• No results found

Robin Hannelore, De zwaanridder · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Robin Hannelore, De zwaanridder · dbnl"

Copied!
139
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Robin Hannelore

bron

Robin Hannelore, De zwaanridder. Uitgeverij De Roerdomp, Brecht 1984

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/hann001zwaa01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

Hoofdstuk I

1.

Zwaanridder - geen mens in Eekhout kende zijn voornaam - woonde moederziel alleen in een hoeve die ooit de grootste van het gehucht Wolverlei geweest was. Op het eerste gezicht zag het gebouw er allesbehalve fleurig uit; maar dat kwam doordat het grijsgroen geschilderd was en bijna helemaal verdoken stond achter verwilderde zomereiken, ratelpopulieren en grauwe abelen. Zwaanridder was een vairon: hij had een groenblauw én een grijsbruin oog. Met zijn zesenzeventig jaar, zijn kaneelkleurige baard, zijn verschoten groene overall, zijn wijnrood alpenmutsje en zijn afgelopen klompen was hij tegelijkertijd de meest geliefde en de meest gehate inwoner van Wolverlei. Geliefd was hij om zijn eenvoud, zijn goedgehumeurdheid en zijn gastvrijheid. Gehaat werd hij misschien ook om die eigenschappen, maar er was nog wel wat anders... Feitelijk was alles begonnen aan het einde van de eerste

wereldoorlog, toen Wolverlei de heikant van Eekhout was. In die dagen besloot Edmond Raveschot, een textielfabrikant uit Turnhout, eindelijk zijn levensdroom te verwezenlijken. Voor een prikje kocht hij de door iedereen als volstrekt waardeloos beschouwde heide van Eekhout met haar vennen en duinen. Hij liet de textielhandel over aan zijn kinderen, Vital en Anneleen, en voortaan reed hij elke dag met de trein naar Herentals en verder met de fiets naar Wolverlei. In het midden van de heide liet hij de Goorhoeve bouwen. Vervolgens engageerde hij, na lang wikken en wegen, een pachtersgezin uit Oostmalle, met zeven flink uit de kluiten gegroeide kinderen.

De opdracht was Wolverlei te ontginnen. Het werd de grootste vreugde van zijn leven. Alles verliep zoals hij het gedroomd had... tot in 1925. Toen, op een winderige herfstdag, stuikte hij tussen Herentals en Eekhout van zijn fiets en bleef dood liggen.

Intussentijd hadden Vital

Robin Hannelore, De zwaanridder

(3)

en Anneleen de textielfabriek zodanig in diskrediet gebracht, dat zij ten einde raad de zaak moesten overlaten aan Hollandse schuldeisers en in arren moede hun heil zochten in Wolverlei. Zij wilden het toch tamelijk rendabele ontginningswerk van hun vader voortzetten, maar konden niet ingaan op de grotere financiële eisen van pachter Braerens, wiens kinderen de huwbare leeftijd bereikt hadden en daarenboven aangelokt werden door de hoge verdiensten in de diamantnijverheid. Er bleef hun geen andere keuze dan enkele goedkope arbeidskrachten aan te werven en een boomkwekerij te beginnen. Anneleen nam haar intrek in de Goorhoeve en Vital liet aan de andere en hoger gelegen zijde van de heiduinen het Withof bouwen. In 1930 reeds stond gans Wolverlei vol naaldbomen en ericaceeën. Net toen de zaak echt begon te floreren, verongelukte Gerrit Aendenboom, Anneleens man, en zij bleef achter met twee kinderen, Tristan en Katrien. In 1937 hertrouwde ze, zwaar tegen de zin van haar broer, met Theo Zwaanridder, een Nederlandse botanicus, die tien jaar jonger was dan zij en die in opdracht van een boomkweker uit Noord-Brabant naar de aanplantingen was komen kijken. In die tijd werd Wolverlei opgedeeld in twee erfgoederen. Na de oorlog liet Vital, vooral onder impuls van zijn zoon Jonathan, zijn erfdeel verkavelen en lag zo aan de basis van de huidige villawijk. Anneleen en Zwaanridder kweekten verder bomen en struiken, maar konden niet beletten dat de helft van hun goed onteigend werd voor het algemeen nut: de

waterwinningsmaatschappij. Toen Anneleen in 1957 stierf aan een hersenbloeding, erfden haar kinderen, die intussen gehuwd en naar Antwerpen getrokken waren, een niet onaardig bedrag. Hun stiefvader echter mocht tot aan het einde van zijn dagen over de Goorhoeve en de landerijen beschikken... Ook Jonathan Raveschot, die intussen aan het Albertkanaal een asfaltfabriek had opgericht, zag dit met lede ogen aan: hoeveel percelen grond voor de villabouw konden er aan de overkant van de heiduinen niet verkocht en hoeveel asfaltwegen konden er niet aangelegd wor-

