• No results found

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel · dbnl"

Copied!
152
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Robin Hannelore

bron

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel. Uitgeverij de Roerdomp, Brecht/Antwerpen 1989

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/hann001opee01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

Mocht iemand zich in één van mijn romanpersonages herkennen, dan moet hij een andere spiegel kopen: dan is die hol of bol. Mijn personages zijn Frankensteins: aan honderden mensen ontleende ik ledematen, organen, karaktertrekken én belevenissen, zodat ze op iedereen en niemand lijken én dus excellente politici zouden zijn.

En de dorpen (Kranendonk, Muisdonk, Kouwenberg, Lovenhoek en Goorbergen) die ik beschreef, tref je overal aan in de Kempen, zowel aan de Grote Nete als aan de Kleine Nete.

Laat je dus niet misleiden.

Robin Hannelore

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel

(3)

1.

Op een kerstavond bracht ik er mijn moeder van op de hoogte dat ik een jaar buitengewoon verlof zonder behoud van wedde gevraagd had om mij volledig aan de journalistiek te kunnen wijden.

‘Jou,’ zei ze boos, ‘moesten ze op een wit paard naar Geel brengen! Jij weet nog niet half hoe belangrijk een gevoel van zekerheid is. Als je vader dat had moeten beleven...’ Zoals altijd wanneer ze verontwaardigd was, liep ze naar het

koffiezetapparaat. Op een wit paard naar Geel dus... Ik had haar die uitdrukking al wel vaker horen gebruiken als ze meende dat iemand zo zot was als Tielebuis én dus rijp voor plaatsing in een inrichting. Misschien was het gezegde een zinspeling op het vergeten gebruik dat paarden met witte poten bijzondere voorrechten hadden, omdat aan de witte kleur een magische kracht werd toegeschreven; ze mochten bij voorbeeld een stad binnenkomen zonder dat er tol hoefde betaald te worden. Toen ze een poedertje van Dokter Mann genomen had, waagde ik het aan mijn pleidooi te beginnen... In de school waar ik al meer dan zes jaar lesgaf, zag ik het eigenlijk niet meer zitten. Als leraar Germaanse talen moest ik Nederlands en Engels geven aan adolescenten die alleen maar Vlaams of Amerikaans wilden spreken. En van carrière maken hoefde ik niet te dromen: in het vrij onderwijs vonden ze altijd nog wel een geestelijke die een direkteurschap als een sinecure beschouwde óf een gesjeesde geestelijke die elders niet meer aan de bak kwam. Bovendien had ik altijd al van een schrijversloopbaan gedroomd. En ik was toch niet gehuwd? En de luttele franken die ik in het onderwijs méér verdiende, hadden wij toch niet broodnodig?

Het was trouwens een uitzonderlijk aanbod waarop ik ingegaan was... ‘De Brabander’

wilde het eens een jaar proberen met een katern regionaal nieuws. Elke streek had haar eigen redaktieraad, die vanzelfsprekend onder supervisie van de hoofdredaktie in Brussel bleef. Ik hoefde dus helemaal geen verre verplaatsingen te maken. Af en toe eens naar Turnhout, ja. En van veel uithuizigheid was ook geen sprake. Ik moest mij beperken tot lokaal nieuws, én ik mocht plaatselijke types interviewen voor een rubriek die ‘Figuur van de Week’ zou heten. Viel het slecht uit, dan trok ik

onmiddellijk weer met mijn boekentas naar school. Toen ik zo nog een tijdje gesoebat had, begon moeder dromerig te glimlachen. Ik haalde diep adem: ik wist dat ik het pleit gewonnen had.

Zonder iets te zeggen stond ze op. Ze liep naar de voorkamer.

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel

(4)

Even later kwam ze weer, met een matrode map in de handen. ‘Je weet wellicht niet,’

zei ze zacht, ‘dat je vader er altijd van droomde eens een boek over ons dorp te schrijven... Geen geschiedkundig werk, zoals de meeste schrijfvaardige onderwijzers van zijn generatie dat over hun dorp deden, maar een écht boek, een roman... Een maand vóór zijn dood begon hij eraan. De dokter had gezegd dat hij nog zeker een jaar te leven had. Die tijd volstond, meende hij. Het mocht niet zijn. Doch het eerste hoofdstuk las hij mij voor, vijf jaar geleden, op een herfstavond.’ Ze legde de map in mijn handen en ging weer zitten.

Met grote ogen las ik het motto: ‘Zelfs wie volkomen gelijk heeft, denk ik, heeft onvermijdelijk een beetje ongelijk; en wie ongelijk heeft, heeft ook wel een tikkeltje gelijk. Absolute maatstaven in dit leven zijn er immers niet. Alleen God is zo'n maatstaf, en toch... heeft ook hij niet helemaal gelijk, want anders bestond de duivel niet.’ Dat was mijn vader ten voeten uit: een moralist én een sarkast. Ik rook even aan het bundeltje papier. Alleen de eerste bladzijden waren uitgetikt...

‘Er was eens een dorp waar niets ooit écht goed liep. Van eensgezindheid en samenwerking was er nooit sprake. Zelfs op het voetbalveld kwam dat soms tot uiting. Tot verbazing van de scheidsrechter, de grensrechters, de toeschouwers en de tegenpartij begonnen de voetballers van het lokale elftal dan tegen elkaar te spelen, met - vanzelfsprekend - desastreuze gevolgen: dubbele verliescijfers en zo. Alleen in de jaren dat het elftal samengesteld was uit leden van één familie, liep het gesmeerd en promoveerde de klub tot in de Vierde Nationale Afdeling. Toen echter die familieleden de voetbalschoenen aan de haak gehangen hadden, roetsjte de klub weer naar de plaats waar anderhalve man en een paardekop koning waren. Kranendonk was de naam van het dorp. In de tijd van de Franken had het Malberg geheten, maar in de middeleeuwen was het uiteengevallen in Kranendonk en Muisdonk... tot de onzalige politieke rage uit de jaren zeventig om kleinere gemeenten te fusioneren er weer één dorp, Groot-Kranendonk of kortweg Kranendonk, van gemaakt had.

En toch was het een mooi dorp: de Nete sneed het doormidden, en in de vallei waren vele loofbossen; wat verder - aan weerszijden van het water - lagen lange rijen heiduinen, en daarachter strekten zich onmetelijke dennenbossen uit. De inwoners van Kranendonk noemden de mensen van Muisdonk “die van over 't water”, en de inwoners van Muisdonk noemden de mensen van Kranendonk “die van de stad”. In beide omschrijvingen lag veel minachting, en nog meer hoon.

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel

(5)

Vooral geschiedkundig was Kranendonk zeer rijk: de Kelten hadden er geleefd en er een kabouterkerkhof (gedeeltelijk begraven urnen met de opening naar het oosten gericht) achtergelaten, de Romeinen hadden er een vicus gehad (archeologen hadden restanten van termen, tempels en ijzeroersmelterijen blootgelegd) en de Franken hadden er voor een driehoekig marktplein gezorgd. Doch dat interesseerde de inwoners van Kranendonk slechts matig. Een enquête van een student geschiedenis had aan het licht gebracht dat vijfennegentig procent van hen nog nooit het Archeologisch Museum had bezocht.

De verdeeldheid in het dorp was zo oud als de straat. Een andere student had ooit eens gepeild naar de diepere oorzaken ervan en had een teorie neergepend die niemand au sérieux nam maar die toch wel enige waarheid bevatte... Zijns inziens was die tweedracht nog een erfenis uit de tijd dat het dorp opgedeeld was in dorpsnotabelen (pastoor, dokter, notaris, gemeentesekretaris, onderwijzers) en wie dachten daarvoor te kunnen doorgaan (neringdoenden, alle denkbaar grut uit de witte-boordensektor) enerzijds én de ingezetenen van de heikant, de boskant en de waterkant anderzijds.

De notabelen en hun volgelingen waanden zich huizehoog verheven boven de armoedzaaiers van de heide, het schorremorrie uit de bossen en de keuterboeren uit de zompen langs de Nete. En hun nakomelingen kultiveerden dit

meerderwaardigheidscomplex nog altijd. Zelfs het feit dat de heikant intussen een volkswijk geworden was én de boskant omgetoverd was tot een residentiewijk én de waterkant gedomineerd werd door enkele hereboerderijen met enorme veestapels...

kon hen die ingeboren of ingeprente overtuiging niet laten varen. De “heikanters”,

“boskanters” en “waterkanters” hadden trouwens allemaal een bijnaam die vaak terugging tot bij hun betovergrootvader, als het al niet tot bij hun

betoudovergrootmoeder was. Vaak waren die bijnamen, die soms echt iets adellijks hadden, nog slechts een verre herinnering voor de dragers ervan en hun entourage, doch in de dorpskom werden ze nog steeds gebezigd om de dubieuze afkomst van iemand zwaar te onderstrepen.

Iemand anders - en dat was geen student meer - had de geschiedenis van Kranendonk eens grondig uitgeplozen en had de schuld voor die Babelse

gevoelsstoornissen en die kronische opwellingen van averechtsheid en tegendraadsheid in de schoenen van nogal wat plunderaars, brandstichters en... verkrachters geschoven.

In 1578 waren dat de Geuzen geweest, in 1579 de Spanjaarden, in 1621 de Kroaten, in 1625 én in 1710 de Hollanders, en aan het einde van de achttiende eeuw de Fransen.

Geen kattepis, inderdaad.

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel

(6)

Voor wat Muisdonk betrof, lagen de zaken enigszins anders... Het leek wel of de Franse Revolutie (die in Kranendonk alleen maar een kasteel en enkele jachtgronden aan de adellijke familie had gelaten) daar totaal aan voorbijgeraasd was. Het was een kasteeldorp gebleven, in de akeligste zin van het woord. Tot aan het einde van zijn leven had de baron de inwoners ervan als halfvrijen of - in het beste geval - pachters beschouwd, met alle nefaste gevolgen vandien.

