• No results found

De aanwezigheid en waardering van Caravaggio’s stijl in het zeventiende-eeuwse Lotharingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De aanwezigheid en waardering van Caravaggio’s stijl in het zeventiende-eeuwse Lotharingen"

Copied!
144
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De aanwezigheid en waardering van Caravaggio’s stijl

in het zeventiende-eeuwse Lotharingen

E.S. Mulder, S1689029

Masterscriptie, studiejaar 2013-2014 Rijksuniversiteit Groningen

(2)

2

Dankwoord

Mijn dank gaat uit naar:

Dr. Jan L. de Jong, voor zijn begeleiding en advies

Dr. Liesbeth M. Helmus, voor haar advies en het meedenken over het onderwerp en de vraagstelling van mijn scriptie

(3)

3

Inhoud

Dankwoord...2

Inleiding...5

1. Het hertogdom Lotharingen: van het ontstaan tot en met ontwikkelingen in de zeventiende eeuw...8

1.1. Het ontstaan van het hertogdom...8

1.2. Eenwording en verdediging...9

1.3. Lotharingen en Frankrijk...10

1.4. Economische en sociale omstandigheden...13

1.5. Religieus Lotharingen...13

2. Artistiek Lotharingen aan het begin van de zeventiende eeuw ...17

2.1. Opdrachtgevers en opdrachten...17

2.2. Maniërisme in Lotharingse beeldende kunst...20

2.2.1. Maniëristen ...20

2.2.2. Opdrachtgevers en verzamelaars van maniëristische kunst...21

2.3. Andere stromingen...23

2.3.1. Opdrachten van hertogen...23

2.3.2. Kerken en kloosters...24

2.4. Buitenlandse invloed op Lotharingse kunst...25

2.4.1. Frankrijk...25

2.4.2. Italië...26

3. Caravaggio en het caravaggisme ...30

3.1. Caravaggio in Rome...30

3.1.1. De eerste jaren...30

3.1.2. Groeiende bekendheid...31

3.2. Caravaggio’s stijl...33

3.3. Religieuze opvattingen van Caravaggio’s opdrachtgevers...35

3.4. De verspreiding van Caravaggio’s stijl...36

3.4.1. Tot 1606...36

3.4.2. Na 1606...37

3.5. Het begrip ‘caravaggisme’...40

4. Caravaggisme in Lotharingen...41

4.1. Hoe het caravaggisme Lotharingen heeft kunnen bereiken...41

4.2. Georges de la Tour...44

4.2.1. Een overzicht van La Tours leven...44

4.2.2. La Tour en het caravaggisme...47

4.2.2.1. Een reis naar Italië?...47

(4)

4

4.2.3. Opdrachtgevers van La Tour...51

4.2.3.1. Religieuze werken...51

4.2.3.2. Religieuze opvattingen van La Tours opdrachtgevers...54

4.2.3.3. Verzamelaars van La Tours genrestukken...57

4.3. Jean Leclerc...58

4.3.1. Een overzicht van Leclercs leven...58

4.3.2. Leclerc en het caravaggisme...59

4.3.2.1. Rome en Venetië...59

4.3.2.2. Terug in Lotharingen...62

4.3.3. Opdrachtgevers van Leclerc...64

4.4. Andere kunstenaars...65

4.4.1. Leerlingen en navolgers van Georges de la Tour...65

4.4.2. Navolgers van Leclerc...66

4.4.3. Caravaggistische sporen in het werk van twee maniëristen...67

4.4.4. Genrestukken van Paul la Tarte...68

4.4.5. Jean Allemant...69

4.4.6. Kunstenaars buiten Lotharingen...70

Conclusie...72

Bibliografie...76

Lijst van afbeeldingen...81

(5)

5

Inleiding

De keuze voor het onderzoeksonderwerp van deze scriptie kwam voort uit mijn stage in het Centraal Museum te Utrecht, dat een groot aantal werken van Utrechtse caravaggisten bezit. Naar aanleiding van deze verzameling organiseert het museum in 2018 een tentoonstelling over caravaggisme in heel Europa. Met dr. Liesbeth Helmus, conservator Oude Kunst van het Centraal Museum, en dr. Bernhard Ridderbos, mijn stagebegeleider, besprak ik mijn scriptieonderwerp, dat zou samenhangen met mijn stage. Na mijn kennismaking met het Utrechtse caravaggisme en met het oog op de tentoonstelling in 2018 kwamen we overeen dat het interessant zou zijn om een andere regionale variant van caravaggisme te onderzoeken. Mijn keuze viel op Lotharingen, met name omdat dit de werkomgeving was van Georges de la Tour, een zeer originele schilder die bovendien mogelijk werd beïnvloed door Utrechtse caravaggisten. Daarnaast ontdekte ik dat Benedict Nicolson in zijn omvangrijke overzicht van caravaggisme in Europa ook werken heeft opgenomen van een andere Lotharingse schilder, Jean Leclerc. In overleg met mijn scriptiebegeleider dr. Jan de Jong en Liesbeth Helmus kwam mijn onderzoeksvraag tot stand: kennelijk bestond in Lotharingen een voedingsbodem voor caravaggisme, maar hoe groot was de waardering werkelijk? Om preciezer te zijn, welke

opdrachtgevers en kopers in Lotharingen waren geïnteresseerd in caravaggistische kunst, en wat was daarvoor de reden? Voor een beter begrip van het onderwerp bespreek ik hier beknopt het onderwerp en de opzet van de scriptie.

(6)

6

weergaf, zijn bepalend geweest voor de internationale stroming die later ‘caravaggisme’ werd genoemd.

Welke caravaggistische kenmerken een kunstenaar integreerde in zijn eigen stijl, hing af van meerdere factoren en verschilde per gebied. Zo ontstonden talloze vormen van caravaggisme, waardoor de stroming als geheel moeilijk is te definiëren. Het is zelfs de vraag of überhaupt gesproken kan worden van de stroming ‘caravaggisme’; niet alleen vanwege de grote diversiteit tussen caravaggisten, maar ook omdat de belangrijkste kenmerken die zij lijken te hebben overgenomen van Caravaggio, al voorkwamen in kunst daterend uit de zestiende eeuw. Daarnaast verschilt men van mening welke criteria moeten worden gehanteerd om een kunstenaar te mogen bestempelen als caravaggist; sommigen menen bijvoorbeeld dat de desbetreffende kunstenaar contact moet hebben gehad met Caravaggio, terwijl anderen vinden dat een stijl die in de verte herinnert aan Caravaggio, al genoeg is om een kunstenaar een caravaggist te noemen.

In Lotharingen werkte in de eerste helft van de zeventiende eeuw een aantal kunstenaars die geen van allen letterlijk zo genoemd worden, maar wel in verband zijn gebracht met Caravaggio’s stijl. In de eerste plaats is dat Georges de la Tour, wiens oeuvre voornamelijk bestaat uit verstilde, nachtelijke taferelen, vaak verlicht door kaarslicht. Zouden de stijl en

onderwerpskeuzes in La Tours werk de benaming ‘caravaggist’ kunnen rechtvaardigen? En hoeverre was het caravaggisme (voor zover we van deze term kunnen spreken) aanwezig onder andere kunstenaars in Lotharingen? Om de aanwezigheid van het caravaggisme in Lotharingen en de redenen hiervoor niet eenzijdig te onderzoeken, zal ik ook bekijken welke Lotharingse opdrachtgevers en verzamelaars zich voor deze stijl interesseerden.

Deze vragen zal ik in een betere context kunnen plaatsen door in het eerste hoofdstuk het een en ander te vertellen over Lotharingen. De kunstenaars die in die omgeving werkten, worden

tegenwoordig beschouwd als Frans. Hoewel onderdanen van Lotharingen in toenemende mate de Franse taal spraken, voelden ze zich allerminst verplicht aan de koning van Frankrijk; het gebied was tot in de zeventiende eeuw dan ook een onafhankelijk hertogdom. Langzamerhand

(7)

7

Om een beter beeld te krijgen van de waardering van het caravaggisme in Lotharingen, bespreek ik voorts andere artistieke hoogtepunten die tijdens de bloei van het caravaggisme in Lotharingen plaatsvonden. In het derde hoofdstuk wordt een uitstap gemaakt naar Italië, waarin ik de

oorsprong en hoofdkenmerken van het caravaggisme bespreek. Hoewel dat al talloze keren voor mij is gedaan in zowel uitgebreide als beknopte publicaties, zal ik daardoor later eventuele caravaggistische eigenschappen in het werk van Lotharingse kunstenaars beter kunnen aanwijzen. Ook belicht ik in dit hoofdstuk de problematiek rond de definitie van het caravaggisme.

In het laatste hoofdstuk komt de aanwezigheid van caravaggisme in Lotharingen aan bod. Tevens bespreek ik – voor zover dat bekend is – welke Lotharingers geïnteresseerd waren in de

(8)

8

1. Het hertogdom Lotharingen: van het ontstaan tot en

met ontwikkelingen in de zeventiende eeuw

1.1. Het ontstaan van het hertogdom

Sinds 1960 is Lotharingen een regio in het noordoosten van Frankrijk, maar in de negende eeuw was het de naam van een groot koninkrijk in West-Europa.1 Het huidige grondgebied van Lotharingen maakte daar slechts een klein deel van uit. De grootste bloei maakte het gebied echter door in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw, toen het ruwweg de omvang van de huidige regio had aangenomen en werd geregeerd door hertogen.2

Het Middeleeuwse koninkrijk Lotharingen, ook wel Midden-Francië genoemd, ontstond in 843 door de opdeling van het Frankische Rijk. Tot dan toe strekte dit rijk zich uit van de westkust van Frankrijk (afgezien van Bretagne) tot de Elbe in het oosten, en van de kust van de Noordzee tot die van de Middellandse Zee. In het zuidoosten liep de grens net onder Rome.3

Lodewijk de Vrome, zoon van Karel de Grote, regeerde tot zijn dood in 840 over het rijk van zijn vader. Lodewijks oudste zoon Lotharius I claimde in 840 de macht over het hele rijk, wat leidde tot een hevige strijd met zijn broers Lodewijk de Duitser en Karel de Kale. Lotharius werd verpletterend verslagen en moest tijdens het Verdrag van Verdun in 843 genoegen nemen met het middendeel van het Frankische Rijk. Karel de Kale nam het westelijk deel voor zijn rekening, Lodewijk de Duitser het oostelijk deel. Lotharius heerste – evenals zijn broers – niettemin over een rijk van aanzienlijke omvang. Omdat verschillende volkeren en culturen hierin verenigd werden, had dit rijk geen eigen identiteit; zodoende ging men het ‘het rijk van Lotharius’ ging noemen. De benamingen ‘Lotharingen’ en ‘Lorraine’ kwamen (vanzelfsprekend) hieruit voort.4

Na Lotharius’ dood in 855 werd Lotharingen meerdere malen opgedeeld, herenigd en ingenomen door erfgenamen en omringende landen. In 925 viel Lotharingen in handen van het Heilige Roomse Rijk. Drie jaar later kreeg het de status van hertogdom. In 959 werd het gebied

1 Parisse 1978, pp. 467, 480. 2

Ibid., pp. 105 (afb. 19), 245 (afb. 23), 365 (afb. 24).

