• No results found

4. Caravaggisme in Lotharingen

4.2. Georges de la Tour

4.2.3. Opdrachtgevers van La Tour

4.2.3.1. Religieuze werken

Voor welke religieuze instellingen La Tour schilderde, is niet bekend. Zijn vroegst gedateerde werk (ca. 1616-1630) bestond uit een serie van dertien doeken van geringe afmetingen, waarop Christus en de twaalf apostelen stonden afgebeeld [afb. 60 t/m 64].212 Een deel is in de loop der tijd verloren gegaan. Volgens een verslag uit 1698 schonk de kanunnik Jean-Baptiste Nualard de werken aan de kathedraal van het Zuid-Franse Albi, waar hij tevens werd begraven nadat hij in 1694 stierf.213 De beschrijving van de werken in de inventaris die de kathedraal in 1795 liet opmaken, lijkt in strijd met het eerdere verslag; hier worden wel de twaalf schilderijen van de apostelen genoemd, maar niet het schilderij waarin Christus is afgebeeld. Daarnaast werden de werken volgens deze latere beschrijving in de kapel geplaatst door een andere kanunnik, Jérôme Bandinelli, die vóór Nualard in 1671 stierf en begraven werd in de aangrenzende kapel.214 Of De apostelen in het bezit waren van Bandinelli of Nualard, is dus niet duidelijk. Het is in elk geval niet waarschijnlijk dat één van hen La Tour de opdracht gaf de serie werken te schilderen.

211 Sylvestre 1996e, p. 838.

212 Thuillier dateert De apostelen ca. 1616-1630. Thuillier 2012, p. 46. Conisbee schreef in 1996 dat men het erover eens is dat de werken niet later dan het midden van de jaren 1620 moeten worden gedateerd. Conisbee 1996, p. 43. Voor alle zekerheid houd ik de ruimste datering aan.

213 Op het altaar in de kapel waar Nualard werd begraven, werd in 1698 het volgende gesignaleerd: ‘Een beschilderde en vergulde bank, een kruisbeeld en vier kandelaars van verguld hout, voor het genoemde altaar geschonken door wijlen de heer Nualard, kanunnik, met dertien schilderijen met vergulde lijst voorstellende Onze Heer en de twaalf apostelen, die rondom de genoemde kapel zijn bevestigd en daar zullen blijven.’ (‘Un gradin peint et doré, un crucifix et quatre chandeliers de bois doré donnés pour ledit autel par le feu sieur Nualard, chanoine, avec treize tableaux représentant Notre-Seigneur et les douze apôtres dans des bordures dorées, pour demeurer fixés autour de ladite chapelle où ils sont.’) Of het woord ‘avec’ in deze zin slaat op de schenking of op de locatie van de dertien schilderijen, is niet geheel duidelijk; ook niet voor Thuillier. Thuillier 2012, p. 46.

214 De inventaris vermeldde ‘twaalf kleine schilderijen in portretformaat, voorstellende de twaalf apostelen, weergegeven in een krachtige, donkere toets in de stijl van Michelangelo da Caravaggio (...) in de kapel geplaatst door ‘een Italiaanse kanunnik en kunstliefhebber, Bandinelli genaamd’. (‘Douze petits tableaux, grandeur de portraits, représentant les douze Apôtres, d’une touche forte et rembrunie comme celle de Michel-Ange de Caravage.’) Ibid., p. 46.

52

Nualard stierf in 1694 en moet nog zeer jong of zelfs nog niet geboren zijn geweest toen La Tour volgens de datering aanving met het schilderen van De apostelen. Daarnaast lijkt het, zoals Jacques Thuillier opmerkt, vreemd dat een opdrachtgever in Albi een kunstenaar zou hebben gekozen die toen nog relatief onbekend was en niet uit de omgeving kwam.215