Het spreekt vanzelf dat een fusiegemeente als Groot-Kranendonk moeilijk te besturen was. Sedert 1976, het jaar van de grote hereniging, waren politieke kibbelzucht, twistgierigheid, rancune en onverdraagzaamheid er schering en inslag geweest. De gevolgen lagen dan ook voor de hand... Bij de diverse ministeries van het Rijk was men als de dood voor de onvoorstelbare controversen uit Kranendonk.

En als dan al eens een ministeriële relativist het gekke gedoe meende te mogen herleiden tot politieke folklore, werd hem steevast diets gemaakt dat de goegemeente tegen zulk narrenfeest toch geen geld moest aangooien. Enfin, terwijl in bijna alle Kempense gemeenten een kultureel centrum én een sportcentrum én een

rekreatiecentrum waren of werden uitgebouwd, bleef Kranendonk in de kou staan...

Nu was het natuurlijk niet zo, dat Kranendonk te dom was om voor de duivel te dansen. Er waren er heus wel die predikten dat een solide gemeentebestuur al spoedig heel wat geblokkeerde wagonnetjes aan het rollen zou kunnen brengen. Doch in Kranendonk was iedereen die de stem verhief, a priori een verdacht sujet. Alleen een bovenaardse macht kon het dorp tot rede en inkeer brengen. En dat gebeurde ook...

In de zomer van 1982 was het drukkend warm, smoorheet. In vroegere jaren vond iedereen bij zo'n hittegolf verfrissing en verkwikking in de Nete, doch deze waterloop - door een dichter ooit beschreven als het handschrift van God - was al meer dan twee decenniën een open riool. En een zwembad was er niet. Bovendien hadden de besturen van de buurtgemeenten verordend dat de lokale zwembaden - om

overbezetting tegen te gaan - slechts mochten bezocht worden door de eigen dorpsgenoten. Dus zat Kranendonk in de puree én in de pekel. De verontwaardiging kende geen grenzen. En wat de liefde nooit vermocht had, bracht nu de woede voor mekaar... Unaniem en roerend waren de inwoners van Kranendonk het erover eens dat het zo niet verder kon. Bij de gemeenteraadsverkiezingen in oktober zouden ze wijze mensen, knappe koppen én verdraagzame medeburgers kiezen. Daarna zou alles nog een kwestie van tijd zijn...’

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel

(7)

Hier eindigde het tiksel. Raar te moede doorbladerde ik de slordige aantekeningen die erachter zaten. Het was duidelijk dat mijn vader een soort van satire had willen schrijven. Wellicht had hij zich op die wijze nog willen wreken voor het feit dat ze hem bij het benoemen van een schoolhoofd tweemaal gepasseerd hadden om politieke redenen. De kanker had hem echter voortijdig uit deze wereld weggevreten.

‘Vader moet behoorlijk boos geweest zijn om zich zo over zijn... geliefd dorp uit te laten,’ zei ik.

Moeder knikte. ‘Hij sprak er nooit over, maar ik weet dat ze hem dood gekoeioneerd hebben. Hij was een perfektionist, weet je... Omdat hij door en door eerlijk was, verwachtte hij... eiste hij zelfs dat de anderen dat ook waren.’

2.

Ik begon ermee mijn baard te laten groeien. Aan melkmuilen hadden de meeste mensen een broertje dood. En na rijp beraad verving ik mijn bril door kontaktlenzen.

Mijns inziens moest een journalist iemand doordringend kunnen aankijken, een bril kwam mij voor als een barrière. Vervolgens schafte ik mij een camera aan, geen hypermodern en dus peperduur toestel, maar toch duur genoeg om mijn moeder zenuwachtig te maken. Van een tekstverwerker durfde ik slechts dromen, doch vooralsnog niet luidop. En dan moest het gebeuren. Enfin, er moest iets gebeuren.

Een journalist mocht dan al een fijne neus hebben voor wat er in de wereld gaande was, doch als er in die omwereld een absolute windstilte heerste, dan stond hij ook maar voor Piet Snot. Waar bleven de sensationele voorvallen, de spektakulaire gebeurtenissen, de pikante faits-divers? Het was alsof God wist dat ik daverend belust was op primeurs, en dat hij daarom al zijn engelbewaarders naar Kranendonk gezonden had. Als een gier zat ik te wachten op een passionele moord, een

natuurramp, een bankoverval, een gijzeling, een kettingbotsing, een geheimzinnige verdwijning, een neergestort sportvliegtuig, een pyromaan, een heldhaftige

brandweerman, een streaker, een op hol geslagen paard, een dolle koe, een razende hond... Ik moest kùnnen bewijzen wat ik in mijn mars had. Elke dag werd ik jaloerser op de romanschrijvers, die zo maar wat uit hun mouw mochten schudden; én op de journalisten van de boulevardbladen, die straffeloos allerhande vermeende

alkoofgeheimen aan het klokzeel mochten hangen; én op de verslaggevers van de publicitaire weekbladen, die der-

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel

(8)

derangsschilders tot nieuwlichters uitriepen... En toen in het naburige Goorbergen dan toch alles in opschudding was door een dubbele roofmoord, kon ik

onverrichterzake weer ophoepelen omdat iemand van de hoofdredaktie ter plaatse was. In januari kon ik alleen maar schrijven over een gemolesteerde scheidsrechter (zijn linkeroor was half afgebeten door een halfgare voetbalsupporter), over een geval van massale vissterfte in de Nete (ik vermoedde dat er enkele kruiwagens met in een visvijver omgekomen voorns geloosd waren), over de al jaren aanslepende mysterieuze verdwijning van flessen whisky uit de supermarkt, over de vreemde geuren in Kranendonk (bij noordenwind wasemde de konservenfabriek een doordringende soeplucht uit over het dorp en bij zuidenwind verspreidde de

waterzuiveringsinstallatie er een benauwende, zurig weeë stank) en over een gouden huwelijksjubileum. In het begin van februari dacht ik eindelijk ophefmakend nieuws te hebben... Door een tip van een groene jongen was ik aan de weet gekomen dat de ijsroomfabrikant Bastiaan Boerenwinkel er in zijn weelderig buitenverblijf te Kranendonk een kollektie van zesennegentig opgezette wielewalen op nahield. De ijsroomfabrikant was namelijk behept met een ziekelijke zucht om wielewalen te doden. Toen ik daar in de buurt ging informeren, vernam ik bij beetjes en brokken dat er in het lusthuis zo om de veertien dagen waarachtige orgieën plaatsvonden. Er werden zelfs namen genoemd, die mij deden duizelen. Ik schreef een vlammend artikel waarop ik bijzonder trots was. De redaktie verwees het echter zonder meer naar de papiermolen. Ontgoocheld vroeg ik naar het waarom van die weigering.

Hoofdredakteur Arnout Koleman stak me een pluim op de hoed omdat ik niet over censuur repte, maar... mijn artikel rook zo sterk naar roddel dat het, zelfs indien het waarheidsgetrouw was, nog niet in aanmerking kwam voor opname in een ernstig dagblad. Van mij werden heus geen schokkende onthullingen verwacht. Wereldnieuws hoefde ik niet te brengen ...én zeker niet te zoeken. Mijn tijd zou nog wel komen. In oktober zouden de gemeenteraadsverkiezingen plaatsvinden. Vanaf begin augustus mocht ik de kandidatenlijsten van Groot-Kranendonk voorstellen én opiniepeilingen houden bij de voornaamste ingezetenen. Op mijn werk was vooralsnog niets aan te merken. Ik moest geduld hebben... en leren wat interessant was voor een groot lezerspubliek, én waarover best gezwegen werd. De slechtste journalisten waren de scribenten die de lezers op stang joegen en naar de pen deden grijpen. Wel...

aangaande mijn persoontje had de redaktie nog geen enkele protest- of dreigbrief ontvangen. Dat was een goed

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel

(9)

teken... Krantenieuws moest zijn als een ééndagsbloem, of een eendagsvlieg in het uiterste geval: deze laatste immers vloog omstreeks Sint-Jan gedurende drie dagen.

Arnout Koleman lachte, en dus lachte ik ook maar, zij het zuurzoet. Eindelijk, in het begin van maart, kreeg ik hulp uit de hemel... Toen streken in Kranendonk, in een dras langs de Nete, meer dan honderd kraanvogels neer. Ik kon ze fotograferen terwijl ze weer opstegen en luid trompettend in een kegelvormige formatie verder

noordwaarts trokken. Het was een geluk dat journalisten uit Berendrecht, Wolfsdonk en Beverlo wel nooit zou beschoren zijn. Zelfs Herwig Roosen, de burgemeester van Kranendonk, wenste mij geluk met mijn artikel. Dat was wel merkwaardig, vermits ik dacht dat de burgemeester mij allesbehalve genegen was sedert ik geschreven had dat de zittingen van de gemeenteraad mij deden denken aan de lessen moraal in een verbeteringsgesticht. Tijdens zo'n heksenketel had ik het trouwens beleefd, dat een andere toehoorder door het dolle heen geraakte van ergernis én krakend vloekte.

Terstond werd het muisstil in de raadszaal... en de onverlaat werd aan de deur gezet.

Door mijn kollega's in de verslaggeverstribune werd ik vanzelfsprekend benijd. Zij werden gehonoreerd per opgenomen regeltje, en dat was maar mondjesmaat. Om verplaatsingen en tijd uit te sparen werkten zij echter bij toerbeurt, waarna ze elkaar telefonisch inlichtten. Door middel van enkele rondjes in ‘De Leeuw’ poogde ik opgenomen te worden in dat circuit, maar dat pakte verkeerd uit. En voor een akkoordje met de klungels van de publicitaire weekbladen was ik te trots. Mijn eerste

‘Figuur van de Week’ werd de laatste suisse van Kranendonk. Voor de foto liet ik hem nog eens opdraven in uniform, met hellebaard en bandelier. Daarvoor werd ik gefeliciteerd door de pastoor, van wie ik altijd gedacht had dat hij geen kranten las.

