk incentive voor de toepassing van EM kan zijn voor de nieuwe uitgifte van aandelen door de managers van de onderneming. Door in de periode voorafgaand aan de aandelenuitgifte de winst verhogende accruals toe te laten nemen, zal de koers van het aandeel stijgen.

De aandelenkoers wordt dus als het ware omhoog gestuwd om op die manier kapitaal te genereren voor de onderneming. Deze incentive wordt ondersteund door het onderzoek van Teoh et al. (1998a).

Een van de belangrijke contractuele motieven is dat managers aan EM doen om te zorgen dat de liquiditeit en solvabiliteitspositie van de onderneming wordt gehandhaafd. Dit is een contractueel motief. Watts en Zimmerman (1986) stellen de hypothese dat managers een betere winstniveau laten zien van de onderneming, zodat de onderneming een betere schuldpositie heeft met betrekking tot het aflossen van de schuld of het betalen van de interest. Ze stellen hoe hoger het solvabiliteitsniveau, des te aannemelijker is het dat de managers boekhoudmethoden gebruiken om hun winsten te verhogen.

Volgens Healy en Wahlen (1999) wordt de accounting informatie ook gebruikt om de contractuele relaties tussen de onderneming en haar belanghebbenden vast te leggen en te controleren.

(12)

12 In deze contracten worden de winst en omzet vastgelegd naar welke verhouding vreemd- en eigen vermogen wordt nagestreefd. Managers kunnen door middel van EM deze doelstelling proberen te behalen.

Ook bestaat het motief om EM toe te passen om de bonus van de manager te kunnen verhogen. Watts & Zimmerman (1986) hebben de bonusplan-hypothese ontwikkeld die stelt dat managers van een onderneming met een bepaalde renumeratiebeleid voor boekhoudkundige methodes kiezen waarbij winsten van de toekomstige periode naar de huidige periode worden overgeheveld. Ze suggereren dus dat managers voor winst verhogende boekhoudmethodes kiezen.

Volgens Watts & Zimmerman (1978) bestaat er de prikkel voor managers die in aanmerking komen voor een mededingingsonderzoek eerder EM zullen toepassen om de winsten te verlagen. Dit komt deels overeen met de hypothese met betrekking tot de political costs. Daarnaast zullen ook ondernemingen die in aanmerking willen komen voor subsidies de winsten laag proberen te houden door middelen van EM (Healy & Wahlen, 1999).

Healy (1985) heeft echter de bonusplan hypothese van de positive accounting theory weerlegd. Healy beweert dat managers ook voor winst verlagende boekhoudmethodes kiezen. Hij suggereert dat managers winst verlagende boekhoudmethodes kiezen wanneer de prestatie van de onderneming onder gestelde drempelwaarde voor de te behalen prestatie ligt. Dit kunnen managers realiseren doormiddel van bijvoorbeeld het toepassen van versnelde afschrijvingen, ook wel ‘taking a bath’ methode genoemd.

Als vervolg op het motief van de wet- en regelgeving suggereer ik dat bedrijven die IFRS opnemen in hun standaard zorgt voor een lagere prikkel om EM toe te passen. Ten eerste, (1) rapporteren bedrijven op basis van actuele waarde na de opname van IFRS, (2) daarnaast levert IFRS investeerdergeoriënteerde informatie op. Aan de andere kant kunnen lage kwaliteitsondernemingen IFRS opnemen in hun standaard, opdat zij onterecht als hoge kwaliteitsonderneming worden bestempeld (Tendeloo & Vanstraelen, 2005).

2.3 Earnings management en Standards

Er is een verschil in verslaggeving kenbaar tussen de common-law en code-law landen. Code-law landen worden gekenmerkt als landen met weinig investeerdersbescherming, in tegenstelling tot de common-law landen. Hierdoor is het belangrijk dat de keuze voor een verslaggevingsstandaard de winst verlaagt en daarmee ook de politieke kosten worden verlaagd (Ball et al. 2000). Door minder investeerdersbescherming in code-law landen is het dus aannemelijk dat daar meer EM wordt toegepast dan in common-law landen (Leuz et al., 2003).

(13)

13 In het onderzoek van Daske et al. (2008) wordt de mate van striktheid van regimes uiteengezet op basis van de mate van de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen. De sterke onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen geldt als proxy voor een strikte regime. Er wordt gesuggereerd dat door het toepassen van strikte regimes, dit kan bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit van verslaggeving wanneer IFRS wordt toegepast. Uit hun resultaten blijkt dat IFRS niet veel nut heeft wanneer er een minder strikt regime is binnen de EU-landen.

Echter, het blijkt dat bepaalde regimes invloed hebben op de keuze van de verslaggevingsstandaarden en daarmee ook op de kwaliteit van de verslaggeving, dit is namelijk het standard effect. De verschillende verslaggevingsstandaarden zijn al eerder aan bod gekomen in dit onderzoek. In hoofdstuk 1 is reeds besproken dat er een verschil is tussen de local-GAAP en IFRS.

Dit maakt de toepassing van EM mogelijk waarbij het derogatiebeginsel als ‘gap’ fungeert. Hierbij ontstaat er interpretatieruimte bij de local-GAAP, waar het bij de IFRS juist minder eenvoudig wordt gemaakt EM toe te passen. Door het overgaan van de local-GAAP naar de IFRS zorgt dit voor een effect op de kwaliteit van de verslaggeving en daarmee ook op EM, specifiek het standard effect.