3 Balmand 1996, p. 64; M. Scheuch, Historischer Atlas Deutschland: Vom Frankenreich zur Wiedervereinigung in

Karten, Bildern und Texten, Wenen 2008, p. 20.

(9)

9

opgedeeld in Neder- en Opper-Lotharingen.5 Neder-Lotharingen werd na verloop van tijd opgedeeld en bestuurd door verschillende heersers.6 In het noordelijk gelegen rijk heerste vanaf 1047 het Huis van Lotharingen.7 In de daaropvolgende eeuwen ontwikkelde dit hertogdom Lotharingen zich tot een zelfstandig gebied waar economie, cultuur en kunst floreerden, maar waar men moest blijven vechten voor zijn onafhankelijkheid en het behoud van het grondgebied.

1.2. Eenwording en verdediging

Ondanks het hertogelijk bestuur bleven de Lotharingers tot 1542 onderdanen van de keizer van het Heilige Roomse Rijk.8 De invloed van het Rijk verminderde echter al na 1122, het einde van de Investituurstrijd, toen werd besloten dat de keizer geen medezeggenschap meer zou hebben over de benoeming van bisschoppen.9 Dit recht was voortaan voorbehouden aan de paus, die veelal Lotharingse edelen uitkoos voor het bisschoppelijke ambt. Officieel bleven de drie prinselijke bisdommen in Lotharingen (Toul, Metz en Verdun), ook wel de Trois Évêchés genoemd, nog eeuwenlang in het bezit van het Heilige Roomse Rijk. In 1552 voegde de Franse koning Henri II de Trois Évêchés bij zijn grondgebied.10

Lotharingen bleef tot in de vijftiende eeuw loyaal aan het Heilige Roomse Rijk, wat begrijpelijk is aangezien het er onderdeel van was. Vanaf 1275 nam de invloed en macht van Frankrijk echter toe; om te beginnen mengde de koning zich in politieke conflicten in het hertogdom en

overtuigde hij de paus Fransen te kiezen voor de bisschopszetels in de Trois Evêchés.11 Ook culturele invloeden uit Frankrijk drongen door in het gebied.12 In de loop der eeuwen deed Frankrijk meerdere pogingen om beslag te leggen op (delen van) Lotharingen en aangrenzende gebieden, met wisselend succes.

Ten westen van het hertogdom lag het graafschap Bar, opgedeeld in de “Barrois mouvant” in het westen en de oostelijke “Barrois non mouvant”. De Barrois mouvant was in het bezit van de Franse koning; graven van Bar waren hier zijn vazal en leenden het gebied.13 In 1419 werden

5 Parisse 1978, pp. 113, 129, 476. 6 Vanderkindere 1902, dl. 2, pp. 25-46. 7 Parisse 1978, pp. 129-131. 8 Ibid., p. 236.

9 Ibid., pp. 139-141, 153; Bueno de Mesquita 2002, p. 101. 10

Parisse 1978, p. 233.

11 Ibid., pp. 190-192. 12 Ibid., p. 174.

(10)

10

Bar en Lotharingen samengevoegd, maar in de Barrois mouvant bleef de koning leenheer, waardoor de hertog van Lotharingen niet meer volledig soeverein was.14

Aan het eind van de vijftiende eeuw had ook Karel de Stoute, hertog van Bourgondië, zijn oog laten vallen op Lotharingen. In de strijd tegen Karel de Stoute tekende de hertog van Lotharingen een geheim verbond met de Franse koning. Karel wist Lotharingen desondanks in te nemen, maar al drie jaar later heroverde René II van Lotharingen het hertogdom tijdens de Slag bij Nancy.15

1.3. Lotharingen en Frankrijk

Zoals eerder vermeld, werd Lotharingen in 1542 onafhankelijk, maar bleven de Trois Evêchés buiten het beheer van de hertog. Tien jaar later greep Frankrijk er de macht.16 Toch lukte het Charles III, hertog van Lotharingen van 1545 tot 1608, zijn familieleden belangrijke posities te bezorgen in de Trois Evêchés, wat hem bijzonder goed uitkwam tijdens de Franse

Godsdienstoorlogen (1562-1598).17 Charles kreeg Verdun en Toul zelfs kort in handen, maar moest deze in 1594 teruggeven aan Frankrijk. Als tegenprestatie werd een zoon van Charles benoemd tot gouverneur van Verdun en Toul.18 Henri II volgde zijn vader Charles op als hertog van Lotharingen. Door zijn huwelijk met Margherita Gonzaga, verwant met de Habsburgers en een nicht van Maria de’ Medici, voelde Henri zich bij een bescheiden uitbreiding van zijn gebied gesteund door de twee machtige rijken aan weerszijden van Lotharingen.19 De hertogelijke macht in de Trois Evêchés bleef tijdens Henri’s regeerperiode onverminderd sterk; net als zijn voorgangers hielp Henri zijn familieleden aan belangrijke posities in de drie bisdommen.20 In 1617 wilde Henri in Nancy een nieuw bisdom stichten, wat zijn invloed in de geestelijke stand ongetwijfeld vergroot zou hebben. De paus gaf hem hier echter geen toestemming voor.21

Om de banden tussen Frankrijk en Lotharingen te versterken, liet koning Henri II in 1559 zijn dochter trouwen met hertog Charles III. Tien jaar later waren Charles III en koning Henri’s

(11)

11

opvolger Charles IX verenigd in de strijd tegen de protestanten, maar dat veranderde toen de Franse vorsten Henri III en Henri IV tijdens de Godsdienstoorlogen zelf partij kozen voor de protestanten. Als overtuigd katholiek koos Charles openlijk de kant van de katholieke ‘Heilige Liga’ (opgericht in 1576) en ontving deze meerdere keren in Nancy. Frankrijk en Lotharingen sloten vrede in 1593.22

Verschillende gebeurtenissen daterend na de Godsdienstoorlogen wijzen erop dat deze banden weer werden aangehaald. Zo trouwde hertog Henri II met de zus van de Franse koning, groeide hertog Charles IV samen met Lodewijk XIII op aan het Franse hof en waren het Lotharingse en het Franse hof aanwezig bij elkaars plechtigheden.23

Toch waren de twee partijen elkaar ook in deze tijd van vrede niet altijd goedgezind. Om te beginnen had Lotharingen Metz, toen al in handen van Frankrijk, beroofd van de opbrengsten die de landgoederen in het bisdom opbrachten. Toen in 1607 een nieuwe bisschop moest worden benoemd, probeerde Metz een eind te maken aan deze plunderingen door de paus te bewegen een Fransman te kiezen voor het bisschoppelijke ambt: Henri de Bourbon-Verneuil, een

bastaardzoon van koning Henri IV. Het Vaticaan had bij de benoeming van geestelijken in de Trois Evêchés vanwege de goede onderlinge verhoudingen altijd de voorkeur gegeven aan een lid van het huis Lotharingen. Verneuil was echter nog jong en de paus wees een meer ervaren Fransman aan die op dat moment elders al geestelijke functies bekleedde, maar kwam met het kapittel overeen dat Verneuil hem zou opvolgen. Dit was uiteraard niet de eerste keus van het Lotharingse hof.24

De verhoudingen verslechterden in de jaren 1620. Aangezien Henri II geen zoons had, zou zijn oudste dochter Nicole hem opvolgen, maar na een ruzie met zijn broer François II beloofde Henri de hand van zijn dochter aan François’ zoon Charles IV. Samen zouden ze over

22

Koning Henri III betuigde in 1576 zijn steun aan de protestanten door aan hen het recht te geven hun religie publiekelijk uit te oefenen; dit was voor de tegenpartij aanleiding de ‘Sainte Ligue’ of Heilige Liga op te richten. In 1585 sloot Henri III met de leden van de Liga het verdrag van Nemours, maar de vrede duurde niet lang. Charles III hoopte Henri III op te volgen als koning van Frankrijk; Henri had geen kinderen en Charles was getrouwd met Henri’s zus Claude. Het was echter Henri IV van Navarra die de troon besteeg na de dood van Henri III in 1589. Henri IV deed niet alleen Charles’ hoop op het koningschap vervliegen, ook liet hij in 1588 de leider van de Heilige Liga vermoorden en koos hij afwisselend partij voor de hugenoten en katholieken. Toen Henri IV zich in 1593 opnieuw bekeerde tot het katholicisme, werd uiteindelijk vrede bereikt tussen de Heilige Liga en het Frankrijk. Parisse 1978, pp. 239-241; Poull 1991, pp. 211-215.

