• No results found

Internationaalrechtelijke Betrekkingen van Nederlandsch-Indië (1850-1922) Overzicht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Internationaalrechtelijke Betrekkingen van Nederlandsch-Indië (1850-1922) Overzicht"

Copied!
270
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

van de

Internationaalrechtelijke Betrekkingen van Nederlandsch-Indië

(1850-1922)

Mr. Henri Fievez de Malines

van Ginkel.

(2)

0093 4008

(3)

VAN DE

Jnternafionaalrechtelijke Betrekkingen van Kederlandsch-Jndië.

(1850-1922).

P R O E F S C H R I F T

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

Doctor in öe Rechtsgeleerdheid

AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE LEIDEN

OP GEZAG VAN DEN REOTOR-MAGNIFICUS

Mr. A. J. B L O K

HOOGLEERAAR I N D E F A C U L T E I T D E R R E C H T S G E L E E R D H E I D VOOR DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID

TE VERDEDIGEN

op Donderdag 13 November 1924, des namiddags te 4 uur

DOOR

Mr. HENRI FfEVEZ DE MURES VAN GINKEL

Ambtenaar bij het Binnenlandsch Bestuur in Nederlandsch-Indië, geboren te 's-Gravenhage.

- ^ 8 8 « -

's-GrRAVENHAGE,

GEBES. J. & H. VAN LANGENHUYSEN.

..

1924. . / :

t '. O f >•

{ » ,

» i f !

(4)

L

(5)

mijne 'Vrouw.

(6)

L-

(7)

biz.

Inleiding , . , vu Lijst der gebruikte afkortingen , . NUI

Bestuur . , 1 Politie 106 Rechtspraak 134

Regeling :

— A. Eenzijdige Regeling . . 1 4 0

— B. Twee- of meerzijdige Regeling . . 162

Alphabetisch Register 223

(8)

r

i

(9)

I N L E I D I N G .

DOEL.

De internationaalrechtelijke betrekkingen van Nederlandsch-Indië zijn voorzoover mij bekend is, nog niet monografisch behan- d e l d1) . Het denkbeeld, Nederlandsch-Indië als zelfstandige rechts- gemeenschap in de internationale samenleving te beschouwen, dateert eerst van de latere jaren, toen men zich begon los te maken van de oude leer volgens welke het volkenrecht zich alleen had bezig te houden met dusgenaamde souvereine Staten, en de koloniën niet anders waren op te vatten dan als aanhangselen of deelen des Rijks 2) . Uiting aan die reactie werd ten onzent gegeven door den hoog- leeraar Van Bysinga in diens Groninger oratie3) en op dat voet- spoor door den hoogleeraar Van Asbeck, in eene Leidsche disser- tatie 4) Beiden leggen den nadruk op het feit, dat de werkelijke internationaalrechtelijke verhoudingen oneindig meer verscheiden- heid vertoonen, tengevolge van voortdurenden groei en ontwikkeling van hoogere en lagere rechtsgemeenschappen, dan de theorie tot dusver geneigd was te erkennen.

Het denkbeeld, te onderzoeken welke plaats bepaaldelijk Neder- landsch-Indië in die volkenrechtelijke samenleving inneemt, heeft dus naast groote aantrekkelijkheid, reden van bestaan. Dit geschrift nu bedoelt slechts een begin te maken met zoodanig onderzoek. Het is in tweeërlei opzicht niet meer dan een begin. Ten eerste is het verzamelde feitenmateriaal verre van volledig, en voorts is elk dier gesevens slechts oppervlakkig of in het geheel met getoetst. Van onderzoek van onuitgegeven bronnen is geen sprake, archieven zijn niet geraadpleegd. Nauwkeurige kennisneming van literatuur moest achterwege blijven. Even zoovele tekortkomingen, het wordt met leedwezen erkend. De uiterst beperkte tijd die den samensteller ten dienste stond moge ter verontschuldiging strekken. Wil men eenige

i ) E v e n m i n v. z. v. bekend met b e t r e k k i n g tot de Fransehe on voor- malige Duitsche Overzeesche gebiedsdeelen, noch t e n aanzien v a n Britscn- I n d i ë of andere Engelsche z.g. kroonkoloniën. Over de m t e r n a t i o n a a l r e c n t e - lijke positie dier gebieden v i n d t men echter belangrijke a a n t e e k e m n g e n m h e t meer aan te halen pr.schr. van Mr. Van Asbeck.

2) Vgl. Laband, Thorbecke, en overigens alle gangbare leerboeken van volkenrecht.

3) 27 Mei 1908. Men vergelijke nog de voordracht over „ S t a a t s - en Volken- rechtelijke positie van K o l o n i ë n " door den hoogleeraar Mr. Dr. H . W. C.

Bordewijk gehouden voor de Vereeniging „Moederland en K o l o n i ë n " in h e t j a a r 1915.

4) Onderzoek n a a r den juridischen wereldbouw. 1916.

(10)

verdienste in dezen arbeid speuren, zij moge worden gevonden in het bijeenbrengen van bouwstof, die tot aanvulling, nader onder- zoek, schifting en gebruik nuttig kan zijn. Want uit den aard der zaak moest met het maken van gevolgtrekkingen onder de geschet- ste omstandigheden uiterste voorzichtigheid worden betracht, liever worden gezwegen dan te haastig geconcludeerd. Men -zie dus in dit geschrift meer eene lijst van feiten van internationaalrechtelijkeii aard met betrekking tot Nederlandsch-Indië, een stap naar de op- lossing van het vraagstuk van de internationaalrechtelijke positie van die rechtsgemeenschap, dan zelfs maar eene poging om die op- lossing zelve te geven.

W E E K W I J Z E .

De verzamelde feiten zijn naar de beproefde methode, door den hoogleeraar Van Vollenhoven in diens proefschrift3) ontwikkeld, gerangschikt in vier groepen: Bestuur, Politie, Rechtspraak en Regeling. Ten aanzien dier groepeering zou ik niets liever willen dan uit dat proefschrift aan te halen, dat „alle indeeling slechts strekken kan om tegenstellingen te markeeren, nooit om te doen meenen, dat de bestaande dingen en verschijnselen zelf door lijntjes en hokjes van elkaar gescheiden z i j n "2) . Niemand meer dan de samensteller is zich bewust dat de rangschikking van vele der ver- melde feiten aanvechtbaar is, en hij kan slechts wijzen op de zwakke nuanceering waarmede beschermende bestuursfunctie vaak in hand- havende politieoefening overgaat, of de interpretatieve beslissing ten aanzien van bijv. een verdragsbepaling, door een bestuursorgaan genomen, zoowel in de richting van regeling of instructie, als in die van rechtspraak kan wijzen. Ook bedenke men, hoe telkens be- stuursambtenaren met de voorbereiding van regelingen worden be- last, bijv. in grens- en tarief aangelegenheden. Niet altijd kan in zulke gevallen zoodanig worden gekozen, dat niet ook aan de andere opvatting reden van bestaan moet worden toegekend.

Wat de dagteekening aangaat, moest meermalen gissing voor zekerheid in de plaats treden, zoo in de koloniale verslagen van een bepaald jaar, die zonder dateering feiten vermelden. Eene speling over enkele jaren terug is dan niet uitgesloten.

Met betrekking tot de groepen Bestuur en Politie moet worden aangeteekend dat hierbij de volledigheid waarschijnlijk het minst is bereikt. Dit brengt de aard dezer tweeërlei werkzaamheid mede:

aan uitvoerings- en handhavingsdaden wordt slechts nu en dan openbaarheid geschonken; in den regel geschieden zij onopgemerkt.

Aangaande de politie moesten helaas enkele interessante gevallen van handhaving onzer neutraliteit door het Indisch eskader, be- schreven in het werk van den Vice-Admiraal F . Bauduin (Het Ned. eskader in Oost-Indië, 1914—1916) onbesproken blijven.

1) Omtrek en inhoud van het i n t e r n a t i o n a l e recht. Leiden, 1898.

-) Aldaar bl. 114.

(11)

De tijd heeft ontbroken om de Ned. Indische rechtspraak stelsel- matig op de onderwerpelijke stof na te gaan. Zoo is b.v. niets ge- zegd van de rechtspraak in zaken van internationaal privaatrecht.

De gevallen van rechtspraak door internationale organen (i.e. arbi- trage) schijnen inderdaad zeer schaarsch te zijn. Het spreekt echter vanzelf dat de door nationale organen uitgeoefende internationale

jurisdictie veel frequenter is dan men wellicht uit het geringe aan- tal te hooi en te gras bijgebrachte gevallen zou besluiten.

De tot regeling behoorende gevallen zijn ter bevordering van over- zichtelijkheid in twee groepen gesplitst, n.1. van éénzijdige en van gemeenschappelijke (twee- of meerzijdige) internationale regeling:

die bij verdrag of andere overeenkomst, gelijk art. 58 der Grond- wet haar noemt.

Als uitgangspunt voor eene verzameling van feiten op het stuk van eenzijdige regeling ware het meest dienstig geweest eene op- gave van alle desbetreffende in het Indische staatsblad en de Java- sche Courant voorkomende gevallen, gelijk die voor het Staatsblad van 1919 (Nos. 1—225) gegeven is door den hoogleeraar Mr. R. D.

Kollewijn in het Bulletin de PI. I. I. (II bl. 315). Ook hiervan is wegens tijdsgebrek moeten worden afgezien; slechts een beperkt aantal feiten, hoofdzakelijk uit de Koloniale Verslagen is bijeen- gebracht.

De groep der gemeenschappelijke regelingen bevat allereerst de tractaten die voor Ned. Indië van belang zijn. Bij de verzameling daarvan is gebruik gemaakt van de opgave, door Mr. Kollewijn ge- publiceerd in het Bulletin de l'I. I. I. van 1920, en welke opgave loopt tot 1919.

Verder is melding gemaakt van enkele onvoltooide pogingen om een tractaat of andere regeling tot stand te brengen.