2.4 Earnings management en IFRS

Beursgenoteerde ondernemingen moeten elk jaar de jaarrekening opstellen voor het maatschappelijk verkeer. Bij de samenstelling van de jaarrekening moet er rekening gehouden worden met de gehanteerde verslaggevingsstandaarden. Vanaf 2005 moeten beursgenoteerde bedrijven rapporteren volgens de IFRS standaarden. Managers hebben echter de prikkel om boekhoudregels te misbruiken om op die manier bijvoorbeeld de winst te sturen. Managers kunnen gebruik maken van de flexibiliteit van de Generally Accepted Accounting Principles (GAAP) of andere verslaggevingsstandaarden om winsten te manipuleren. Is IFRS de oplossing voor het EM probleem?

In het onderzoek van Zeghal et al. (2012) onderzoeken ze de toepassing van IFRS in 15 Europese landen binnen de EU. Zij vinden onder andere de relatie tussen IFRS en een lagere mate van EM in deze landen. De kwaliteit van het boekhouden is volgens de onderzoekers verbeterd tussen de pre- en post IFRS periode. Zij suggereren dus dat IFRS een oplossing kan zijn voor vermindering van de manipulatie van winsten door toename in de winstkwaliteit.

Het onderzoek van Tendeloo en Vanstraelen (2005) wil de gedachte ondersteunen dat IFRS gerelateerd is aan het verminderen van EM. Zij onderzoeken de ondernemingen in Duitsland, een code-law land. Relatief veel Duitse ondernemingen hebben gekozen om IFRS vrijwillig op te nemen.

Als resultaat van hun onderzoek moeten ze concluderen dat er geen verandering is in EM na de opname van IFRS als verslaggevingsstandaard. Dus vrijwillige opname van de IFRS in Duitsland kan volgens de onderzoekers niet worden geassocieerd met lagere EM.

(14)

14 Ozkan et al. (2011) onderzoekt daarentegen de verplichte opname van IFRS in de Europese landen. Hij kijkt specifiek naar de bruikbaarheid van de informatie over het inkomen van de topmanager in relatie tot de verplichte opname van IFRS. Zij veronderstellen dat als de renumeratiecommissie van de desbetreffende onderneming winst rapporteren volgens de IFRS, dat deze van hogere kwaliteit is dan de toepassing van de ‘oude’ verslaggevingsstandaard. In mijn onderzoek associeer ik de verplichte invoering van IFRS met EM en kan daarmee vervolgens suggereren of de verandering naar deze verslaggevingsstandaard resulteert in de verbetering van de kwaliteit van verslaggeving.

Er bestaat een andere studie die verplichte opname van IFRS onderzoekt binnen Europa. Li (2010) onderzoekt of IFRS daadwerkelijk bijdraagt aan het leveren van een betere kwaliteit van de informatie, door een relatie te leggen met een lagere cost of capital. Vrijwillige opname van IFRS zorgt echter niet voor deze significante verandering.

Uit hierboven staande is gebleken dat IFRS en EM mogelijk met elkaar geassocieerd kunnen worden. Het is in dit onderzoek relevant om te kijken of verplichte IFRS een negatief effect heeft op de toepassing van EM. Aangezien de verplichte opname van IFRS wellicht een oplossing zou kunnen zijn voor de discussie rond de kwaliteit van verslaggeving en de incentives die managers hebben voor de toepassing van EM. Als ik IFRS als onafhankelijke variabele definieer met betrekking tot de relatie met de toepassing van EM, veronderstel ik dat de invoering van IFRS een middel is om EM te verzwakken. Hiervoor zal ik in mijn onderzoek de pre- en post IFRS periode met elkaar vergelijken om tot de conclusie te kunnen komen of IFRS verklarend kan zijn voor de vermindering van EM.

Hiermee zal ik tot de volgende hypothese komen.

H1: De mate van earnings management is hoger(lager) in de pre-(post) IFRS periode.

2.5 Earnings management en het verschil tussen vrijwillige en verplichte IFRS

De overstap naar IFRS is doorgevoerd in honderden landen en is één van de meest ingrijpende verandering in de historie op het gebied van verslaggevingsstandaarden. De invoering van zowel vrijwillige als verplichte IFRS heeft gevolgen voor de onderneming. Daske et al. (2008) suggereert dat er een verbetering is van de liquiditeitspositie van de onderneming, vermindering van de cost of capital als gevolg van de invoering van IFRS. Echter, het effect voor verplichte IFRS is sterker dan vrijwillige invoering van IFRS.

De Nederlandse beursgenoteerde bedrijven zijn verplicht overgestapt naar de IFRS sinds januari 2005. Er zijn óók ondernemingen geweest die de IFRS vrijwillig hebben opgenomen.

Tendeloo & Vanstraelen (2005) kijken naar Duitse ondernemingen die eerst rapporteerden volgens de Duitse GAAP en daarna vrijwillig IFRS hadden opgenomen. Zij hebben onderzocht of de

(15)

15 ondernemingen die vrijwillig IFRS hebben ingevoerd significant minder EM toepassen. De vrijwillige vorm van IFRS heeft namelijk een ‘signal effect’ dat de kwaliteit van verslaggeving verbetert en een groter niveau van economische voordelen bereikt vergeleken met de bedrijven die geen IFRS vrijwillig hebben ingevoerd. Wanneer de invoering van IFRS verplicht wordt gesteld, verdwijnt echter dit signalling effect. De resultaten van hun onderzoek suggereren echter dat de vrijwillige invoering van IFRS meer discretionaire accruals genereert, wat leidt tot het sturen van de winst.

