• No results found

4. Caravaggisme in Lotharingen

4.4. Andere kunstenaars

4.4.6. Kunstenaars buiten Lotharingen

Rond de tijd dat het aan Caravaggio toegeschreven werk De annunciatie werd vervaardigd, kreeg een andere Italiaan, Guido Reni, een opdracht van de eerder genoemde kardinaal Charles van Lotharingen; in ca. 1601-1607 schilderde Reni De verschijning van de herrezen Christus aan zijn moeder [afb. 106a], dat na voltooiing naar Nancy werd gestuurd en op enig moment vóór 1607 door de kardinaal aan het klooster van de Cordeliers werd geschonken.293 Reni was opgeleid in de school van Carracci en werkte in een classicistische stijl. Rond het moment dat hij de opdracht van de Lotharingse kardinaal uitvoerde werd hij echter kortstondig beïnvloed door Caravaggio; dit is met name zichtbaar in De kruisiging van Petrus (Pinacoteca Vaticana, Rome) en David met het hoofd van Goliath (Musée du Louvre, Parijs).294 De verschijning van de

herrezen Christus aan zijn moeder is daarentegen in een classicistische stijl uitgevoerd; alleen de donkere vlakken in de achtergrond zouden kunnen wijzen op enige invloed van Caravaggio. Het werk had oorspronkelijk echter een caravaggistischer compositie, zoals te zien is in een andere versie van dit werk dat ca. 1606-1607 wordt gedateerd [afb. 107]. In Lotharingen liet de kardinaal het kader vergroten om plaats te maken voor een afbeelding van zijn (nieuwe) wapenschild [afb. 106b]; tussen 1589 en 1602 achtereenvolgens benoemd tot kardinaal-deken, kardinaal en uiteindelijk primaat van Lotharingen, wat waarschijnlijk betekende dat het

wapenschild moest worden herzien en er inmiddels indrukwekkender uitzag dan een aantal jaar eerder.295

Twee zeventiende-eeuwse kopieën naar werken van Jacopo Bassano, die als een caravaggist avant la lettre zou kunnen worden beschouwd, bevonden zich tenminste sinds de achttiende en negentiende eeuw in Lotharingen. Een kopie van Christus voor Kajafas maakte in en vóór 1840 deel uit van de museale collectie van Nancy, maar mogelijk al vanaf 1793; de inventaris van het

293

Nancy, Musée (...) 2006, p. 139 (cat.nr. 152).

294 Spear 1996, p. 196.

295 Of de benoemingen werkelijk de reden waren om het wapenschild later op het werk te verbeelden, blijkt echter niet duidelijk uit de collectiecatalogus van het Musée des Beaux-Arts in Nancy, waar het werk zich bevindt. Nancy,

Musée (...) 2006, p. 139 (cat.nr. 152). Volgens het bijschrift dat in augustus 2013 in het Musée des Beaux-Arts bij

het werk hing, kreeg Reni zelfs pas in 1604 de opdracht het werk te schilderen, maar hetzelfde bijschrift dateert het werk pas na 1632; de juistheid van die informatie is dus te betwijfelen.

71

museum gaf in dat jaar een omschrijving van werk die van toepassing is op deze kopie.296 Over een kopie naar Bassano’s Annunciatie aan de herders weet men zeker dat deze in 1793 door Franse revolutionairen uit de kathedraal in Nancy werd geroofd.297 Helaas kunnen de werken niet nauwkeuriger dan de zeventiende eeuw worden gedateerd en is het niet zeker dat ze al snel na voltooiing in Lotharingen terechtkwamen.

Een ander werk dat vermoedelijk door revolutionairen uit een kerk werd verwijderd, was Christus na de geseling [afb. 107] van Gerard Seghers. Tot 1793 bevond dit werk zich in de kathedraal van Toul, maar ook in dit geval lijkt het me niet onmogelijk dat het al tijdens de bloei van het caravaggisme in Lotharingen terechtkwam; het was immers in die periode dat de

waardering voor de caravaggistische stijl het hoogst was.298

296

Nancy, Musée (...) 2006, p. 103 (cat.nr. 8).

297

Ibid., p. 104 (cat.nr. 9).