Een andere kwidam was een landmeter die vroeger korporaal geweest was. Toen zijn vrouw hem liet zitten, had hij zijn hele huis reeds volgepropt met

miniatuursoldaatjes, -tanks, -kanonnen en tutti quanti. Iedere avond speelde hij oorlogje. Omdat een flauwe grapjas op de redaktie aan mijn voorzichtige persiflage een mislukte boutade had toegevoegd, voelde de oud-korporaal zich gekrenkt en dreigde hij ermee mij bij gelegenheid op mijn bakkes te geven. De markantste figuur in die eerste maanden nochtans was beslist Pierre de Lestrieux, een zonderling die een onvoorstelbaar lusthuis in de bossen van Muisdonk bewoonde. Ik was afgegaan op een advertentie waarin hij zich aanprees als ‘suksesrijk, onfeilbaar astroloog voor zakenlieden’ én als ‘geniaal kosmologisch schilder’. Ik

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel

(10)

werd ontvangen als een prins en getrakteerd op champagne en warme hapjes. De man - hij deed mij denken aan een fatterige dameskapper - kon mij inderdaad een pak dankbetuigingen tonen van zakenlieden wier lot hij door zijn sterrenwichelarij in goede banen geleid had. En als ik hem mocht geloven, liepen alle belangrijke Belgen met een door hem getrokken horoskoop op zak rond. Zijn kosmische schilderijen waren onbeschrijfelijke komposities vol kabballistiek en magie. Het koloriet was dat van interstellair gas dat ontbrand was... Enfin, dat beweerde hij althans. Na drie minuten wist ik dat alleszins hij iemand was om op een wit paard naar Geel gebracht te worden. Als beloning voor de unieke publiciteit die ik hem zou bezorgen, wilde hij ten slotte ook mijn geboortedatum analyzeren... Ik moet eerlijk toegeven dat ik versteld stond van wat hij over mijn karakter vertelde. Ik was een toegewijde strijder voor vrijheid en recht. Ik was gezegend met een liefdesaard die vertrouwen inboezemde. Doch ik was ook een dweper, met een blind geloof in de goedheid van de mensen. En het literaire talent dat ik bezat, had ik in de grond gestopt en bewaarde ik angstvallig... Ik moest het opdelven, ermee woekeren... De volgende zomer zou ik daartoe de gelegenheid krijgen. En - ja hoor! - mijn anima, de droomvrouw naar wie ik onderbewust hunkerde, zou spoedig mijn weg kruisen...

3.

Op drie plaatsen moest ik zijn die vrijdagavond. Dat was niet onoverkomelijk, doch het regende alsof het met emmers uit de hemel gegoten werd. ‘De Weerwolf 2000’

stond met vlamrode neonbuizen op de gevel geschreven. Een gekke naam voor een taverne. Tot mijn verbazing kon ik mijn deux-chevaux'tje juist voor de ingang parkeren. Met mijn camera onder mijn jas stormde ik naar binnen. Er waren bijna evenveel kelners en dienstmeisjes als genodigden in de gelagkamer. Niemand scheen enige aandacht aan mij te besteden. Toen ik echter mijn camera te voorschijn haalde, schoot een zuiders type in smoking op me toe. ‘Pers?’ vroeg hij.

‘Ik werk voor “De Brabander”,’ zei ik. ‘Mijn naam is Laurens Darras.’

‘Ik ben Lix van Bourgonie,’ zei hij, ‘de uitbater. Mag ik je iets aanbieden?’ Hij wenkte een kelner.

‘Dank je,’ zei ik. ‘Ik moet dadelijk weer verder. Ik zal gauw

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel

(11)

een foto nemen.’

‘Echte champagne,’ drong hij aan, terwijl hij een glas van het dienblad nam.

Ik schudde het hoofd. ‘Spijt me. Ik heb nog een hele tocht voor de boeg...’

Hij duwde me het glas in de hand. ‘Kun je bij die foto geen artikeltje schrijven?’

‘Zeker kan ik dat,’ antwoordde ik. ‘Maar het is zinloos. Op de redaktie gooien ze het in de prullenmand. Tegenwoordig worden elke dag in de Kempen tavernes geopend. Dagbladen zijn er om écht nieuws te brengen, geen publiciteit.’

Lix van Bourgonie nam zijn portefeuille uit zijn binnenzak, haalde er een biljet van duizend uit en reikte het me aan.

‘God neen!’ haastte ik me. ‘Ik kan het ook niet helpen. Ik heb op de redaktie van

“De Brabander” zoveel te vertellen als jij...’

‘Schrijven!’ gebood hij, terwijl hij het biljet in mijn zak duwde. ‘Ik zorg er wel voor dat het opgenomen wordt. En... je bent hier altijd welkom.’ Hij draaide zich om en liep weer naar de tapkast. Voor hem was de zaak duidelijk afgehandeld.

Met hoogrode kop voegde ik mij bij het kringetje aanwezigen. Mijn verlegenheid werd nog groter toen ik konstateerde dat ik naast Freija Wijnakker (bijgenaamd Wijnvlekje, omdat ze een blauwrood moedervlekje op haar wang had) stond. Een week voordien nog had ik haar gevraagd of ze niet mee naar een bioskoop in Antwerpen wilde rijden, doch ze had me uitgelachen. Ze gebaarde of ze me niet zag.

Haar belangstelling ging duidelijk uit naar een atletische, (voor het einde van maart toch) ongewoon bruingebrande jongeman, die ik niet kende. Meester Cravillon, een babbelzieke oud-onderwijzer, stond in het midden van de kring. ‘Ze zeggen dat hier ooit iemand vermoord werd, meester,’ zei Reina Guldentops, de eigenares van de kettingwinkel aan de overzijde van het kruispunt. ‘Weet jij daar wat van?’

Meester Cravillon zoog even aan zijn sigaartje en knikte. De omstaanders sloten de kring wat nauwer en hielden de adem in. ‘Het gebeurde in het begin van de jaren twintig,’ zei de meester. ‘Ik was toen nog een snotaap, doch die gruwelgeschiedenis is onuitwisbaar in mijn geheugen gegrift. Waar wij nu staan, was het erf van de Vlierhoeve. Daar...’ Hij wees met zijn sigaartje naar de open haard met enkele kunstmatig gloeiende houtblokken erin. ‘Daar was de waterput. Toen wij op een ochtend naar school gingen, stieten wij hier op een enorme toeloop van volk. De waterput zat vol bloedspatten. De boer en de boerin waren

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel

(12)

vermoord... met een bijl. De bijl lag hier...’ Hij keek veelbetekenend naar zijn voeten.

‘En konden ze de moordenaar arresteren?’ vroeg Dea Wijnakker, Wijnvlekjes moeder.

De meester humde eens. ‘Daar twijfel ik aan. Ze verdachten een veekoopman uit Kouwenberg. Voordat het tot een proces kon komen, pleegde die man zelfmoord in de gevangenis. Hij werd in alle stilte begraven in het moordenaarshoekje van zijn dorp.’ ‘Ik heb nooit geweten dat hier een hoeve stond,’ zei Wijnvlekje. ‘Ginder stond een schuur, ja...’ Ze wees met een onzekere hand naar het doorgeefluik achter de tapkast.

‘Aan het einde van de tweede wereldoorlog werd de Vlierhoeve weggeveegd door een V-wapen,’ zei de meester. ‘Het kruispunt voor de deur hier was één krater. De mensen die hier toen woonden - Paradis was hun naam, nota bene - werden eigenlijk nooit teruggevonden... Dagenlang zochten wij. Ten einde raad liet de pastoor enkele kledingstukken begraven. Zo ging dat... De enige zoon van dat echtpaar vertoefde toen in een kostschool. Michel heette hij. Eén van de beste leerlingen die ik ooit had.

Hij werd trouwens dokter. Ik heb hem in geen kwarteeuw nog gezien. Van hem mochten de scouts de schuur als vergaderlokaal gebruiken... Nu zal hij dan toch geld nodig gehad hebben, veronderstel ik. Enfin, wij kunnen er maar goed mee zijn. Nu hoeven we niet meer naar Herentals of Lier te rijden om eens een wafel of een pannekoekje te kunnen eten...’

‘Hebben jullie geen gewoon glas... bier?’ vroeg Gino Hanselaar, die automecanicien en motorcrosser was, aan de dienster die op dat ogenblik met een plateau vol belegde broodjes rondkwam.

Het meisje keek zichtbaar geschrokken naar de tatoeages op Gino's onderarmen.

‘Het vat is nog niet aangestoken,’ mompelde ze.

‘Lix! Hee, Lix!’ riep Franne de Cnaep, die naast de kettingwinkel van Reina Guldentops een frituur uitbaatte.

Aanminnig glimlachend kwam de nieuwbakken herbergier vanachter de tapkast op het gezelschap toe. ‘Wat is er, meneer?’ vroeg hij.

‘Hola! Hola!’ protesteerde de frituurbakker. ‘Ik ben de Franne voor de kollega's.’

Zijn rood gezicht begon onnatuurlijk te glimmen. ‘Ik ben de Franne voor iedereen die frieten eet. Mijn zaak heet “Bij de Franne”. Heb je dat nog niet gemerkt?’

‘Ik eet geen frieten,’ zei Lix van Bourgonie koel. ‘Ik baat trouwens in Lier een pizzeria uit. Als dat hier niet lukt, maak ik er ook een pizzeria van.’

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel

(13)

‘De mensen van Kranendonk eten liever frieten,’ zei de Franne zelfverzekerd.

‘Dat is omdat ze geen pizza's kennen,’ repliceerde de herbergier. De Franne trok zijn buik wat in en zei: ‘Mij noemen ze hier de Franne. Denk je niet dat ze jou... de Weerwolf gaan noemen?’ Lix van Bourgonie haalde de schouders op. ‘Dat mogen ze.’