(12)

12

Lotharingen regeren.25 Toen Charles in 1625 hertog werd, protesteerde de toenmalige Franse koning, Lodewijk XIII, dat Lotharingen niet zomaar de regels van erfopvolging kon

veranderen.26 Charles en François bewezen echter dat ze de regels juist volgden; hertog René II had in 1506 in zijn testament besloten dat het hertogdom slechts in de mannelijke lijn mocht overgaan.27

Tijdens de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) dreigde Lotharingen slagveld te worden van de strijd tussen het Heilige Roomse Rijk en Frankrijk. Charles IV zag zich gedwongen partij te kiezen. Aangezien de kloof tussen hem en Lodewijk groeide en hij een hekel had aan de machtige kardinaal De Richelieu, besloot hij het Heilige Roomse Rijk te steunen. Ook spande hij samen met andere vijanden van Frankrijk. Zo ontving hij in 1629 onder veel commotie Lodewijks broer Gaston, hertog van Orléans, met wie Lodewijk gebrouilleerd was.28

In 1630 bezette Charles Moyenvic, onderdeel van Metz. Het jaar daarop trok hij met zijn leger naar Duitsland om het Heilige Roomse Rijk bij te staan in het gevecht tegen de Zweden, bondgenoten van Frankrijk. Lodewijk XIII zag zijn kans schoon en viel het toen onbemande Lotharingen binnen. Charles IV keerde in alle haast terug en probeerde een akkoord te sluiten met de koning. Toen Lodewijk echter ontdekte dat zijn broer Gaston d’Orléans heimelijk in het huwelijk was getreden met de zus van Charles, was hij woedend en nam wraak; zonder

oorlogsverklaring viel hij Lotharingen binnen. In Metz en Verdun wist Lodewijk zijn macht te versterken. Ook daarna liet Lodewijk Lotharingen niet met rust; in 1633 bezette hij Nancy, het jaar daarop kondigde hij aan Charles te vervolgen. De hertog wachtte daar niet op en gaf het roer over aan zijn broer Nicolas-François, maar ook diens positie bleek onhoudbaar. Charles, zijn zus Henriette, Nicolas-François en zijn vrouw Claude vluchtten naar het buitenland en lieten een verzwakt hertogdom achter. Vanaf 1635 probeerde Charles Lotharingen echter weer terug te winnen. Dat lukte hem voor een deel; de Barrois mouvant en de steden Nancy en Verdun bleven onderdeel van Frankrijk.29

Langzamerhand kwam er een einde aan het hertogelijke bestuur van Lotharingen. Tijdens de Vrede van Westfalen in 1648 gingen de Trois Evêchés, die tot dan toe in naam nog in bezit waren van het Heilige Roomse Rijk, over in handen van Frankrijk. De laatste hertog van

(13)

13

Lotharingen was de schoonvader van Lodewijk XV. Toen hij in 1766 overleed, erfde Lodewijk het hertogdom en vormde het om tot provincie van Frankrijk.30

1.4. Economische en sociale omstandigheden

Sinds het einde van de Middeleeuwen profiteerde Lotharingen van economische welvaart. In de tweede helft van de zestiende eeuw zorgden oorlogen, mislukte oogsten en epidemieën ervoor dat het hertogdom in een diepe recessie belandde.31 Deze trof vrijwel alle industriële sectoren en werkeloosheid was het gevolg.32 Met het aanbreken van de zeventiende eeuw leefde Lotharingen op; er heerste een relatieve periode van vrede, de graanprijs daalde door goede

weersomstandigheden en het bevolkingsaantal groeide.33 Vanaf de jaren twintig verslechterde de situatie opnieuw. In 1622 trok de Duitse graaf Mansfeld (op weg naar België) door Lotharingen, een spoor van verwoesting achterlatend. Tegelijkertijd verpreidde zich onder de bevolking een pestepidemie.34 Tussen 1630 en het eind van de zeventiende eeuw daalde het aantal inwoners met tenminste vijftig procent.35

De invloed van de aristocratie in Lotharingen daalde drastisch in de zestiende eeuw. Aristocraten hadden aanvankelijk belangrijke rechterlijke en administratieve functies, maar hielden er vaak een eigen agenda op na. De hertogen brachten hier verandering in door ambtenaren van bescheidener afkomst aan te stellen die uitblonken door hun kennis en betrouwbaarheid. De aristocratische macht werd verder ingeperkt toen het feodale stelsel werd vervangen door de introductie van belasting.36

1.5. Religieus Lotharingen

Lotharingen was een land van kloosters; aan het begin van de zeventiende eeuw telde het bisdom Verdun er 145, Metz bezat 150 en in Toul was het aantal 190. In Nancy, in de eerste plaats het terrein van het hertogelijk hof, bevonden zich 32 conventen, abdijen en priorijen. Vanwege dit

(14)

14

toch aanzienlijke aantal werd Nancy ook wel ‘ville couvent’ of ‘kloosterstad’ genoemd. Ook in een aantal kleinere steden, zoals Saint-Mihiel, waren veel kloosters gevestigd.37

Het grote aantal kloosters kwam tot stand door middel van verschillende grote golfbewegingen. In de vijfde en zesde eeuw lieten de volgelingen van de heiligen Benedictus en Colombanus in de Vogezen grote stukken bos kappen om zich er te vestigen. Van de tiende tot en met de twaalfde eeuw, ten tijde van Bernardus van Clairvaux, werden langs de handelsroute tussen de Middellandse Zee en de Noordzee veel cisterciënzer kloosters gesticht. De belangrijkste toename vond, als gevolg van de Contrareformatie, plaats in de zestiende en mogelijk in de zeventiende eeuw; als reactie op het protestantisme liet het Vaticaan een lange lijn van kloosters verrijzen van ongeveer alle toen bestaande katholieke ordes. Deze religieuze frontlinie liep langs Toscane, Milaan, de Savoie, Zwitserland, de Franche-Comté, Lotharingen en de Nederlanden. Lotharingen vormde hierin het middelpunt; niet alleen vanuit geografisch opzicht, maar ook vanwege de niet aflatende steunbetuigingen van het hertogdom aan het Vaticaan.38

In de zestiende en zeventiende eeuw deden met name franciscanen en jezuïeten zich gelden.39 De ‘cordeliers’, een onderorde van de franciscanen, hadden al vanaf de vijftiende eeuw invloed in Lotharingen door hun nauwe band met de hertogen.40 Deze band werd versterkt toen de

cordeliers in 1477 toestemming kregen om naast het hertogelijke paleis van René II een klooster en kerk te bouwen. Gaandeweg werden in deze kerk ook hertogen begraven; rond 1600 werd voor dit doeleinde zelfs een aparte grafkapel aan het gebouw toegevoegd. De cordeliers adviseerden de hertog daarnaast niet alleen op religieus, maar ook politiek gebied. In de eerste helft van de zeventiende eeuw breidde de aanwezigheid van franciscanen in Lotharingen zich uit tot 105 vestigingen van cordeliers, capucijnen en andere franciscaanse takken. Deze bevonden zich zowel in steden als op het platteland.41

De hertogen verwelkomden in de tweede helft van de zestiende eeuw ook de komst van de nieuwe, jezuïtische orde, die haar invloed op gelovigen niet uitoefende door de stichting van kloosters, maar universitaire educatie. In 1572 stichtten ze, met medewerking van kardinaal

37

Tent.cat. Claude Lorrain (...) 1982, p. 51; Thuillier 1992, pp. 43-44.

38

Tent.cat. Claude Lorrain (…) 1982, p. 51; Thuillier 1992, pp. 43-44; Thuillier 2001, p. 28. Volgens Conisbee werden ook in de eerste helft van de zeventiende eeuw veel kloosters gebouwd en uitgebreid. Conisbee 1996, p. 74.

39 Volgens Parisse hadden ook dominicanen veel invloed in Lotharingen. Parisse 1978, pp. 255-256, 279-280. 40

Conisbee schreef dat de cordeliers sinds de vijftiende eeuw nauw werden geassocieerd met de hertogen, maar legde niet uit wat die associatie aanvankelijk inhield. Conisbee 1996, p. 73. Volgens Parisse waren de franciscanen beschermelingen van de hertog, maar hij noemde niet specifiek de cordeliers. Parisse 1978, pp. 255-256, 279-280.

(15)

15

Charles van Lotharingen, de Universiteit van Pont-à-Mousson. Aan het begin van de zeventiende eeuw brachten drie oud-studenten hun kennis in de praktijk door ordes die de kloosterregels hadden verontachtzaamd, nieuw leven in te blazen.42

Hoewel het hertogdom een katholiek bolwerk was en andere geloofsuitingen weinig kans kregen, bekeerde een klein aantal Lotharingers, vooral kooplieden uit de bourgeoisie, zich in de

zestiende eeuw tot het protestantisme. Ook in de vroege zeventiende eeuw moeten zich nog protestanten in het hertogdom hebben bevonden; de geestelijke André de l’Auge veroordeelde hen in 1619 nog in zijn preken.43 De meeste protestanten leefden min of meer in vrede met hun katholieke buren, maar ook Lotharingen ontkwam niet aan verwoestingen van beelden en kloosters, maar ook kastelen en landerijen.44 Zo werden in 1525 vernietigingen aangericht door lutherse boeren uit Duitsland. Het leger van hertog Antoine versloeg hen echter verpletterend.45 Een ander gewelddadig middel om het protestantisme in te perken was de brandstapel. Ook vonden velen daar hun einde omdat ze beschuldigd werden van hekserij; tussen 1591 en 1606 werden zo’n tweeduizend mensen om die reden verbrand.46

Contrareformanten waren van mening dat beelden een belangrijke rol speelden in het overbrengen van het katholieke gedachtegoed; tijdens de laatste sessie van het Concilie van Trente in 1563 werd dit nog eens duidelijk gemaakt.47 In Lotharingen was men bekend met de besluiten van het Concilie, wat niet verwonderlijk is gezien het nauwe contact tussen het hertogdom en het Vaticaan. In 1584 werd in Pont-à-Mousson een verslag van het Concilie gepubliceerd.48 Ook aan het begin van de zeventiende eeuw werden de ideeën van het Concilie ten aanzien van religieuze kunst overgenomen door Lotharingers; zo schreef de jezuïet Louis Richeôme dat er niets ‘plezieriger en zachter voor de ziel is dan schilderkunst; niets dat een

42 Calmet 1751, p.593; Parisse 1978, pp. 249, 477; Conisbee 1996, pp. 74-75. Conisbee vermoedde dat

Pont-à-Mousson bewust werd uitgekozen omdat het te midden van de belangrijkste plaatsen in het hertogdom lag: Nancy, Metz, Toul en Verdun. Volgens Thuillier vestigden de jezuïeten zich al in 1570 in Verdun en stichtten ze meer colleges en scholen in de jaren daarna. Ook kinderen werden onderwezen volgens de jezuïtische leer. Thuillier 1992, pp. 50-51.

