• No results found

4. Caravaggisme in Lotharingen

4.2. Georges de la Tour

4.2.1. Een overzicht van La Tours leven

verwaarloosd en in de negentiende eeuw zou volgens John T. Spike het oorspronkelijke chiaroscuro verloren zijn gegaan door buitensporig schoonmaken.184 Daarnaast maakt Maria’s gelaat, in vergelijking met andere gezichten die Caravaggio heeft geschilderd, geen bijzonder individuele of levensechte indruk, maar misschien is ook dit het gevolg van beschadigingen en zijn details in het gezicht weggevaagd.

Niettemin is De annunciatie een uitgesproken caravaggistisch werk. De sporen van een scherp contrast tussen licht en donker zijn duidelijk zichtbaar en zoals in al het werk van Caravaggio is ook hier, in de figuur van de engel, aandacht besteed aan een natuurgetrouwe weergave van het menselijk lichaam. Daarom meen ik dat de vermelding in de kerkelijke inventaris uit 1645 van een schilderij van ‘Michel Ange’ wel moet duiden op Caravaggio. Dit wil echter niet zeggen dat het schilderij werkelijk van Caravaggio is. Zoals eerder beschreven, blijkt uit de inventaris tevens dat Henri II het werk aan de Cathédrale Notre-Dame-de-l’Annonciation schonk. Dit kan niet later zijn geweest dan 1624, het sterfjaar van Henri II.

Als De annunciatie van Caravaggio’s hand zou zijn, was het ruim daarvoor in Nancy

gearriveerd. De terminus ante quem zou 1610 zijn en de aanzienlijke afmetingen wijzen erop dat het werk bestemd was voor een altaar; in de Collégiale Saint-Georges dan wel in de Cathédrale Notre-Dame-de-l’Annonciation; nadat het werk voltooid was zou het dus rechtstreeks verscheept zijn naar Nancy. Rond 1610 of eerder zou het daar zijn gearriveerd. Het lijkt in dat geval echter onwaarschijnlijk dat tot 1645 in geen enkele bron is gedocumenteerd dat zich in Nancy een schilderij bevond van één van de beroemdste schilders van dat moment.185 Ik vermoed dat degene die de inventaris van de Cathédrale Notre-Dame-de-l’Annonciation in 1645 opmaakte, zag dat De annunciatie in caravaggistische stijl is uitgevoerd, en hieruit de rooskleurige

conclusie trok dat het dan wel van Caravaggio moest zijn. Dat neemt niet weg dat caravaggisten in Lotharingen door dit werk kunnen zijn geïnspireerd.

4.2. Georges de la Tour

4.2.1. Een overzicht van La Tours leven

Eén van de meest originele originele kunstenaars van Lotharingen was Georges de la Tour (1593-1652). Vanaf de jaren 1620 beleefde La Tour een succesvolle carrière en kreeg zelfs

184 Moir 1976, p. 156 (n. 272); Spike 2010, p. 376.

185 Tenzij een deel van de archieven in Lotharingen zijn vernietigd tijdens een revolutie en eventuele documenten over De annunciatie van vóór 1645 daarbij verloren zijn gegaan.

45

erkenning van Lodewijk XIII. De waardering voor het caravaggisme verminderde echter al tijdens deze voorspoedige periode en na La Tours dood vergat men langzamerhand zijn naam.186 Het is aan een aantal negentiende-eeuwse archivisten en kunsthistoricus Hermann Voss te danken dat La Tour niet geheel in de vergetelheid is geraakt en nu ver buiten de grenzen van Lotharingen en Frankrijk bekend is.187

La Tour was afkomstig uit Vic-sur-Seille, dat vanaf 1552 het administratieve centrum van het bisdom Metz was en na enkele decennia tevens een levendige handelsstad. Zijn ouders dreven er een bakkerij, maar behoorden desondanks tot de hogere laag van de bourgeoisie. Meer dan eens kwamen ze in contact met de regionale elite, zoals Alphonse de Rambervillers, die naast

luitenant-generaal van Metz ook dichter, kunstenaar en kunstverzamelaar was. Deze had op zijn beurt connecties aan het hof in Nancy en kan La Tour daar hebben geïntroduceerd. Ook is geopperd dat La Tour via Rambervillers de hofschilder en graveur Jacques de Bellange heeft ontmoet en rond 1610 bij hem in de leer was. Wanneer hij zijn leertijd afrondde, is niet bekend. Door zijn huwelijk in 1617 met Diane le Nerf intensifieerde ongetwijfeld het contact met het hertogelijke hof; de familie Le Nerf behoorde tot de ‘noblesse de robe’, Dianes vader werkte als financieel administrateur voor de hertog en een nicht uit de familie was eerder in het huwelijk getreden met Rambervillers.188

Dit stelde La Tour in 1620 in staat om Henri II te verzoeken hem adellijke privileges te verlenen. Ook vroeg hij toestemming om in Lunéville de positie van hofschilder te vervullen. De hertog willigde beide verzoeken in. Lunéville was misschien niet La Tours eerste keus, maar Vic had al een hofschilder en kort daarvoor was aan Claude Deruet de positie van schilder aan het hof van Nancy toegekend. Lunéville bood desalniettemin genoeg voordelen; ten eerste omdat Dianes

186

Al in de zeventiende eeuw schreef men werken van La Tour en zijn navolgers toe aan kunstenaars uit heel andere omgevingen en tijdperken; zo werd een kopie van De heilige Sebastiaan verzorgd door Irene in een zeventiende-eeuwse inventaris genoteerd als een werk uit de ‘école allemande, dans le goût de Scalf’. Eén van La Tours voorstellingen van Hiëronymus, nu in het Hampton Court Palace in Richmond upon Thames, werd in 1662 in Engeland verkocht onder de vermelding ‘manière d’Albert Dürer’. Thuillier 2012, pp. 283 (cat.nr. 15), 287 (cat.nr. 37).