Bij het verzamelen der voor Ned. Indië bindende tractaten werd de moeilijkheid gevoeld, dat van opzegging van een tractaat niet steeds in het Staatsblad blijkt, voorts dat niet allé tractaten in het Indisch Staatsblad zijn opgenomen, en er onder de wel opgenomene voor- komen die of nog niet geratificeerd, of voor Ned. Indië nog niet verbindend zijn. In den Regeeringsalmanak noch in andere mij bekende ambtelijke uitgaven komt eene lust van voor Ned. Indië verbindende tractaten voor.

Bij elk tractaat is zoo mogelijk antwoord gegeven op de volgen- de vragen:

— 1. Betreft dit tractaat speciaal Ned. Indië (consulair tractaat, grensverdrag), of ook het moederland (handels- en scheepvaart- verdrag, arbitrageregeling). Voor de vraag der toepasselijkheid op Ned. Indië wordt aangenomen dat die aanwezig is, tenzij het tegen- deel blijkt1).

l ) Vgl. Mr. W. J. M. van E y s i n g a : Proeve eener inleiding tot h e t Neder- landsen t r a e t a t e n r e e h t . pr.schr. Leiden, 1906, bl. 118, alsook De L o u t e r : H e t stellig' volkenrecht I, bl. 481.

(12)

2. Treedt Ned. Indië in eenig opzicht in het onderwerpelijk trac- taat zelfstandig op?

3. Is er bij de totstandkoming iets merkwaardigs te constateeren (zooals bij dat met de Lioe-Kioe eilanden, geval 428/429) ?

4. Wat heeft de inhoud voor merkwaardigs?

5. Heeft het in 1924 nog geldende kracht?

TIJDVAK.

Het tijdvak waarover zich het onderzoek heeft uitgestrekt, ligt tusschen de jaren 1850 en 1922 besloten. Hoofdzakelijk redenen van practischen aard hebben tot die keuze geleid. Eene hoofdbron van materiaal, de Koloniale Verslagen, begint eerst vanaf eerstgenoemd jaar te vloeien, eene behandeling ook van de meest recente gebeur- tenissen zoude den schrijver nog meer dan reeds het geval is aan het gerechte verwijt van onvolledigheid in de opsomming hebben blootgesteld. Geheel willekeurig is de keuze van begin- en eindpunt dus niet, en tusschen deze ligt een tijdperk dat voor de beoordeeling van heden en toekomst zeer belangrijk mag worden genoemd.

AFKORTINGEN.

Voor de afkortingen in de aanhaling van vindplaatsen gebruikt zie men de desbetreffende lijst op blz. X I I I .

BESLUIT.

Met het oog op het hierboven medegedeelde zal moeten worden afgezien van het geven eener synthese uit de ongeveer vijfhonderd en vijftig in dit proefschrift verzamelde en min of meer kort be- handelde gevallen. Bén ding echter kan reeds nu met zekerheid worden geconstateerd, n.1. dat de internationaalrechtelijke betrek- kingen van Nederlandsch-Indië van het grootste belang zijn en de inrichting te Buitenzorg van een goed geoutilleerd bureau van bui- tenlandsche zaken dus gewenscht is (vgl. geval 245).

Verder is doorloopend in het oog gevat de vraag of het behandel- de geval, geconcentreerd, in handen werd gehouden door het Minis- terie van Buitenlandsche Zaken dan wel op de wijze van deconcen- tratie, de Indische organen aan de betrokken aangelegenheid deel- namen, of ook beide methoden toepassing vonden.

Men is vaak geneigd te veronderstellen, dat deconcentratie voor Indië ook ten opzichte der buitenlandsche aangelegenheden een denkbeeld is, dat eerst opkwam met den sedert de laatste jaren door velen gekoesterden wensch naar meerdere autonomie voor Neder- landsch-Indië. Zeker is de gedachte van deconcentratie in dat ver- band in de latere jaren sterker naar voren gebracht, maar dit neemt niet weg dat vóór de jaren zestig, doch door geheel andere oorzaak, n.1. als gevolg van de zeer moeilijke communicatie met onze Oost, op sommige punten eene deconcentratie van buitenlandsche zaken viel aan te wijzen die verder ging dan die welke thans wel bepleit wordt.

Wij hebben hier het oog op de omstandigheid, dat de aanrakingen

(13)

met de landen van het Verre Oosten tot 1862 grootendeels niet, zoo- als thans, onder het Ministerie van Buitenlandsehe Zaken, doch onder dat van Koloniën en daarmede feitelijk onder Buitenzorg res- sorteerden waarmede samenhing de behartiging door Ned. Indië van alle marinebelangen beoosten Kaap de Goede Hoop (vgl. geval No.

23 en de daar aangehaalde Kon. Besluiten). Eene illustratie van de zelfstandige positie der Indische Regeering ten aanzien der inter- nationale zaken in de eerste helft der negentiende eeuw geeft art.

25 van het Reg. Regl. van 1836 (zelfstandige bevoegdheid tot tractaatsluiting), alsmede art. 872 lid 2 van het reglement op de burgerlijke rechtsvordering in Ned. Indië van 1848, dat aanneemt de bevoegdheid van den Gouverneur-Generaal om met regeeringen van Europeesche gebiedsdeelen in Indië — onder 's Konings nadere goedkeuring •— overeenkomsten te sluiten nopens kostelooze proce- d u r e1) . Ook ziet men den Gouverneur-Generaal van den beginne af met zelfstandige bevoegdheden toegerust in zaken van vreemde consuls (vgl. geval 416 met noot op blz. 165 en analoge verdragen) en in zaken van uitlevering (vgl. art. 8 der Uitleveringsordonnan- tie, gebaseerd op eene gevestigde practijk). Men zoude echter dwalen, zoo "men meende, dat na 1862 de internationale rol van Nederlandsch Indië was uitgespeeld. De dwang der omstandigheden, gevolg van eene ligging te midden van buitenlandsehe overzeesche gebiedsdee- len, de° steeds stijgende economische en politieke belangrijkheid der internationale verhoudingen in het Oosten, gevoegd bij eene hoewel verbeterde, toch nog onvolmaakte gemeenschap met het moeder- land noopte tot eigen handelen in vele gevallen. Gedurende het be- handelde tijdvak zien wij dan ook, als uitzonderingen op den staats- rechtelijken regel, dat Ned. Indië geene internationale verdrags- partij kan zijn, dit gebiedsdeel met Ned. Indische gedelegeerden meedoen aan de totstandbrenging, op den voet van de desbetreffen- de Unieverdragen, van post- en telegraaf regelingen (gevallen No.

451 en 454), en Ned. Indië als verdragspartij optreden in de regeling van geval 531 (landbouwinstituut) en 532 (handelsstatistiek), in welke twee laatste gevallen het echter door den Nederlandschen af- gevaardigde werd vertegenwoordigd.

Sporen van autonomie in zaken van internationalen aard zijn dus wel aan te wijzen, misschien kan zelfs van zekere ontwikkeling in die richting worden gesproken •— men denke aan art. 21 lid 2 van het Internationaal Postbesluit van 1920, besproken onder geval 45]. dat verder gaat dan eenige tot dusver uitgevaardigde norm —, van eene algemeene autonomie op dit stuk is echter nog geen sprake. Dit springt aanstonds in het oog wanneer men een blik werpt op de Britsche Dominions, van welke Canada met zijn eigen diplomatieke vertegenwoordigers en eigen treatypower aan de spits gaat. Eene vergelijking met de „blanke" dominions gaat natuurlijk

l) Vgl. Mr. Van Eysmga, pr.schr. blz. 17—18.

(14)

in meer dan een opzicht mank, zij doet ons intusschen wel gevoelen, dat men in ons Indië eerst aan het begin eener mogelijke evolutie op het stuk der behandeling van buitenlandsche aangelegenheden staat.

Hoe ver men van dat doel nog verwijderd is blijkt — afgezien van eene vergelijking met sommige Britsehe gebiedsdeelen — uit de positie van Ned. Indië ten opzichte van den Volkenbond, waarin het geene eigen vertegenwoordiging heeft, hoezeer ons belang in sommige Volkenbondszaken vooral Indisch, en niet Nederlandsen is, en tot welks geldmiddelen het in het geheel niet bijdraagt, in tegen- stelling tot den toestand bij sommige andere internationale üniën

(geval 363).

Zoolang het buitenlandsch regeeringsbeleid in handen van den Nederlandsehen Minister van Buitenlandsche Zaken blijft berusten is dan ook n. m. m. voor de richtige behartiging van Indië's buiten- landsche belangen alles te verwachten van deskundige behandeling der internationaalrechtelijke aangelegenheden in Indië zelf.

Dat autonomie ook in de onderwerpelijke materie voor Ned. Indië door sommigen wordt beoogd blijkt ten slotte uit de Proeve-Oppen- heim van eene staatsregeling voor Nederlandsch-Indië (Leiden 1922) met name uit de artikelen 40 (zelfstandige bevoegdheid van den Gouverneur-Generaal in geval van oorlog), 42 (zelfstandige uitvoe- ring o.a. van verdragen door den G. G. — men vergelijke het op blz.

13 der Aanvullingsmemorie opgemerkte —) en 84 (wetgevende be- voegdheid van den Landvoogd, inzonderheid voor het maken van regelingen, noodig voor de uitvoering van verdragen — vgl. blz. 26 der Memorie van aanvulling). Afgewacht dient te worden^ hoe zich eene autonome rol van de Indische Regeering Binnen het kader van het geldend recht nog verder zal ontwikkelen. Moge het verzamel- de materiaal eenigen dienst kunnen bewijzen aan wie van oordeel is dat de kennis van het verleden en heden nuttig is voor het op- bouwen van het toekomstige.

(15)

LIJST DER GEBRUIKTE AFKORTINGEN.

Am. State Papers = Papers relating to the Foreign Relations of the United States. Washington. Uitg. Department of State.

Asbeck (van — pr.schr.) = Mr. F. M. van Asbeck. Onderzoek naar den juridischen wereldbouw. Leiden 1916.

Astrea = Astrea. Maandschrift voor Schoone Kunsten, Weten- schappen en Letteren, verzameld door Dr. J. J. F. Wap.