Een ander document wijst erop dat het wel degelijk Nualard was die de werken schonk. François de Camps (1643-1723), een verzamelaar en abt in Parijs, volgde de wensen in Nualards

testament op en stuurde De apostelen na diens dood naar Albi.216 Daaruit volgt dat de

opdrachtgever een Parijzenaar kan zijn geweest, maar waarschijnlijker lijkt me dat La Tour de opdracht voor De apostelen in Lotharingen kreeg; zoals besproken in 4.2.2.1 had hij pas vanaf de late jaren 1630 contacten in Parijs. Omdat het niet om één maar dertien schilderijen gaat, waren ze vermoedelijk bestemd voor een grote ruimte; Conisbee denkt aan een kerk of klooster in of rond Vic-sur-Seille of Lunéville.217 Naar mijn idee zou de oorspronkelijke bestemming ook een privéverblijf van een rijke geestelijke geweest kunnen zijn.

La Tour mocht zich vanaf 1620 hofschilder van de hertog noemen, maar schilderde voor zover bekend slechts één of twee werken voor Henri II en ontving na Henri’s overlijden geen

hertogelijk opdrachten. In 1623 kreeg La Tour van de hertog betaald voor een werk met een onbekend onderwerp.218 In 1624 ontving de schilder 150 francs van de boekhouder van de hertog voor een ‘Image St Pierre’.219

Omdat La Tour meerdere, ongedateerde werken met een voorstelling van Petrus schilderde, is het niet duidelijk naar welk schilderij werd verwezen in 1624. Een archivist uit Nancy, Henri Lepage, beweerde in 1875 dat Henri II het schilderij met de voorstelling van Petrus schonk aan de franciscaanse kerk in Lunéville. Volgens Thuillier is dit in geen enkele bron terug te vinden, maar als Lepage gelijk had, vermoedt hij (Thuillier) dat het werk in 1638 is verbrand.220

Een ander werk dat terechtkwam bij de franciscanen, was een werk met een voorstelling van Maria Magdalena, dat La Tour rond 1637-1638 schilderde voor zijn vriend Chrétien de Nogent, kamerheer van de hertog en inwoner van Lunéville. De Nogent had het schilderij nog niet

215 Thuillier 2012, pp. 46-48. 216 Conisbee 1996, p. 43. 217 Ibid., p. 43. 218

Volgens Conisbee ontving La Tour 123 francs, maar in het archiefstuk dat Thuillier citeert staat niets over de hoogte van het bedrag. Conisbee 1996, p. 39; Thuillier 2012, p. 249 (archiefstuk 12 juli 1623).

219 Thuillier 2012, p. 250 (archiefstuk van vóór 31 juli 1624).

53

afbetaald toen hij in 1638 overleed, en La Tour deed meerdere pogingen om de weduwe van De Nogent alsnog te laten voldoen aan de betaling. Ondertussen werd het werk ondergebracht in de franciscaanse kerk.221

Ook de eerder genoemde vijf werken van La Tour die door Lunéville aan de gouverneur La Ferté werden geschonken, waren grotendeels of uitsluitend religieuze werken. Volgens de

boekhouding van Lunéville en de inventaris van La Ferté waren dit de volgende werken: een ‘Nativité de Nostre Seigneur en nuit’ (vaak geïdentificeerd met De aanbidding door de herders in Parijs), een ‘l’image St Alexis’ (waarschijnlijk De ontdekking van het lichaam van de heilige Alexius in Nancy), een ‘St Sébastien en nuict’ (mogelijk één van de versies van De heilige Sebastiaan verzorgd door Irene in Parijs en Berlijn), ‘un tableau représant en nuit Sainte Anne’ (wat zou kunnen duiden op meerdere versies van Het onderricht aan de heilige Maagd), een ‘Reniement de saint Pierre’ (mogelijk De verloochening door Petrus in Nantes) en een werk waarvan het onderwerp niet is omschreven (volgens Thuillier mogelijk een voorstelling van kaartspelers of de bespotting van Christus) [afb. 57, 65 t/m 69].222

Volgens Dom Calmet vervaardigde twee vergelijkbare versies van De heilige Sebastiaan verzorgd door Irene. Eén versie presenteerde hij aan Lodewijk XIII; dit moet in of rond 1639 geweest zijn, toen La Tour in dienst van de koning trad als hofschilder. De andere versie van De heilige Sebastiaan zou La Tour al eerder geschilderd hebben en was volgens Calmet bestemd voor hertog Charles IV. Dit werk zou zich in 1751 hebben bevonden in het Château de