‘Ja... waarom noemde je de taverne “De Weerwolf 2000”?’ vroeg Deirdre Guldentops, Reina's dochter, timide. ‘Is dat niet een beetje... gek?’

Lix keek het meisje spottend aan. ‘We zijn hier toch in de Kempen, nietwaar? Ik dacht dat de weerwolf hier nog sterk tot de verbeelding sprak... De naam is een blikvanger, een trekpleister... En tegelijkertijd ligt hij goed in de mond, wordt hij gemakkelijk onthouden.’

Meester Cravillon knikte. ‘Dat is misschien juist. Maar dat cijfer 2000... Waar slaat dat op?’

‘Weet je dat echt niet?’ vroeg Lix met opgetrokken wenkbrauwen. ‘Wij gaan naar het jaar 2000. Dat is een magisch geladen getal. Je zult wel eens zien hoe gek de mensen gaan doen tegen het einde van deze eeuw. Misschien niet in Kranendonk, neen... Doch ik vermoed dat wij het voornamelijk zullen moeten hebben van passanten, toeristen en mensen uit de Antwerpse agglomeratie die eens gedurende enkele uurtjes wat boslucht willen opsnuiven.’ Hij tastte even naar zijn vlinderdasje.

Toen hij merkte dat ik aanstalten maakte om een foto te nemen, schudde hij het hoofd.

‘Doe dat morgen! Morgen... Dan ga je hier wat beleven...’

‘Ik hoop het,’ zei de Franne.

Lix negeerde hem. ‘Apropos...’ wendde hij zich weer tot de meester. ‘Ik had ook het kollege van burgemeester en schepenen én de pastoor uitgenodigd. Denk je dat die nog zullen komen?’ ‘Vergeet het maar!’ hoonde de Franne. ‘Onze pastoor is mensenschuw. Nog nooit heb ik een zakje frieten aan hem verkocht.’ Hij snoof verontwaardigd. ‘En ons gemeentebestuur is nog niet wakker geworden uit zijn winterslaap. De gemeenteraadsverkiezingen vinden pas in oktober plaats, weet je...’

Meester Cravillon klakte met de tong, hij hield niet van praatvaars en flapuiten.

‘In Kranendonk is het altijd moeilijk geweest de mensen voor iets te entoesiasmeren,’

zei hij, bijna verontschuldigend.

‘Ik had hier toch meer volk verwacht,’ mompelde Firmin Wijnakker, Wijnvlekjes vader, die in een chocoladefabriek in Herentals werkte en die ook de indruk wekte een zoeterd te zijn.

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel

(14)

‘Hoelang is het geleden dat in Kranendonk nog een café geopend werd?’

‘Vóór de oorlog hadden wij hier drieëndertig cafés,’ zei de meester. ‘Stel je voor!

En in elk café kon je biljarten, vogelpik spelen, dobbelen in de teerlingbak, kruisjassen en sparen voor het jaarlijkse teerfeest... Van die drieëndertig zijn er acht cafés overgebleven... Daar staan allerhande flikkerende speelautomaten en na een tijdje is iedereen er dolgedraaid door de muziek. Mensen van mijn leeftijd kunnen er alleen maar met hun duimen zitten te draaien, want voor een spelletje of een babbeltje heeft niemand nog tijd.’ Hij haalde diep adem. ‘Eindelijk kunnen we weer eens een goede trappist gaan drinken...’

‘Tenminste toch tijdens het weekend,’ zei Lix van Bourgonie, allesbehalve happig.

‘Hoe? Alleen tijdens het weekend?’ riep de meester teleurgesteld.

Lix glimlachte minzaam. ‘Met de opbrengst van wat enkele gepensioneerden op de doordeweekse dagen verteren, kan ik geen personeel betalen. Dat begrijp je toch wel?’

‘Dat begrijp ik niet!’ zei de meester, in zijn wiek geschoten. ‘Als je zaken doet, moet je de buil tegen de bluts kunnen stellen. Nemen én geven. Wie dat niet kan, verdient het niet dat iemand hem met de klandizie begunstigt. Zó zie ik dat!’

Lix lachte kort, schokschouderde, en liep naar de keuken.

Intussen was ik, net zoals Wijnvlekje, in de ban gekomen van de atletische jongeman, die zichtbaar geamuseerd naar de gesprekken stond te luisteren. Ten slotte kon ik mijn nieuwsgierigheid niet meer bedwingen en vroeg ik aan Wijnvlekje: ‘Wie is die vent daar?’

‘Davy de Ram, een Amerikaan,’ zei ze zonder mij een blik te gunnen.

‘Wat komt die hier doen?’ vroeg ik verbaasd.

‘Dat moet je aan hem vragen,’ zei ze korzelig. ‘Jij kent toch Engels?’

Haar botheid maakte me woedend, bezorgde me de nodige lef om op de jongeman toe te stappen. ‘I'm a journalist,’ stelde ik me bruusk voor. ‘Are you an American?’

‘Ja... zeker,’ beaamde hij glimlachend.

Uit mijn lood geslagen keek ik in zijn helblauwe ogen.’ ‘Spreek jij Nederlands?’

‘Dat dacht ik toch...’ zei hij lachend. ‘Ik ben Davy de Ram. Mijn grootouders werden in Kranendonk geboren en getogen. Mijn groottante woont hier nog. Ken jij Liesbeth de Ram niet?’

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel

(15)

De gebrouwde r en de eigenaardige klemtonen klonken me sympatiek in de oren.

‘Liesbeth... van Kroatië?’ vroeg ik aarzelend. ‘Ja, Kroatië... Zo heette de hoeve al in de zeventiende eeuw.’ Zijn lach klonk prettig naïef.

‘Ben je hier al lang?’

‘Sedert eergisteren. Ik dacht dat het ogenblik aangebroken was om het dorp te leren kennen. Daarom ging ik op die uitnodiging in.’ Hij grinnikte. ‘Te oordelen naar de schaarse belangstelling hier zal ik nog naar vele recepties moeten gaan.’

‘Het is hier gedaan, mensen!’ riep Gino Hanselaar, nadat hij voor de derde maal vruchteloos met zijn glas op een tafeltje getikt had.

‘Ik had mijn groottante beloofd om tien uur thuis te zijn,’ zei Davy. ‘Tot weerziens!’

Ik wilde hem nalopen om een afspraak te maken voor een interview, doch de spottende blik van Wijnvlekje weerhield me. In het spoor van de anderen schuifelde ik naar buiten. Het had opgehouden met regenen. Het gele knipperlicht en de rode lichtreklame zetten het kruispunt in een onheilspellende gloed. ‘Die Lix van Bourgonie staat mij niet aan,’ zei Dea Wijnakker tot Reina Guldentops.

‘Ik ben blij dat onze Ingel voortaan 's zaterdags en 's zondags hier terecht kan,’

repliceerde Reina. ‘Nu kan de auto in de garage blijven staan en zal ik eindelijk eens rustig kunnen slapen tijdens het weekend.’

‘Onze Mario beweert nochtans bij hoog en bij laag dat Ingel nooit bier drinkt,’

mengde Firmin Wijnakker zich in het gesprek. ‘Dat geloof ik graag,’ zei Reina. ‘Maar hoe zit dat met de andere automobilisten, de tegenliggers bij voorbeeld? Zijn die ook altijd nuchter?’

Firmin liet even het pasgeld in zijn broekzak rinkelen. ‘Een taverne is geen dancing.

Mannen als onze Mario en jouw Ingel zoeken hun amusement liever in andere gelegenheden.’

‘Jij ziet niet goed!’ smaalde Dea. We hebben de hele avond op een dansvloer gestaan... En heb je die discoteek, die draaitafel en die luidsprekersboxen in de hoek niet gemerkt?’

Firmin maakte een wegwerpgebaar naar zijn vrouw. ‘Kom nu! Je gaat me toch niet wijsmaken dat wij zoëven de opening van een discobar hebben bijgewoond? Op de uitnodiging stond toch duidelijk dat Kranendonk nu eindelijk ook een taverne rijk was... Of niet soms?’

‘Inderdaad!’ kwam meester Cravillon hem te hulp. ‘Trouwens... Het kan toch niet dat de eerste de beste kwibus zo maar een

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel

(16)

discobar mag openen in een bebouwde kom? Voor zoiets moet toch een toelating aangevraagd worden? En mocht die aanvraag er geweest zijn, dan zou het

gemeentebestuur ons, de buurtbewoners, toch geraadpleegd hebben?’

Firmin maakte weer een wegwerpgebaar. ‘Een discobar... Weet je wat dat zou betekenen?’

‘Dat zou betekenen dat wij tijdens het weekend in bed lagen te daveren,’ zei Reina kortaf. ‘God beware me...’

‘Ik moet nog naar het koncert van de harmonie in de parochiezaal en naar de milieukwis in de feestzaal van “De Leeuw”,’ fluisterde ik Wijnvlekje in het oor.

‘Heb je geen zin om mij te vergezellen?’

‘Dat zie je van hier!’ foeterde ze verontwaardigd, terwijl ze haar arm onder die van haar moeder schoof.

4.