Utrecht,

Ausl. = Das Ausland. Wochenschrift,

Bannink (J. 0. —) = J. C. Bannink: Onze diplomatieke en con- sulaire dienst, enz. Militaire Spectator 1910, bl. 358 v.v.

Bordewijk pr.schr. = Mr. H. W. C. Bordewijk. Rechtspersoonlijk- heid der Nederlandsche Koloniën. Leiden 1905.

Buil. I. I. I. = Bulletin de 1'Institut Intermédiaire International.

Burger pr.schr. = J. F . Burger. De aan de Nederlandsche Con- sulaire rechtsmacht in strafzaken onderworpen personen.

Amsterdam 1899.

Bij dr. Best. Ned. = Bijdrage tot de kennis van het Staats-, Pro- vinciaal en Gemeentelijk Bestuur in Nederland. Uitgeg. door G. H. Betz, Mr. W. II. R. Boer en Mr. P. F . Hubrecht. Rotter- dam, deel I—X, 1858—1865.

Bij dr. Ned. en Vr. Kol. = Bijdragen tot de kennis der Nederland- sche en Vreemde Koloniën, bijzonder betrekkelijk de vrijlating der slaven. Utrecht 1844—47.

Carsten pr.schr. = Mr. L. Carsten. Maatregelen ter handhaving onzer onzijdigheid in den huidigen oorlog. Leiden 1916.

Colenbrander = Prof. Dr. H. T. Colenbrander. Tien jaren Wereld- geschiedenis (1905—1915) in overzichten. 's-Gravenhage 1915.

2 dln.

D. Handelsarchiv = Deutsches Handelsarchiv.

D. Kol. Ztg. = Deutsche Kolonialzeitung.

Eck (Van —; Schets) = R, van Eck. Schets van het eiland Lom- bok. (T. Taal L. en V.k. N. I. XXII. 1875, bl. 311—362).

Econ. = De Economist.

(16)

Ene. v. N. I. = Encyclopaedic van Nederlandsch-Indië. 2e druk.

Gaz. de Holl. = Gazette de Hollande.

Globus. = Globus, ill. Zeitschr. f. Länder u. Völkerkunde hrsg. v.

Richard Andree, Braunschweig sedert 1894 vereenigd met Das Ausland.

Hand. T. K. = Handelingen der Tweede Kamer der Staten- Generaal.

Heyman pr.schr. = A. Heyman. De Timortractaten (1859 en 1893) Leiden 1895.

Ind. Gedenkb. = Gedenkboek voor Nederlandsch-Indië, ter ge- legenheid van het Regeeringsjubileum van H. M. de Koningin 1898—1923.

I. G. = De Indische Gids.

Ind. Merc. = De Indische Mercuur.

I. Mil. Tijds. = Indisch Militair Tijdschrift, Batavia.

I. Tolk == De Indische Tolk van het Nieuws van den Dag.

I. S. = Indisch Staatsblad.

Jeekel pr.schr. = L. J. P. J. Jeekel. Het Sumatratractaat. Utrecht 1881.

Kleffens (Van — pr.schr.) = E. N. van Kleffens: De internatio- naal-rechtelijke betrekkingen tusschen Nederland en J a p a n

(1605—heden). Leiden 1919.

Kleintjes = Mr. Ph. Kleintjes. Staatsinstellingen van Ned. Indië.

Kol. Jaarb. = Koloniale jaarboeken. Maandschrift ter verspreiding van kennis der Ned. en buitenlandsche overzeesche bezittin-

gen. Zutphen en 's-Hage 1861—1864.

Kol. Tijds. = Koloniaal Tijdschrift. Uitgegeven door de Vereeni- ging van ambtenaren bij het Binnenlandsch Bestuur in Ned.

Indië.

Kol. Versl. — Koloniaal Verslag.

Kol. Weekbl. = Koloniaal Weekblad. Orgaan der Vereeniging

„Oost en W e s t " .

Kon. Besl. = Koninklijk Besluit,

Korff pr.schr. = K. H. Korff:: Koloniale Concessiewetgeving.

Leiden 1913.

(17)

Krabbe (J. — pr.schr.) = J. Krabbe. Toelating en Uitzetting' van vreemdelingen. Leiden 1912.

Kroniek. = De Kroniek. Een Alg. Weekblad. Eed. P. L. Tak.

Amsterdam 1895.

Lekkerkerker (C. — Bali en Lombok) = Overzicht der litera- tuur omtrent deze eilanden tot einde 1919. Uitgave van het Bali-instituut 1920.

Letterb. = Algemeen Konst- en Letterbode. Haarlem en 's-Hage.

Nieuwe Reeks. 1854 en '55.

Loudon pr.schr. = John Loudon. De „Drie Regelen" van het Tractaat van Washington. Leiden 1890.

Lucardie. Zuidzee = W. J. Lucardie. Rond de Stille Zuidzee, Ban- doeng z. j . (1923).

Marcella pr.schr. = H. Marcella. De Algemeene Bepalingen van Wetgeving voor Ned. Indië. Leiden 1913.

Med. Zeew. = Mededeelingen betreffende het zeewezen. Uitgege- ven door het Ministerie van Marine.

Mil. Speet. = De Militaire Spectator. Tijdschrift voor het Ned.

leger.

Mij er. Havens N. I. = Mr. P. M ij er. Over het openstellen van kusthavens voor den algemeenen handel in Ned. Indië.

's-Hage 1859.

Ned. Or.boek = Nederlandsch Oranjeboek.

Ned. W. v. h. R. = Nederlandsch Weekblad van het Recht., N. S. = Nederlandsch Staatsblad.

Oc. Highw. = Ocean Highways, Geographical Review ed. by C. R.

Markham (m. k. en pi.) London 1873.

Panhuys (Van — pr.schr.) = P . G. van Panhuys. Uitlevering van vreemde misdadigers met betrekking tot onze overzeesche be- zittingen. Leiden 1891.

Peterni. Mitt. = Petermanns Mitteilungen.

Reg. Alm. = Regeeringsalmanak van Nederlandsch Indië.

Regt N. I. = Het Regt in Nederlandsch Indië, Regtskundig Tijd^

schrift, vanaf 1849.

Rep. Cons. U. S. = Reports from the Consuls of the United States.

Sande Bakhuyzen (v. d. — pr.schr.) = A. van de Sande Bakhuy^

zen. Nederlandsch Onderdaanschap. Leiden 1900.

(18)

Sloet. Tijds. = Tijdschrift voor Staathuiskunde en Statistiek door Mr. B. W. A. E. Sloet tot Oldhuis. Zwolle 1841—1865.

Smulders pr.schr. = C. M. Smulders. Geschiedenis en Verklaring- van het Tractaat van 17 Maart 1824. Utrecht 1856.

Spanjaard pr.schr. = Mr. L. Spanjaard. Nederlandsche Diploma- tieke en andere bescherming in den vreemde (1795—1914).

Leiden 1923.

Swart. Verh. = Verhandelingen en Berigten betrekkelijk het Zee- wezen en de Zeevaartkunde, verz. en uitgeg. door Jacob Swart.

Nieuwe volgorde. Amsterdam 1852—1865.

Tets (Van — pr.schr.) = G. C. W. van Tets. Benige opmerkingen naar aanleiding van de Nederlandsche neutraliteitsprocla- matles uit den laatsten tijd. Leiden 1909.

T. A. G-. = Tijdschrift van het Kon. Aardrijkskundig Genoot- schap.

T. v. N. I. = Tijdschrift voor Neerland's Indië. Uitgeg. door Dr.

W. R. van Höevell.

T. L. N. N. I. = Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw in Neder- landsch-Indië.

Tijds. Mij. Nijv. = Tijdschrift der Ned. Mij. ter bevordering van Nijverheid.

Tijds. Nijv. = Tijdschrift ter bevordering van Nijverheid. 1833—

1865.

Tijds. Nijv. N. I. = Tijdschrift voor Nijverheid in Ned. Indië. Uit- ' geg. door de N. I. Mij. van Nijverheid.

T. I. Taal L. en V.k. = Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde, uitgeg. door het Bataviasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen.

Tijds. Zeew. = Tijdschrift van de Vereeniging Het Nederlandsche Zeewezen.

Ver. Chr. St. = De Vereeniging Christelijke Stemmen. Hoofd-

" 'redacteur O. G. Heldring. Amsterdam. Dl. I—XIX. 1847—1865.

V. V. = Voorloopig Verslag.

Waal (E. de) = E. de Waal. Onze Indische Financiën.

(19)

BESTUUR.

Gevallen No. 1, 2 en 3.

GEVAL No. 1.

1851. Wereldtentoonstelling te Londen.

Op deze tentoonstelling was uit Ned.-Indië bijna niets te vinden.

In de Indische pers werd dit geweten aan de nalatigheid van het Gouvernement, dat „in de eene hand het zwaard, in de andere het koopmansjournaal houdt", „tegelijk souverein en handelaar wil zijn".

Br blijkt uit dat de noodzakelijkheid van behoorlijke vertegen- woordiging van Ned-Indië bij dergelijke gelegenheden nog onvoldoen- de door de Ind. Reg. werd ingezien.

T. v. N.-I. 14e j . 1852, II, bl. 255.

Eene opgave van de gezamenlijke bekroonde inzenders met betrek- king tot de Indische gewesten : Astrea II, 1852, bl. 95.

GEVAL No. 2.

Wenschen van den Engelschen handel, te kennen gegeven aan den Resident van Soerabaia.

Op 24 September 1851 verstrekte een Engelsch handelshuis te Soerabaia den Resident aldaar op diens verzoek inlichtingen over hetgeen het Gouvernement zou kunnen doen tot verbetering van het handelsverkeer met Bali, Lombok en Soembawa. Uit het ant- woord bleek o.a. dat men bezwaar ondervond van de uitoefening van het kliprecht (het afloopen door de bevolking van gestrande schepen van vreemdelingen) en van de monopolisatie van den handel door de inlandsche vorsten, ten gevolge waarvan de vreemdelingen over- geleverd waren aan de willekeur der sjahbandars of havenpachters.