Daarnaast toont hun onderzoek aan dat wanneer de controle door een Big 4 kantoor uitgevoerd wordt, dat de sturing van de winst significant minder is na de vrijwillige invoering van IFRS.

Ook het onderzoek van Li (2010) maakt een onderscheid tussen het verplichte en vrijwillige karakter van IFRS. Hij suggereert dat verplichte IFRS significante cost of equity impact heeft door de verbeterde toelichting die deze verslaggevingsstandaard genereert in tegenstelling tot de vrijwillige IFRS invoering.

In de bovenstaande literatuur is er een verschil merkbaar tussen het verplichte en vrijwillige karakter van IFRS, dat voornamelijk rust op de basis van het signalling effect. Het is daarom relevant voor het onderzoek om beide effecten te meten, om te kunnen verklaren dat verplichte invoering van IFRS negatief geassocieerd is met EM. Hierbij kom ik tot de volgende hypothese.

H2: De invoering van verplichte IFRS is sterker negatief geassocieerd met EM dan de vrijwillige invoering van IFRS.

Door deze hypothese te stellen heeft het onderzoek meer verklaringskracht voor mijn probleemstelling, namelijk of verplichte invoering van IFRS de manipulatie van de winst negatief beïnvloedt. Er bestaat echter ook een kans dat het vrijwillige karakter van IFRS ook een invloed kan hebben op EM. Door het vrijwillige en verplichte karakter te meten, met als controle groep de ondernemingen opgenomen in de DAX, verhoogt dit de externe validiteit van het onderzoek.

(16)

16

3. METHODE

In dit hoofdstuk zal ik mijn empirisch onderzoek uiteenzetten. Ik zal de gebruikte data, de modellen en de methode van analyse nader bespreken.

3.1 Data

De data die ik ga gebruiken voor dit onderzoek zijn gegevens uit de jaarverslagen van de top 25 Nederlandse beursgenoteerde bedrijven die genoteerd zijn aan de Amsterdam Exchange (AEX). Ik zal de data van de boekjaren 2002-2004 gebruiken, dit is voor de pre- IFRS periode. Daarnaast zal ik me ook richten op de post- IFRS periode. Hiervoor gebruik ik de gegevens uit de boekjaren 2006-2008.

Het boekjaar 2005 vermijd ik, omdat dit het eerste jaar is waar de Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen IFRS implementeren. Als gevolg van de verandering van de standaarden hebben ondernemingen de tijd nodig om onder andere hun beloningscontracten aan te passen (Ozkan et al., 2012). Deze gebeurtenis zou van negatieve invloed kunnen zijn op de resultaten.

Om de accruals te kunnen meten moeten de boekjaren van de voorgaande periode t-1 ook worden meegenomen. De accruals die over boekjaar 2002 worden gemeten, moeten de gegevens van boekjaar 2001 worden verzameld, idem voor boekjaar 2006 waar de gegevens ook van boekjaar 2005 moeten worden verzameld. In totaal worden er van elk boekjaar 25 onderneming onderzocht die opgenomen zijn in de AEX. Dat betekent dat ik uiteindelijk 150 verschillende observaties heb verzameld, 75 in de pre-IFRS periode en 75 observaties in de post-IFRS periode zie hiervoor tabel 1.

Daarnaast zal ik de data verzamelen van Duitse beursgenoteerde ondernemingen die opgenomen zijn in de Deutscher Aktienindex (DAX). Ik analyseer ook de top 30 ondernemingen aan de DAX in de periode van 2000-2005. Hierdoor kom ik uit op 180 observaties over een tijdsbestek van 6 jaren. Dit betreft de periode dat de Duitse ondernemingen vrijwillig IFRS hebben opgenomen als standaard. Hiermee kan ik een verschillenanalyse maken met mijn ‘sample’ van de Nederlandse beursgenoteerde bedrijven om de externe validiteit van mijn onderzoek te verhogen.

Tabel 1: sample selectie proces

Pre- IFRS Post- IFRS

Populatie selectie AEX beursgenoteerde onderneming 25 25

Observaties per sample 75 75

Ondernemingen met niet beschikbare waarden -14 -1

Totale selectie AEX beursgenoteerde ondernemingen 61 74

Populatie selectie DAX beursgenoteerde ondernemingen 30 -

Observaties per sample 180 -

Ondernemingen met niet beschikbare waarden -7 -

Totale selectie DAX beursgenoteerde ondernemingen 173 -

(17)

17 In de pre- IFRS periode van de AEX beursgenoteerde ondernemingen zijn er een aantal waarden niet beschikbaar. Als gevolg van de overname van de verhandelbare aandelen van de Gucci Groep in april 2004 verloor de Gucci Groep hiermee zijn notering aan de AEX en waren de cijfers van het desbetreffende boekjaar niet beschikbaar. De jaarcijfers van de jaren 2002 en 2003 waren echter ook niet beschikbaar. Dit geldt ook voor andere ondernemingen die genoteerd zijn aan de AEX in de pre- IFRS periode. De beursgenoteerde ondernemingen hebben namelijk een verplicht bewaringstermijn van de jaarverslagen van slechts zeven jaar. Hierdoor waren er een aantal historische gegevens niet meer traceerbaar. De ondernemingen van welke de gegevens ontbraken zijn dan ook niet meegenomen in de sample.