Robin Hannelore, De zwaanridder

(4)

den? Zwaanridder bleef al die tijd, ook in de jaren van de waanzinnige prijzen voor een stukje bouwgrond, onwrikbaar. Zijn stiefkinderen hadden het geld niet nodig, zijn zwager en zijn neef nog minder, en hij kon eindelijk doen wat hij heel zijn leven gewild had: het aards paradijs rekonstrueren, of althans de natuur de gelegenheid geven terug paradijsachtig te worden.

Die donderdagvoormiddag - het was 24 juni, Sint-Jan, de zonnewende - zat hij op zijn knieën bij het Lavendelven in het water te kijken, toen Joël Braerens bij hem neerhurkte. Zonder op te kijken wees de oude man naar enkele kikkervisjes tegen de oever. ‘Daar heb je ze!’

‘Wat zijn dat?’ vroeg Joël.

‘Dikkopjes van de knoflookpad. Zeer zeldzaam.’

Joël knikte. Van kindsbeen af was hij de vertrouweling geweest van Zwaanridder.

‘Moeder heeft kersen meegegeven,’ zei hij. ‘Ik heb ze binnen op tafel gelegd.’

Zwaanridder stond traag op en keek naar de zon. ‘Hoe was je uitslag?’

‘Onderscheiding.’

De oude man knikte. ‘Nog één jaar dus?’

‘Ja.’

‘Heb je al een vakantiejob?’

‘In de voormiddag werk ik bij meneer Alexander. De rest van de dag ben ik kelner in “De Koningskaars”...’

Zwaanridder troonde Joël mee naar een olijfwilg die vol geelrode vruchtjes hing.

‘Ze zijn rijp.’

Joël stak er enkele in zijn mond. De smaak was zerpzoet. Hij spuwde de pitten uit en zei: ‘Ik denk dat ze het eindelijk opgegeven hebben.’

De oude man schudde het hoofd. ‘Ze bereiden hun zomeroffensief voor...’ Hij keek weer naar de zon. ‘Het wordt de mooiste zomer van de eeuw. De vennen zullen uitdrogen. Al wat in het water leeft, zal het erg te verduren hebben. Ik vrees voor de bootsmannetjes, de driedoornige stekelbaarsjes, het blaasjeskruid en de ronde zonnedauw...’

Robin Hannelore, De zwaanridder

(5)

‘Alle mensen van Wolverlei zijn bereid je te helpen,’ zei Joël. ‘Apropos... Madame Olivia van “De Koningskaars” wilde weten wat het woord wolverlei eigenlijk betekende.’

Zwaanridder haalde de schouders op. ‘Het is een gewestelijk synoniem van valkruid, een geneeskrachtige plant met gele bloemen. Net zoals de beenbreek komt het valkruid voor op zeer kalkarme gronden, waar de dieren vroeger hun botten braken.’

‘Groeit de wolverlei hier?’

‘Ja... maar zeldzaam. Een lei is echter in dit gedeelte van de Kempen ook wel een watering of een doortrek. En wolven leefden hier vroeger ook.’

‘Moet ik boodschappen voor je doen?’

Zwaanridder fronste even het voorhoofd. ‘Nu niet,’ zei hij. ‘Zondagochtend. Als je wilt...’

2.