's Anderendaags in de vooravond glom Kranendonk van de dure wagens. Het was verbazingwekkend dat al die nette heren en dames met bloemtuilen, -korven en planten een plaatsje konden vinden in de gelagzaal van de nieuwe taverne. Lix van Bourgonie nam de honneurs waar. Hij zweette etter en bloed. Toen hij voor de zoveelste maal een begroetingsformule gestameld had tussen een klamme handdruk en een weeë welkomstzoen, kreeg hij mij in de gaten. Het vleide me dat hij dadelijk naar mij kwam. ‘Nu kun je zoveel foto's nemen als je wilt,’ zei hij. ‘De high society van...’ Hij kon echter zijn zin niet afmaken doordat Wimjan Bonnarens, de liberale senator van Muisdonk, hem bij de arm greep. ‘Ik moet nog naar twee bals vanavond,’

zei de politicus. ‘Het wordt tijd dat ik mijn toespraak houd.’ Vervolgens begon hij zwaar in de handen te klappen. Hij wachtte met getuite lippen tot iedereen naar hem keek... ‘Excellente dames en eminente heren!’ riep hij toen. ‘Wij, hier in de

fusiegemeente Kranendonk-Muisdonk, hebben niet veel. Wij hebben geen

sportcentrum, geen rekreatiecentrum, geen kultureel centrum... Doch van nu af aan hebben wij een taverne, én dat is toch al iets! Een jaar geleden maakte mijn vriend Lix van Bourgonie me deelgenoot van zijn plannen. En hier staan we nu... in deze tempel van het volksvermaak, in dit toevluchtsoord voor onze jeugd, in dit trefpunt van herders en koningen, in dit huis ten halve, in dit klokhuis van de stille Kempen...

“De Weerwolf 2000”... Waarom die folkloristische naam? vragen velen zich wellicht af. Wel,

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel

(17)

een weerwolf is een mens die zich in een wolf kan veranderen en 's nachts op roof uitgaat... Schuilt niet in iedere gezonde man een beetje een wolf? Moet een échte vent zo niet af en toe eens kunnen weerwolven? Voortaan kunnen al die “manwolven”

hier terecht... Lix van Bourgonie - ziet onze uitbater er niet een beetje uit als een wolf in schapevacht? - zal hen graag welkom heten! Ik dank je.’

Verbouwereerd borg ik mijn notitieboekje en mijn balpen weer op. Ik had altijd een hekel gehad aan in een verkeerde tijd geboren narren als Wimjan Bonnarens.

Wat had hij nu geopend? Een hoerenwinkel? Het geestdriftige applaus dreef mijn ergernis ten top. Mocht ik het gekund hebben, dan had ik de gefêteerde bende doodgebliksemd met mijn camera. Mijn lijdensweg was echter nog niet ten einde...

Amper was het handgeklap uitgestorven, of de senator kwam breed lachend en met uitgestoken hand op me af. ‘Laurens Darras!’ riep hij uit. ‘Wat een genoegen jou hier te zien! Ik ben een fervent lezer van jouw artikels in “De Brabander”, weet je?

Dat over die kraanvogels was subliem...’

Ik wist dat hij loog, dat hij alleen maar wat slijmde, doch ik liet mij overrompelen.

‘Dank je,’ stamelde ik. ‘Niet overdrijven.’ En toen moest ik ook de hand drukken van Antoon Hazen, de eeuwige akoliet van de senator. En het volgende ogenblik had ik een glas whisky vast en was ik omringd door zes of zeven toosters.

‘En wanneer wordt onze senator jouw “Figuur van de Week”?’ wilde Antoon Hazen toen weten.

‘De politici moeten wachten tot in de komkommertijd,’ poogde ik te schertsen.

‘Je weet dat ik veel voor je kan doen,’ drukte de senator mij op het hart. ‘Jaja... ik heb ook nogal wat katolieke vrienden, zelfs bij “De Brabander”.’

‘Ik heb mijn richtlijnen,’ zei ik deemoedig. ‘Pas in augustus mag ik mij inlaten met de dorpspolitiek.’

‘Rijd vooral Wimjan niet tegen zijn kar,’ fluisterde Filibert Pintens mij in het oor.

‘Anders kraakt hij je.’

Omdat ik zag dat de senator het gehoord had, zei ik: ‘Vanzelfsprekend niet. Hoe kom je erbij?’

‘Jij zou één van de onzen moeten worden,’ zei de senator. ‘We zullen daar achteraf nog wel eens over praten.’

Vanaf dat ogenblik was ik aanvaard en werd ik door de blauwe bende van de ene personaliteit naar de andere zakenman meegesleept. Ik dronk whisky alsof ik een connaisseur was. En bij

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel

(18)

elk glas leerde ik andere mensen kennen. Zo was daar ene Benno Cardinaels. Volgens Wimjan Bonnarens was er in ons land geen speelautomaat, geen geluidsinstallatie, geen lasersysteem én geen computersysteem te vinden of de firma ‘Cardinaels' Electronics’ had er op de een of andere wijze zijn stempel op gedrukt. Meneer Cardinaels barstte van de grootse plannen. Hij droomde van een keten van

ontspanningsgelegenheden en ontspanningsklubs in de Kempen. Zijn testcase, gratis natuurlijk, werd ‘De Weerwolf 2000’. En we gingen eens wat beleven... Zelfs de Amerikanen zouden er een puntje aan kunnen zuigen. Hij sprak over big bosses en lobbyisten alsof hij een Amerikaan was. Een andere Vip was Igor Rosmeulen, direkteur van het ‘Uitzendbureau voor Vlaamse artiesten’. In zijn gezelschap vertoefde een geheimzinnige somberling, wiens artiestennaam Paganini was. Volgens Igor was Paganini - na een mislukte carrière als hypnotiseur, omdat hij in België niet publiek mocht optreden - uitgegroeid tot dé discjockey van de eeuw. Alle uitbaters van discobars in Vlaanderen en Nederland wilden hem engageren, doch hij was te duur voor hen. Paganini spreidde zijn enorm talent alleen maar tentoon tijdens parties van de high society én, misschien, - wie weet? - binnenkort in ‘De Weerwolf 2000’. Lix van Bourgonie was immers een vriend van Igor Rosmeulen, en voor vrienden deed Igor iets meer. Toen ik het waagde te opperen dat een taverne toch geen discobar was, weerklonk er van alle kanten hoongelach. Wat voor een naïeveling was ik nog wel? Geloofde ik écht dat de cafés waar geen geestrijke dranken mochten geschonken worden en waar niet mocht gedanst worden, enkel maar bezocht werden door geheelonthouders en minder-validen? De Belgen waren toch befaamd voor hun vindingrijkheid? En Vlaanderen was toch gekend voor zijn achterpoortjes? En werd hier ooit iets toegelaten of toegekend als het rechtstreeks, officieel dus, gevraagd werd? Neen! Alleen met een bestaande toestand of met een verworven recht kon iemand hier iets afdwingen...

Toen ik het verschil tussen whisky en koude tee niet meer proefde, maakte ik kennis met een dienster die een appelflauwte gekregen had. Ze stond bij een gedeeltelijk geopend raam naar adem te happen. Omdat een teug frisse lucht mij eensklaps zeer verlokkelijk voorkwam, ging ik naast haar staan. In de

ochtendschemering stapten enkele groepjes mensen voorbij. Ik dook weg achter de dienster toen ik het echtpaar Wijnakker en hun dochter herkende. Vermits Wijnvlekje achteromkeek, vermoedde ik dat ze me gezien had. Mismoedig gluurde ik naar de gedeel-

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel

(19)

telijk ontblote borsten van de dienster.

‘Waar gaan die mensen zo laat naar toe?’ vroeg het meisje.

‘Naar de vroegmis, denk ik,’ antwoordde ik.

‘Wat is een vroegmis?’ wilde ze weten.

‘Ben jij 's zondags nooit naar een kerkdienst geweest?’ vroeg ik verbaasd.

‘Neen,’ zei ze. ‘Jij wel?’

‘Ik ga elke zondag naar de mis,’ antwoordde ik.

‘Ook vandaag?’

‘Ja.’

‘Ben jij misschien van Kranendonk?’

‘Ja.’

De dienster haalde huiverend adem. ‘Ik wist niet dat er nog zulke achterlijke boerengaten bestonden,’ zei ze.

5.

Die zondagmiddag was de zon er eensklaps, en uit de bossen steeg de geur van de lente op. Omdat mijn hoofd zeker niet naar journalistiek werk stond, besloot ik een tomatensap te gaan drinken in ‘De Leeuw’. Waar Kranendonk 's zondags altijd uitgestorven had geschenen, leek het nu wel of het achtste wereldwonder er te aanschouwen of te beleven viel. Aan weerszijden van de wegen die naar ‘De Weerwolf 2000’ leidden, stonden wagens geparkeerd, en de rijen werden aldoor langer. In ‘De Leeuw’, toch het deftigste café van het dorp, was geen levende ziel te bespeuren.

Aan de deur maakte ik dan ook rechtsomkeert. Ik had er geen zin in om met de waard een boom op te zetten over nieuwe bezems die schoon vegen. En, wie weet, zat Wijnvlekje wel in ‘De Weerwolf 2000’...

Al van ver hoorde ik de discomuziek dreunen. Ik hield niet van die soul-achtige popmuziek. Ik was opgevoed in een huisgezin waar de stilte heilig was en waar muziek de zeden verzachtte. Dansen had ik dan ook nooit gekund, met het gevolg dat ik nog geen amourettes gekend had. Als ik wat gedronken had, durfde ik een meisje het hof maken, doch dat kwam altijd faliekant uit. Ik was er te laat aan begonnen, dàt was het. Meisjes van twintig wantrouwden een vrijgezel van dertig.

En ik was te kieskeurig om mij af te geven met tweedehandse vrouwen. Mijn verborgen leven had te lang geduurd. En een adonis was ik nu bepaald ook niet.

Freija Wijnakker was door mijn hoofd beginnen te spoken sedert zij op Aswoensdag mijn moeder naar huis gebracht

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel

(20)

had toen die met de fiets gevallen was. Aanvankelijk had mijn belangstelling haar duidelijk gevleid, van lieverlede echter begonnen mijn attenties haar te embarrasseren.