43 De l’Auge sprak deze preken uit voor de hertog, in de Église-des-Cordeliers. De preken werden zeer goed

(16)

16

diepere indruk achterlaat; niets dat meer wilskracht en energie geeft’.49 Een invloedrijke leerling van Richeôme, Pierre Fourier (1565-1640), was deze mening ook toegedaan.50 De franciscaanse abt Nicolas Julet vond bovendien dat kunstwerken niet alleen de ‘boeken van de onwetenden’ waren, wat volgens hem het overheersende standpunt was; (religieuze) kunst was volgens Julet ook voor degenen die wel onderlegd waren.51 Het Concilie onderstreepte ook het belang van heiligen en wonderen en de representatie hiervan; dit vertaalde zich in Lotharingen in publicaties over deze onderwerpen, maar ook talloze religieuze kunstwerken. Niet alleen had men behoefte aan meer religieuze kunst, ook moest vervangen worden wat door de beeldenstormen vernietigd was.52 Zodoende was de Contrareformatie een belangrijke stimulans voor de Lotharingse productie van kunstwerken, maar zoals in de volgende hoofdstukken zal blijken, droegen ook andere aspecten daar aan bij.

49 L. Richeôme, La Peinture spirituelle ou l’art admirer, aimer, et louer Dieu en toutes ses oeuvres et tirer de toutes

profit salutaire, geciteerd in Conisbee 1996, p. 73. Volgens Karine Tsoumis publiceerde Richeôme dit werk voor het

eerst in 1601. K. Tsoumis, Giovanni Battista Cavalieri’s Ecclesiae militantis triumphi: Jesuits, Martyrs, Print, and

the Counter-Reformation, Montréal (McGill University) 2005, masterscriptie, p. 38.

50

Conisbee 1996, p. 75.

51 N. Julet, Miracles et grâces de Notre-Dame de bon Secours lès Nancy, Nancy 1630, geciteerd in Conisbee 1996,

p. 74.

(17)

17

2. Artistiek Lotharingen aan het begin van de zeventiende

eeuw

2.1. Opdrachtgevers en opdrachten

Aan het eind van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw maakte Lotharingen een grote bloei door; niet alleen op politiek en economisch vlak, maar ook in artistieke zin. De hertogen waren hier deels voor verantwoordelijk. Dat ze in dit tijdperk als soevereine heersers over Lotharingen regeerden, maakten ze niet alleen duidelijk met daden, maar ook met uiterlijk vertoon.

In 1502 begon men in Nancy, de hoofdstad van Lotharingen, aan de bouw van een nieuw hertogelijk paleis. Hertog Charles III liet tussen 1570 en 1610 het paleis uitbreiden en hier omheen een nieuwe tuin aanleggen. Vooral deze renaissancistische tuin was bijzonder en voor die tijd zeer modern. Daar liet Charles het niet bij; onder zijn regering kreeg Nancy een heel nieuw aanzien. Aan het begin van de zeventiende eeuw werd de stad flink uitgebreid met nieuwe wijken, waar onder andere stadspaleizen, kloosters en kerken verrezen. De verdedingswerken van de oude stad werden verstevigd en ook de Ville Neuve werd omheind door een sterke vesting. De ondoordringbare ommuring van de stad ontlokte de bewondering van illustere bezoekers van de stad, zoals koning Henri IV. Lodewijk XIII schreef in 1633 zelfs dat Nancy de eerste plaats in de wereld innam op het gebied van verdediging.53

Tijdens het bewind van Charles III ontstond het plan voor de oprichting van een hertogelijke grafkapel in de Église des Cordeliers in Nancy. Onder Henri II kwam dit plan tot uitvoering. Eén van de ingenieurs die verantwoordelijk was voor de verdedingswerken van de stad, werkte ook mee aan de oprichting van de kapel [afb. 2a en 2b]. Beeldhouwers Siméon Drouin en Jean Richier decoreerden de grafkapel in een ingetogen stijl met barokke elementen.54

Ook feesten en ceremonies werden gebruikt om pracht en praal te tonen. Zo werd Nancy in 1606 voor het huwelijk van Henri II met zuilengalerijen, stellages en een triomfboog omgetoverd tot een antieke stad. De begrafenis van Charles III was wel het hoogtepunt. De twee maanden durende plechtigheden na zijn overlijden in 1608 deden niet onder voor een koninklijke

(18)

18

begrafenis.55 Men stuurde een rijk versierd verslag van deze gebeurtenis naar verschillende hoven in Europa, ter propaganda voor het artistieke Lotharingen.56

Ballet en muziek werden eveneens gewaardeerd aan het hof in Nancy. De kunstenaar Jacques de Bellange, vooral bekend als graveur van veelal religieuze thema’s, ontwierp extravagante

kostuums voor balletten in Nancy.57 De vrouw van Henri II, Margherita Gonzaga, nam deel aan meerdere van deze balletten.58 Muziek gebruikten de hertogen in hun kapel in de Église des Cordeliers in Nancy en aan het hof. Veel ‘joueurs d’instruments ordinaires’ verrichtten in dienst van de hertog tevens huishoudelijke taken.59

Voorbeelden van opdrachten die hertogen aan het eind van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw aan beeldhouwers gaven, zijn de al genoemde decoratie van de grafkapel in de Église des Cordeliers door Siméon Drouin en Jean Richier (1632); een grafmonument voor de Lotharingse kardinaal de Vaudémont waar Florent Drouin II aan meewerkte; en een

ruiterstandbeeld van Charles III, gebeeldhouwd door David en Antoine de Chaligny.60

Ook schilderkunst nam een belangrijke plaats in. Tussen 1580 en 1635 waren in Lotharingen 260 schilders actief, wat volgens Jacques Thuillier relatief veel was.61 De belangrijkste schilders die tussen ca. 1590 en 1650 voor het hertogelijke hof werkten, waren Jacques de Bellange (ca. 1575-1616), Rémond Constant (1575-1637), Jean Leclerc (1587-1633), Claude Deruet (1588-1660) en Georges de la Tour (1593-1653). Een aantal schilders was ook als etser of graveur actief; de voornaamste voorbeelden hiervan zijn Jacques de Bellange, Claude Deruet en Jean Leclerc. Jacques Callot (1592-1635) wijdde zich uitsluitend aan prentkunst en kreeg daar aanzienlijke bekendheid door.62

Lotharingen produceerde ook veel kunstenaars die hun carrière grotendeels doorbrachten in Parijs, zoals Charles Poerson (1609-1667) en Georges Lallemant (1575-1636), en in Italië, zoals

55 Thuillier 1992, p. 91. 56 Thuillier 2001, p. 23. 57 Ibid., pp. 26-27. 58 Thuillier 1992, p. 125. 59 Ibid., pp. 119-121. 60 Simonin 1996, p. 455. 61

Nancy had ongeveer 16000 inwoners. Van de 260 schilders in heel Lotharingen waren ongeer 130 actief in de hoofdstad. Afgezien van Parijs waren de verhoudingen in de zeventiende eeuw hetzelfde in een aantal andere Franstalige artistieke centra (Toulon, Marseille en Aix-en-Provence). Thuillier 1992, p. 53.

(19)

19

Claude Lorrain (ca. 1604-1682) en Charles Mellin (1597-1649).63 Vooral de uit Italië terugkerende kunstenaars brachten vernieuwingen mee.

In tegenstelling tot de sociale positie van kunstenaars in Italië, steeg die van schilders, beeldhouwers en graveurs in Lotharingen rond 1600 nog nauwelijks uit boven de status van ambachtslieden. Twee uitzonderingen waren de familie Chuppin en Jacques de Bellange, die respectievelijk vanaf 1567 en in of voor 1612 in de adelstand werden verheven.64 Tegen het einde van de regeerperiode van Henri II, in 1624, kregen kunstenaars steeds minder loon voor opdrachten van het hertogelijk hof; misschien als gevolg van de verslechterende economische situatie. In plaats daarvan betaalde de hertog hen voornamelijk uit in zilver en graan. Daarnaast kregen steeds meer kunstenaars adellijke privileges, titels en erkenning van titels, zoals Jacques Callot, Claude Deruet, Jean Leclerc en zijn broer Alexandre, en Georges de la Tour en zijn zoon Etienne.65 Om zich te profileren als intellectuele kunstliefhebbers, omringden de hertogen zich daarnaast graag met kunstenaars. Dit bood geen garantie voor werk; voor kunstenaars in

Lotharingen kwam het dan ook goed uit dat ze niet geheel afhankelijk waren van de hertogen en hun familie. Ook andere hoogstaande personen kochten kunst, en wilden daarnaast hun plaats in de sterk hiërarchisch georganiseerde samenleving benadrukken. Hiertoe werd kunstenaars regelmatig opgedragen om wapenschilden af te beelden, ondermeer op kleding, rijtuigen,

begrafenisattributen en schilderijen; heraldische tekens en kleuren gaven immers veel informatie over de status en positie van een persoon.66 Nog belangrijker voor kunstenaars was het groeiende aantal kloosters van hoofdzakelijk franciscanen en jezuïeten; tijdens de Contrareformatie

benadrukten zij het belang van beelden bij het uitoefenen van het geloof.67 Al snel raakte de kleine burgerij er evenzeer van overtuigd dat afbeeldingen de devotie tijdens het gebed versterkten. Bakkers, slagers en dokters verzamelden om die reden verbazingwekkend veel geschilderde voorstellingen van religieuze onderwerpen; zo worden in de inventaris van de (‘eenvoudige’) dokter Dominique Perrin 64 schilderijen genoemd.68

63 Brejon de Lavergnée, De Reyniès en Sainte Fare Garnot 1997, pp. 243-245; Malgouyres, Charles Mellin, un

Lorrain entre Rome et Naples, Parijs 2007, pp. 25-26; Ramade 1996 pp. 662-663; Sylvestre 1996d, pp. 89-90; Thuillier 1992, pp. 194-197; Van Tuyll van Serooskerken en Plomp 2011, p. 13.