Het was nu drie jaar dat meneer Alexander - zijn familienaam was Mardulier - in het Withof woonde. Toen hij direkteur geworden was van de multinationale onderneming AIDA (Advice-Immovables-Diamond-Arts), had hij de villa samen met tien hektare heidegrond gekocht van Vital Raveschot. Hij had de woning laten ombouwen tot een enorm lusthuis, een paleis eigenlijk, met een bar, een sauna, een zwembad, een rekreatiezaal... Hij had een siertuin laten aanleggen, en een schietterrein, en een golfbaan, en een tennisveld... Specialisten uit Engeland hadden zelfs een renbaan uitgestippeld voor het trainen van zijn volbloeden. Wanneer alles kant en klaar was, had hij rond zijn goed een peperdure, maar uiterst solide afsluiting laten optrekken, zodat hij zelfs de konijnen en daarmee de wildstropers van zijn domein kon houden.

Al die tijd had hoog boven het Withof, aan een lange witte mast, de vlag met de regenboogkleuren van AIDA gewapperd. Die vrijdagvoormiddag had meneer Alexander

Robin Hannelore, De zwaanridder

(6)

echter problemen, grote problemen. In de rubriek ‘Vrije Tribune’ van ‘Het Nieuws van de Dag’ had een zekere Valeer Pittoors het gewaagd de praktijken en transakties van AIDA verdacht te maken, te laken, én zelfs aan te klagen. Iets dergelijks kon een kettingreaktie op gang brengen, een sneeuwbaleffekt hebben... en dan waren de gevolgen niet te overzien. Voor het eerst in drie jaar was meneer Alexander écht ongerust. Wat moest hij doen? Moest hij raad vragen in Luzern? Of in Monaco? Of in Guernsey? Of bij de hoofdzetel in Toronto? Zouden ze daar dan niet gaan denken dat hij een labbekak was? Iets dergelijks was gedurende het beleid van Thierry Rooses, de vorige direkteur, die weggepromoveerd was naar Toronto, nooit voorgekomen. Hij liep de siertuin in, wiste met beide handen het zweet van zijn voorhoofd, streek met open vingers door zijn geblondeerde haren, en keek vertwijfeld naar de vlag, die roerloos tegen de mast hing. Ik moet reageren, dacht hij, ik moet voorkomen dat die stokebrand voor lopende vuurtjes zorgt, ik moet Valeer Pittoors het zwijgen opleggen. Maar hoe? Als ik naar de redaktie van de krant telefoneer, zullen ze daar achterdochtig worden. Wie is die Valeer Pittoors? Een klant die zich bedrogen voelt? Daar moet een mouw aan te passen zijn... Het geld dat stom is, maakt recht wat krom is. Op het tuinpad kwam de buurjongen met een enorme tuinslang aankruien. ‘Hoe maak je het, Noël?’ vroeg meneer Alexander minzaam.

‘Joël, meneer,’ verbeterde Joël zijn werkgever.

‘En ben je nu kok?’ wilde meneer Alexander weten. ‘Binnenkort geef ik een groot tuinfeest. Dan kun je misschien bewijzen wat je kunt.’ Hij knikte waarderend. ‘Je ouders hebben een goede keuze gedaan. Koks zullen altijd werk hebben, ook in tijden van ekonomische krisis.’

‘Ik studeer niet voor kok, meneer,’ wierp Joël schuchter op. ‘O neen?’ viel meneer Alexander uit de lucht. ‘Dan moet mijn vrouw zich vergist hebben... Zit je misschien op de landbouwschool?’

Joël keek ongelukkig naar zijn afgelopen sandalen. ‘In sep-

Robin Hannelore, De zwaanridder

(7)

tember begin ik het laatste jaar voor industrieel ingenieur... elektronika.’

Meneer Alexander keek de buurjongen een beetje verbouwereerd aan. Zelf had hij maar een zeer bescheiden getuigschrift van een handelsschool, maar dat had hij altijd met veel branie weten te verdoezelen. Zelfs zijn vrouw verkeerde in de overtuiging dat hij op het punt stond met grootste onderscheiding te promoveren aan de handelshogeschool, toen de klierkoorts hem noopte een punt te zetten achter zijn studies. ‘Ach zo!’ sloeg hij aan. ‘Waarom heb je niet geopteerd voor burgerlijk ingenieur?’

‘Dat konden mijn ouders niet bekostigen,’ zei Joël.