Houdemont, vlakbij Nancy.223 In 1736 vermeldde de inventaris van dit kasteel inderdaad ‘een schilderij zonder lijst met de heilige Sebastiaan in de nacht’.224

Verdere documentatie van het schilderij ontbreekt en het is onduidelijk om welke versie van De heilige Sebastiaan het gaat. La Tour vervaardigde twee versies [afb. 67, 68] van dit thema die bijna exact hetzelfde zijn, maar

221

Het werk was in 1641 ‘en refuge’ bij de ‘Pères Minimes’. Thuillier 2012, p. 263 (archiefstuk 4 februari 1641), p. 287 (cat.nr. 35).

222 Thuillier 2012, pp. 187-188, 290 (cat.nrs. 54, 55), 291 (cat.nrs. 57, 60), 292 (cat.nrs. 61, 62, 66, 67), 293 (cat.nrs. 69, 70, 71), 294 (cat.nrs. 75, 76), 296 (cat.nrs. A1, A16, A18).

223

Calmet 1751, p. 947 (‘Tour (Claude du Ménil de la)’).

224 Pariset citeerde deze inventaris en schreef ook dat het werk afkomstig was uit het bezit van Charles IV, maar het is mij niet duidelijk of hij zich ook daar nog op de gegevens van de inventaris baseerde. Pariset 1948, p. 128. Overigens bezat Jacques Callot vanaf 1626 een landgoed in Houdemont, dat hij na zijn dood in 1635 naliet aan zijn vrouw. Daarnaast had hij misschien persoonlijk contact met Charles IV; niet alleen werkte hij voor hem, ook leerde hij Gaston d’Orléans aan het hof in Nancy tekenen. (Charles IV ontving Gaston daar in 1629.) Ternois 1993, pp. 29-31.

54

van één, nu in Parijs, wordt algemeen aangenomen dat deze bestemd was voor La Ferté.225 Over de oorspronkelijke herkomst van de andere versie, in Berlijn, is niets bekend. Conisbee schreef een versie van De heilige Sebastiaan met een horizontale compositie, in Forth Worth [afb. 70], eveneens toe aan La Tour en noemde daarnaast een aantal ‘respectabele’ zeventiende-eeuwse kopieën. Ik vermoed dat La Tour de hertog een te belangrijk persoon vond om hem een kopie te presenteren. De versie in Berlijn, waarover men het eens is dat het een origineel betreft, is van hoogwaardige kwaliteit en zou voor een belangrijke opdrachtgever geschilderd kunnen zijn, bijvoorbeeld Charles IV. Daarentegen is ook gesuggereerd dat de versie in Forth Worth geïdentificeerd kan worden met het werk voor de hertog.226

Het is denkbaar dat La Tour niet alleen schilderde voor rijke opdrachtgevers en kerken en kloosters, maar ook voor de kleine burgerij. Michel Sylvestre ontdekte in archieven dat in Lotharingen ook bakkers, slagers, koks, gevangenisbewaarders schilderijen kochten. Sommigen legden zelfs een hele collectie aan.227 La Tour had meerdere leerlingen (hoewel nooit meer dan één tegelijk); het lijkt me aannemelijk dat zij in opdracht van La Tour kleine kopieën schilderden voor verzamelaars met een bescheiden beurs.228 Een ‘contrôleur de la Monnaie’ bezat, volgens de inventaris die na zijn overlijden in 1686 werd opgemaakt, zelfs een originele La Tour. Omdat De vermelding van ‘Een “Maagd” van de heer De la Tour, origineel, vijf écus’ in een inventaris zou hier een voorbeeld van kunnen zijn.229 Omdat het werk ook na La Tours dood gekocht kan zijn, toen het caravaggisme ook in Lotharingen uitdoofde en de prijzen van La Tours werk ongetwijfeld daalden, is het niet zeker of dit een goed voorbeeld is van La Tours clientèle.