3.2 Het meetmodel van de accruals

Healy (1985) meet in zijn onderzoek EM aan de hand van de totale accruals en maakt onderscheid in discretionaire en non-discretionaire accruals. De discretionaire accruals zijn bij earnings management van belang, want dit zijn de accruals waar het management invloed op kan uitoefenen. Twee proxies voor discretionaire accruals en accounting procedures worden gebruikt in het onderzoek van Healy (1985), (1) de totale accruals en (2) het effect van de vrijwillige verandering in de boekhoud procedures op de winsten. In het accrual meetmodel van DeAngelo (1986) kunnen de non- discretionaire accruals worden gedefinieerd aan de hand van de totale accruals in periode t-1.

In dit onderzoek focus ik me op de eerste proxy van Healy en om het onderscheid goed aan te brengen tussen de discretionaire en non-discretionaire accruals gebruik ik de modified jones model (Dechow et al., 1995).

Jones (1991) heeft onderzocht of de sturing van winsten tijdens de import plaatsvond door ondernemingen, om zo hun importbeperkingen (o.a. invoertarieven en quota) te verlagen. Dit was tijdens de importbeperking door de United States International Trade Commission (ITC). Jones gebruikte hierbij het volgende accrual meetmodel. Zij veronderstelt dat de non-discretionaire accruals niet constant zijn. De non-discretionaire accruals voor jaar t zijn:

NDAt= α1 (1/At-1) + α2 (ΔREVt) + α3 (PPEt) (1) waarbij:

NDAt = de totale non-discretionaire accruals in jaar t.

ΔREVt = omzet in jaar t minus de omzet in jaar t-1 gedeeld door de totale activa t-1.

PPEt = de bruto materiële activa in jaar t-1 gedeeld door de totale activa t-1.

At-1 = totale activa in jaar t-1.

α1, α2, α3 = ondernemingsspecifieke parameters.

(18)

18 De componenten ΔREV en PPE worden gecalculeerd om het non-discretionaire gedeelte van de totale accruals te beheersen. REV is gerelateerd aan de economische omstandigheid waarin de onderneming zich verkeerd. Het PPE is dat deel wat gerelateerd is aan de afschrijvingen. De totale accruals voor jaar t worden als volgt verklaard door de volgende formule van Jones:

TAt = a1 (1/At-1) + a2 (ΔREVt) + a3 (PPEt) + υt (2) waarbij:

TAt = de totale accruals in jaar t.

a1, a2, a3 = schatting van parameters die worden gegenereerd voor α1, α2, α3.

In het meetmodel van Jones worden de discretionaire accruals geschat door het verschil tussen de totale accruals en de non-discretionaire accruals.

TAt = DAt – NDAt (3)

waarbij:

DAt = de discretionaire accruals in jaar t.

Dechow et al. (1995) veronderstelt dat het model van Jones de discretionaire accruals slecht meet. Het risico bestaat namelijk dat de manager invloed kan uitoefen op de omzet, waardoor de omzet eerder of later gerealiseerd kan worden. Dechow maakt daarom een aanpassing op de omzet, door een verandering te maken in de ontvangsten van de onderneming met betrekking tot de omzet in jaar t.

De modified Jones model ziet er dan als volgt uit.

NDAt = α1 (1/At-1) + α2 (ΔREVt - ΔRECt) + α3 (PPEt) (4) waarbij:

ΔRECt = de netto ontvangsten in jaar t minus de net ontvangsten in jaar t-1 gedeeld door de totale activa in jaar t-1.

3.3 Invoering IFRS

In dit onderzoek focus ik me specifiek op zowel de verplichte als vrijwillige invoering van IFRS.

Door uit te gaan van deze variabelen kan ik beter verklaren of verplichte IFRS een negatieve relatie heeft met EM.

De gegevens met betrekking tot de IFRS zijn beschikbaar. Er moet een controle gedaan worden op de datum van de toepassing van IFRS. Met andere woorden, er moet een controle

(19)

19 plaatsvinden of ondernemingen aan de AEX al voor 2005 vrijwillig IFRS hebben ingevoerd als verslaggevingsstandaard. Deze ondernemingen zijn uit de sample gefilterd.

Voor de ondernemingen aan de DAX voer ik ook de controle uit dat ik alleen de ondernemingen meeneem in de sample die IFRS vrijwillig hebben opgenomen voor de verplichte invoering van het jaar 2005. De ondernemingen die niet voldoen aan de vrijwillige opname van IFRS zijn echter uit de sample gehaald.

Wanneer ik deze controle niet zou uitvoeren levert dit onjuiste resultaten op voor mijn onderzoek, wat een negatief effect zou hebben op mijn uiteindelijke conclusie.

3.4 Controle variabelen

Andere factoren dan de verplichte invoering van IFRS kunnen ook een associatie hebben met EM.

Deze studie neemt daarom ook de volgende controle variabelen mee in het onderzoek: grootte van de onderneming; mate van winstgevendheid; Big 4 controle en de mate van Corporate Governance.

Voorgaande onderzoeken hebben zich bezig gehouden met de relatie tussen bedrijfsgrootte en EM. Klein (2002) en Xie et al. (2003) suggereren dat kleine bedrijven een lagere kwaliteit hebben van controleautoriteit, en dat managers daardoor eerder de incentive zullen hebben om EM toe te passen.

Een ander onderzoek wijst echter uit dat EM praktijken zullen toenemen wanneer juist de ondernemingsgrootte toeneemt (Moses, 1987). Bowen (1981), Beaver et al. (1982) en Kasznik &

Mcnichols (2002) gebruiken in hun onderzoek de log van de ‘book value of equity’.

Daarnaast zal de mate van winstgevendheid ook van invloed kunnen zijn op EM. Haw et al.