Meneer Alexander klakte met de tong. ‘Kom nou. Studeren kost toch geen geld meer! En je hebt toch wel een studiebeurs? Sedert de demokratizering van het onderwijs kan toch iedereen studeren...’ Hij beschouwde het gesprek als afgelopen en liep hoofdschuddend in de richting van de golfbaan. In Toronto dachten ze zelfs dat hij doctor in de handelswetenschappen was. Ik ben beter dan zo een doctor, dacht hij, veel beter. Wat kent zo een man van de praktijk? En het kwam toch aan op praktische resultaten, of niet soms? Thierry Rooses, zijn voorganger, was een teoreticus geweest, een dromer, een idealist, een brave huisvader. Het was dan ook niet moeilijk geweest die man een voetje te lichten. In een tijd als deze moest een brave huisvader het finaal afleggen tegen een pragmatist. Niet dat meneer Alexander geen brave huisvader was... Hij had een fleurig vrouwtje en vier nette kinderen. De buitenstaanders, de mensen die moesten investeren, hadden nu eenmaal, hoe korrupt ze zelf ook waren, een blind vertrouwen in een brave huisvader. Maar iemand kon best een brave huisvader zijn voor het oog van de wereld en tegelijkertijd iemand die van alle markten thuis was, ook van de zwarte... Meneer Alexander grijnsde. In Toronto wisten ze wel welk vlees ze met hem in de kuip hadden. Ze wisten dat hij knap was én een geboren versierder als het vrouwtjes betrof met een handtas vol beleggingsgeld. Naast de mammon

Robin Hannelore, De zwaanridder

(8)

echter aanbaden ze in Toronto ook alle denkbare goden van de publiciteit. Als de dood waren ze daar voor alles wat een lastercampagne op gang zou kunnen brengen...

Wie was die Valeer Pittoors? Met een sombere blik keek meneer Alexander naar de drie Thailandse meisjes, die giechelend aan het golfspelen waren. Een bom geld kostten ze per dag en hij had ze steeds minder en minder vandoen. Pooier of koppelbaas had hij moeten worden, dan had hij nooit last gehad met reine dwazen die gratis hun medewerking aan kranten verleenden. Hola! Valeer Pittoors... een man, een gezonde man wellicht, een brave huisvader misschien, of iemand die weleens in 't geniept de scheve schaats reed... Hoeveel mannen had hij niet gekend, die doorgingen voor heiliger dan de paus maar die luidop droomden van odalisken? Dat was het! Hij moest Valeer Pittoors uitnodigen voor een weekend op het Withof!

Eenmaal in de sauna met de drie Thailandse meisjes zou die vent beslist de idealen van zijn moraalridderschap verloochenen... En een nachtje in de gastenkamer volstond wel om die man zo gedwee als een lam te maken.

Meneer Alexander haalde opgelucht adem. Hij knikte vriendelijker dan ooit naar de Thailandse speelpoppetjes en keerde op zijn stappen weer. Een zomerbriesje deed de vlag met de regenboogkleuren even opbollen. Meneer Alexander beschouwde het als een gunstig voorteken.

3.

Vroeger was ‘De Koningskaars’ de kantine van het kampeerterrein ‘De Papenbergen’

geweest, maar sedert Jonathan Raveschot, de eigenaar, er twee tennisvelden had laten aanleggen, was de doening uitgegroeid tot een etablissement met standing: de tennisklub van Eekhout - en de leden daarvan waren niet de eersten de besten - resideerde er, én de bazin was madame Olivia. Over madame Olivia deden vele verhalen de ronde. Sommigen meenden te weten dat ze bordeel-

Robin Hannelore, De zwaanridder

(9)

waardin geweest was in Limburg en dat Jonathan Raveschot haar daar had leren kennen. Anderen fluisterden dat ze feitelijk de vrouw was van een Antwerpse notaris die na een bedrieglijke bankbreuk uitgeweken was naar Zuid-Amerika. De meesten verkeerden in de overtuiging dat ze gehuwd was geweest met een Marokkaan die samen met zijn kinderen teruggekeerd was naar zijn vaderland.