Het werd tijd dat ik dat inzag... Ik grijnsde. Mijn wijste invallen kreeg ik altijd wanneer ik stapte, dan was het alsof mijn alter ego mij de les las. Doch als ik achter mijn schrijfmachine zat, was er geen alter ego; dan mocht ik al blij zijn dat ik enkele duivels uit de hel kon vloeken... ‘De Weerwolf 2000’ puilde werkelijk uit. Tot op de stoep stonden jongelui bier te hijsen. Het viel me op hoe keurig ze gekleed waren:

kolbertkostuum, das, kraaknet hemd, glimmende schoenen... Op het eerste gezicht allemaal fils à papa. Ik herkende niemand. Verontschuldigingen mompelend baande ik mij een weg naar de tapkast. De discjockey had een zangerige, hese stem... Het was Paganini! Wat hij zei klonk flemend, strelend, ophitsend, obsederend... bijna obsceen. Lix van Bourgonie, bleek en hologig, duwde me een glas bier in de hand.

‘Jij betaalt hier niet,’ zei hij. ‘Gezondheid!’

Op dat ogenblik wrong iemand zich naast mij tot aan de tapkast. Het was Ingel Guldentops, die student in de rechten was. ‘Wie is hier de patroon?’ vroeg hij aan mij.

‘Ik,’ zei Lix minzaam.

‘Ik woon in de winkel aan de overzijde van het kruispunt,’ verklaarde Ingel. ‘Een oldtimer verspert de uitrit van de garage. Ik neem aan dat een van jouw klanten de eigenaar van dat vehikel is.’

‘Nummerplaat?’ vroeg Lix.

‘Dat weet ik niet,’ antwoordde Ingel ongeduldig.

‘In orde,’ zei Lix, waarna hij zich omdraaide.

Nog voordat Ingel weer buiten was, werd de muziek afgezet en zei een

mikrofoonstem: ‘De eigenaar van de oldtimer op de parkeerruimte voor de winkel aan de overzijde van het kruispunt wordt vriendelijk verzocht zijn voertuig te verplaatsen. Dank je!’ Voilà! Zo doet een gentleman dat, dacht ik. Ik had amper één teug gedronken, toen de patroon me alweer een glas toeschoof. ‘Het is toch

eigenaardig dat zoveel jongelui op een zondagnamiddag naar een godvergeten dorp als Kranendonk afzakken,’ zei ik, ‘alsof er nergens anders wat te beleven viel.’

‘Niet iedereen is een voetbalfanaat,’ wees Lix mij terecht. ‘Gelukkig maar... En jonge mensen zijn graag bij elkaar. Daar spekuleer ik op.’ Hij ging op zijn tenen staan en keek met gefronst voorhoofd naar iets achter mij. ‘Sorry, meneer!’ riep hij.

Ik draaide me om. Achter mij stond Gino Hanselaar, in jeans, met gedeeltelijk ontblote borst, én breed grijnzend. ‘Geef mij een pint,’ zei hij. ‘En geef Laurens er ook een.’

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel

(21)

‘Als je naar huis wilt gaan, een jas wilt aandoen, én een das wilt omknopen,’ zei de patroon. ‘Het spijt me, maar “De Weerwolf 2000” is geen café voor slampampers.

Als ik nu het uitschot toelaat, zit ik toekomende week nog uitsluitend met uitschot.’

Ik zag Gino bleek worden. Ik stond er als verstard bij. Ik wist niet hoe ik kon reageren. Het was cru, erger nog. Wat ik verwachtte, kwam echter niet. Gino, garagearbeider én als motocrosser een spektakelmaker, kreeg de kans niet om iets te zeggen of te doen. Vier robuuste kelners zetten hem gewoon op straat... ‘Het is toch wààr!’ verdedigde Lix zich. ‘Als ik het schorriemorrie duld, blijven de nette klanten weg. En van wie moet ik het hebben, denk je?’

‘Gino Hanselaar is nochtans een fidele vent,’ protesteerde ik zwakjes.

‘Ken jij in Kranendonk niet een paar jonge vrouwen die aardig wat willen bijverdienen als schoonmaakster tijdens het weekend?’ vroeg Lix met gedempte stem.

Ik kreeg de tijd niet om te antwoorden, want Ingel Guldentops was daar weer. ‘Dat is toch geen manier van doen!’ riep hij Lix toe. ‘Als die wagen binnen vijf minuten niet verplaatst is, laat ik hem wegslepen!’

Lix haalde de schouders op en liep naar achteren.

Ik volgde Ingel naar buiten. In het midden van het kruispunt stond een kelner enkele gebroken glazen op een blik te vegen. Ingel stak met grote stappen het kruispunt over. Ik moest wachten voor een voorbijrijdende wagen. Ingel legde zijn handen op de kofferbak van de oldtimer en begon te duwen. Er was geen beweging te krijgen in het glimmende onding. Zijn zuster, Deirdre, kwam hem te hulp. Haar lange rode haren waaiden tot in zijn gezicht. De oldtimer kraakte even. Net toen ik op het punt stond een handje toe te steken, riep eensklaps een bazige stem: ‘Blijf met je poten van mijn slee!’

Geërgerd en opgelucht tegelijkertijd richtte Ingel zich op. De jongeman die op hem toeliep, zag eruit als een catcher die even het kostuum van zijn jongere broer had geleend. ‘Ik moet dadelijk ergens zijn,’ zei Ingel. ‘Wil je even je wagen verplaatsen?’

‘Jij moet mijn slee met rust laten,’ zei de catcher, ‘anders zal ik jou eens verplaatsen!’

‘Het is hier verboden te parkeren!’ snibde Deirdre. ‘Als je ook maar voor tien centen verstand hebt, zie je dat toch wel!’ ‘Hoepel op, onnozele trut!’ smaalde de catcher.

Ingel was lijkbleek geworden. Ik had het nooit gezien dat hij zijn zelfbeheersing verloor, doch nu kookte hij zichtbaar. ‘Als

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel

(22)

je die rammelkar binnen dertig sekonden niet verplaatst hebt, bel ik naar de gendarmerie van Goorbergen,’ dreigde hij. ‘Hersenloze brontosaurus!’

‘Godverdomme! Ajuin! Kempens boertje!’ kafferde de catcher. ‘Kom hier... Dat ik je manieren leer!’ Bij die laatste woorden beukte hij reeds met zijn schedel op Ingels borst in.

De kopstoot kwam zo verraderlijk aan, dat Ingel de tijd niet had om te reageren.

Hij vloog achteruit en kwakte tegen de garagedeur aan. Daar bleef hij versuft liggen.

Deirdre begon luid te gillen.

De catcher brieste dat hij haar de volgende maal zou neuken tot ze witte haren had. Hij sprong in zijn wagen en vertrok oorverdovend.

Ik stond perplex tot de benzinewalmen waren opgetrokken. Toen knielde ik naast Deirdre bij Ingel neer. Kokhalzend kwam Ingel weer bij zijn positieven.

‘Onvoorstelbaar!’ zei ik. ‘Wat voor een biervarken was dat?’

‘En wat voor een held ben jij?’ merkte Deirdre schamper op. ‘Je stond erbij te gapen als een pasgeboren kalf!’

Geschokt stond ik weer op. ‘Je hoeft je rancunes op mij niet af te reageren!’ zei ik verongelijkt. ‘Wat kan ik inbrengen tegen zulke bullebakken’

‘Ach, loop naar de pomp!’ zei ze. ‘Maak van die bullebak je “Figuur van de Week”

maar!’

Op dat ogenblik trok een vreselijk geknal en gekletter onze aandacht... Meisjes krijsten, jongens brulden... Iedereen deinsde achteruit, rende of dook weg... Een rood gevaarte scheerde rakelings langs de ingang van de ‘Weerwolf 2000’... Gino Hanselaar op zijn motor. Wie in het gebouw was, wilde naar buiten; en wie buiten was, wilde naar binnen... Er ontstond een geweldig tumult... En weer raasde de bolide langs de menigte, tussen toeterende auto's... De chaos was kompleet. Nog driemaal wervelde de storm over het kruispunt, en toen verdween hij in de richting van Lovenhoek.

‘Daar komen ongelukken van!’ zei ik ontsteld. ‘Die heeft ten minste geen vissebloed!’

sneerde Deirdre.

6.

Alhoewel de gebeurtenissen van die namiddag mij toch wat achterdenken bezorgd hadden, schreef ik toch een artikel in odestijl over ‘De Weerwolf 2000’. Duizend frank betekende nog altijd heel wat voor mij, en het gevoelen van erkentelijkheid en dank-

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel

(23)

baarheid jegens weldoeners was in mij sterk ontwikkeld. Wel drukte ik in mijn stuk de hoop uit dat geen échte weerwolf (het legendarisch ondier, volgens het oude volksgeloof een man die de gedaante van een wolf aannam en dan op roof uitging) op de nieuwe taverne zou afkomen. En aan het einde vroeg ik mij badinerend af wanneer ik de opening zou mogen beleven van ‘De Eenhoorn’, ‘De Basilisk’ en ‘De Griffoen’... allemaal namen van fabelachtige beesten die nu, zelfs in de Kempen, toch wel uitgestorven waren... Waar ik mij aan een sterk ingekorte versie van mijn tirade in ‘De Brabander’ verwacht had, verscheen het stuk integraal, onder een vette titel en met een sterk vergrote foto. Bovendien wilde het toeval, een paar dagen later, dat ik aan de tapkast in ‘De Leeuw’ het schrijnende verhaal hoorde vertellen van Jocelyn Siborgs, die van mijn leeftijd was. Haar man, Udo Ramoudt, had een gewapende roofoverval gepleegd op een diamanthandelaar en was met de noorderzon vertrokken. Om anti-publiciteit te voorkomen - zo althans was het geformuleerd - had de direktie van de supermarkt haar stante pede haar job opgezegd. Ze had een dochtertje van acht jaar en kon met de werkloosheidsuitkering amper de huur van haar woning betalen. Ik belde haar op en verwees haar naar Lix van Bourgonie: hij had gesproken over een aardige bijverdienste... Te oordelen naar haar reaktie dacht ik dat ze blij was met mijn tip. En toen meende ik zo ongeveer genoeg gedaan te hebben voor de steekpenningen van Lix van Bourgonie. Het was trouwens ook in