298 Ook dit werk bevindt zich in de collectie van het Musée des Beaux-Arts in Nancy, waar het wordt gepresenteerd als Le Christ après la Flagellation. In het bijschrift dat in augustus 2013 in het museum bij het schilderij hing, staat het volgende: ‘Cette scène rarement peinte du cycle de la Passion se situe entre la Flagellation et le Couronnement d’épines (...) La cadrage, la lumière traitée en clair-obscur et le réalisme brutal de l’humiliation et de la souffrance du Christ se rattachent à l’art du Caravage. Cette oeuvre provient de la cathédrale de Toul. Premier fonds, 1793.’

72

Conclusie

In de zeventiende eeuw bereikte de kunst in Lotharingen een hoogtepunt; het aantal kunstenaars groeide, de status van kunstenaars steeg en de originaliteit van een aantal kunstenaars, met name Jacques Callot en Georges de la Tour, bracht de Lotharingse kunst tot grote hoogten. Voor een deel was deze bloei te danken aan het contact tussen Lotharingen en Italië, en het feit dat het hertogdom in meerdere opzichten sterk door Italië werd beïnvloed. Deze invloed deed zich in de eerste plaats gelden op religieus gebied. Het katholicisme was diep doorgedrongen in de

samenleving en men kon zich in de zestiende en zeventiende eeuw goed vinden in het contrareformatorisch gedachtegoed dat in Rome werd gepropageerd; aan het einde van de zestiende eeuw was het hertogelijke hof in Nancy zelfs het centrum waar de Heilige Liga, de alliantie van verschillende katholieke machten, meerdere vergaderingen hield.

Daarnaast nam het aantal kloosters en kerken in de zestiende en mogelijk in de zeventiende eeuw sterk toe. Deze groei en de behoefte om het katholicisme sterker te propageren, leidden ertoe dat ook het aantal religieuze opdrachten in Lotharingen steeg. Sommige kunstenaars zochten hun heil in Rome, waar meer artistieke vernieuwingen plaatsvonden en de vraag naar religieuze kunst nog groter was. Door het nauwe contact tussen Italië en Lotharingen en de terugkerende

kunstenaars vonden vernieuwingen in de Italiaanse kunst hun weg ook naar het hertogdom. Met name het maniërisme sloeg aan in Lotharingen; tot ver in de zeventiende eeuw bleef deze stijl dominant. Misschien schuilt één van de oorzaken in het feit dat twee van de meest succesvolle maniëristen in Lotharingen, Bellange en Callot, ook zeer bekwaam waren in het maken van gravures; op die manier kon de stijl makkelijk verspreid worden.

Daarnaast lijkt een aantal Lotharingse kunstenaars beïnvloed te zijn door het caravaggisme. Hoe deze stijl in Lotharingen werd geïntroduceerd, is nog niet duidelijk. Mogelijk bevond het

caravaggistische werk De annunciatie zich al vanaf het eerste decennium in Nancy, maar het is maar de vraag of dit schilderij te bezichtigen was voor kunstenaars. De gravure die Bellange in ca. 1613 naar het schilderij vervaardigde, zou erop kunnen wijzen dat De annunciatie in ieder geval in dat jaar te bezichtigen was. Al tien jaar eerder hanteerde Bellange een sterk chiaroscuro in De bewening van Christus, maar dat hoeft niet per se te duiden op invloed van Caravaggio; nachttaferelen kwamen al voor in de zestiende eeuw.

73

Caravaggio zelf integreerde genreonderwerpen, composities en het chiaroscuro in zestiende-eeuwse schilderkunst in zijn eigen werk. Toch wist hij een unieke stijl te creëren. Het

chiaroscuro transformeerde hij tot een intens contrast tussen licht en donker (het ‘tenebroso’), en in combinatie met een realistische weergave van de werkelijkheid bereikte hij indrukwekkende effecten. Dragen de caravaggistische werken die in Lotharingen werden geproduceerd, genoeg kenmerken van Caravaggio’s stijl om de term ‘Lotharings’ caravaggisme te rechtvaardigen? Vermoedelijk heeft Caravaggio’s werk geen directe invloed gehad op Lotharingse kunstenaars. Geen enkele Lotharinger kwam waarschijnlijk in contact met Caravaggio; geen van hen staat in of vóór 1606 (het jaar dat Caravaggio uit Rome vertrok) in Rome gedocumenteerd. Van Georges de la Tour is bovendien niet zeker of hij überhaupt in Italië is geweest. Daarnaast is Caravaggio’s invloed in het werk van Lotharingers niet zo duidelijk te zien als in het werk van bijvoorbeeld Orazio en Artemisia Gentileschi, Manfredi, of de Utrechtse caravaggisten.

