• No results found

4. Caravaggisme in Lotharingen

4.2. Georges de la Tour

4.2.2. La Tour en het caravaggisme

die in de Franse hoofdstad succesvoller waren door hun conservatieve stijl en hun zorgvuldig opgebouwde netwerk.195

In Lotharingen vond La Tours werk echter nog aftrek. Dit was voor een deel te danken aan de aanwezigheid van de Franse markies Henri de la Ferté-Senneterre, die in 1643 in Nancy werd geïnstalleerd als gouverneur van Lotharingen. Als verzamelaar inde hij de jaarlijkse bijdrage van Lunéville niet in de vorm van geld, maar kunst. Zo kwam het dat de stad La Tour tussen 1644 en 1651 vijf werken liet schilderen om te schenken aan de gourverneur.196 Ook andere Lotharingers moeten interesse gehad hebben in La Tours werk; tot zijn onverwachte dood in 1652 bleef hij een groot aantal schilderijen produceren.197

4.2.2. La Tour en het caravaggisme 4.2.2.1. Een reis naar Italië?

Zoals eerder vermeld, wordt Georges de la Tour alom beschouwd als een navolger van Caravaggio. Niet alleen hanteerde hij in al zijn nog bestaande werken een uitgesproken chiaroscuro, ook schilderde hij typisch caravaggistische onderwerpen en karaktervolle, ongeïdealiseerde figuren. Het is voor kunsthistorici echter een raadsel hoe La Tour met het caravaggisme in aanraking kwam. Er is geen bewijs dat La Tour een reis naar Italië heeft gemaakt, zoals de meeste caravaggisten deden, en de meningen verschillen op dit punt zeer. Jacques Thuillier, die de meest recente monografie over La Tour heeft geschreven, is ervan overtuigd dat de reis wel heeft plaatsgevonden; mogelijk tussen 1614 en 1616, toen in Rome een ‘Pierre Georges’ uit Vic-sur-Seille stond geregistreerd in de stati d’anime van Rome.198

(La Tour werd echter gedoopt onder de naam ‘George, filz de Jean De la tour’.)199

Een andere aanwijzing is een schilderij, De werkplaats van Jozef [afb. 52], dat in de jaren tachtig werd ontdekt in een oude parochiekerk in het plaatsje Serrone, 80 kilometer ten oosten van Rome. In 1989 maakte het werk deel uit van een tentoonstelling in Spoleto. De organisatoren gaven de schilder bij deze gelegenheid de noodnaam ‘Meester van Serrone’. Thuillier meent echter dat het schilderij een

195

Conisbee 1996, p. 101.

196 Schnapper 1994, pp. 35-36; Thuillier 2012, pp. 187-188. Volgens McClintock waren het zes werken. McClintock 2003, p.13. Volgens Conisbee bezat La Ferté op een gegeven moment zeven werken van La Tour, waarvan vijf een geschenk waren van Lunéville. Overigens betaalde Nancy La Ferté met werken van Deruet. Conisbee 1996, p. 120.

197 Thuillier 2012, pp. 188, 277.

198 Ibid., p. 26-28.

48

vroeg werk van La Tour zou kunnen zijn.200 Inderdaad doet de gladde, metaalachtige weergave van oppervlakken denken aan La Tours stijl. Het schilderij toont echter meer details dan andere werken, waaronder een gotisch raam met een doorkijkje naar een landschap. Ook de verlichting van de ruimte is sterker dan in La Tours overige werken. Omdat in 1638 een groot deel van de werken verloren ging die La Tour tot dusver had geschilderd, bestaat er geen compleet beeld van zijn vroege oeuvre; het is dus niet uit te sluiten dat De werkplaats van Jozef daar binnen past.

4.2.2.2. Invloed uit het noorden

Als La Tour geen reis naar Italië ondernam, is het de vraag hoe hij, de meest caravaggistische schilder in de omgeving, kennis heeft kunnen maken met Caravaggio’s stijl. Misschien werd hij geïnspireerd door De annunciatie, behandeld in paragraaf 4.1., maar het gaat erg ver om te concluderen dat hij zijn caravaggistische stijl daar volledig op heeft gebaseerd. Een andere eventuele inspiratiebron was De bewening van Christus [afb. 53], vervaardigd door maniërist Jacques de Bellange in ca. 1602-1607. De figuren in deze voorstelling, omgeven door duisternis, worden zelf fel verlicht, zoals in Caravaggio’s tenebristische werken. Overigens hebben de verlichte oppervlakken een metaalachtige glans, wat een kenmerk is van het maniërisme maar tevens La Tour beïnvloed kan hebben. Een andere theorie is dat Jean Leclerc na zijn terugkeer uit Italië in 1621 of 1622, La Tour in aanraking heeft gebracht met het caravaggisme.201 Het lijkt mij echter waarschijnlijker dat La Tour tegen die tijd – op achtentwintigjarige leeftijd – zijn volwassen stijl al had ontwikkeld.