Voorbeeld van verzorging door den Resident van het internationaal handelsbelang.

ï . v. N.-I. 17e j . 1855, I, bl. 130—132.

Over de toestanden op Bali en Lombok in de eerste helft der 19e eeuw, in 't bijz. over kliprecht en inl. handelsmonopolie zie de littera- tuur-opgaven bij C. Lekkerkerker: Bali en Lombok.

GEVAL No. 3.

1852/55. Vrees voor verwikkeling met Engeland in verband met concessies op Karimoen.

In 1852 had de Sultan van Lingga aan twee Engelsche onder- danen van Singapore, de kooplieden Read en Cursedjee eene con- cessie verleend voor de uitsluitende exploitatie van tinmijnen op het eiland Groot-Karimoen, vlak bij Singapore gelegen. In verband met het bepaalde bij art. 12 sub b. van het tractaat van 1824, wilde men liever geen Engelsche nederzettingen aldaar en is de uitvoering dezer concessie verhinderd. De Sultan van Lingga werd bij mani-

i

(20)

BESTUUR.

Gevallen No. 3, 4 en 5.

fest van 21 September 1857 vervallen verklaard van het Rh'k van Lingga, Riouw en Onderhoorigheden. (Vgl. geval 278 onder Politie).

Voorbeeld van toezicht op concessierecht, waar dat recht in handen van vazallen is.

Verdediging onzer rechten op de Karimoen eilanden: T. v. N. I 15e j . 1853, I, bl. 456.

Bijzonderheden nopens de concessie: T. v. N". I. 17e j . 1855, I, bl. 58.

Bijzonderheden nopens de wijze waarop de uitvoering is verhin- derd: T. v. N. I. 17e j . 1855, I, blz. 58.

GEVAL No. 4.

Toezending aan de Indische Regeering van een oud Neder- landsch archief uit Bengalen.

Bh' brief van 5 Augustus 1853 werd door het Britsche Gouverne- ment te Calcutta, namens den Gouverneur van Bengalen, ter be- schikking van de Ned. Ind. Regeering gesteld het geheel of een ge- deelte der officeele bescheiden, behoorende tot het voormalig Neder- landsch archief van Chinsurah, eene der bezittingen op het vaste- land van Indië, in 1824 bh' het Londensch tractaat aan Groot-Bri- tannië afgestaan, welke bescheiden gevonden waren in de nalaten- schap van wijlen den heer Herklots.

Daar deze stukken behoorden tot een belangrijk tijdvak van de geschiedenis der Nederlanders in Indië, kwam het wenschelrjk voor om, ofschoon zij niet alle even belangrijk toeschenen, het aanbod in zh'n geheel aan te nemen.

Van die aanneming werd door den Algemeenen Secretaris kennis gegeven aan het Britsche Gouvernement, met verzoek tevens om al de bedoelde bescheiden van Singapore herwaarts te willen zenden.

Voorbeeld van behartiging van wetenschappelijke belangen door de Britsche Overheid.

Kol. Versl. over 1853. bl. 82.

GEVAL No. 5.

Bemoeienis van de Indische Regeering met de opleiding van Chineesche tolken.

Naar aanleiding van een voorstel, in September 1853 door het Indisch Bestuur gedaan om twee of drie Europeesche jongelieden aan het Ned. consulaat te Canton te verbinden, met het hoofddoel hen grondig in de Chineesche talen te doen onderwijzen, werd daar- toe in 1854 de Koninklijke machtiging verleend. De Ned. consul in China, door het Indisch Bestuur omtrent de uitvoering van dezen maatregel geraadpleegd, verklaarde zich bereid over de jongelieden,

(21)

BESTUUR.

Gevallen No. 5, 6 en 7.

die door het Gouvernement naar Canton zouden worden gezonden, een bijzonder toezicht te houden.

I n October 1855 werden twee jongelieden bestemd om voor 's Lands rekening te worden opgeleid als tolken in de Chineesche taal. Zij werden toevertrouwd aan de leiding van den nieuwbenoem- den consul te Canton J. des Amorie van der Hoeven.

Dit is ons eerste geval van bemoeienis van het Ind. Gouverne- ment met Chin, aangelegenheden.

De bedoelde consul te Canton was benoemd door de Indische Regeering en rechtstreeks aan die Regeering ondergeschikt (vgl.

Min. v. Kol. Baud op 16 Jan. 1847, aangehaald bij Spanjaard, prschr. bl. 321). Op de Indische begrooting voor 1850 en volgende jaren is een post uitgetrokken voor het consulaat in China. (Vgl.

Kol. Versl. over 1850 bl. 138). Alle aanrakingen met China hadden in die jaren rechtstreeks met de Ind. Reg. plaats.

Kol. Versl. over 1854, bl. 131; 1855, bl. 442.

GEVAL No. 6.

1853. Het Ned. Ind. Gouvernement verleende eene vergunning aan A. E. Wallace, voor een reis op de Moluksche eilanden, Cele- bes en Timor, in het belang der aardrijkskunde en natuurlijke historie.

AVaar deze vergunning in zich sloot de bereidwilligheid der Ind.

Reg. tot hulpverleening, waar noodig, is dit het eerste geval waarin dit onderdeel der internationale Bestuurstaak naar voren treedt.

Letterb. 1856, bl. 46.

GEVAL No. 7.

1854. Onder Engelschen invloed wordt de werving van Afri- kanen voor het Ind. leger beperkt.

In de dertiger jaren der vorige eeuw werden op vrij groote schaal Afrikanen ter krist van Guinea aangeworven voor dienstneming in het O. I. leger, vnl. in ons eigen gebied van St. George d'Elmina.

Over het aantal loopen de cijfers uiteen, in de drukke jaren schijnt het 1000 man per jaar te hebben bedragen. Na gedrild te zijn vol- deden zij uitstekend. Het Ned. Gouvernement bediende zich voor die werving van de tusschenkomst van den „Koning" van Ashanti, die bij levering van het gevraagde aantal „raw Africans" als tegen- praestatie onzerzijds geld en wapens ontving.

Spoedig kwam hiertegen verzet van de zijde der Europeesche anti-slavernijbeweging. Heftige uitvallen werden gedaan in de „An- nales de l'Institut d'Afrique", in de „Morning H e r a l d " en in de

„Antislavery Reporter" der veertiger jaren, waarin deze werving

(22)

BESTUUR.

Gevallen No. 7 en 8.

als slavenhandel werd gestempeld en in strijd met de internationale verplichtingen van Nederland genoemd. Tegenbetoogen o.a. van Prof. Des Amorie van der Hoeven hielpen niet. ± 1854 werd de werving plotseling gestaakt, naar het schijnt op aanzoek van de Engelsche Regeering, bij de Nederlandsche gedaan. Later moet weder een voorstel uit Indië zijn gekomen om de werving opnieuw te openen, doch hij het verbod is „om politieke redenen" volhard geworden.

Het denkbeeld is toen in de pers gekomen om het kabinet te Washington te polsen over een werving van vrije negers'in de Ver.

Staten voor ons Indisch leger. Na volbrachten krijgsdienst zou.men hen op sommige onbeAvoonde eilanden kunnen laten koloniseeren enz.

Bij dit denkbeeld schijnt het gebleven te zijn.

Toegegeven moet worden dat vooral tengevolge van het inter- mediair van den inlandsehen vorst de grens tusschen slavenhandel

en vrije dienstwerving moeilijk te trekken is geweest. Niettemin draagt liet optreden van Engeland hier liet karakter van interventie in onze binnenlandsche aangelegenheden welke onze Regeering, zich eenmaal op het standpunt geplaatst hebbende, geen slavenhandel te drijven, niet had behoeven te dulden, doch b.v. aan arbitrage had kunnen onderwerpen.

Bij dr. Ned. en Vr. Kol. 1844, bl. 282. T. v. 1ST. I. 16e j . 1854, I, bl. 367.

Am. State Papers, 1863, I I , bl. 810.

Sloet. Tijds. X X I I , bl. 182.

GEVAL No. 8.

Verwikkelingen tusschen den Commandant van het Fransch oorlogsschip „La Sybille" en onze autoriteiten te Amboina.

Gedurende den Krimoorlog verscheen een Fransch oorlogsfregat

„La Sybille" geheeten onder bevel van den kolonel Maisonneuve, ter reede van Amboina, gedeeltelijk om zich van ververschingen te voorzien, gedeeltelijk om eenige zijner manschappen, die aan de cholera leden, in het hospitaal te laten verplegen. Al aanstonds werd het bij de komst ter reede door het fregat gegeven saluut niet van den wal beantwoord. Bovendien maakte de Gouverneur der Molukken zwarigheid om de zieke Franschen der equipage in het hospitaal op te nemen, wijl hij van meening was dat de plichten der neutraliteit die hem waren opgelegd, daartegen in den weg stonden.

Immers, met eene herstelde equipage zou men beter tegen de Russen kunnen ageeren dan thans mogelijk was.

Het T. v. N. I. deelt nog mede, vernomen te hebben dat de commandant van het fregat zich bij den Gouverneur-Generaal heeft beklaagd over de behandeling, van den Gouverneur der „Molukko's"

ondervonden en tevens zijn eigen Regeering daarvan heeft kennis

(23)

BESTUUR.

Gevallen No. 8 en 9.

gegeven. De Fransche Gezant te 's-Gravenhage moet zich vervol- gens tot den Nederlandschen Minister van Buitenlandsche Zaken gewend hebben om opheldering te vragen. In 1855 was deze zaak nog hangende en verre van geschikt of geëindigd.

Het T. v. N. I. deelt verder mede door „een ministerieel blad der Residentie" in „bittere en smadelijke bewoordingen" te zijn hard gevallen, dewijl de bijzonderheden omtrent den aard van het gerezen geschil niet juist zouden zijn vermeld. Het T. verweert zich hier- tegen met een voor dien tijd kenteekenend beroep op het drukpers- reglement, dat de Indische dagbladpers zoozeer muilbandde, d a c h e t moeilijk was goed te worden ingelicht, en vraagt, dat het „ministe- rieel b l a d " dan de juiste lezing geve.