De Lotharingse kunstenaars die het caravaggisme het dichtst benaderden, waren Georges de la Tour en Jean Leclerc. Leclerc hanteerde in meerdere werken een scherp licht-donkercontrast; waarschijnlijk met name in zijn Italiaanse periode. La Tour schilderde de achtergrond in al zijn werken donker en egaal; de ene keer grijzig of bruinachtig, de andere keer inktzwart. Leclerc en La Tour bereikten echter geen van beiden Caravaggio’s tenebroso, waarbij het lijkt alsof de figuren door een felle lamp worden belicht. Voorts schilderden Leclerc en La Tour meerdere keren caravaggistische genreonderwerpen, maar de inspiratie daarvoor kan ook uit zestiende-eeuwse kunst afkomstig zijn. Een ander kenmerk dat La Tour gemeen had met Caravaggio, was het willen het uitdrukken van nederigheid en armoede.

Over twee andere Lotharingse kunstenaars, Jean Allemant en Paul la Tarte, is vrijwel niets bekend. Het staat echter vast dat ze in elk geval één of enkele schilderijen vervaardigden in een enigszins caravaggistische stijl, en waarschijnlijk niet voor de minste opdrachtgevers; in theorie zouden ze in andere werken deze stijl ook kunnen hebben gehanteerd. In het werk van Bellange en Callot zijn sporadisch caravaggistische kenmerken terug te vinden. Bellange zou voor het chiaroscuro in De bewening van Christus het aan Caravaggio toegeschreven werk De

annunciatie kunnen hebben bestudeerd, aangenomen dat dit werk toen al in Nancy was

gearriveerd en toegankelijk was voor de kunstenaar. Callot kreeg tijdens zijn verblijf in Rome de kans om altaarstukken van Caravaggio te bestuderen, maar in slechts twee werken van Callot is

74

diens stijl in de verte herkenbaar. De stijl in tenminste één van deze werken is bovendien gebaseerd op werken van Leclerc, die Caravaggio niet nauwgezet navolgde.

Geen van de bovengenoemde kunstenaars kan daadwerkelijk een ‘caravaggist’ genoemd worden. Hoewel ze bepaalde caravaggistische aspecten (het contrast tussen licht en donker,

caravaggistische genreonderwerpen, en in het geval van La Tour de uitdrukking van nederigheid en armoede) wel hanteerden in hun werk, zijn Caravaggio’s tenebroso, dramatiek en zijn soms schokkende weergave van figuren niet of nauwelijks terug te vinden in de zeventiende-eeuwse kunst in Lotharingen. Hetzelfde kan gezegd worden over de min of meer caravaggistische kunstwerken van kunstenaars buiten het hertogdom (De annunciatie, toegeschreven aan Caravaggio zelf; Christus na de geseling van Seghers en De verschijning van de herrezen Christus aan zijn moeder van Reni).

Welke aspecten van Caravaggio’s stijl in Lotharingen werden overgenomen, werd waarschijnlijk voor een belangrijk deel bepaald door de ideeën over kunst van opdrachtgevers en verzamelaars. Zowel in Rome als in Lotharingen was de katholieke kerk als opdrachtgever van groot belang voor kunstenaars. Veel geestelijken in Rome vonden het werk van Caravaggio al snel te controversieel, maar de schilder was niet geheel afhankelijk van de kerk; wat velen in

Caravaggio’s werk aanstootgevend vonden, werd door een aantal welvarende en invloedrijke verzamelaars juist gewaardeerd. (Caravaggio’s belangrijkste mecenas Francesco Maria Del Monte was weliswaar een kardinaal, maar de aard van zijn functie stond hem blijkbaar niet in de weg om controversiële kunst te verzamelen.)

In Lotharingen waren het naast kloosters en kerken vooral de hertogelijke familie en de middenstand die kunst kochten. Vermoedelijk zorgde de verwevenheid van de kerk met de Lotharingse samenleving ervoor dat ook de artistieke smaak van niet-religieuze opdrachtgevers en verzamelaars werd beïnvloed door contrareformatorische ideeën: religieuze kunst moest oproepen tot devotie en alleen het meest essentiële verbeelden. Daarnaast vonden denkbeelden en geschriften van mystici hun weerslag op Lotharingse kunst.