‘De Leeuw’ dat ik de eerste tegenwind kreeg. Richard, de waard, vroeg zich op een avond luidop af waarom sommige herbergiers zoveel gratis publiciteit in de krant kregen terwijl andere caféhouders daar zwaar moesten voor betalen. Als dat zo bleef doorgaan zou hij zijn abonnement op ‘De Brabander’ opzeggen... Ik voelde alle blikken op mij rusten en werd rood onder mijn baard. Uiteindelijk slaagde ik er dan toch in Davy de Ram tot mijn ‘Figuur van de Week’ te maken. Wij troffen elkaar op vrijdagavond in ‘De Leeuw’, en al spoedig kwam ik in de ban van zijn verhaal... Zijn grootvader David de Ram was in 1914 geboren in Kranendonk, meer bepaald: in Kroatië, een hoeve langs de Nete. Omdat de boerderij slechts drie hektaren (die in het voorjaar en het najaar door de Nete geregeld onder water gezet werden) groot was en omdat zijn oudere zuster, Liesbeth, met de zoveelste zoon van een keuterboer gehuwd was, besloot hij, in het spoor van menige Kempense boerenzoon, naar Canada uit te wijken. In 1936 huwde hij met Katrien Houbrix, een kruideniersdochter uit Kranendonk, en veertien dagen later stapte

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel

(24)

het jonge paar in Antwerpen op de boot. In Canada kreeg hij de verantwoordelijkheid voor een reusachtig tabaksareaal. Alhoewel hij één derde van de opbrengst moest afstaan aan zijn nieuwe vaderland én één derde aan de grondeigenaar, werd hij er toch welgesteld. Hij kreeg er twee zonen: Peter en Marijn. In tegenstelling tot zijn oudere broer had Marijn eerder een technische knobbel. Na zijn huwelijk met Jolien Hardies, wier uit Goorbergen stammende ouders eveneens tabaksplanters waren, vertrok hij naar het eeuwige land van belofte: Californië. Vanaf 1961 begon hij daar aan de uitbouw van een garagebedrijf en een benzinepompstation. Hij kreeg er twee kinderen: Danny, die zijn opvolger zou worden, en Davy... Davy was nu vierentwintig jaar. Aanvankelijk was het zijn plan geweest autocoureur te worden, met in het achterhoofd de zekerheid dat hij altijd nog als pompbediende zijn brood kon verdienen. Een mislukte liefde had hem echter op de vlucht gejaagd... naar Canada.

Hij wilde opnieuw beginnen... als tabakker. Doch de wereld was de tabak aan het afzweren... En toen kwam de brief van Liesbeth de Ram, de groottante over wie hij ternauwernood ooit had horen reppen. Haar man was gestorven, ze was kinderloos gebleven, ze had een plaats besproken in het bejaardentehuis... Wat moest er met Kroatië gebeuren? Elke dag werd ze gepolst omtrent een mogelijke verkoop. Er was zelfs een senator die zich bijzonder driest aanstelde...

‘Wimjan Bonnarens?’ onderbrak ik hem verpaft.

Davy knikte. ‘Die man denkt blijkbaar dat Kranendonk van hem is. Jarenlang kwam hij op Kroatië jagen met zijn vrienden, en in ruil daarvoor gooide hij soms een aan flarden geschoten fazant binnen. Toen tante Liesbeth hem - het gebeurde een paar dagen na de dood van oom Gerard - de jacht verbood, dreigde hij ermee ervoor te zullen zorgen dat ze in een inrichting geplaatst werd. Vooral dàt deed haar naar de pen grijpen, vermoed ik.’ Davy schudde het hoofd. ‘Die kerel heeft

onvoorstelbaar veel lef. In Amerika worden senatoren voor zoiets afgezet.’

‘Maar je suggereerde dat hij op een verkoop aandrong?’

‘Ja. Ik begrijp het ook niet. Kroatië is landbouwgebied... En de hoeve is vervallen.’

Ik snoof. Ik rook al van ver wat er gaande was. ‘Volgend jaar wordt het gewestelijk plan van aanleg gewijzigd. Aanvragen daartoe moeten natuurlijk zo snel mogelijk worden ingediend. Iemand droomt er wellicht van dat gebied langs de Nete te verkavelen... Vanzelfsprekend vallen daar schatten mee te verdienen. En hoe verleidelijk is het niet voor een politicus... een procentje te

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel

(25)

toucheren?’

‘Verkavelen!’ echode Davy verbaasd. ‘Alles is hier al zo kleinschalig, zo pietluttig.’

Hij lachte gemeend. ‘Ga je dat allemaal in de krant schrijven?’

‘God neen!’ schrok ik. ‘Dat durf ik niet. Ze zouden me binnen de kortste keren ontslaan. Of neen... Ze zouden het gewoon in de prullenmand gooien.’

‘Waarom? Journalisten moeten het publiek toch eerlijk informeren?’

Nu lachte ik hartelijk. ‘In dit land moet een journalist alles ten minste driemaal kunnen bewijzen. En het tweede bewijs loopt gewoonlijk al mank.’ Ik zocht even in mijn aantekenboekje. ‘Een bewijs is... iets waardoor onweerlegbaar wordt aangetoond dat iets is zoals men beweert of tevoren verondersteld heeft, zowel in de zin van bewijsvoering als van bewijsgrond... Oef! In dit land kan alles weerlegd worden, zelfs het feit dat een bewijs... een bewijs is.’

Davy was mijn bangheid waarschijnlijk beu, want hij vroeg: ‘Is hier in de buurt geen dancing? Het is toch vrijdagavond...’ ‘Ja...’ aarzelde ik. ‘De “Hot Cockles” in Muisdonk...’

Davy fronste het voorhoofd. ‘En spelen ze dat spelletje daar?’ ‘Welk spelletje?’

‘Wel... hot cockles... blindemannetje...’

Ik lachte schaapachtig. ‘Dat kan best. Voor een leraar is het daar alleszins... te mijden...’

‘Maar jij bent journalist! Zullen we even tot daar rijden?’

Een minuut later zat ik in Davy's Volvo. En dat hij autorenner was geweest, kon ik nog een minuut later ook getuigen. De ‘Hot Cockles’ was zoiets als het

voorgeborchte van de hel te midden van de dennenbossen: schelle en schreeuwlelijke kleuren, bonzende slaginstrumenten, verpestende walmen, oude parkeerwachters in sjofele kleren, bonkige buitenwippers met een kepie op, branieschoppers, verhitte bakvissen, een wriemelende massa op een paarsrood gloeiende dansvloer... Wij vonden een klein plaatsje aan een uithoek van de oneindig lange tapkast. Het bier smaakte naar niets, het was lauw. Davy was blijkbaar in zijn sas, want hij bewoog zijn hoofd op de maat van de dolle muziek. Net toen ik wilde vragen of de jeugd in Californië ook verzot was op dergelijke heksensabatten en -ketels, werd ik

weggedrongen door Freija Wijnakker! Haar broer Mario en Deirdre Guldentops stonden achter haar. ‘Wie we daar hebben!’ riep Wijnvlekje. Haar jongensachtig geknipte haren waren nat van het zweet en haar ogen glinsterden opgewonden. ‘Jij begint tegen-

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel

(26)

woordig de oorden van verderf ook te kennen!’ tierde ze in mijn oor.

Ik voelde me genoopt te trakteren. Nog voordat ik afgerekend had, waren Wijnvlekje en Davy al aan het dansen. Deirdre en Mario volgden hen. Misnoegd dronk ik van mijn bier. Toen ik mijn glas weer op de tapkast zette, werd het door een barman weggegraaid en weer gevuld. ‘Van Jocelyn!’ riep hij, terwijl hij met zijn kin naar ergens en nergens wees. Het volgende ogenblik stond Jocelyn Siborgs naast mij, zuiderser dan ik haar ooit gezien had. ‘Vanaf morgenochtend werk ik in “De Weerwolf 2000”,’ zei ze. ‘Ik wilde je danken!’

Ik poogde haar grote borsten niet te zien. ‘Graag gedaan!’ zei ik.

‘Herinner jij je nog dat wij samen in de kleuterklas zaten?’ vroeg ze.

De borsten trokken mij aan als magneten. Ik begon wild te knikken. ‘De mooiste tijd van mijn leven,’ zei ik domweg.

‘Dans jij niet?’ vroeg ze.

Weer vielen mijn ogen op haar borsten. Ik gebaarde last te hebben van de rook.

‘Neen,’ zei ik. ‘Waar zou ik het geleerd hebben?’

‘Kom!’ drong ze aan.

‘Neen,’ zei ik. ‘Ik wil geen figuur als een deur slaan.’

Het volgende ogenblik duwde Wijnvlekje haar weg. ‘Waar staat mijn glas, Don Juan?’ vroeg ze. Ze had amper genipt van haar bier, of Davy troonde haar weer mee.

Ik zag Mario Wijnakker naar Jocelyns borsten kijken. Hij bezweek dadelijk voor de aantrekkingskracht ervan, en vroeg haar ten dans.

‘Waar hangt Ingel uit?’ vroeg ik aan Deirdre.

‘Die is aan 't blokken,’ zei ze. Ze gaf een nijdige elleboogstoot aan een snoeshaan die sigaretterook in haar wild krullende haren blies. Lachend keek ik naar de walmen die langs haar hoofd wegsliertten. Ze had harde blauwe ogen en op haar gezicht wemelde een melkweg van sproeten. ‘Als we nu eens naar “De Weerwolf 2000”

reden?’ stelde ik voor.

‘Daar zet ik nooit nog een voet binnen!’ fulmineerde ze. ‘Daar komen uitsluitend nietsnutten, dandy's en fatten.’

‘Jij denkt toch niet dat hier uitsluitend studenten komen?’ smaalde ik. ‘Om de fine fleur van de jeugd en de nieuwste chic te treffen, zul je toch nog wat verder moeten gaan zoeken.’