(2004) laat een positieve relatie zien tussen EM en de winstgevendheid van een onderneming. Ook bestaat er een negatieve relatie tussen de accruals en de huidige prestaties van de onderneming.

Resulterend in dat managers winsten reserveren voor toekomstige perioden (DeFond & Park, 2007).

Winstgevendheid wordt gemeten doormiddel van de ratio ‘return on assets’.

De volgende controle variabele die ik meeneem in mijn onderzoek is de controle die uitgevoerd wordt door een accountantsorganisatie die deel uitmaakt van de Big 4. Uit de literatuur wordt gesteld dat ondernemingen voor een grote accountantsorganisatie kiezen die een betere ‘audit quality’ garandeert, omdat zij onder andere hun reputatie willen behouden. De grote van de accountantsorganisatie wordt op die manier geassocieerd met een grotere mate van controleerbaarheid met betrekking tot EM (Becker et al., 1998).

Als laatste analyseer ik de Corporate Governance van de onderneming aan de hand van de omvang van de Raad van Commissarissen. Laux & Laux (2009) heeft al eerder onderzoek gedaan naar de invloed van commissies op de mate van de toepassing van EM. Zij analyseren de incentive van topmanager die een zo hoog mogelijke beloning probeert te realiseren. Commissies kunnen mogelijk invloed hebben op de vermindering van beloning voor de topmanager. Xie et al. (2003)

(20)

20 suggereren dat de RvC leden met financiële achtergronden geassocieerd zijn met kleinere discretionaire accruals. Zij concluderen dat de RvC activiteit en hun financiële kennis een belangrijke factor zijn in het verlagen van de mogelijkheid voor de toepassing van EM door de manager.

3.5 Methode van analyse

In dit onderzoek zal ik een analyse maken tussen de pre- en post IFRS periode om te kunnen verklaren of de verandering van deze verslaggevingsstandaard invloed zal hebben op EM, zie hiervoor hypothese 1. Ik observeer de accruals over de periode 2002-2004 van de ondernemingen aan de AEX voor de ondernemingen die geen IFRS hebben ingevoerd. Daarnaast zal ik een observatie doen op basis van de accruals over de periode 2006-2008 voor de ondernemingen die verplicht IFRS hebben ingevoerd. Ik voer de regressies onafhankelijk van elkaar uit en vergelijk daarna de resultaten van elke periode. Op basis van de tijdsperiode (pre- en post IFRS) stel ik een regressiemodel op:

EM1,2 = β0 + β1 IFRS1,2 + β2 LBVE1,2 + β3 ROA1,2 + β4 BIG41,2 + β5 SBOD1,2 + ε (5)

(Zie tabel 2 voor controlevariabelen)

Daarnaast maak ik in dit onderzoek gebruik van 2 groepen ondernemingen, om te voldoen aan hypothese 2. Hier ga ik een difference-in-difference analyse op uitvoeren. Zoals al eerder aangegeven onderzoek ik 150 ondernemingen die opgenomen zijn in de AEX. Deze groep wordt een bepaalde

‘treatment’ gegeven, namelijk de invoering van verplichte IFRS. De 180 observaties uit de DAX zijn de ‘non-treatment’ groep, want deze ondernemingen zijn grotendeels vrijwillig onderworpen aan IFRS. Deze groep functioneert dus als een controlegroep voor het onderzoek. Door het maken van deze analyse kan ik beter verklaren of de verplichte opname van IFRS een effect heeft op EM voor de Nederlandse beursgenoteerde bedrijven die opgenomen zijn in de AEX.

De difference-in-difference is te verklaren als (μ11 - μ10) - (μ01 - μ00). De μit is het gemiddelde van de uitkomst in de groep i. Ik definieer i=0 als de treatment groep, dus de verplichte IFRS voor ondernemingen aan de AEX en i=1 als controlegroep, namelijk de vrijwillige IFRS ondernemingen aan de DAX. Daarnaast definieer ik t=0 als de pre-treatment periode en t=1 als de post-treatment periode, in casu pre- en post IFRS periode. De eerste term is de verandering in de uitkomst van de treatment groep en de tweede term in de verandering in de uitkomst van de controle groep. Het model is dan als volgt:

Δyi = β0 + β1Xi+ εi (6)

(21)

21 waarbij:

Δyi = yi1 – yi0 (7)

Omdat de periodes van elkaar afwijken binnen de 2 groepen, moet er een aanpassing gemaakt worden op de regressieformule. De data die wordt geobserveerd in de 2 perioden zijn verschillend op een manier, waarbij observaties worden gedaan voor de pre-IFRS periode voor de beursgenoteerde bedrijven aan de DAX. Daarnaast bestaat er geen post-IFRS periode voor de Duitse ondernemingen, omdat ik specifiek het vrijwillig karakter wil meten met de verplichte opname van IFRS in de periode 2000-2005. De tijdsspan van de 2 perioden blijven echter wel gelijk tussen de groepen. De aanpassing van de regressie formule is dan als volgt:

yit = β0 + β1 Xi + β2 Tt + β3 Xi * Tt + εit (8)

Waarbij Xi een dummy variabele is die de waarde 0 of 1 kan aannemen. Deze dummyvariabele staat voor X=0 de treatment groep en X=1 de non-treatment groep. De dummyvariabele Tt kan de waarde 0 aannemen als de observaties worden gedaan binnen de pre-periode en kan de waarde 1 aannemen wanneer de observaties binnen de post-periode worden gedaan.