De aanstootgevende weergave van heilige en bijbelse figuren in caravaggistische werken kon niet verenigd worden met de regels van de katholieke kerk ten aanzien van religieuze kunst. Daarentegen kon de kerk waarschijnlijk wel waardering opbrengen voor het tenebroso en de uitdrukking van deemoed in Caravaggio’s werk; met name bedelordes konden zich vinden in de

75

het nederige karakter van Caravaggio’s figuren. Het grote aantal vestigingen van bedelordes in Lotharingen (met name franciscanen) en de verspreiding van mystieke ideeën, waren dan ook vermoedelijk de beweegredenen van Lotharingse kunstenaars om juist deze aspecten in Caravaggio’s stijl over te nemen. De dramatische lichtval en gezichtsuitdrukkingen werden echter verzacht om een mystiek effect te bereiken; de dramatiek en de theatrale uitstraling maakten plaats voor een mysterieuze verstilling en meditatie. Het contrast tussen licht en donker was tevens een manier om de compositie niet te hoeven opvullen en de aandacht en devotie van de beschouwer op de voorstelling te richten.

Naast religieuze thema’s schijnen portretten en genretaferelen het hoofdbestanddeel te hebben uitgemaakt in het repertoire van Lotharingse kunstenaars. Ook caravaggistische genrescènes (muzikanten, kaartspelers, waarzegsters) werden geschilderd en gegraveerd, hoewel het onduidelijk is in hoeverre dit is te danken aan de invloed van het caravaggisme; de meeste onderwerpen zijn terug te vinden in kunst uit voorgaande eeuwen.

De term ‘caravaggisme’ heeft naar mijn mening zeker bestaansrecht. Caravaggio’s stijl werd nauwgezet navolgd door meerdere kunstenaars; met name Italianen (Manfredi, Orazio en Artemisia Gentileschi), maar ook Utrechters, Spanjaarden en mogelijk enkele Fransen. (Van de Franse zeventiende-eeuwse kunstenaars was Valentin de Boulogne misschien degene die Caravaggio’s stijl het dichtst benaderde.) De besproken kunstenaars uit Lotharingen kunnen echter niet tot het caravaggisme worden gerekend; in hun oeuvre is Caravaggio’s stijl niet dominant. Bovendien is vaak niet duidelijk of een caravaggistisch aspect in hun werk

daadwerkelijk wijst op invloed van Caravaggio of zijn navolgers. Toch kan het caravaggisme niet onopgemerkt aan Lotharingen voorbij zijn gegaan; niet alleen vanwege de verbondenheid tussen het hertogdom en Italië, maar tevens omdat de bekendheid en invloed van Caravaggio verre uithoeken van West-Europa bereikte. De stroming moet dan ook wel enige invloed hebben gehad op de kunst in Lotharingen. Door slechts enkele aspecten van het caravaggisme te

combineren met de ideeën die men in het hertogdom had over religie en spiritualiteit, ontwikkelden Lotharingse kunstenaars een unieke stijl.

76

Bibliografie

Bajou, T., ‘Master of the Open-mouthed boys’, in: J. Turner (ed.), The Dictionary of Art, London 1996, XX, pp. 733-738.

Balmand, P., Geschiedenis van Frankrijk, Utrecht 1996

Beresford, R., ‘L'art en Lorraine au temps de Jacques Callot. Nancy, Musée des Beaux-Arts’, The Burlington Magazine, 134 (1992), 1076, pp. 744-747

Borries, J.E. von, ‘Friedrich Brentel I’, in: J. Turner (ed.), The dictionary of art, XII, Londen 1996, pp. 746-747

Borsook, E., ‘Documents concerning the artistic associates of Santa Maria della Scala in Rome’, The Burlington Magazine, 96 (1954), 618, pp. 270-273, 275.

Bousquet, J., Recherches sur le séjour des peintres français à Rome au XVIIème siècle, Montpellier 1980

Brejon de Lavergnée, B., Reyniès, N. de, Sainte Fare Garnot, N., Charles Poerson: 1609-1667, Parijs 1997

Bueno de Mesquita, B., ‘Popes, Kings, and Endogenous Institutions: The Concordat of Worms and the Origins of Sovereignty’, International Studies Review, 2 (2002), 2, pp.