Calmet gaf in zijn Bibliothèque lorraine een korte omschrijving van de schilder ‘Claude du Ménil de la Tour’, maar het is duidelijk dat het hier om Georges de la Tour gaat; deze Claude woonde in Lunéville, excelleerde in ‘peintures des nuits’ en werkte voor Lodewijk XIII. Dom Calmet 1751, p. 947.

In de negentiende en het begin van de twintigste eeuw werden relatief veel werken van La Tour gekocht door verzamelaars en enkele musea. Ongesigneerde werken werden echter pas vanaf het begin van de twintigste eeuw toegeschreven aan La Tour, toen men onderzoek begon te doen naar de schilder. Conisbee 1996, p. 9; Thuillier 2012, pp. 282-297.

187 Conisbee 1996, pp. 9, 140.

46

familie er woonde – hoewel haar vader intussen was overleden – en Diane waarschijnlijk aanspraak kon maken op landgoederen in het gebied. Daarnaast verbleef Henri II graag met zijn gevolg in Lunéville en liet hij er een paleis bouwen dat tijdelijk het hertogelijk bestuurscentrum werd.189 Met La Tours vestiging in Lunéville brak voor hem een voorspoedige periode aan; de schilder ontving veel opdrachten, nam meerdere leerlingen aan en kocht het huis van de familie Le Nerf voor 2500 francs, wat in die tijd een aanzienlijk bedrag was.190

Zoals in het eerste hoofdstuk werd verteld, werd Lotharingen vanaf de jaren 1620 in toenemende mate geteisterd door oorlog, ziekte en mislukte oogsten. Ook Lunéville bleef niet gespaard; in het begin van de jaren dertig werden inwoners meerdere keren getroffen door de pest en in 1638 plunderden Franse troepen de stad. Een groot deel van La Tours productie ging hierbij verloren of werd meegenomen. Charles IV was Henri II ondertussen opgevolgd, maar raakte verwikkeld in een hevige strijd met Frankrijk en moest vluchten toen Lotharingen in 1633 bezet werd; gelegenheid om kunstenaars opdrachten te geven zal hij toen vermoedelijk niet hebben gehad.191 Inwoners van het hertogdom werden gedwongen trouw te zweren aan de Franse koning. Enkelen weigerden, maar de meesten legden de eed van trouw af aan Frankrijk; zo ook La Tour.192 Voor hem had de Franse bezetting echter niet alleen nadelige gevolgen; het leverde hem ook contacten en opdrachten op in Parijs. Vanaf 1639 noemde La Tour zich ‘Peintre ordinaire du Roy’ en schilderde voor Lodewijk XIII waarschijnlijk tenminste één werk.193 Daarnaast waren zijn schilderijen geliefd onder enkele Parijse verzamelaars, onder wie kardinaal De Richelieu.194 De bekendheid van La Tour in Parijs was van korte duur; Lodewijk en Richelieu stierven kort na elkaar in 1642 en 1643 en het caravaggisme stond op dat moment alleen in de provincies nog in de belangstelling. Bovendien kon La Tour misschien niet concurreren met veel Parijse collega’s,

189

Thuillier 2012, pp. 41-42.

190 Choné 1996, p. 54; McClintock 2003, p. 10; Thuillier 2012, pp. 40-44.

In 1620 nam La Tour zijn eerste leerling aan. De tweede volgde in 1626. Thuillier 2012, pp. 248 (archiefstuk 19 augustus 1620), 252 (archiefstuk 12 juni 1626).

Zoals is te lezen in een document van 7 december 1623, moesten Georges en Diane naast 2500 francs nog 100 francs aan wijn betalen voor het huis. Hoewel ze zich dat konden veroorloven, moesten ze anderhalve maand later 100 francs lenen. Thuillier 2012, p. 249 (archiefstuk 7 december 1623).

191 McClintock 2003, pp. 10-11, 16; Thuillier 2012, p. 103. Thuillier beweerde bovendien dat Charles IV geen grote mecenas was.

192 Volgens Thuillier bleven de meesten ‘diep in hun hart’ loyaal aan de hertog, maar dat is natuurlijk een aanname. La Tour was in ieder geval één van de eersten die trouw zworen aan de koning. Thuillier 2012, pp. 98, 105.

193

Volgens Dom Calmet schilderde La Tour voor Lodewijk XIII De heilige Sebastiaan verzorgd door Irene. Calmet 1751, p. 947 (‘Tour (Claude du Ménil de la)’); Thuillier 2012, p. 188.

194 Voor kardinaal De Richelieu vervaardigde hij mogelijk een voorstelling van de heilige Hiëronymus en een nachtelijk tafereel met muzikanten. Conisbee 1996, p. 85; Schnapper 1994, pp. 34-35; Thuillier 2012, p. 188.