‘Weet je waarom jij zo onuitstaanbaar bent?’ vroeg ze eensklaps heftig.

‘Neen,’ antwoordde ik verbluft.

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel

(27)

‘Jij staat altijd overal te wijsneuzen! Jij bent een eeuwige gelijkhebber! Je weet toch dat ze je in het kollege van Goorbergen Meneer Gelijk noemden?’

Gekrenkt wendde ik me van haar af. Het bier smaakte nog flauwer dan voordien.

Ik nam me voor in de kettingwinkel van Reina Guldentops geen voet meer binnen te zetten. In een flits zag ik dat Davy en Wijnvlekje elkaar stonden af te zoenen. Zo ging dat.

7.

Vooral mijn ‘Figuur van de Week’ boeide de mensen. Telkens als ik erin slaagde een figuur te beschrijven en te interviewen, die er rijp voor was om op een wit paard naar Geel gebracht te worden, kreeg ik prettige reakties. Eén van de grootste drijfveren in het leven was nu eenmaal leedvermaak. Ik besefte echter maar al te goed dat een andere belangrijke beweegreden gekrenkte trots was: ik moest dus zeer voorzichtig zijn in mijn keuze, en ik mocht zeker niemand ridikuliseren in mijn beschrijvingen.

Het moest een rariteitenkraam blijven voor mensen die graag te pronk liepen met hun eigen rarigheid. Derhalve had ik ook steeds weer een bang voorgevoel als ik aan de gemeenteraadsverkiezingen dacht: would-be politici waren weliswaar rariteiten, doch zij wilden dat niet gezegd hebben; zij wilden zich in het zonnetje laten zetten, zich laten ophemelen, op rozen zitten... Een grote reüssite als ‘Figuur van de Week’

was zeker Charlie Ostapluk. Charlie woonde sinds mensengeheugenis in een vervallen keuterij nabij de ruïnes van de priorij 'Onze-Lieve-Vrouw-in-'t-Goor, aan een oude zandweg die naar Goorbergen leidde. Toen Charlie Kranendonk deed daveren van het lachen met zijn verhalen over de verschijningen van een wit wijf of een witte juffer die hem de toekomst voorspelde en die hem de geheime bergplaats van een grote schat had aangewezen in de buurt van het kasteel, kreeg ik van alle zijden een wenk om hem te interviewen. Ik wilde me echter niet laten manipuleren als een marionet, en daarom hield ik me op de vlakte. Wanneer echter gefluisterd werd dat Charlie met een koffer vol gouden en zilveren munten in een bank was aangekomen, kon ik mij niet meer afzijdig houden. Doch toen was het witte wijf al

Onze-Lieve-Vrouw geworden en trokken de bejaarden, de minder-validen en de kinderen al bij tientallen naar de ruïnes van de kapel. Op een heerlijke dag in april beleefde ik het dat Charlie

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel

(28)

een verschijning kreeg... In de hoek van het bouwsel stond een reusachtige vlier, die toch wel abnormaal vroeg in bloei stond. Plotseling daalde er iets als een windhoosje neer, de schermbloemen begonnen te wuiven, en Charlie ging op zijn knieën zitten.

Een paar minuten duurde dat. Toen hield het waaien op... en stond Charlie op. ‘Die kwaad doet, kwaad ontmoet,’ zei hij. ‘In Kranendonk zal de duivel de kaars houden tot de ridder Christi komt.’

‘Heb je nu écht iets gezien?’ vroeg ik ongelovig.

‘Jij niet?’ repliceerde Charlie.

‘Neen,’ zei ik.

‘Dan moet jij wel stekeblind zijn,’ mompelde hij. ‘Komt dat nu écht in “De Brabander”?’

Ik haalde de schouders op. ‘Misschien wel. Als ze tenminste niet denken dat jij de godsdienst bespottelijk maakt. Met de verschijningen van die witte juffer hadden we een grotere kans gehad.’ ‘Ik heb nooit gezegd dat het Onze-Lieve-Vrouw was,’

zei Charlie. ‘Schrijf maar gerust dat het een witte juffer is. Maakt dat zulk groot verschil?’

‘Een wereld,’ meende ik.

Stilaan begon ik te ondervinden dat het journalisten werk ook wel lukratieve periodes kende. In de industriezone tussen Muisdonk en Goorbergen waren de laatste tijd nogal wat bedrijven opgericht. En de raad van beheer van elk bedrijf telde een mannetje dat de public relations behartigde. Van de geringste veest poogde dat mannetje een donderslag te maken. Alles (de sponsoring van een sportklub, de aankoop van een nieuwe machine, het bouwen van nog een vleugel, het uitbrengen van een verbeterd produkt...) gaf aanleiding tot een perskonferentie. Meestal ging het uitdelen van het propagandistisch communiqué gepaard met een lucullusmaal én een bacchanaal, om over de geschenken in natura nog te zwijgen. Daar trof ik journalisten van wie ik nog nooit een letter gelezen had en die ik anders nooit zag.

Ook op de menigvuldige recepties in de streek ontmoette ik geregeld jongens die een perskaart hadden, maar die hun kopij waarschijnlijk nooit geplaatst kregen... Ik althans las nooit wat van hun hand. In plaats van penneridders waren zij

alkohol-ridders geworden. Omdat ‘De Brabander’ mijn berichtjes wèl opnam, verwierf ik steeds meer aanzien: dat voelde ik, dat merkte ik, en dat hoorde ik. En waar ik vroeger na twee glazen schuim wijn al begon te doddelen en te dodderen, werd ik nu agressief en martiaal... behalve wanneer Wijnvlekje in de buurt was. Die donderdagavond kwam ze mij opzoeken in ‘De Leeuw’.

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel

(29)

Ik zat aan de tapkast, met mijn vijfde glas bier in de hand, aan haar te denken, toen ze eensklaps naast mij stond. ‘Heb jij al iets geschreven over die ellende in onze buurt?’ vroeg ze veel te luid. Alle stamgasten keken onze richting uit, en ik dankte de hemel alweer dat ik een baard had. ‘Neen,’ antwoordde ik benepen. ‘Wat drink je?’

‘Niets!’ zei ze. ‘Ik laat me niets opsolferen door kloteklappers!’ ‘Maar wat moet ik dan schrijven?’ vroeg ik vertwijfeld.

‘Heb jij soms niet gehoord wat dat bejaarde echtpaar overkomen is, op het kruispunt, verleden zondagavond?’

‘Neen,’ zei ik.

‘Wat ben jij een knappe journalist!’ smaalde ze. ‘Heel Kranendonk spreekt erover en meneer de dorpsfilozoof weet van toeten noch blazen... Drink jij tegenwoordig niet wat te veel?’

‘Wat moet hij weten, Freija?’ kwam Richard, de waard, mij te hulp.

Wijnvlekje snoof verontwaardigd. ‘Wel... twee oude mensen uit Kouwenberg kwamen daar aan in hun Lada. Een bende bezopen lefgozers verliet juist “De Weerwolf 2000”. De schoelies lieten de auto stoppen. Met z'n allen tilden ze de wagen op en begonnen er op kommando mee te wiegen. Toen het spelletje gedaan was, verkeerden de oudjes in shocktoestand. Ze werden opgehaald met een

ambulancewagen en naar het ziekenhuis gebracht...’

‘Maar dat is toch iets voor de politie!’ stoof ik op.

‘De politie werkt tijdens het weekend niet!’ zei ze. ‘Dat weet jij ook! In het spoor van de hulpdienst is een combi van de rijskwacht van Geel gekomen, doch die werd dadelijk weer opgeroepen voor een zwaar verkeersongeval.’

‘En welke zoden brengt het aan de dijk als ik daar nu wat over schrijf?’, wierp ik op. ‘Hoe heten die mensen uit Kouwenberg? En wie waren die vlegels?’

‘Dat weet ik niet!’ snauwde ze. ‘Jij bent de journalist.’

‘Inderdaad, maar jij schijnt te denken dat een journalist een privé-detective is.’

‘En dat is nog niet alles,’ vervolgde ze. ‘Een ander stelletje kinkels brak de publieke telefooncel af, die naast de frituur van Franne de Cnaep stond. Toen de Franne protesteerde, kieperden ze zijn kraam om. Zijn benen zijn lelijk verbrand...’

‘De Franne zal er toch zeker de rijkswacht wel bijgehaald hebben,’ schamperde ik. ‘Die trekt zelfs van zijn grootste malheuren profijt.’

‘Ja,’ zei ze. ‘Verleden maandag zijn de rijkswachters daar een

Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Nu er na vele jaren geploeter op het oostelijke trainingsveld een kunstgrasveld is gekomen, betekent dit dat er ook steeds meer wedstrijden op het veld (kunnen) worden

Dat staat vast, dat geldt voor iedereen Een wet van Meden en Perzen. Eeuwig vast, dat geldt

Rijg op de uiteinden van het garen een paar kralen en kno- op het koord met veren aan de ring, aan de achterkant vast. Maak in totaal drie koordjes

Dat blijkt uit de grote bekendheid die we inmiddels mogen genieten in binnen- en buitenland, uit de vele trouwe vrijwilligers uit de regio die met hun inzet een grote bijdrage

De Belgen waren toch befaamd voor hun vindingrijkheid? En Vlaanderen was toch gekend voor zijn achterpoort jes? En werd hier ooit iets toegelaten of toegekend

Resistentie = het verminderd of niet meer gevoelig zijn van wormen voor anthelmintica. •

En dan spreek ik niet over de vrouwen, ouwe wijven zelfs, die lachen, stiekem, om mijn attenties; niet over mijn broer, die nooit thuis is als ik aanbel; niet over die vent van

En Gerda was niet meer dan een astmatische sukkel; zij kroop voor Janjaak over de grond, zij duldde zelfs niet meer dat haar vader op het door hen in zijn huis geïnstalleerde