64

Ten.cat. Claude Lorrain (…) 1982, p. 29; H. Honour en J. Fleming, A World History of Art, 7e ed., Londen 2005 pp. 455-457; Thuillier 2001, pp. 53-54.

65 Tent.cat. Claude Lorrain (…) 1982, p. 29; Meaume 1876, p. 53. 66

Het afbeelden van wapenschilden op koetsen en begrafenisattributen werd niet (slechts) gedaan door decorschilders; volgens Thuillier hielden zelfs belangrijke schilders zich hiermee bezig. Thuillier 1992, p. 56.

67 Thuillier 1992, p. 56.

(20)

20

2.2. Maniërisme in Lotharingse beeldende kunst 2.2.1. Maniëristen

De maniëristische stijl was zeer geliefd in Lotharingen, maar vierde daar pas hoogtij tussen 1600 en 1620, terwijl in andere delen van Europa kunstenaars de stijl al inruilden voor classicisme en barok. De voornaamste kunstenaars in Lotharingen die in een maniëristische stijl werkten, waren Jacques de Bellange, Claude Deruet en Jacques Callot. Mogelijk werden de laatste twee

beïnvloed door de al wat oudere Bellange, en door andere late maniëristen als Antonio Tempesta en Philippe Thomassin.69

Bellange (1575-1616) was de eerste Lotharingse kunstenaar van betekenis die maniëristische werken vervaardigde. Tegenwoordig is hij bovenal bekend om zijn gravures, maar volgens contemporaine documenten heeft hij ook een groot aantal schilderijen gemaakt. Op twee na zijn die echter allemaal verloren gegaan.70 Eén van zijn overgebleven schilderijen, De extase van de Heilige Franciscus [afb. 3], maakt een maniëristische indruk. Bellange heeft de figuren hier langgerekt en in gedraaide houdingen weergegeven, en de engelen aan weerszijden van Franciscus in pastelgetinte gewaden gehuld.71

Schilder, graveur en tekenaar Claude Deruet (1588-1660) was vier jaar lang in de leer bij Bellange. Bij hem, maar ook in Rome (ca. 1613-1619) bij Cavaliere d’Arpino, Philippe

Thomassin en Antonio Tempesta, kwam Deruet in aanraking met het verschillende vormen van het maniërisme. Terug in Nancy ging Deruet een glanzende, ruim veertig jaar durende carrière tegemoet. Hij richtte een werkplaats op die groot en succesvol werd en ontving veel opdrachten van Henri II en Charles IV.72

Ook Jacques Callot (1592-1635) uit Nancy werkte in maniëristische stijl, maar beperkte zich in tegenstelling tot Bellange en Deruet tot het maken van gravures en etsen. In 1611 vestigde Callot

69

Russell 1996, p. 437; Sylvestre 1996b, p. 783 Ternois 1993, pp. 70-74; Thuillier 1992, p. 211. Waarom men in Lotharingen nog vasthield aan het maniërisme, is onduidelijk. Thuillier verbaasde zich er in 2001 over dat Bellange zich aan het eind van de zestiende eeuw ‘vastklampte aan het toen nasmeulende maniërisme’, terwijl veel andere kunstenaars juist in de ban raakten van nieuwe Italiaanse stromingen, geïntroduceerd door Caravaggio, de familie Carracci en volgens Thuillier ook Cavaliere d’Arpino (oftewel Giuseppe Cesari). Thuillier 2001, p. 16. (Veel van Cesari’s werken dragen naar mijn mening echter nog duidelijk maniëristische kenmerken.)

70 Sylvestre 1996a, p. 635; Thuillier 2001, pp. 118- 120, 132, 301-305. Sylvestre beweerde dat drie of vier andere

nog bestaande schilderijen misschien ook aan Bellange zijn toe te schrijven, maar lichtte niet toe welke werken dit zouden zijn.

(21)

21

zich in Rome, waar hij mogelijk in de leer was bij Thomassin en samenwerkte met Tempesta en Raffaello Schiaminossi. Van 1614 tot 1621 verbleef Callot in Florence. Dit was een vruchtbare periode voor hem; Cosimo II de’ Medici gaf hem door middel van opdrachten blijk van

waardering. Zijn belangrijkste werk voor Cosimo was een ets van groot formaat, waarop ruim duizend deelnemers aan een festival in een Toscaans dorpje zijn te onderscheiden [afb. 4].73 Onder andere geïnspireerd door de commedia dell’arte, maakte Callot in Florence en terug in Lotharingen tevens veel reeksen etsen met karikaturale figuren [afb. 5a en 5b].74 Onduidelijk is voor wie die etsen bestemd waren, maar ze zouden zijn bewonderd door een substantieel deel van de bevolking van Parijs, Nancy en Florence.75 In opdracht van de hertog en religieuze ordes graveerde en etste Callot ook voorstellingen met serieuzere thema’s.76

Georges Lallemant (1580-1636), eveneens afkomstig uit Nancy, vestigde zich in 1601 in Parijs. Ook hij bleef vasthouden aan het maniërisme en maakte daar een succesvolle carrière mee aan het Franse hof.77 Afgezien van enkele werken voor het hof in Nancy (die volgens Thuillier van matige kwaliteit zijn), lijkt hij dus niet te hebben bijgedragen aan de artistieke bloei in

Lotharingen.78

2.2.2. Opdrachtgevers en verzamelaars van maniëristische kunst Maniëristische kunst in opdracht van de Lotharingse hertogen

De hertogelijke familie gaf Bellange, Deruet en Callot uiteenlopende opdrachten. Jacques de Bellange maakte maar liefst acht portretten van leden van de familie, drie schilderijen met religieuze thema’s, muurschilderingen in het paleis van de hertog, ontwerptekeningen voor balletkostuums en decoraties voor festiviteiten.79 Ook Deruet decoreerde het paleis. Voor een aantal feesten die hij in opdracht van de hertog organiseerde, schilderde hij taferelen met strijdlustige amazones [afb. 6]. (Amazones stonden symbool voor de sterke vrouwen die de

73 Russell 1996, pp. 437-438; C. Höper, Jacques Callot (1592–1635), ‘The Fair In Impruneta’, beschikbaar:

http://www.staatsgalerie.de/graphischesammlung_e/frankreich_rundg.php?id=8, geraadpleegd op: 28 juli 2014.

74

Ternois 1993, pp. 231-260.

75 H.P.R. 1929, p. 25.

76 Callot portretteerde Charles III in 1607 en produceerde tussen 1631 en 1634 meer dan 600 religieuze werken.

Russell 1996, pp. 437, 438.

77 Ramade 1996, pp. 662-663; Thuillier 1992, pp. 194-197. 78 Thuillier 1992, p. 196.

(22)

22

Lotharingse geschiedenis had gekend, zoals de moeder van Charles III, die korte tijd over het hertogdom regeerde en weerstand moest bieden aan de veroveringspogingen van Frankrijk.)80 In opdracht van Charles IV organiseerden Deruet en Callot samen een festival ter ere van de naar Lotharingen gevluchte hertogin Marie de Chevreuse. Callot maakte voor haar tevens een reeks prenten getiteld Combat à la barrière, waarin een gefantaseerd gevecht, inclusief monsters en duivels, het onderwerp is [afb. 7a t/m 7c].81

Het vroegst bekende werk van Callot is een gegraveerd portret uit 1607 van Charles III. Voor Charles’ opvolger Henri II maakte Callot in 1623 ontwerpen voor beeltenissen op munten. Een jaar later hanteerde Callot de titel ‘chalcographe de Son Altesse’ (kopergraveur van de hertog).82

Maniërisme in kerken en kloosters

Door het grote aantal katholieke ordes in Lotharingen is het niet verwonderlijk dat religieuze thema’s een belangrijke plaats innamen in het oeuvre van kunstenaars; zo ook bij de maniëristen. Vaak is echter onduidelijk welke werken van Bellange, Callot en Deruet bestemd waren voor kerken en kloosters.

Callot vervaardigde meer dan 600 werken met een religieus onderwerp.83 Altaarstukken heeft hij voor zover bekend, niet geschilderd. Bellange schilderde tussen ca. 1600 en 1605 het in 2.1.1. genoemde altaarstuk De extase van de heilige Franciscus, mogelijk afkomstig uit de Église des Cordeliers in Nancy. De wapens in het werk wijzen erop dat Bellange het schilderde in opdracht van Christine de Salm, schoonzus van Henri II.84 Waarschijnlijk schilderde Bellange meer werken met religieuze thema’s: een Annunciatie, De Onthoofding van Johannes de Doper,

Aanbidding door de drie koningen en De drie Maria’s aan het graf.85

Voor de karmelietenkerk in Nancy schilderde Deruet een altaarstuk van monumentaal formaat; De heilige Carolus Borromeus, oftwel de Romeinse kardinaal Carlo Borromeo (1538-1584). Het

80

Sylvestre 1996b, p. 783; Parisse 1978, p. 283; Thuillier 1992, pp. 337-343.

81 Russell 1996, p. 438; Ternois 1993, pp. 331-353.

82 Ternois 1993, pp. 28, 29. Voor een uitgebreide beschrijving van hertogelijke opdrachten aan onder andere

Bellange, Callot en Deruet, zie: Lepage 1852, pp. 52-88, 89-112.