Door deze toevoeging is een nader onderzoek hier wel gewenscht.

Onwaarschijnlijk klinkt de toedracht intusschen niet. Dergelijke incidenten hebben zich meer voorgedaan. Niet altijd waren de plaatselijke autoriteiten voldoende geïnstrueerd. N.m.m. had de Sybille 'binnen de door het neutraliteitsrecht gestelde grenzen ver- versehingen mogen aan boord nemen en had men de zieke leden der

bemanning moeten opnemen tot herstel en vervolgens interneeren.

Het niet beantwoorden van het saluut is minoris momenti als zijnde op zijn ergst een verzuim van formaliteit —vgl. J. Loudon. Pr.schr.

bl. 53 v.v. — temeer, omdat van niet-erkenning als oorlogvoerende partij hier geen sprake kon zijn.

Vermoedelijk is het met excuses afgeloopen. Het T. v. N. I. ver- meldt nog, dat de toenmalige Gouverneur der Molukken intusschen op zijn verzoek eervol is ontslagen en stelt de vraag of hier aan eenig verband met het medegedeelde moet worden gedacht. In het door mij geraadpleegde ex. van het T. v. N. I., toebehoorende aan het Min. v. Koloniën, staat op den kant met potlood een pertinent

, neen".

De stukken zouden een en ander moeten uitwijzen.

T. v. N. I. 17e j . 1855, I, bl. 398, I I , bl. 62.

GEVAL No. 9.

1855. Ned. Indië op de Wereldtentoonstelling te Parijs.

E ene in Ned. Indië gevormde en door het Gouvernement erkende

•en ondersteunde Commissie bezorgde de inzending.

Bijzonderheden nopens den brief van C. A. Granpré Molière, J. Groll en E. Netscher aan de Ind. Reg., over de samenstelling een er commissie ter bevordering van inzendingen (Notulen der Mij.

v. Nijverheid 13 April 1854).

T. v. Nijv. N. L, I, 1854. Oorspr. Bijdr. 87.

Erkenning en ondersteuning dier Commissie door het Ind. Gouver- nement (Notulen id. 11 Mei 1854).

T. v. Nijv. N. L, als boven 91 en Uittreksel No. 169.

(24)

' BESTUUR.

Gevallen No. 9, 10, 11 en 12.

Het plan der inzendingen : T. v. Nijv. N. I. XVIII, 2e Reeks III, 1855, 5e stuk, bl. 412.

Het Alg. Regl. voor de Wereldtentoonstelling te Parijs, T. v.

Nijv. N. I., I, 1854. Uittreksel No. 151.

GEVAL No. 10.

1856. De gep. kolonel van het Indische leger G. F . Scharten begaf zich naar Londen om in opdracht van de Ned. Regeering soldaten te werven voor de voltalligmaking van dat leger. Het schijnt dat men vooral het oog had op vreemde vrijwilligers van allerlei nationaliteit uit het Engelsche leger, die op den len October van dat jaar van dienstverband zouden worden ontslagen.

T. v. N. I. 18e j . 1856, II, bl. 267.

GEVAL No. 11.

April 1857. Inbezitneming van de Kokos- of Keelingeilan- den door Engeland. Nederland heeft zich hiertegen niet verzet, hoewel van verschillende zijden betoogd werd, dat die inbezit- neming streed met het tractaat van 1824, waarbij deze eilanden- groep niet van het Ned. Ind. gebied was uitgesloten.

T. v. N. I. 19e j . 1857, II, bl. 157 en 313, 1858, I, bl. 69 Bijdr. Best. Ned., I, 1858, bl. 343.

GEVAL No. 12.

Amerikaansch Onderzoek naar Nederlandsche Souveremiteits- rechten.

In 1857 benoemde het Congres te Philadelphia eene Commissie om de souvereiniteitsrechten van Nederland op de verschillende inland- sche Staten in Indië te onderzoeken.

Aan dit bericht wordt door den heer Sloet (zie onder) toegevoegd dat ons koloniaal stelsel de wereldopinie tegen ons in het harnas gejaagd heeft. „Gelooft men dat bijvoorbeeld de Amerikanen onze soevereinitietsregten op Nieuw Guinea zullen eerbiedigen omdat daar onder het Bestuur van den heer Rochussen paaltjes in het strand geslagen zijn, of omdat de sultan van het ons onderhoorige Ternate rooftogten in het land der Papoeas laat doen onder de be- naming van zijn schatting te innen? Zal men zich naderhand niet beklagen dat men onze waarschuwende stem in den wind geslagen heeft om tijdig die overoude contracten met de inlandsche vorsten te herzien, te bevestigen en uit te breiden?"

Een waarschuwing dus, het Nederlandsch gezag overal in den Archipel daadwerkelijk te vestigen, waarbij gewezen wordt op moge- lijke buitenlandsche mededinging.

Van dit onderzoek is mij verder niets gebleken.

Sloet. Tij ds. XIV, bl. 349.

(25)

GEVAL No. 13.

Houding van den consul-generaal van Frankrijk te Batavia tegenover de dagbladpers.

In het jaar 1859 bestond in Ned. Indië ontevredenheid over de houding, door de Fransche consulaten aldaar aangenomen tegenover de dagbladpers, zich uitende in een controle van „alle dagbladen, zelfs advertentiebladen, te dien einde door de consulaten verzameld en naar Frankrijk opgezonden", en in eene censuur, in den vorm van aanschrijvingen aan de redacties en waar deze brieven „met ernst werden teruggewezen, door klagten aan de regeringen".

De consul-generaal van Frankrijk te Batavia, A. de Codrika, had zich volgens het T. v. N. I. reeds tweemaal in brieven aan den hoofd- redacteur van het Bataviasch Handelsblad onbehoorlijke aanmer- kingen veroorloofd. De eerste dier brieven was genegeerd, de tweede reeks aanmerkingen „met den meesten ernst afgewezen". Vervolgens moet de consul-generaal zich namens zijn souverein tot de Ned.

Regeering hebben gewend met een klacht wegens beleediging van dien souverein.

De heer Van Hoëvell, aan wiens „Varia" in het T. v. N.-I. het bovenstaande is ontleend, en die de gewraakte artikelen heeft ge- lezen, verklaart dat, hoewel het Bat. Hbl. niet van groote sympathie

voor Frankrijk getuigde, er inderdaad niets beleedigends in is ge- plaatst. Hij vergelijkt daarbij hetgeen o.a. Duitsche en Engelsche weekbladen dier dagen over Napoleon I I I opdischten.

Aangenomen, dat de feiten juist zijn opgegeven, bestaat de eenige incorrectie van den consul-generaal daarin dat hij zich rechtstreeks tot de Nederlandsche Begeering zoude hebben gewend, en daarmede een diplomatieke handeling hebben gepleegd. Volgens art. 2 v. h.

betrokken tractaat van 8 Juni 1855 (Ns. : 44 I.S. : 66) is de consul- generaal handelsagent, meer niet, en zijn werk : bescherming van den zeehandel der Franschen, terwijl art. 6 daarvan hem alle diploma- tieke waardigheid ontzegt, zoodat iedere aanvrage, die aan de Regee- ring van een der beide Staten moet geschieden, plaats heeft door tusschenkomst van den diplomatieken agent te 's-Gravenhage of te Parijs gevestigd, behoudens hooge urgentie.

N. m. m. had de consul-generaal niet alleen het volste recht, doch zelfs den plicht zich volledig op de hoogte te houden van hetgeen in de dagbladen over zijn land en regeering werd gezegd, voor- zoover zulks ook indirect voor den handel der Franschen van be- lang kon zijn. Bij de beoordeeling van zijn optreden houde men echter in het oog het: c'est le ton qui fait la 'musique, waar ook uit andere uitingen blijkt, dat dit optreden wel critiek uitlokte. Men leze

•<:le vermakelijke beschrijving van eene receptie ten zijnent ter gelegen- heid van een Franschen nationalen feestdag. Ten slotte bedenke

(26)

BESTUUR.

Gevallen No. 13, 14 en 15.

men de stemming, in die dagen te Batavia heerschende, tegen den Gouverneur-Generaal Pahud, zoodat een weinig belangrijk feit als het bovenbedoelde werd aangevoerd om de zwakheid van diens be- stuur te demonstreeren.

Ook hier zou archiefonderzoek de zaak moeten uitwijzen.

T. v. N.-I. 21 j . , 1859, I, bl. 435.

De receptie: ibid. 22e j . 1860, I, bl. 60.

GEVAL No. 14.

1859. Nederlandse^ Consulair personeel in Japan.

Ingevolge ons verkregen recht uit het handelstractaat met Japan van 18 Augustus 1858 (N. S. 1862: 186; I. S. 1863: 5) richtten wij aldaar in het volgend jaar een consulairen dienst in. Bij Gouv.

Besl. van 12 November 1859 werd aan den Ned. Commissaris Mr.

J. H. Donker Curtius op verzoek eervol ontslag verleend en werd Mr. J. K. de Wit benoemd tot Consul-Generaal met Nagasaki als standplaats. In tegenstelling tot zijn voorganger kreeg de heer De Wit geen diplomatiek karakter. Aan hem werd toegevoegd een kan- selier, die tevens moest uitoefenen de functiën van notaris, vendu- meester, ambtenaar van den burgerlijken stand en agent van de weeskamer. De Consul-Generaal kwam aan het hoofd te staan van consulaire agenten in de opengestelde havens van Japan.

Vermeld kan nog worden, dat de opvolger van dezen Consul- Generaal (in 1863) wèl den titel van politiek agent kreeg en in 1868 bevorderd werd tot, Minister-Resident. Zijn opvolger (1870) was een diplomaat, evenals al onze verdere vertegenwoordigers te Tokio. De scheiding van onzen diplomatieken en consulairen dienst viel dus in Japan in het jaar 1870.