Op basis van de difference-in-difference analysis is de regressie formule die bij hypothese 2 hoort als volgt opgezet:

EM = β0 + β1 IFRS + β2 COUNT + β3 LBVE + β4 ROA + β5 SBOD + β6 BIG4 + ε (9)

(22)

22

4. RESULTATEN

De resultaten sectie representeert de uitkomsten van de relatie tussen de discretionaire accruals als proxy voor de mate van earnings management en de verplichte invoering van IFRS door de beursgenoteerde bedrijven aan de AEX enerzijds, en de relatie tussen de discretionaire accruals en het verschil tussen de vrijwillige en verplichte invoering van IFRS anderzijds. De volgende controlevariabelen zijn hierin meegenomen; de log van de book value of equity (LBVE), de return on assets (ROA), de controle uitgevoerd door een big 4 kantoor (BIG4), de grootte van de Raad van Commissarissen (SBOD). Voor een nadere beschrijving van alle variabelen voor de analyse, zie hiervoor tabel 2.

Tabel 2: Beschrijving van de variabelen en meetmethoden

TA Is de totale accruals gemeten door 1 / assets t-1 plus het verschil in SPPE en SREV minus SREC.

SREV Is de 'geschaalde' totale omzet van de ondernemingen om tot de discretionaire accruals te komen volgens het modified jones model.

SREC Is de 'geschaalde' totale debiteuren van de ondernemingen om tot de discretionaire accruals te komen volgens het modified jones model.

SPPE Is de 'geschaalde' waarde van de eigendom, gebouw en middelen van de ondernemingen om tot de discretionaire accruals te komen volgens het modified jones model.

DTASST Is de berekende factor één gedeeld door de totale activa van het voorgaande boekjaar.

DA Is de waarde van de totale accruals minus de non-discretionaire accruals volgens het modified jones model met de coëfficiënten gegeven in tabel 3.

IFRS Is de dummyvariabele voor pre- en post IFRS periode.

LBVE Is de log book value of equity als proxy voor de ondernemingsgrootte.

ROA Is de return on assets uitgedrukt in de totale netto winst van de onderneming gedeeld door de totale activa.

BIG4 Is de controle die uitgevoerd wordt door één van de Big 4 accountantsorganisaties.

SBOD Is de grootte van de Raad van Commissarissen.

COUNT Is de dummyvariabele voor het verschil uit te drukken tussen de IFRS invoering tussen Nederlandse en Duitse beursgenoteerde ondernemingen.

Voor de analyse van de hypothesen pas ik het modified jones model toe. Binnen deze analyse moeten de coëfficiënten bepaald worden om tot de juiste discretionaire accruals te komen. Per jaar worden de

(23)

23

‘unstandardized residuals’ gecalculeerd in tabel 3. Dit vormt het uitgangspunt voor de discretionaire accruals en kan gebruikt worden voor de verdere analyse van de hypotheses.

Tabel 3: Calculatie coëfficiënten accruals

Company Year N R R2 Adj. R2 F Sig.

Std. Error of the estimate

2008 25 0,911 0,829 0,805 34,052 0,000 0,192277

2007 25 0,889 0,791 0,761 26,473 0,000 0,166243

AEX 2006 24 0,972 0,945 0,937 1140,71 0,000 0,089151

2004 23 0,958 0,917 0,904 70,296 0,000 0,115015

2003 21 0,966 0,934 0,922 80,32 0,000 0,106728

2002 18 0,969 0,938 0,925 70,999 0,000 0,071219

2005 30 0,995 0,990 0,989 850,764 0,000 0,02107

2004 30 0,920 0,847 0,829 46,144 0,000 0,081441

DAX 2003 29 0,975 0,950 0,944 158,648 0,000 0,046313

2002 28 0,987 0,974 0,971 301,924 0,000 0,033411

2001 28 0,990 0,098 0,978 395,093 0,000 0,030835

2000 28 0,979 0,958 0,953 183,993 0,000 0,084718

a. Predictors: (Constant), SREVREC, DTASST, SPPE b. Dependent Variable: TA

4.1 Descriptive statistics en analyse

Tabel 4 vat de descriptive statistics samen van alle variabelen die worden gebruikt in dit onderzoek.

Het gemiddelde van de DA is 0,2445. Dit indiceert dat er bij toepassing van EM de winsten over het algemeen positief worden aangepast. Met andere woorden, de winsten worden naar boven bijgesteld.

Daarnaast heeft meer dan de helft van de bedrijven in deze sample IFRS ingevoerd op basis van het gemiddelde van 0,5521.

In termen van de controle variabelen is het gemiddelde van de bedrijfsgrootte op basis van de log book value of equity (LBVE) 3,5842. Daarnaast is het gemiddelde van de bedrijven die wordt gecontroleerd door een Big 4 accountantskantoor 0,9408 (BIG4). De bedrijven die ik onderzoek zijn dus grote bedrijven die voornamelijk worden gecontroleerd door een Big 4 accountantskantoor. Het gemiddelde van de return on assets bij de bedrijven in deze sample (ROA) is 2,2209. Dit indiceert dat elke euro investering in assets tussen de 2 en 2,50 euro winst oplevert voor de onderneming en kan worden gesuggereerd dat de bedrijven over het algemeen winstgevend zijn en mogelijk winsten kunnen sturen. Daarnaast is er een groot verschil tussen de grootte van de Raad van Commissarissen

(24)

24 (SBOD) van de ondernemingen. Het minimaal aantal leden van de RvC is namelijk 3 en loopt tot een maximum van 35 leden. Het gemiddelde van SBOD is 12,3387 en standaarddeviatie is 7,52592. Dit is te verklaren doordat de Duitse beursgenoteerde ondernemingen over het algemeen een grotere RvC hebben dan de Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen.