(23)

23

afbeelden van deze heilige vond ook goedkeuring bij de hertogen, aangezien Borromeo’s contrareformistische ideeën aansloten bij hun religieuze politiek.86

Deruet beschilderde in dezelfde kerk een gewelf dat in de achttiende eeuw werd verwoest.87 Op kleiner formaat beeldde Deruet ook religieuze onderwerpen af; in zijn werkplaats werden zo’n twintig werken geschilderd met een voorstelling van Maria met kind. Waarschijnlijk kwamen niet al deze werken in een openbare kerkelijke instelling terecht; de Mariaverering in

Lotharingen was sterk en veel inwoners van Nancy hadden een Maria met kind aan de muur hangen.88 Binnen dat genre was de Maria met de rozenkrans zeer geliefd. Nicolas Bellot, Etienne Gellée en Nicolas Allye [afb.8] beeldden dit onderwerp af, de een meer maniëristisch dan de ander, waarschijnlijk in opdracht van de broederschap van de Rozenkrans.89

De heiligen die centraal staan in de altaarstukken van Rémond Constant zijn eveneens maniëristisch afgebeeld. Dit is met name goed te zien in de weergave van Michaël in De

aartsengel Michaël verslaat de duivel [afb. 9], dat Constant waarschijnlijk voor een parochiekerk in Sornéville maakte, maar ook in de gedraaide poses en het gebruik van pasteltinten in

Sebastiaan en Rochus van Montpellier, patroonheiligen van de Ville Neuve van Nancy [afb. 10]. Constant schilderde dit altaarstuk in 1610 in opdracht van de in adelstand verheven koopman François Serré. Het werk kwam te hangen in de Saint-Sébastien in Nancy.90

2.3. Andere stromingen

Andere kunstenaars in Lotharingen werkten in een min of meer classicistische of caravaggistische stijl. Classicistische invloeden zijn voornamelijk terug te vinden in

altaarstukken van Jean Leclerc, maar ook in de vele gravures waarin de begrafenis van hertog Charles III is uitgebeeld.

2.3.1. Opdrachten van hertogen

De rituelen rond de begrafenis van Charles III in 1608 werden twee jaar later vastgelegd in een groot aantal etsen en gravures in renaissancistische stijl [afb. 11a t/m 11c]. Architectuur en

86 Van De heilige Carolus Boromeus bestond in 1992, voor zover bekend, slechts een voorbereidende tekening in

het Louvre. Thuillier 1992, pp. 212-213.

87

Sylvestre 1996b, p. 783; Thuillier 1992, p. 354.

88 Thuillier 1992, p. 358. 89 Ibid., pp. 359-361.

(24)

24

figuurgroepen zijn hier zo symmetrisch en gedetailleerd mogelijk weergegeven. De uit Straatsburg afkomstige kunstenaar Friedrich Brentel maakte deze prenten in opdracht van, of naar ontwerpen van Claude de la Ruelle. De la Ruelle was organisator van de

begrafenisceremonie en schrijver van het in paragraaf 2.1 genoemde verslag, waarin de prenten als illustratie dienden.91 Ook Jean Leclerc werkte voor het hertogelijk hof; vooral van François II ontving hij veel opdrachten. In welke stijl hij voor dit doeleinde schilderde, is echter grotendeels onbekend.92

2.3.2 Kerken en kloosters

Het nog bestaande Lotharingse werk van Leclerc omvat voornamelijk altaarstukken. Tijdens zijn verblijf in Italië werd Leclerc via Carlo Saraceni sterk beïnvloed door de stijl van Caravaggio, en na zijn terugkeer in Nancy in 1622 maakte hij enkele werken waarin nog caravaggistische

kenmerken zijn te bespeuren. Daarnaast zijn ook een aantal werken aan Leclerc toegeschreven die overwegend classicistisch zijn door terughoudend kleurgebruik, evenwichtige composities en proportionele verhoudingen; Het martelaarschap van de Heilige Sebastiaan [afb. 12], De

opwekking van Lazarus [afb. 13] en De heilige Franciscus Xaverius predikend voor de indianen [afb. 14a en 14b]. Deze schilderijen worden gedateerd in de periode dat Leclerc in Lotharingen werkte; van 1622 tot zijn dood in 1633.93

De herkomst van De opwekking van Lazarus is onbekend. Leclerc zou dit werk volgens Thuillier kort na zijn terugkeer in Lotharingen hebben geschilderd of mogelijk daarvoor.94 Het

martelaarschap van de heilige Sebastiaan zou hij in 1631 voor de Saint-Sébastien hebben

91 Waarschijnlijk waren ook andere kunstenaars betrokken bij de totstandkoming van de prenten. Calmet noemde De

la Ruelle de ‘bedenker en directeur’ van de prenten; hij zou ze hebben laten uitvoeren door Friedrich Brentel, Herman de Loye en Jean de Hière. De laatste zou verantwoordelijk zijn geweest voor de perspectivische ruimtes. Calmet 1751, p. 853.

Onderaan meerdere prenten staat: ‘Claudius de la Ruelle Inventor, Fridericus Brentel fecit, Perspectiua per Ioann la Hiere, Herman de Loye excudit’. Daarnaast beweren Philippe Martin en J.E. von Borries dat Brentel de prenten maakte in samenwerking met Matthäus Merian. Von Borries 1996, p. 746; Martin 2008, pp. 5, 20-31, 42.

92 Lepage, Meaume en Thuillier gaven opsommingen van opdrachten die Leclerc ontving van het hof in Nancy,

waarbij ze zich baseerden op zeventiende-eeuwse documenten. Leclercs werken werden daarin echter niet uitgebreide beschreven en in veel gevallen is het onduidelijk of de beschrijvingen verwijzen naar nog bestaande werken. Drie portretten van de hertogelijke familie, die worden vermeld door Meaume, zullen in ieder geval vermoedelijk in een formele stijl zijn geschilderd. Lepage 1853, pp. 71-73; Meaume 1876, pp. 53-64; Thuillier 1992, pp. 405-407. Voor een uitgebreide beschrijving van hertogelijke opdrachten aan kunstenaars in de zeventiende eeuw, zie: Lepage 1852, pp. 52-88, 89-122.

(25)

25

geschilderd.95 Waarschijnlijk waren het jezuïeten die Leclerc de opdracht gaven De Heilige Franciscus Xaverius predikend voor de indianen te schilderen. Franciscus Xaverius was zelf jezuïet en zijn heiligverklaring in 1622 gaf in Pont-à-Mousson (dat gedomineerd werd door de jezuïtische universiteit) aanleiding tot veel feestelijkheden.96 Het rijk versierde gewaad van Franciscus Xaverius, dat een groot deel van het geschilderde oppervlak inneemt, is zeer

gedetailleerd weergegeven, waardoor het moeilijk te geloven is dat de schilder van dit werk ook ronduit caravaggistische werken maakte.

Leclerc kreeg ook andere opdrachten van jezuïeten; voor de Eglise des Jésuites du Collège in Nancy maakte hij acht schilderijen en tevens een aantal voor een jezuïetenkerk in Pont-à-Mousson. Van deze werken is nu helaas maar een deel traceerbaar.97

2.4. Buitenlandse invloed op Lotharingse kunst 2.4.1. Frankrijk

Ondanks de moeilijke politieke en religieuze verhoudingen met Frankrijk waren er wel degelijk culturele en artistieke uitwisselingen. De Franse taal en cultuur drongen sinds de dertiende eeuw steeds meer door in Lotharingen.98 Charles Poerson en Georges Lallemant vertrokken al vroeg in hun carrière naar Parijs en bleven daar de rest van hun leven. (Poerson keerde wel terug naar Lotharingen om daar de laatste jaren van zijn leven door te brengen. Ook voor Lallemant bleef Lotharingen belangrijk, vanwege de banden die zijn Parijse opdrachtgevers hadden met het

95

Calmet vermeldde in zijn Dictionnaire dat in de Saint-Sébastien een schilderij van Leclerc hing dat de heilige Sebastiaan voorstelde. Calmet 1751, p. 286. Meaume twijfelde in 1876 aan de toeschrijving aan Leclerc. Meaume 1876, p. 56. Pariset en Nicolson hielden echter vast aan de toeschrijving. Pariset 1948, afb. 1 op ‘pl. 6’ (voorafgaand aan p. 65); Nicolson 1990, dl. 1, p. 137.

96

Thuillier 1992, p. 226; Mormando, Thomas 2006, pp. 9-22.

97 Volgens Calmet maakte Leclerc de volgende schilderijen voor de Eglise des Jésuites du Collège: De heilige

Petrus, De heilige Paulus, De heilige Franciscus Xaverius, De heilige maagd, De geboorte van Christus, De heilige Pelagia, Maria Magdalena en De heilige Ignatius. Calmet 1751, pp. 286-287.

In 1876 bevond De geboorte van Christus zich in de Saint-Nicolas in Nancy. Meaume 1876, p. 56. Leclercs De

aanbidding door de herders bevond zich in 1992 in dezelfde kerk Thuillier 1992, p. 236. Naar mijn idee is het goed

mogelijk dat het hier om hetzelfde werk gaat.

De heilige Franciscus Xaverius zou geïdentificeerd kunnen worden met De prediking van de heilige Franciscus Xaverius, dat zich in 1992 in de Église de Saint-Nicolas in Nancy bevond. Thuillier 1992, p. 234. Volgens Richard

Beresford, evenals Nicolsons herziene editie van Caravaggism in Europe, is de toeschrijving van dit laatste werk aan Leclerc echter verkeerd. Nicolson 1990, dl. 1, p. 137; Beresford 1992, p. 745.

Daarnaast denkt Thuillier dat Leclerc Le Christ et saint Pierre schilderde voor de jezuïeten in Pont-à-Mousson, maar Beresford dat ook dit werk van de hand van een andere kunstenaar is. Beresford 1992, p. 745; Thuillier 1992, pp. 226, 228.