Daarnaast is verschillende keren geopperd dat Utrechtse caravaggisten invloed kunnen hebben gehad op La Tour. Benedict Nicolson ziet vooral invloed van Hendrick ter Brugghen en acht het waarschijnlijk dat La Tour een reis naar het noorden ondernam en daar werk van hem onder ogen kreeg.202 Het is in elk geval waar dat veel onderwerpen, motieven en figuren van de Utrechtse caravaggisten terugkomen in La Tours werk. Zo lijkt de rechterfiguur in Vechtpartij tussen

200 J. Thuillier, Georges de La Tour, Parijs 1992, pp. 29-33; Thuillier 2012, pp. 28-33.

201 O.a. geopperd door Longhi en Pariset. Tent.cat. Valentin (…) 1974, p. 48.

202

Spear 1976, p. 234. In de herziene editie van Nicolsons Caravaggism in Europe staat niets over een mogelijke reis naar het noorden. Wel is beweerd dat La Tour werd beïnvloed door Nederlands (en Lotharings) maniërisme, en daarnaast door Lucas van Leyden. Daarnaast meende Nicolson dat hij op middelbare leeftijd contact had met de Fransman Trophime Bigot. Conisbee 1996, pp. 188-189; Nicolson 1990, p. 132. Bigots werk De heilige Sebastiaan

verzorgd door Irene komt in compositie overeen met La Tours versie van dit onderwerp in Forth Worth (afb. 70); dit

zou kunnen erop kunnen duiden dat er inderdaad contact was. Zie voor het schilderij van Bigot: Tent. cat. Valentin (...) 1974, pp. 22-23.

49

muzikanten [afb. 54] van La Tour verdacht veel op de Violist met glas, geschilderd door een navolger van Ter Brugghen in ca. 1627.203 Een ander voorbeeld is een verdwenen versie van De berouwvolle Petrus, waarin La Tours halffigurige, handenwringende Petrus doet denken aan een kopie van Ter Brugghens versie van hetzelfde onderwerp en Heraclitus van Johannes

Moreelse.204 In 1589 werd Petrus echter al op deze manier afgebeeld door Hendrik Goltzius.205 Een andere beroemde caravaggist uit Utrecht zou tevens een inspiratiebron geweest kunnen zijn voor La Tour. In tegenstelling tot Caravaggio, bereikt La Tour met zijn chiaroscuro een intieme, mystieke sfeer. In veel werken draagt de aanwezigheid van een kaars of toorts daar aan bij. Het gebruik van dat motief doet denken aan Gerard van Honthorst, die gespecialiseerd was in

nachtelijke taferelen, verlicht door een enkele kaars of toorts.206 In Christus voor de hogepriester [afb. 55], dat Honthorst rond 1617 in Rome vervaardigde, benadert hij bovendien dezelfde mystieke lichtval als La Tour.207

Voor zover bekend schilderde La Tour aanvankelijk uitsluitend religieuze onderwerpen. Vanaf ca. 1625 putte hij ook uit de genreonderwerpen die op dat moment erg geliefd waren onder Noord-Europese caravaggisten: kaartspelers, muzikanten, waarzegsters, figuren die het vuur van een toorts of lamp blazend aanwakkeren, en soldaten die met dobbelstenen een gokspel spelen. (Dit laatste onderwerp is vaak onderdeel van een voorstelling van de verloochening van Petrus.) Zoals besproken in hoofdstuk 3 werden deze onderwerpen al in de vroege zestiende eeuw afgebeeld, maar La Tours chiaroscuro en composities wijzen erop dat hij (ook) beïnvloed moet zijn door tijdgenoten. Caravaggistische genreonderwerpen kwamen na Caravaggio onder andere veel voor bij Manfredi, Ter Brugghen, Honthorst, Theodoor Rombouts, Valentin de Boulogne en Nicolas Tournier. Of La Tour werken van deze schilders heeft gezien is niet bekend. Wel is beweerd dat hij toegang had tot een prent naar, of kopie van Gerard Seghers’ De verloochening door Petrus [afb. 56]; de houdingen van Petrus en de figuur uiterst links komen sterk overeen met de manier waarop La Tour deze figuren heeft weergegeven in zijn versie van De

203

Conisbee vergeleek deze werken met elkaar in 1996. Conisbee 1996, p. 202.