Bulletins de la Société d’archéologie lorraine, Nancy

Calmet, A., Bibliothèque Lorraine, ou Histoire des hommes illustres, Qui ont fleuri en Lorraine, dans les trois Evêchés, dans l’Archevêché de Trèves, dans le Duché de Luxembourg, etc., Nancy 1751 (ed. Genève 1971)

Tent.cat. Caravaggio and his world: Darkness & Light, Melbourne (National Gallery of Victoria)/Sydney (Art Gallery of New South Wales) 2003

Chambers, D.S., ‘Ferdinando Gonzaga’, in: J. Turner (ed.), The dictionary of art, XII, Londen 1996, pp. 912-913

Chorpenning, J.F., ‘Another look at Caravaggio and religion’, Artibus et Historiae, 8 (1987), 16, pp. 149-158

Tent.cat. Claude Lorrain e i pittori lorenesi in Italia nel XVII secolo, Rome (Académie de France à Rome) 1982

Collection du Musée des Beaux-Arts de Nancy: regards, Parijs 1999 Conisbee, P., Georges de la Tour and his world, Londen/New Haven 1996

77

Cuzin, J.-P., Figures de la réalité: Caravagesques français, Georges de La Tour, les frères Le Nain…, Parijs 2010

Chvostal, J.J., ‘Bartolomeo Manfredi’, in: J. Turner (ed.). The dictionary of art, XX, Londen 1996a, pp. 265-267

Chvostal, J.J., ‘Carlo Saraceni’, in: J. Turner (ed.), The dictionary of art, XVII, Londen 1996b, pp. 815-817

Gash, J., ‘Michelangelo Merisi da Caravaggio’, in: J. Turner (ed.), The dictionary of art, V, Londen 1996, pp. 702-722

Gash, J., ‘Il contest dell’ Annunciazione di Caravaggio a Nancy’, in: L. Spezzaferro (ed.),

Caravaggio e l’Europa: l’artista, la storia, la tecnica e la sua eredità, Milaan 2009, pp. 214-223 H.P.R., ‘An Exhibition of Etchings by Callot’, Bulletin of the Museum of Fine Arts, 27 (1929), 160, pp. 24-27

Helmus, L.M., De verzamelingen van het Centraal Museum Utrecht 5: Schilderkunst tot 1850, Utrecht 1999, deel A

Ivanoff, N., ‘Jean Le Clerc et Venise’, in: Actes du XIXe Congrès International d’Histoire de l’Art: Paris, 8-13 septembre 1958, Parijs 1959, pp. 390-394

Jones, P.M., Altarpieces and Their Viewers in the Churches of Rome from Caravaggio to Guido Reni, Farnham (Surrey)/Burlington (VT) 2009

Lepage, H., ‘Le Palais ducal de Nancy’, Bulletin de la Société d’archéologie lorraine, Nancy 1852, deel III, nr. 1

Lepage, H., ‘Quelques notes sur des peintres lorrains des XVe, XVIe et XVIIe siècles’, Bulletins de la Société d’archéologie lorraine, Nancy 1853, deel IV

Longhi, R., ‘Un’opera estrema del Caravaggio’, Paragone, X (1959), 121, pp. 21-32 Malgouyres, P., Charles Mellin: un Lorrain entre Rome et Naples, Parijs 2007 Martin, P. (ed.), La Pompe funèbre de Charles III, 1608, Metz 2008

McClintock, S., The Iconography and Iconology of Georges de La Tour’s Religious Paintings (1624-1650), Lewiston (NY) 2003

Meaume, M.E., George Lalleman et Jean Le Clerc: peintres et graveurs lorrains, Nancy 1876 Moir, A., Caravaggio and His Copyists, New York 1976

78

Mormando, F., Thomas, J.G., Francis Xavier and the Jesuit Missions in the Far East, Chestnut Hill (MA) 2006

Nancy, Musée des Beaux-Arts: Peintures italiennes et espagnoles, XIVe – XIXe siècle, Nancy (Musée des Beaux-Arts, Nancy) 2006

Nicolson, B., ‘Caravaggio and the Caravaggesques: Some Recent Research’, The Burlington Magazine, 116 (1974), 859, pp. 656, 602-616, 622

Nicolson, B., The International Caravaggesque Movement: A List of Pictures by Caravaggio and his Followers throughout Europe from 1590–1650, Londen 1979

Nicolson, B., Caravaggism in Europe, herz. ed. L. Vertova, Turijn 1990

Nicolson, B., ‘Gerard Seghers and the ‘Denial of St Peter’’, The Burlington Magazine, 113 (1971), 819, pp. 302, 304-309

Ottani Cavina, A., Carlo Saraceni, Milaan 1968 Pariset, F.-G., Georges de La Tour, Parijs 1948