(26)

26

hertogdom.)99 Deruet, Callot en La Tour waren alledrie succesvol in eigen land, maar kregen ook erkenning van Lodewijk XIII. Deruet onderhield zelfs een vriendschappelijke band met de koning.100

2.4.2. Italië

Inwoners van Lotharingen maakten zich de Franse taal en cultuur steeds meer eigen. Toch onderhield het hertogdom nauwere banden met Italië dan met Frankrijk; voor veel Lotharingers was Italië misschien zelfs een soort tweede thuisland. In eerste instantie hadden de betrekkingen vooral een politiek en religieus karakter; later volgden artistieke uitwisselingen. Misschien werd het eerste contact gelegd toen René I van Anjou (1409-1480), koning van Napels, trouwde met Isabella van Lotharingen. Of hierdoor ook veel contact is ontstaan tussen Napolitanen en Lotharingers valt te betwijfelen; in 1445 verloor het huis van Anjou voorgoed de heerschappij over Napels.101 Niettemin bleef het zuidelijke Calabria, voorheen onderdeel van het koninkrijk Napels, tot tenminste 1675 in het bezit van de Lotharingse hertogen.102

Verschillende huwelijken in de zestiende en zeventiende eeuw verbonden het Huis van Lotharingen met de familie De’ Medici. In 1559 trouwde Charles III met Claude de France, dochter van Caterina de’ Medici. Charles’ dochter Christine of Chrétienne van Lotharingen trad in 1589 in het huwelijk met groothertog Ferdinando I de’ Medici, zoon van Cosimo I de’ Medici. Ook Henri II trouwde in 1606 in Mantua met een lid van de Italiaanse bankiersfamilie;

Margherita Gonzaga, dochter van Vincenzo I Gonzaga en Eleonora de’ Medici en kleindochter van groothertog Francesco I de’ Medici.103

Gezamelijke geloofsovertuigingen en idealen waren echter de belangrijkste reden voor de verbondenheid tussen Lotharingen en Italië. Het katholicisme was diep geworteld in het hertogdom en beslissingen vanuit het Vaticaan werden zelfs zonder protest aangenomen,

99 Brejon de Lavergnée, De Reyniès, Sainte Fare Garnot 1997, pp. 243-245.

Lallemants familie was afkomstig uit het bisdom Toul, dat vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw werd bestuurd door Frankrijk; dit zal vermoedelijk Lallemants benoeming tot hofschilder van de koning in 1626 hebben bespoedigd. Daarnaast hadden verschillende religieuze opdrachtgevers van Lallemant banden met Lotharingen. Thuillier 1992, pp. 194-195.

100 Tent.cat. Claude Lorrain (…) 1982, pp. 28, 30. 101

Tent.cat. Claude Lorrain (…) 1982, p. 30; Parisse 1978, pp. 207-215; Scheller 1962, p. 67 (n. 30).

102 Volgens Poull droeg Charles IV (1604-1675) nog de titel ‘hertog van Calabria’, maar zijn opvolgers, afgezien

van Léopold I (1679-1729), niet meer. Poull 1991, pp. 230, 239, 242, 247, 257.

(27)

27

waardoor Lotharingen ook wel bekend stond als het ‘land van gehoorzaamheid’.104

De verbondenheid met het Vaticaan werd nog eens bevestigd tijdens de Contrareformatie;

Lotharingen werd in dit verband gebruikt als de ‘gewelfsleutel’ van het katholicisme en de paus stuurde soldaten uit zijn leger en monniken van verschillende ordes naar het hertogdom om de vele katholieke abdijen te laten bewaken.105 Hertog Charles III gaf hier vol enthousiasme gehoor aan door deel te nemen aan de ‘Sainte Ligue’ of Heilige Liga, opgericht door Henri I de Guise om het katholicisme te verdedigen en protestanten uit te roeien. Charles ontving de Ligue vanaf 1580 zelfs meerdere keren in Nancy. (Het is echter onduidelijk in hoeverre het Vaticaan

betrokken was bij de Ligue.)106

Vanaf de vijftiende eeuw reisden inwoners van Lotharingen naar Rome, al dan niet om zich er te vestigen.107 Aan het begin van de zeventiende eeuw was het aantal Lotharingers uitgegroeid tot een kolonie, bestaande uit voorvechters van de pauselijke macht, functionarissen van de hertog, pelgrims, handelaars, koks, en kunstenaars.108 Hoewel de geëmigreerde Lotharingers zich uitgesproken Lotharings voelden, werden ze in Rome beschouwd als Frans en onderdeel van de Franse kolonie; ze spraken de Franse taal, leefden à la française en het kostte hun enige moeite om de Italiaanse taal en gewoontes aan te leren. Aanvankelijk bezochten ze dan ook de San Luigi dei Francesi, waar ze een eigen kapel bezaten. Paus Gregorius XV gaf hun in 1622 toestemming de leegstaande San Nicola in Agone in gebruik te nemen en om te dopen tot ‘San Nicola dei Lorenesi’.109

De Lotharingers bleven verbonden met hun land van herkomst. Elke week arriveerde in Rome een koerier uit Nancy, die brieven bracht van familie en vrienden. Daarnaast keerden

Lotharingers in Rome volgens Thuillier nog vaak terug naar Lotharingen.110

Zoals zoveel Europese kunstenaars trokken ook Lotharingse schilders en graveurs naar Italië. Misschien was een bijkomstige reden het feit dat in Lotharingen nauwelijks gildes bestonden voor het beroep van schilder of graveur.111 Eenmaal in Italië – voornamelijk in Rome maar ook

104 Thuillier 1992, p. 42. 105

Tent.cat. Claude Lorrain (…) 1982, pp. 30, 51.

106 Poull 1991, pp. 213-214. 107 Violette 1981, p. 487. 108

In 1627 werd het aantal Lotharingers in Rome geschat op zesduizend. Tent.cat. Claude Lorrain (...) 1982, p. 30.

109 Tent.cat. Claude Lorrain (…) 1982, p. 32; Pressouyre 1981, p. 567; Violette 1981, p. 487. 110 Tent.cat. Claude Lorrain (…) 1982, p. 32.

(28)

28

daarbuiten – zochten Lotharingse kunstenaars elkaar op, maar kwamen uiteraard ook in contact met Italiaanse collega’s. Zo woonde Jean Leclerc in het huis van Carlo Saraceni en kopieerde een aantal van zijn werken. Tevens voltooide Leclerc een monumentale muurschildering in het Dogepaleis in Venetië, waar Saraceni aan was begonnen voordat hij overleed [afb. 15].112 Jacques Callot leerde perspectieftekenen waarschijnlijk van de Florentijnse architect Giulio Parigi. Daarnaast werkte hij, evenals Claude Deruet, samen met Antonio Tempesta en andere Italiaanse maniëristen.113 Mogelijk assisteerde Deruet in 1613 ook de landschapschilder Agostino Tassi.114 Ongeveer negen jaar later nam Tassi Claude Lorrain aan als leerling en assistent.115

Het kunstklimaat bood Lotharingse kunstenaars niet alleen de kans te leren van Italiaanse kunstenaars; velen werkten bovendien voor Italiaanse opdrachtgevers. De beeldhouwer Nicolas Cordier was bijvoorbeeld beeldhouwer in dienst van de paus. Callot werkte, zoals vermeld in paragraaf 2.1., in Florence voor de familie De’ Medici. Charles Mellin (ca. 1600-649) en Claude Lorrain lieten beiden een werk na aan de San Nicola dei Lorenesi. Nicolas de Bar (actief in Rome tussen ca. 1650 en 1675) schilderde voor de Lotharingse kerk De heilige Nicolaas en De

heilige Catharina.116

Een aantal kunstenaars, zoals Mellin en Cordier, keerden niet meer terug naar Lotharingen.117 Claude Lorrain assisteerde Deruet in 1625 en 1626 bij het schilderen van (later verwoeste) plafondfresco’s in de karmelietenkerk in Nancy, maar vertrok meteen daarna weer naar Rome.118

Deruet was al in 1619 teruggekeerd en verbleef tot het uitbreken van de Dertigjarige Oorlog in Lotharingen. Callot keerde noodgedwongen terug; door de vroegtijdige dood van Cosimo II de’ Medici ontving hij geen kostgeld meer van het hof in Florence.119 In tegenstelling tot Deruet en Lorrain bleven Callot en Leclerc tot het einde van hun leven in Lotharingen, maar daarbij moet gezegd worden dat ze stierven rond het begin van de Dertigjarige Oorlog.

112 Tent.cat. Claude Lorrain (…) 1982, pp. 30-32; Sylvestre 1996c, p. 35; Thuillier 1992, p. 218. 113 Tent.cat. Claude Lorrain (…) 1982, p. 139; Russell 1996, pp. 437-438.

114

Tent.cat. Claude Lorrain (…) 1982, pp. 106-107; Sylvestre 1996b, p. 738.

115 Tent.cat. Claude Lorrain (…) 1982, pp. 278-279. 116 Thuillier 1981, p. 541;Violette 1981, p. 490. 117

Pressouyre 1981, pp. 569-570; Pressouyre 1996, pp. 842-843; Sylvestre 1996d, pp. 89-90; Thuillier 1981, pp. 596-602.

(29)

29

Andersom reisden Italiaanse architecten, toneelgroepen en kunstenaars in de zestiende en zeventiende eeuw ook naar Lotharingen. Zo liet Charles III het ontwerpen van nieuwe

bouwwerken in Nancy over aan Italiaanse architecten en ingenieurs.120 Italiaans theater beleefde tussen 1595 en 1600 een groot succes in Frankrijk en Lotharingen. Thuillier heeft gesuggereerd dat karikaturale figuren die door de acteurs werden uitgebeeld, de kunstenaars Bellange en La Tour geïnspireerd zou kunnen hebben geïnspireerd tot het uitbeelden van bedelaars en oude mannen.121 Italiaanse kunstenaars ontmoetten elkaar in Nancy, zoals de Venetiaanse Andrea Piazza, en de graveur Antonio Francesco Lucini heeft in Lotharingen mogelijk zijn leermeester Jacques Callot weerzien.122

In Lotharingen vond het contact met Italië zijn weerslag vooral in religieuze en artistieke

uitingen. In de beeldende kunst was met name het maniërisme van grote invloed. Daarnaast vond ook de stijl van Caravaggio zijn weg naar Lotharingen. Hoe Caravaggio’s stijl vorm kreeg en hoe deze stijl daar tot uiting kwam, komt aan bod in de volgende hoofdstukken.

120 Thuillier 1992, pp. 69-94. 121 Thuillier 2001, p. 25.

(30)

30

3. Caravaggio en het caravaggisme

Naast de in hoofdstuk 2 besproken stijlen kreeg ook het caravaggisme voet aan de grond in Lotharingen. Om de achterliggende redenen hiervoor en de ontwikkeling van het caravaggisme in Lotharingen te doorgronden, geef ik eerst een korte uiteenzetting van het ontstaan van het caravaggisme, te beginnen bij de kunstenaar naar wie het genoemd is; Michelangelo Merisi da Caravaggio.