Evenals Donker Curtius was De Wit Indisch ambtenaar. Hij werd per s.s. „Groningen" naar Japan overgebracht, met welk schip de heer Donker Curtius naar Siam werd gevoerd, waar hij in November ter reede van Bangkok arriveerde.

Men lette op de benoeming van den Ned. Consul-Generaal en van het verder consulair personeel in Japan bjj besluit van den Gouver- neur-Generaal van Ned. Indië.

Kol. Versl. 1859, bl. 497, 1860, bl. 624.

Von Kleffens pr.schr., bl. 215 v.v.

GEVAL No. 15.

1859. In een brief van 19 November 1859, te Soerabaia, gaf de heer W. H. Nash. consul van Portugal aldaar, een verslag van de wijze waarop de wet tot afschaffing der slavernij in Ned..

Indië (N. S. 1859 : 33, I. S. 1859 : 46) is uitgevoerd.

(27)

BESTUUR.

Gevallen No. 15, 16, 17 en 18.

Bijzonderheden onbekend, wijl de bron niet is kunnen worden geraadpleegd.

Ver. Chr. St. XV 1861, bl. 66. (Overgen. uit de Annales d'Afrique).

GEVAL No. 16.

1860. De Belgische consul te Soerabaia rapporteert over den handel op Java.

De „Economist'' van 1860 bevat een uittreksel uit het rapport van den consul van België te Soerabaia, Kervel, dd. 2 Juli 1860, loopende over de eerste helft van dat jaar en betreffende den toe- stand van den handel in zijne „residentie".

Econ. 1860, bl. 467.

GEVAL No. 17.

1860. Tusschenkomst der buitenlandsche consuls te Batavia ten bate van het Bataviasch Genootschap.

Onder de ingekomen brieven ter bestuursvergadering van het Bataviasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen van 8 De- cember 1860 werden o.m. voorgelezen brieven van de consuls te Batavia van Baden, Hanover, Hamburg en Pruisen, België, Groot- Britannië en Ierland, Zweden en Noorwegen, alle van 16 Nov. 1860;

de Vereenigde Staten v. N. Am. van 21 Nov. 1860;

Denemarken, Saksen en Oldenburg van 8 Dec. ;

alle in antwoord op 's Genootschaps missive van den 3en Nov.

1860, waarbij zij zich bereid verklaarden te voldoen aan het ver- zoek,' tot hen gericht, om, „hetzij particulier of in hun officieel karakter", de brieven en werken van het Genootschap te verzenden naar de landen, wier belangen zij voorstonden.

Hiervan werd onder dankzegging nota genomen.

Een voorbeeld van wetenschappelijke hulpverleening door consu- laire ambtenaren, althans voorzoover dit „in hun officieel karakter"

geschiedde.

Dat dit middel te baat werd genomen is waarschijnlijk toe te schrijven aan de gebrekkige postverbindingen dier dagen, waarbij de consuls vermoedelijk van tijd tot tijd de beschikking kregen over Batavia aandoende schepen hunner natie.

T. I. Taal L. en V.k. XT, 4e S., I I , 1862, bl. 405.

GEVAL No. 18.

1860. De NederlandscJie vice-consul te Sidney rapporteert over den handel met Ned. Indië.

De „Economist" van 1862 bevat een uittreksel uit het rapport

(28)

BESTUUR

Gevallen No. 18, 19, 20, 21 en 22.

van den Ned. vice-consul te Sidney over den handel tuschen Ned.

Indië en Nieuw-Zuid-Wales in 1860.

Econ. 1862, bl. 252.

Swart. Verh. le afd., bl. 308.

GEVAL No. 19.

Uitwisseling van wetenscJwppelijk materiaal en van gegevens met andere landen.

In 1861 verstrekte het Ind. Gouvernement op ruime schaal kina- planten en -zaden ten behoeve van dat van Britsch-Indië, waarvoor het wederkeerig een geschenk van kinaplanten ontving.

In 1862 voldeed de Ind. Reg. aan eene gelijke aanvrage van de Fransche Regeering.

Ten behoeve van het Russische Departement van Marine werd eene nota opgesteld over het meest in gebruik zijnde timmerhout op Java.

Kol. Versi, over 1862, bl. 1062.

GEVAL No. 20.

1862. Diensten aan vreemde oorlogsschepen bewezen.

In het Kol. Verslag over 1862 wordt medegedeeld dat in dat jaar talrijke diensten door het Indische Gouvernement aan oorlogsschepen van allerlei natiën werden bewezen.

Dit komt herhaaldelijk voor.

Kol. Versl. over 1862, bl. 1026.

GEVAL No. 21.

1862. Internationale Tentoonstelling te Londen.

Evenals in 1851 werd ook thans geklaagd over de onvoldoende vertegenwoordiging van Ned. Indië. Wel is daarvoor eene commissie benoemd geworden, doch die benoeming kwam te laat om de inzen- dingen goed voor te bereiden. Alle producten waren door elkaar heen opgesteld, enz.

Gelijke opmerking als bij 1851.

Econ. 1862, bl. 400.

Eene opgave der bekroonde en eervol vermelde inzenders:

Tijds. v. Nijv. XVI, 3e R. IV, 1863, bl. 673 en 676.

GEVAL No. 22.

1862. De Nederlandsche consul te Melbourne rapporteert over den handel met Java.

De „Economist" van 1862 bevat een uittreksel uit het rapport van den consul der Nederlanden te Melbourne d.d. 25 Augustus 1862

(29)

BESTUUR.

Gevallen No. 22 en 23.

betreffende den handel en de scheepvaart tusschen die plaats en Java.

Eeon. 1862, bl. 476 en 477.

GEVAL No. 23.

1862. De betrekkingen met China, Japan en Siam gaan naar liet Departement van Buitenlandsclie Zaken over.

De leiding der betrekkingen van Ned. en Ned. Indië met China zoowel als met Japan werden bij Kon. Besl. van 23 Juli 1862, No. 4, opgedragen aan den Minister van Buitenlandsche Zaken. Bij Kon.

Besl. van 4 December van datzelfde jaar gingen ook de betrekkingen met Siam. op dien Minister over.

Gelijk bekend, had de Minister van Koloniën, in het koloniaal beheer de opvolger van de O. I. Compagnie, tot dat jaar de buiten- landsche betrekkingen over de genoemde Oostersche Rijken bestuurd.

Alleen de Indische, niet de Nederlandsche, Regeering kwam tot dus- ver met de Japansche in aanraking, (vgl. Spanjaard pr.schr. bl.

310). De overdracht had plaats op grond van de overweging, dat de in China, Japan en Siam te behartigen belangen uit hunnen aard niet langer konden geacht worden meer bijzonder Ned. Indië te betreffen.

Het voor N. I. belangrijke gevolg van dezen maatregel is geweest, dat de rechtstreeksche bemoeienis van den Gouv.-Generaal met die landen sterk afnam. Bordewijk, pr.schr., spreekt zelfs van het „ver- dwijnen van een tak van zelfbestuur" (t.a.p. bl. 162). Die bemoeie- nis uitte zich tot dusver in het doen van benoemingen van consulair personeel1), het verleenen van bescherming2), e.d. Niettemin zal blijken, hoe het diplomatiek en consulair personeel in het Verre Oosten voortging met velerlei diensten aan de Indische Regeering te bewijzen en er rechtstreeksche briefwisseling bleef tusschen den Landvoogd en den Ned. Gezant te Tokio. De besluiten zijn nimmer gepubliceerd, het eerstgenoemde echter is te vinden bij Van Kleffens pr.schr., bl. 319.

Kol. Versl. over .1862, bl. 1026.

Spanjaard, t.a.p., bl. 139 v.v.

Van Kleffens t.a.p., bl. 66—67.

*) Laatste geval: benoeming v. e. consul der Nederlanden te Bangkok, bij Gouv. Besl. v. 30 Mei 1862, No. 2.

2) Zie de gevallen, vermeld bij Spanjaard, bl. 144 v.v., waar echter blijkt, dat die bescherming om practische redenen ook na 1862 wel werd verleend.

(30)

EESTUUR.

Gevallen 24, 25 en 26.

GEVAL No. 24.

1865. Vestiging van nieuwe consulaten.

In dit jaar voor het eerst exequatur verleend aan de volgende consuls :

van Denemarken te Padang;

„ Hanover te Soerabaia;

„ Hessen te Semarang;

„ Portugal te Batavia.

Kol. Versl. 1865, bl. 627.

GEVAL No. 25.

1869. Bezoeken en vlagvertoon.

Omstreeks, het midden van 1869 bracht de Gouverneur der Straits Settlements Sir H a r r y St. George Ord den Gouv.-Gen. een bezoek.

Na ongeveer veertien dagen diens gast te zijn geweest, keerde hij naar Singapore terug.

I n Maart 1869 vertrok Zr. Ms. schroefstoomer Ie klasse „Djambi'"

naar Siam teneinde aldaar de Ned. vlag te vertoonen. De comman- dant maakte zijne opwachting aan het Siamsche hof, al waar zijne ontvangst niets te wenschen overliet.

Voorts werd in gevolge bevelen uit Nederland de vlag vertoond op de Perzische en Arabische kusten, in 't bijzonder te Djeddah. met het doel aldaar inlichtingen te verkrijgen nopens de politieke gesteld- heid en de verhoudingen ten aanzien van de bedevaarten vanuit den Indischen Archipel naar Mekka.

Op 17 November 1869 was ook Ned. Indië door een oorlogsschip vertegenwoordigd bij de opening van het Suezkanaal.

Kol. Versl. 1870, bl. 402.

Over de beteekenis van vlagvertoon vgl. Spanjaard prsehr. bl.

134, speciaal in den Hedjaz, bl. 135—136.

GEVAL No 26.

1869. Zevende Internationale Congres voor de Statistiek.

In 1869 is eene Rijkscommissie in Nederland ingesteld tot regeling van de 7e bijeenkomst van het Internationaal Statistisch Congres dat van 3—12 September te 's-Gravenhage zou gehouden worden.