Tabel 4: Descriptive Statistics

N Minimum Maximum Mean Std. Deviation

DA 308 -6,14 6,94 ,2445 ,87146

LBVE 308 2,09 4,97 3,5842 ,92077

ROA 308 -41,86 30,82 2,2209 5,98992

IFRS 308 ,00 1,00 ,5521 ,49798

BIG4 308 ,00 1,00 ,9408 ,23625

SBOD 308 3,00 35,00 13,3887 7,52592

COUNT 308 ,00 1,00 ,5070 ,50066

Valid N (listwise) 308

4.2 Assumpties

Er is in dit onderzoek een test uitgevoerd op heteroscedasticiteit en normaliteit van de sample. Zie voor de grafieken appendix II. De normaliteit wordt in het grootste geval geschonden. Ook blijkt dat de homoscedasticiteit geschonden is. Alle variabelen zijn gescaled, omdat de assumpties geschonden waren. De variabelen zijn daarom getransformeerd op basis van LOG. Echter, na de transformatie is de homoscedasticiteit en normaliteit nog steeds niet gewaarborgd op basis van de grafieken in appendix II. Uit grafiek 2 is op te maken dat de residuen niet random verdeeld liggen en dat de homoscedasticiteit assumptie geschonden is. Daaruit volgt ook dat er niet voldaan wordt aan de vuistregel dat de grootste standaard deviatie niet groter mag zijn dan 2 keer de kleinste standaard deviatie.

4.3. Correlatie coëfficient analyse

Als aanvulling op het regressiemodel maak ik een analyse van de correlaties tussen de variabelen van DA, IFRS, LBVE, ROA BIG4, SBOD en COUNT om het verschil tussen het verband van de IFRS invoering en de mate van EM te kunnen verklaren. Volgens de hypothese verwacht ik dat de mate van EM lager is in de post- IFRS periode dan in de pre- IFRS periode.

De Pearsons correlatie wordt weergegeven in tabel 5 en 6. Tabel 5 vat de correlaties samen voor de AEX ondernemingen in de pre- en post IFRS periode. Tabel 6 geeft de correlaties weer voor de AEX en DAX ondernemingen in de pre- en post IFRS periode. Veel correlaties coëfficiënten zijn onder de 30%. Dit suggereert een laag niveau van correlatie. Daarnaast zijn er wel hoge correlaties tussen de verschillende controle variabelen zoals, SBOD en LBVE onder andere in tabel 5. IFRS heeft

(25)

25 in beide correlatie matrices een erg lage Pearsons correlatie waarde met DA, en dit suggereert een laag standards effect op EM. De Pearsons correlatie van de controle variabelen met EM zijn groter in vergelijking met IFRS en EM. Met name de Pearsons correlatie van de return on assets (ROA) en earnings management (DA) in tabel 5 en 6, respectievelijk 0,170 en 0,235. Dit indiceert dat de incentives een groter effect hebben op EM dan het standards effect. Tussen de controle variabelen zijn er hoge correlaties weergegeven in de matrices. De Pearsons correlaties liggen echter niet tussen 70%

en 80% waardoor er geen sprake is van multicollineariteit.

Tabel 5: Correlatie matrix IFRS AEX

DA IFRS LBVE ROA BIG4 SBOD

DA 1

IFRS ,068 1

LBVE -,149 ,148 1

ROA ,170* ,291** ,159 1

BIG4 -,037 ,095 ,069 ,082 1

SBOD -,127 ,085 ,607** -,047 -,024 1

*. Correlation is significant at the 0.05 level (2-tailed).

**. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).

Tabel 6: Correlatie matrix AEX en DAX

DA IFRS LBVE ROA BIG4 SBOD COUNT

DA 1

IFRS ,055 1

LBVE -,059 ,171** 1

ROA ,235** ,239** ,023 1

BIG4 ,009 ,182** ,682** ,100 1

SBOD -,041 ,113* ,587** -,289** ,256** 1

COUNT -,015 -,095 ,198** -,372** -,056 ,747** 1

*. Correlation is significant at the 0.05 level (2-tailed).

**. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).

(26)

26 4.4 Resultaten van de regressie analyse

4.4.1 Regressie analyse AEX

Om mijn hypothese te testen gebruik ik het lineaire regressiemodel om de mate van earnings management te meten in de pre- en post IFRS periode. Hierbij analyseer ik in welke mate IFRS invloed heeft op de hoogte van EM. In de pre- en post IFRS periode analyseer ik of er een mogelijk verband is tussen de gehanteerde verslaggevingsstandaard en de invoering van IFRS. Tabel 7 geeft de resultaten weer van de regressie analyse van EM in relatie tot IFRS. De regressie laat zien dat de invoering van IFRS geen invloed heeft op de verlaging van EM. Op basis van de t-statistieken is de invoering van IFRS in relatie tot EM niet significant. Hiermee kan H1 niet worden ondersteund en moet de hypothese worden verworpen. De verplichte invoering van de IFRS standaard heeft dus geen invloed op de toepassing van EM van de Nederlandse beursgenoteerde aan de AEX.

De empirische resultaten voor de controle variabelen geven de verwachte richting weer voor het verlagen van EM. Daarmee hebben de incentives een sterkere relatie met EM dan het standards effect. Hoewel, de statistische significantie van de controle variabelen is erg zwak of niet significant.