3.1. Caravaggio in Rome 3.1.1. De eerste jaren

In het jaar 1600 vierde de katholieke Kerk een Heilig Jaar, wat waarschijnlijk een aanleiding was om het gedachtegoed van het katholicisme (vooral het belang van de paus als tussenpersoon tussen God en gelovigen, en de rol van Maria en heiligen) extra voor het voetlicht te brengen. In de aanloop naar het Heilige Jaar wilden kardinalen en rijke Romeinse families hun kerken en paleizen laten decoreren met kunstwerken die het katholieke gedachtegoed uitdroegen. Dit trok kunstenaars uit heel Italië en Europa naar Rome; misschien was het voor Annibale Carracci (1560-1609) en Michelangelo Merisi da Caravaggio (1571-1610) ook één van de redenen om in het laatste decennium van de zestiende eeuw naar Rome af te reizen, waar ze de kunstwereld op verschillende wijzen zouden gaan domineren.123

Carracci, afkomstig uit Bologna, arriveerde in 1594 in Rome. Familie en leerlingen uit Bologna volgden hem. Onder zijn leiding droegen ze zijn classicistische stijl uit en vanaf 1602 vormde zich rond Carracci een invloedrijke classicistische school, waar steeds meer kunstenaars zich bij voegden.124

Caravaggio groeide op in Lombardije, waar een streng contrareformatorisch klimaat heerste. Aartsbisschop Carlo Borromeo droeg vanuit Milaan hieraan bij door een ernstig, diep religieus leven te propageren. Dit moest volgens hem ondermeer tot uiting komen in eenvoud in religieuze schilderkunst, waarin bovendien de werkelijkheid zo dicht mogelijk wordt benaderd. Borromeo’s ideeën zouden, evenals natuurgetrouwe elementen in het werk van vroegere schilders, veel

123 Volgens Rossella Vodret was men in het laatste decennium van de zestiende eeuw al begonnen met ‘hectische

voorbereidingen’ van het Heilige Jaar. Ook suggereert ze dat de grote opdrachten die in het licht hiervan werden geboden, voor Carracci en Caravaggio de (belangrijkste) reden was om naar Rome te gaan, maar daarvoor wordt geen bewijs gegeven. Tent.cat. Caravaggio and his world 2003, p. 52.

(31)

31

invloed hebben gehad op Caravaggio.125 In 1592, twee jaar voor Carracci, vertrok hij naar Rome, waar hij tot 1606 zou blijven. De eerste jaren schilderde Caravaggio met name stillevens,

portretten en genrestukken. In zijn genrestukken ontwikkelde hij al snel het vermogen

onderwerpen weer te geven in een dramatisch chiaroscuro [afb. 16 t/m 21]. Ook is in deze vroege werken al zijn controversiële stijl te bespeuren, die later tot veel afwijzingen zou leiden.

Rond 1597 verschoof het accent in Caravaggio’s werk naar religieuze opdrachten; aanvankelijk nog uitsluitend voor verzamelaars. In 1599 volgde het eerste project voor een openbare ruimte: Caravaggio schilderde drie episodes uit het leven van Mattheus [afb. 22 t/m 25] voor de

Contarellikapel in de San Luigi dei Francesi. (Dit was de kerk waar ook de Lotharingers een kapel hadden). De twee eerste werken, De roeping van Mattheus en Het martelaarschap van Mattheus, werden voltooid in 1599-1600 en konden op die manier nog net een bijdrage vormen aan het Heilige Jaar.126 Caravaggio schilderde in 1602 Mattheus en de engel, dat vrijwel meteen werd afgewezen. Nog hetzelfde jaar werd Caravaggio opgedragen een tweede versie te

produceren.127

De drie stukken bezorgden Caravaggio, samen met de Kruisiging van Petrus [afb. 26] en de Bekering van Paulus [afb. 27, 28] voor de Cerasikapel in de Santa Maria del Popolo, veel roem als schilder van religieuze onderwerpen.128 Dat wil niet zeggen dat hij hiervóór geen succes had. Vanaf ca. 1595 begon Caravaggio bekendheid te krijgen bij de Romeinse connaisseurs. Nog voor 1600 kwamen veel van zijn werken in het bezit van kardinaal del Monte (ambassadeur van groothertog Ferdinando I de’ Medici aan het pauselijke hof), Marchese Vincenzo Giustiniani (een vriend van Del Monte) en mogelijk de familie Aldobrandini.129

3.1.2. Groeiende bekendheid

Caravaggio’s faam na 1600 leidde tot een onophoudelijke stroom van opdrachten van zowel kerken als verzamelaars. Via de schilder Prospero Orsi kwam Caravaggio in contact met de familie Vittrice, die hem opdracht gaf voor een Graflegging [afb. 29]. Het werk kwam te hangen

125 Gash 1996, p. 703. 126

Ibid., pp. 704-709.

127 Whitfield 2011, p. 206.

128 Toch werd ook de Bekering van Paulus in de eerste instantie niet positief ontvangen en moest Caravaggio een

tweede versie schilderen. Gash 1996, p. 711.

Volgens Alfred Moir is ook de Kruisiging van Petrus, nu in de Santa Maria del Popolo, een tweede versie. De eerste versie zou zich nu in de Hermitage in Sint Petersburg bevinden. Moir 1976, p. 92 (cat.nr 24), p. 119 (cat.nr. 114).

(32)

32

in familiekapel in de Chiesa Nuova, de kerk van de oratorianen waarmee de Vittrices nauw verbonden waren.130 Ook het profane Amor vincit omnia [afb. 33] uit ca. 1601-1602 was tijdelijk te zien in een kerk; de San Giovanni Decollato. Gezien de provocerende manier waarop

Caravaggio Amor heeft afgebeeld, is het niet verwonderlijk dat ook dit werk voor veel commotie zorgde en waarschijnlijk na een maand weer uit het zicht verdween.131

Voor de Cavallettikapel in de San Agostino schilderde Caravaggio in 1604-1605 De Madonna van Loreto [afb. 30]. Uit het feit dat dit werk niet werd verwijderd, blijkt dat zowel de familie Cavalletti als de augustijnen, aan wie de kerk toebehoorde, het goedkeurden. De schilder

Baglione, een tijdgenoot en aartsrivaal van Caravaggio, liet zich vaak in negatieve bewoordingen uit over Caravaggio’s werk. In 1642 benadrukte hij in een beschrijving van De Madonna van Loreto het gebrek aan decorum in de weergave van de twee knielende figuren (bedelaars of pelgrims); één van hen toont aan de beschouwer zijn vuile voetzolen, de ander draagt een smoezelige, gescheurde muts. Deze ‘onbeduidende details in een monumentaal schilderij’ veroorzaakten volgens Baglione veel opschudding onder het ‘gewone’ volk; ze zouden er met veel ‘gekakel’ of ‘herrie’ op hebben gereageerd.132

Of dit moet worden uitgelegd als een positieve of negatieve reactie, is onduidelijk; hier zijn de meningen over verdeeld.133 Uit

Bagliones beschrijving blijkt in ieder geval wel dat het altaarstuk veel Romeinen niet onbewogen zou hebben gelaten.

Twee andere religieuze werken voldeden duidelijk niet aan de wensen van de opdrachtgevers in Rome; ze werden vrijwel meteen van het altaar verwijderd en niet vervangen door een tweede versie. Maria met Kind en de heilige Anna [afb. 31], daterend uit 1605-1606, was bestemd voor het altaar van de Palafrenieri in de Sint Pieter, maar hing daar slechts enkele dagen.134 Baglione

130

Whitfield 2011, p. 24.

131 Caravaggio schilderde het werk voor kardinaal Del Monte. In augustus 1602 hing het in de San Giovanni

Decollato, waarna het gekocht werd door Vincenzo en Benedetto Giustiniani. Whitfield 2011, pp. 18, 48-49.

132 ‘Nella prima cappella della chiesa di S.Agostino alla man manca, [il Caravaggio] fece una Madonna di Loreto

ritratta dal naturale con due pellegrini, uno co’ piedi fangosi e l’altra con la cuffia sdrucita e sudicia; e per queste leggierezze in riguardo delle parti che una gran pittura aver dee, da’ popolani ne fu fatto estremo schiamazzo.’ G. Baglione 1642, p. 137, geciteerd in: Whitfield 2011, p. 44 (n. 1); vertaald en geciteerd in: Jones 2009, p. 115.

133

Jones 2009, pp. 115-116.

134 Op 14 april 1606 werd geregistreerd dat de broederschap van de Palafrenieri 1 scudo had betaald aan een

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

◼ Huidige jobcoaches zorgen voor loonwaardebepalingen die aflopen tot 31 juli en verwerken deze nog voor 1 juli 2021. ◼ Objectiviteit vergroten door loonwaardedeskundigen te

In Een mooie dood (vertaald door Manik Sarkar, De Bezige Bij, Amsterdam, 228 blz., 17,90 euro, oorspronkelijke titel: Une belle mort ) is een kroostrijk gezin verenigd rond

Thereafter the colleges of education in the North West Province will be discussed in terms ofthe components of the education system, namely education system policy, education

In deze lezing wordt getoond, in beeld en geluid, hoe de kat zijn lichaam gebruikt om met ons en zijn soortgenoten in contact te treden.. Ook leert u hoe wij onze communicatie

Want door de keuze voor de manier waarop geld wordt teruggegeven, zijn er heel veel mensen die bijvoorbeeld alleen een AOW hebben en allerlei belastingkortingen

Kwalitatieve aspecten op het gebied van verschillende woonvormen, ruimtelijke kenmerken en woonmilieus maar ook voor welke potentiële consumenten deze woonmilieus

Moed en creativiteit staan hoog in zijn vaandel, maar je moet ook een beetje de mentaliteit van een boekhouder hebben. Precies zijn, dat behoedt je voor ernstige

Noemen van arbeid en nuttige vermogen geeft bij veel leerlingen aanleiding tot berekeningen over rendement.. 1 Denk aan het ondertekenen van de adhesieverklaring op de