Een der afdeelingen van die Commissie heeft een rapport of memorie uitgebracht naar aanleiding van de omtrent de statistiek der overzeesche gebieden zoo van Nederland als van andere mogend- heden gestelde vragen. Belangrijke quaestiën betreffende die gebieds- deelen stonden op het programma van het Congres, zooals:

Zwarigheden die een goede organisatie der statistiek in deze ge- bieden ondervindt;

(31)

BESTUUR.

Gevallen No. 26, 27 en 28.

de middelen, die verschillende Europeesche gouvernementen bezit- ten om, met eerbiediging der begrippen en vooroordeelen van de in- landsche bevolking statistische gegevens te verzamelen;

den toestand van de statistiek vóór en na de vestiging van het Europeesch gezag, vóór en na de min of meer doortastende pogingen om de inlanders tot Christenen te bekeeren, vóór en na den overgang van het bestuur dezer gebiedsdeelen van de vroegere handelscompag- nieën op de kroon ;

het bestaan, de inrichting, de rechten en verplichtingen van statis- tische bureaux en hunne resultaten ;

de bevolkingsstatistiek en de middelen tot verbetering daarvan.

T. v. N. I., 1869, II, bl. 150.

GEVAL No. 27.

1870. De Gouverneur-Generaal gemachtigd tot aanwerving van Japanners voor Tuet leger.

In 1867 opperde de Ind. Reg. liet denkbeeld, tot aanvulling van het Amboineesche gedeelte van bet leger, Japanners daarbij op te nemen, evenals voorheen ten tijde der O.-I. compagnie was gebeurd.

De Ned. aftredende Minister-Resident in Japan, Donker Curtius, oordeelde dit denkbeeld voor uitvoering alleszins vatbaar.

In Juni 1870 werd de Gouv.-Generaal daartoe gemachtigd door de Ned. Regeering, in dier voege, dat hij zich vooraf bij onzen nieuw- opgetreden Minister-Resident in Japan zoude vergewissen, dat de Averving in dat land geen bezwaar zoude ontmoeten, en dat met die raadpleging gewacht zou worden totdat bedoelde diplomatieke amb- tenaar minstens een jaar langer in de gelegenheid zou zijn geweest zich aldaar met personen en toestanden bekend te maken.

Kol. Versl. 1870, bl. 416.

GEVAL No. 28.

± 1870. Plaatsing van een Engelsch consul op Lombok gevraagd.

Lombok was nog onder eigen vorstenbestuur. De daar gevestigde Engelsehen ondervonden vele moeilijkheden van de inlandsche hoofden en hun handlangers, die als havenpachters optraden. Dit verklaart het door die Engelschen omstreeks 1870 gedaan verzoek aan den Gouverneur der Straits Settlements om ter bescherming hunner handelsbelangen, de plaatsing van een Britsch consul te Ampenan te willen bevorderen.

Het is niet gebleken, dat aan dit verzoek is gevolg gegeven.

Van Eek. Schets, bl. 346 noot.

(32)

BESTUUR.

Gevallen No. 29, 30, 31 en 32.

GEVAL No. 29.

1871. Consulaire actie onzerzijds in Victoria tegen quaran- tainebepalingen.

Door het Gouvernement van Victoria (Australië) was quarantaine bevolen voor schepen, die uit Ned. Indië kwamen. Toen in het begin van 1871 de Gouverneur-Generaal van oordeel was, dat de gezond- heidstoestand binnen Ned. Indië voor zoodanigen maatregel geen grond (meer) opleverde, stelde hij langs consulairen weg pogingen in het werk om die quarantainebepalingen opgeheven te krijgen, en zulks met het gewenschte gevolg. Van de opheffing der gewraakte bepalingen werd mededeeling gedaan in de Java Ot. van 13 J u n i 1871.

Hier heeft men een voorbeeld van rechtstreeksche betrekkingen tusschen twee overzeesche Regeeringen. Met den Consul moet be- doeld zijn de Ned. Consul in Victoria. Waar het hier een handels- belang betreft, heeft die tusschenkomst echter niets vreemds.

Kol. Versl. 1871, bl. 242.

GEVAL No. 30.

1871. Vlagvertoon in Australië.

Met machtiging uit Nederland werd door den Gouv-Generaal een oorlogsschip, Zr. Ms. „Curacao", aangewezen tot het doen van vlag- vertoon in de havens van de Oost- en Noordkust van Australië, waar een goede ontvangst werd genoten. De belangrijke gegevens op deze reis verzameld, zijn gepubliceerd in de Javasche Courant van 26 Januari 1872.

Kol. Versl. 1871, bl. 242, 1872, bl. 2.

GEVAL No. 31.

1871. Bezoek van den koning van Siam.

In 1871 bracht de koning van Siam een bezoek aan Batavia en Semarang. Voor de goede ontvangst werd zoowel door het Neder- landsche als door het Indische Gouvernement eene officieele dank- betuiging ontvangen.

Kol. Versl. 1871, bl. 242.

GEVAL No. 32.

1871. Zending van ivètenschappelijk materiaal naar de V. S.

v. N. Amerika.

Het departement van landbouw in de Ver. Staten had door tus- schenkomst van onzen Minister-Resident te Washington een verzoek

(33)

BESTUUR.

Gevallen 32, 33, 34, 35 en 36.

gedaan om eene zending van Indische plantenzaden. Hieraan is in 1871 voldaan.

Kol. Versl. 1871, bl. 242.

GEVAL No. 33.

1872. Bewaring van consulaire archieven tijdens vacature.

Gedurende het onvervuld zijn van het consulaat van Italië te Padang, zijn op verlangen van de betrokken regeering de archieven en zegels van dat consulaat door de Nederlandsche plaatselijke autoriteiten in bewaring genomen.

Kol. Versl. 1873,' bl. 3.

GEVAL No. 34.

1872. Vestiging van het Ned. consulaat te Bjeddah.

In het Kol. Versl. van 1871 wordt gerapporteerd, als van veel gewicht, inzonderheid voor de behartiging der belangen van de N. I. bedevaartgangers, de te verwachten optreding van een ver- tegenwoordiger der Nederl. Regeering in Arabië, door de voorgeno- men vestiging van een consulaat te Djeddah. De eerste consul werd benoemd in 1872.

Kol. Versl. 1871, bl. 242, 1872, bl. 2.

GEVAL No. 35.

1872. Uitreiking van Ned. decoraties in Siam.

In September 1872 werd een Ned. Indisch hoofdambtenaar naar Siam afgevaardigd, teneinde aan de beide vorsten en eenige digni- tarissen van het Rijk de hun geschonken Ned. ordeteekenen uit te reiken. Hij werd op een van 's Rijks oorlogsschepen overgebracht en goed ontvangen. De Eerste Koning van Siam deed naderhand nog schriftelijk, in antwoord op een van den Gouv.-Generaal ont- vangen brief, blijken van de bijzondere waardeering der hem ver- leende onderscheiding.

Kol. Versl. 1873, bl. 3.

GEVAL No. 36.

1872. Te Makassar werd een Duitsch consulaat opgericht, te Padang een consulair agentschap gevestigd. Het consulaat van Oostenrijk-Hongarije te Batavia werd tot consulaat-generaal ver- heven.

Kol. Versl. 1873, bl. 4.

(34)

BESTUUR.

Gevallen 37, 38, 39 en 40.

GEVAL No. 37.

1872. De Britsche consul te Batavia, Mae Lean, diende een memorandum in over Nederlands koloniale politiek en den toestand der inlandsche bevolking. Hierover volgde eene polemiek in de Engelsche pers.

T. v. N. I. 1872, I, bl. 421.

GEVAL No. 38.

1872. Opsporing van verdwaalde Italiaansche onderdanen.

De Italiaansche gezant in Japan richtte zich tot den Gouv.-Gene- raal met verzoek bijstand te verleenen aan den commandant van het Italiaansche oorlogsschip de „Vettor P i s a n i " die belast was met het inwinnen van berichten omtrent het wedervaren van twee Italiaan- sche natuuronderzoekers, welke zich naar de binnenlanden van Nieuw-Guinea hadden begeven en van wien sedert niets meer was gehoord. De Ned. Ind. autoriteiten werden in October 1872 dien- overeenkomstig van instructies voorzien, en spoedig ware de ver-

loren schapen terecht.

Eenige voorwerpen aan vroegere Italiaansche reizigers in die streken door de inboorlingen ontroofd, werden bij deze gelegenheid door de Ned. Ind. autoriteiten bemachtigd en, na in 1873 in Neder- land te zijn aangebracht, langs den diplomatieken weg aan de eige- naars terug gegeven.

Kol. Versl. 1873, bl. 3.

GEVAL No. 39.

1872. Het Ned. Ind. Gouvernement verleende hulp voor de op- sporing van den Russischen natuuronderzoeker Mikloucho Maclay op Nieuw-Guinea.

Kol Versl. 1873, bl. 1.

GEVAL No. 40.

1873. Optreden van den Ned. consul te Singapore inzake het z.g. Atjehsche verraad.

Op 25 Januari 1873, terwijl Nederland bezig was te trachten een nieuw verdrag met Atjeh tot stand te brengen, vertrokken vijf Atjehsche gezanten met het Nederlandsche oorlogsschip ,.Marnix"

van Riouw naar Singapore om daar in opdracht van hun vorst een schip te koopen. Zij maakten van de gelegenheid gebruik om op 26 Januari hunne opwachting te maken bij den Amerikaanschen con- sul-generaal te Singapore en den volgenden dag bij den Italiaanschen consul, met het doel hulp te krijgen tegen het Ned. Indische Gou-

(35)

BESTUUR.

Geval No. 40.

vei'iiemeiit, in ruil waarvoor de Sultan voordeelige handelscontac- ten wilde sluiten. De Amerikaansche consul-generaal Studer ging dadelijk hiermede accoord en gaf hun een concept-handelstractaat mede, de Italiaansche consul vroeg eerst schriftelijke voorstellen van den Sultan te ontvangen.