De meest sterke relatie is de relatie tussen EM en ROA. Dit is ook in lijn met de correlaties. Wanneer de onderneming erg winstgevend is bestaat er de prikkel bij de manager om winsten te reserveren voor de toekomstige periode. Dit is een effect op EM op basis van incentives van de manager.

Tabel 7: Regressie AEXa Model samenvatting

N 135

R2 (adjusted) 0,021

F 1,565

Sig. 0,175

Model

Unstandardized Coefficients

Standardized Coefficients

t-statistic Sig.

B Std. Error Beta

1 (Constant) 1,917 1,362 1,407 ,162

IFRS ,115 ,229 ,045 ,502 ,616

LBVE -,305 ,236 -,145 -1,295 ,198

ROA ,030 ,017 ,166 1,835 ,069

BIG4 -,715 1,265 -,049 -,565 ,573

SBOD -,012 ,053 -,025 -,226 ,822

a. Onafhankelijke: (Constant), SBOD, BIG4, IFRS, ROA, LBVE b. Afhankelijke variabele: DA

(27)

27 4.4.2 Regressie analyse AEX en DAX

In deze analyse wordt gebruik gemaakt van beursgenoteerde ondernemingen uit Nederland en Duitsland om te kunnen verklaren of verplichte IFRS sterker negatief geassocieerd is met EM dan vrijwillige IFRS. Hiervoor wordt het difference-in-difference model gebruikt en moet de gemiddelden per groep eerst worden gecalculeerd. Aan de hand van de gemiddelde en de regressieformule zoals weergegeven in hoofdstuk 3 wordt er een regressie model opgesteld zoals in tabel 9.

Tabel 8: Difference-in-difference gemiddelden treatment-en non treatmentgroep

Op basis van het difference-in-difference model kan er een variabele COUNT worden toegevoegd aan de regressie om het verschil tussen de vrijwillige en verplichte invoering van IFRS te kunnen verklaren door middel van het gebruik van de dummy variabele.

Tabel 9 vat de analyse samen van de regressie tussen verplichte en vrijwillige IFRS en de mate van toepassing van EM. De regressie laat zien dat de richting van COUNT in combinatie met IFRS niet in overeenstemming is met de hypothese. Daarbij is de regressie ook niet significant op basis van de t-statistieken. Hierbij kan hypothese 2 niet worden aangenomen en moet deze worden verworpen naar aanleiding van de regressie analyse. Hiermee is er geen standards effect op de mate van EM te verklaren.

De empirische resultaten voor de controle variabelen geeft in minder mate de verwachte richting weer voor het verlagen van EM in vergelijking met de empirische resultaten van regressie uit tabel 7. Daarmee hebben de incentives ook een zwakkere relatie met EM dan het standards effect.

Daarentegen is op basis van de t-statistieken van de ROA de regressie met EM wel significant. Dit is in overeenstemming met de voorgaande regressie, wanneer de onderneming erg winstgevend is bestaat er de prikkel bij de manager om winsten te reserveren voor de toekomstige periode. Dit is een effect op EM op basis van incentives van de manager.

Companies Means μ SD

AEX μ11 0,295071 1,660517

μ10 0,160858 0,332846

μ00 0,167669 0,203927

DAX μ01 0,321022 0,283947

a. Predictors: (Constant), SBOD, BIG4, IFRS, ROA, LBVE b. Dependent Variable: DA

(28)

28

Tabel 9: Regressie AEX en DAXa Model samenvatting

N 308

R2 (adjusted) 0,057

F 4,579

Sig. 0,000

Model

Unstandardized Coefficients

Standardized Coefficients

t-statistic Sig.

B Std. Error Beta

1 (Constant) ,269 ,211 1,274 ,203

IFRS ,009 ,097 ,005 ,092 ,927

LBVE -,167 ,086 -,177 -1,938 ,053

ROA ,040 ,008 ,277 4,778 ,000

BIG4 ,344 ,271 ,093 1,267 ,206

SBOD ,006 ,013 ,049 ,452 ,651

COUNT ,160 ,157 ,092 1,016 ,311

a. Onafhankelijke: (Constant), SBOD, BIG4, IFRS, ROA, LBVE, COUNT b. Afhankelijke variabele: DA

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit de resultaten in tabel 3 blijkt geen significante relatie tussen de aanwezigheid van financiële achtergrond of achtergrond in de industrie en de mate waarin real

software tools, should be used to create a clear overview of the patent landscape and to assist with the second process step of the general patent circumvention process:

Hoe dan ook bestaat thans onvoldoende bewijs voor een gunstig effect van percutane sluiting van van een PFO bij patiënten met een cryptogeen herseninfarct, zelfs in aanwezigheid

These are the proceedings of the 10th International Conference on Advances in Computer Entertainment (ACE 2013), hosted by the Human Media Interaction research group of the Centre

Om te onderzoeken of het wel of niet hebben van een esthetische reden voor het labiareductie verzoek invloed heeft op het effect van de fotoserie onveranderde vulva’s op het

80 Als het syndicaat niet heeft voorzien in een eventueel faillissement van de security agent en de overdracht van de parallel debt in een dergelijk geval, betekent dit dat

I am not referring to military Unmanned Aerial Vehicles (UAVs) used for surveillance, communication relay and attacks on ground targets, but to Unmanned Cargo Aircraft (UCA)

When the Bosnian Serb forces attacked the UN protected enclave in Srebrenica in July 1995, most women, children and elderly fled to the UN compound to seek shelter.. However,