204 Het origineel van Ter Brugghen dateert uit ca. 1621. Conisbee 1996, pp.40-41; Thuillier 2012, p. 60; Helmus 1999, pp. 219-222.

205

Conisbee 1996, pp. 40-41.

206 Helmus 1999, p. 170; Slatkes 1996, pp. 727-732.

207 Thuillier en Cuzin hebben het schilderij van Honthorst vergelijken met werken van La Tour. Cuzin 2010, p. 205; Thuillier 2012, p. 118.

50

verloochening door Petrus [afb. 57].208 Daarnaast is de inspiratie voor de weelderige stoffen (wat

overigens geen bijzonder caravaggistisch kenmerk is) in La Tours De kaartspelers [afb. 58] mogelijk te herleiden tot de rijk geborduurde kleding in De kaartspelers van Adam de Coster [afb. 59].209

La Tour zou de typisch caravaggistische genreonderwerpen onder ogen kunnen hebben gekregen door eventuele reizen naar Rome of Utrecht. Het lijkt me daarnaast niet ondenkbaar dat hij werken van andere caravaggisten heeft gezien bij verzamelaars. Daarnaast zou La Tour in theorie beschikking kunnen hebben gehad over één van de weinige prenten die in de zeventiende eeuw werden gemaakt naar caravaggistische werken.210

Toch is La Tours stijl heel oorspronkelijk en meteen te onderscheiden van andere caravaggisten. Figuren nemen geen ingewikkelde, maniëristische houdingen aan en zijn meestal frontaal, en profil of in driekwartshouding afgebeeld. La Tour heeft, net als Caravaggio, in de meeste werken details zo veel mogelijk vermeden. In veel werken gaf hij figuren, vooral de oudere,

ongeïdealiseerd weer; dit is met name goed te zien in De heilige Hiëronymus [afb. 71]. (In dit werk, waarvan twee bijna identieke versies bestaan, toont de heilige bovendien een bevuilde voetzool, wat doet denken aan verschillende werken van Caravaggio.)

Daarentegen lijkt in sommige werken de textuur van huid, haar en stof soms onwerkelijk glad weergegeven. Het resultaat is een bijna modernistische uitstraling. Gezichtsuitdrukkingen zijn vaak nadenkend en figuren hebben hun ogen veelal neergeslagen. Evenals Caravaggio zorgt La Tour er hierdoor voor dat de beschouwer zijn aandacht volledig richt op het onderwerp. De dramatiek van Caravaggio is echter niet aanwezig in La Tours werk; de verstilde eenvoud geeft werken daarentegen, in combinatie met het kaarslicht, een mystiek en meditatief karakter.

208 Nicolson bracht de gelijkenissen ter sprake in 1971 en beweerde tevens dat dit door anderen voor hem al vaak was gedaan. Overigens meende hij dat Seghers meerdere versies van De verloochening door Petrus heeft

geschilderd. Nicolson 1971, p. 308. In Thuilliers meest recente monografie over La Tour staat naast La Tours versie een gravure van Joan Galle naar een versie van Seghers. In de tekst staat hier echter niets over vermeld. Thuillier 2012, pp. 228-229. Volgens Conisbee heeft La Tour mogelijk ook andere werken van Seghers gezien. Conisbee 1996, pp. 209-210.

209

Conisbee vergeleek deze twee schilderijen in 1996. Conisbee 1996, p. 208.

210 Over prenten naar caravaggistische werken: zie paragraaf 3.4.2. Zie verder: Moir 1976, pp. 23-25, 164; Sapori 2009, pp. 157-168; Conisbee 1996, p. 24.

Conisbee vermoedde (net als ik), dat La Tour werken van kunstenaars uit het eind van de zestiende en begin van de zeventiende eeuw kan hebben gezien door middel van prenten, en bovendien in het hertogelijk paleis. Hierbij verwees hij naar twee publicaties van Henri Lepage, die uitgebreide beschrijvingen gaf van de hertogelijke kunstcollectie. Conisbee 1996, pp. 24, 141 (n. 27); Lepage 1852, p. 74; Lepage 1853, pp. 52-122.

51