Onze consul te Singapore, de gekozen consul Read, een Engelsch- man, op 13 Februari 1873 te Singapore terugkeerend van eene zakenreis naar Siam, vernam van een Maleischen spion wat er gaande was en seinde op 15 Februari aan den Gouverneur-Generaal Loudon:

,,Intrigues van veel belang ontdekt der Atjehsche envoyés met den Amerikaanschen en Italiaanschen consul, waardoor onmiddellijk handelen misschien noodzakelijk wordt; bijzonderheden per eerste boot". Als aanvulling daarop zond hij den volgenden dag nog een telegram : „De envoyés hebben zich bij den Amerikaanschen en Italiaanschen consul vervoegd, hadden een algemeenen brief van den Sultan en roepen hulp in tegen de gehate Nederlanders. Amerikaan- sche consul beloofde onmiddellijk aan admiraal Jenkins in China te zullen schrijven en stelde een tractaat op van 12 artikelen hetwelk door den Sultan moet geteekend worden en daarna hierheen terug gezonden. Italiaansche consul wacht een specialen brief van den Sultan, doch kapitein Racehia, de diplomatieke agent van Italië in Indië en thans hier, wacht op twee oorlogsschepen en zou spoedig naar Atjeh kunnen gaan. De Amerikanen zouden waarschijnlijk in 2 maanden gereed zijn daarheen te gaan. Aan deze informatiën kan geloof gehecht worden".

Deze telegrammen gaven den Gouv.-Generaal Loudon aanleiding om aan den Minister van Koloniën te telegrafieren :

,.Consul-Generaal Singapore bericht verraad van Atjeh. Gezant- schap heeft aldaar hulp van consuls Amerika en Italië tegen ons gevraagd. Beiden hebben zich met de zaak bemoeid. Wil trachten tegenbevel van Gouvernementen voor onthouding te provoceeren.

Consul Amerika stelt Atjeh tractaat voor en schrijft aan Admiraal in China. Racehia wacht twee schepen en trekt dan naar Atjeh".

Onze gezanten te Washington en Rome kregen inderdaad de gevraagde opdracht, waarbij bleek dat de Amerikaansche consul op eigen gezag had gehandeld en door zijn gouvernement werd ge- desavoueerd : en dat Racehia niets met de zaak te maken had willen hebben. De Minister van Buitenlandsche Zaken te Rome Visconti Venosta aarzelde aanvankelijk, doch zond ten slotte het bevel tot onthouding af.

Het optreden van Read heeft h. t. 1. het onderwerp van veel eritiek uitgemaakt. Met name werd hem verweten losse berichten te hebben opgeblazen en daardoor de Ned. en de Ind. autoriteiten een belachelijke rol te hebben laten spelen. Hiertegenover werd o.m.

door den Min. van Kol. aangevoerd dat Read een Engelschman was

(36)

BESTUUR.

Gevallen No. 40, 41 en 42.

en geen diplomatiek vertegenwoordiger, en daarom zijne activiteit, waardoor hij ons zeven maanden lang steeds op de hoogte hield van wat er in de Atjehsche club te Singapore gebeurde, dubbel ge- waardeerd moest worden.

Inderdaad is het de vraag, of Studer ook door zijne Regeering zou zijn gedesavoueerd, indien hij het Indische Gouvernement was vóór geweest en handelend was opgetreden. De verwikkelingen waar- in wij dan met de Ver. Staten zouden zijn geraakt, waren niet te overzien.

Wij hebben hier een voorbeeld van diplomatiek optreden van een (gekozen) consulair ambtenaar in geval van dringende noodzakelijk- heid.

Zooals bekend leidde dit dreigen van buitenlandsche invloeden in Atjeh, waar wij na 1871 (traktaat met Engeland van N. S. 1872 : 18, I.S. 1872 : 94) de vrije hand hadden, in 1873 tot een ultimatum en tot den oorlog.

Tenslotte wordt nog gewezen op een uitlating van den heer J. T.

Cremer in diens gedenkschriften in het Haagsch Maandblad van Febr. 1924 (bl. 252) waar de juistheid der mededeelingen over deze aangelegenheid wordt in twijfel getrokken. De hypothetische wijze waarop dit gebeurt en het ontbreken van argumentatie geven m. i.

geen aanleiding hierop in te gaan.

J. C. A. Bannink. Onze diplomatieke en consulaire dienst enz.

Mil. Speet. 1910. bl. 358 e. v.

GEVAL No. 41.

1872/73. Bezoeken van onze diplomatieke en consulaire amb- tenaren in het Verre O. aan Java.

In het laatst van. 1872 en in het begin van 1873 werd zoowel de nieuwbenoemde Nederlandsche consul-generaal en zaakgelastigde in China, als de nieuwbenoemde Nederlandsche minister-resident in Japan in de gelegenheid gesteld om, ter verzameling van voor hun nieuwen werkkring nuttige inlichtingen omtrent de belangen van Ned. Indië, op hunne reis naar het Verre Oosten Java aan te doen.

teneinde zich met den Gouv.-Generaal en de door dezen aan te wijzen autoriteiten in aanraking te stellen. Dit is het oudste mij bekende bericht uit de behandelde periode, dat er op wh'st, dat men het belang inzag van kennis van Ned. Indië bij onze vertegenwoor- digers in het Verre Oosten.

Kol. Versl. 1873, bl. 3.

GEVAL No. 42.

1873. De concessie der Eastern Extension Australasia and China Telegraph Company Ltd.

De oorspronkelijke concessie werd op 3 Mei 1870 door de Ned.

(37)

BESTUUR.

Geval No. 42.

Regeering (den Minister van Koloniën, daartoe door den Koning gemachtigd blijkens Kabinetsrescript van 1 Febr. 1870, No. 7) ver- leend aan en blijkens op 11 Mei d.a.v. voor een notaris te Amster- dam verleden acte aanvaard door de British-Australian Telegraph Cy Ltd, eene Engelsche maatschappij, vertegenwoordigd door hare wettige agenten. Deze concessie, opgenomen in Bijblad 2351, alsook in de Ned. St.Ct. van 15 en 16 Mei 1870 en in de Jav. Ct. van 28 Juni 1870, gaf aan de maatschappij vergunning tot het in wer- king brengen van een telegrafische verbinding als daar omschreven, echter geen uitsluitend recht, noch ook over een bepaald aantal jaren uitgestrekt. Met het oog op de nationaliteit van de concessie- houdster verdienen de volgende artikelen der concessie de aandacht:

Art. 8. Het in Ned. Indië dienstdoend personeel der ondernemers moet bestaan uit ingezetenen van Ned. Indië.

Art. 18. Het Ned. Indische Gouvernement kan het gebruik der telegrafische verbindingen doen staken zonder dat de ondernemer daaraan een recht op schadevergoeding kan ontleenen.

Art. 21. De overdracht der concessie behoeft de goedkeuring van den Minister van Koloniën.

Voorts worden, in art. 12 de geldelijke voordeden, uit het bedrijf door het Gouvernement te genieten, vastgesteld, en verklaart art, 10 .,in het algemeen en zooveel doenlijk, uitsluitend ter beoordeeling van den Gouv.-Generaal", de bepalingen van het Internationaal Telegraafverdrag van Parijs van 17 Mei 1865 en van het daarbij- behoorende dienstreglement, (vgl. Regeling Geval No. 454) van toe- passing op het gebruik van de telegraaf der ondernemers en weder- keerig op de Gouvernements-telegraaflijnen in Ned.-Indië.

In 1873 werd deze concessie overgedragen aan de Eastern Exten- sion Australasia and China Telegraph Cy. Ltd., eveneens een Engelsche maatschappij. Bij Gouv. Besi. van 30 December 1875 werden in verband hiermede en met het Internationaal Telegraaf- verdrag van St. Petersburg van Juli van dat jaar, in de bestaande concessie eenige kleine wijzigingen gebracht, hoofdzakelijk het tarief betreffende (Bijblad 2892).

In den loop der jaren, toen zich het bedrijf der maatschappij zeer had uitgebreid, bleek eene nadere reglementeering noodig, welke plaats vond bij Ministerieele beschikking van 22 Maart 1905, No. 66

(Bijblad 6311), welke later weder gewijzigd werd bij Gouv. Besl.

d.d. 6 Maart 1914, No. 4.

Deze herziene concessie, welke nog van kracht is, komt wat de met nationaliteit verband houdende bepalingen betreft, overeen met de oude, en bepaalt voorts in hoofdzaak, dat de maatschappij bij uit- sluiting het telegrafisch verkeer tusschen Batavia en Banjoewangi eenerzij ds onderhoudt met Medan, de Straits en Australië anderzijds.

Nader aangevuld werd de concesssie nog door

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

voorsz Lande van Holland weederom te begeeven nog te onderhouden, maar alleenlyk ten platten Lande, aldaar deselve lien in aider stilheid onthouden sullen, sonder ten platten

Alleen door hunne verhuizing (b.v. Javanen naar Bata- via) zijn zij veel later meerderjarig, dan hunne rasgenoo- ten, die in hunne dessa bleven (art. Om al deze redenen ware

Van de vonnissen van de poenggawa's (districtshoofden) staat hooger beroep op de raden van kerta's open. De voorzitter is belast met het in geschrift brengen van het vonnis en met

Acht de Koning de instelling van een nieuw departement nood- zakelijk, dan is hij daartoe bevoegd (art. 77 G w ) , doch de inrichting, zoowel als de stichting, kost veel geld en

h. het houden van een gedurig toezicht op al wat de gemeente aangaat en het behartigen binnen de grenzen zijner bevoegdheid van de belangen der gemeente, waar slechts

opgenomen (zijn) onder nummers 4 en 6 van de staat. De stof, die in één verordening was vast- gelegd wordt nu over twee verdeeld. Ten onrechte worden zooivel bij keur 24 als bij 25

Had het ontwerp 1820 nog de vormelijke opdracht (authentiek transport), onze wetgever liet volgens hem dezen vorm-eisch vervallen en legt dus.. weer alle gewicht op den titel,

onderwijs eene voorbereiding moet zijn voor het hanteeren van de vele, niet altijd door een eenvoudig, vloeiend Nederlandsch uitmuntende verordeningen. Oud-leerlingen van