F.-G. Pariset, ‘L’Art à la cour ducale de Nancy vers 1600’, Médecine de France, LXVIII (1955), pp. 17-26

Parisse, M., Histoire de la Lorraine, Toulouse 1978

Poull, G., La Maison ducale de la Lorraine devenue La Maison impériale et royale d’Autriche, de Hongrie et de Bohême, Nancy 1991

Pressouyre, S., ‘Un Lorrain à Rome au début du XVIIe siècle: Nicolas Cordier, sculpteur du pape’, in: Les Fondations Nationales dans la Rome pontificale, Rome/Parijs (École française de Rome) 1981, pp. 567-581

Pressouyre, S., ‘Nicolas Cordier’, in: J. Turner (ed.), The dictionary of art, VII, Londen 1996, pp. 842-843

Ramade, P., ‘Georges Lallemant’, in: J. Turner (ed.), The dictionary of art, XVIII, Londen 1996, pp. 662-663

Robert, F. des, Campagnes de Charles IV, Duc de Lorraine et de Bar, en Allemagne, en Lorraine et en Franche-Comté, 1634-1638, d’après des documents inédits, tirés des archives du Ministre des affaires étrangères, Nancy/Parijs 1883

Russell, H.D., ‘Jacques Callot’, in: J. Turner (ed.), The dictionary of art, V, Londen 1996, pp. 437-439

79

Sapori, G., ‘Stampe da Caravaggio e caravaggeschi’, in: L. Spezzaferro (ed.), Caravaggio e l’Europa: l’artista, la storia, la tecnica e la sua eredità, Milaan 2009, pp. 157-168

Schnapper, A., Curieux du grand siècle: collections et collectionneurs dans la France du XVIIe siècle, Parijs 1994

Schneller, R.W., ‘Uomini Famosi’, Bulletin van het Rijksmuseum, 10 (1962), 2/3, pp. 56-67 Simonin, P., ‘Nancy’, in: J. Turner (ed.), The dictionary of art, XXII, Londen 1996, pp. 453-456 L.J. Slatkes, ‘Gerrit van Honthorst’, in: J. Turner (ed.), The dictionary of art, XIV, Londen 1996, pp. 727-732

Spear, R.E., ‘A New Book on La Tour: Georges de La Tour by Benedict Nicolson; Christopher Wright’, The Burlington Magazine, 118 (1976), 877, pp. 233-235

Spear, R.E., ‘Guido Reni’, in: J. Turner (ed.), The dictionary of art, XXVI, Londen 1996, pp. 195-204

Spike, J.T., Caravaggio, 2de herz. ed., Londen 2010, beschikbaar: http://www.johntspike.com/uploads/CARAVA_2010.pdf

Sylvestre, M., ‘Jacques (Charles) (de) Bellange’, in: J. Turner (ed.), The dictionary of art, III, Londen 1996a, pp. 634-636

Sylvestre, M., ‘Claude Déruet’, in: J. Turner (ed.), The dictionary of art, VIII, Londen 1996b, pp. 783-785

Sylvestre, M., ‘Jean Leclerc’, in: J. Turner (ed.), The dictionary of art, XIX, Londen 1996c, p. 35 Sylvestre, M., ‘Charles Mellin’, in J. Turner (ed.), The dictionary of art, XXI, Londen 1996d, pp. 89-90

Sylvestre, M., ‘Georges de la Tour’, in: J. Turner (ed.), The dictionary of art, XVIII, Londen 1996e, pp. 836-841

Ternois, D. (ed.), Jacques Callot (1692-1635), Actes du colloque organisé par le Service culturel du musée du Louvre et la ville de Nancy à Paris et à Nancy, les 25, 26 et 27 juin 1992, Parijs 1993

Thuillier, J., ‘Charles Mellin “très excellent peintre”’, in: Les Fondations Nationales dans la Rome pontificale, Rome/Parijs (École française de Rome) 1981a, pp. 583-684

Thuillier, J., ‘Note sur François Nicolas de Bar’, in: Les Fondations Nationales dans la Rome pontificale, Rome/Parijs (École française de Rome) 1981b, pp. 541-544

80

Thuillier, J., L’art en Lorraine au temps de Jacques Callot, Parijs 1992 Thuillier, J., Jacques de Bellange, Rennes 2001

Thuillier, J., Georges de La Tour, herz. ed., Parijs 2012