Madame Olivia lachte die praatjes gewoon weg, maar ze loste niets. Met haar zuiders uiterlijk, haar raadselachtige lach en blik, haar bedwelmend parfum en haar onthutsende korrektheid was ze al twee jaar het grote mysterie van Wolverlei. Als inleiding tot het tennistoernooi voor ‘De gouden Denappel’ had ze die vrijdagavond een lingerieshow - op de honderdtwintig toegangskaarten die ze aan de tapkast verkocht had, stond het woord sex-show gedrukt - op het getouw gezet. Waarschijnlijk om het privé-karakter van de happening te beklemtonen of om er een pikante smaak van illegaliteit aan te geven werden de deuren om klokslag negen uur gesloten. Wie daarna nog binnen wilde, moest viermaal kloppen aan de deur van de nooduitgang.

Hanna van Dormael, achttien jaar, keek verveeld naar buiten. De zon smolt tussen de dennen. Hoeveel liever had ze nog wat gewandeld over de heiduinen, of geluierd bij de televisie in de luxueuze caravan van haar ouders, of gedanst in de ‘Cap 3000’

of de ‘Goldfinger’ in Eekhout... De strip-teasenummertjes van de mannequins vond ze weerzinwekkend en de slijmerige grapjes van de presentator-disc-jockey ergerden haar mateloos. Bovendien was ze het meer dan beu dat de onbeschaamde blikken van de mannen tussen de bedrijven door steeds op haar rustten... tot grote trots wellicht van haar moeder, want die zat naast haar te gloriëren en te koketteren. Haar vader, Andreas van Dormael, was kapper - haute coiffure, notabene - in Antwerpen en haar moeder, die erop stond dat ze door haar dochter Marleen genoemd werd, was daar schoonheidsspecialiste. Omdat Andreas het kapsalon ook 't zaterdags openhield, kon hij pas op zondagochtend naar ‘De Papen-

Robin Hannelore, De zwaanridder

(10)

bergen’ komen, waar hij dan bleef tot maandagavond. Het schoonheidssalon van Marleen echter ging open op maandagochtend, en dus vertrok zij op zondagavond weer naar huis. Het betekende dat die twee nooit samen in hun caravan sliepen, ook niet tijdens het verlof, dat Marleen trouwens in juli en Andreas in augustus nam.

Tussen hen boterde het al jaren niet meer, maar ze hadden ermee opgehouden ruzie te maken en poogden onverschillig te blijven voor elkanders al dan niet amoureuze escapades. Hun enige binding was Hanna, hun oogappel. Die band echter had ook zijn negatieve kanten; want nu Hanna voor de tweede maal gezakt was in het voorlaatste jaar van het ateneum, wilde Andreas van haar een kapster maken en stond Marleen erop dat ze schoonheidsspecialiste zou worden. Eén droom was dezelfde gebleven: Hanna moest en zou tenniskampioene worden. Marleen en Andreas hadden elkaar op een tennisveld leren kennen en ze hadden hun dochtertje opgevoed met een racket in de hand. Van kindsbeen af had Hanna de beste en de duurste tennisleraars gehad. Ze was amper zeven jaar toen ze reeds moest deelnemen aan een tennistoernooi voor miniemen. Op veertienjarige leeftijd werd ze als C30 gekwalificeerd, op zestienjarige leeftijd hoorde ze bij de kategorie C15, en nu was ze kandidate voor een B-klassement. Ze was aangesloten geweest bij alle grote tennisklubs in het Antwerpse, maar telkens weer hadden haar ouders onenigheid gekregen met de bestuursleden. Nu eens haperde er wat aan de akkomodatie, dan weer waren er niet genoeg trainingsfaciliteiten, een andere keer ging het er veel te amateuristisch aan toe. In het begin van de lente was Andreas van Dormael, vooral als vertegenwoordiger van de huurders van het kampeerterrein, ondervoorzitter geworden van ‘De

Eekhoorntjes’, de tennisklub van Eekhout. Nu hij zelf het een en ander mocht beredderen, was er van onenigheid vanzelfsprekend geen sprake. Bovendien was Jonathan een zeer gulle en ruim denkende voorzitter, zodat Andreas er zeker van was dat zijn dochter nu eindelijk de mogelijkheid kreeg om tot een echte vedette uit te groeien.

Robin Hannelore, De zwaanridder

(11)

De eerste ernstige stap in die richting was het aantrekken van een formidabele trainer geweest: Frank Zebedeus, een voormalig ‘Davis Cup’-speler, die pro forma bediende was in het asfaltbedrijf van Jonathan Raveschot. Frank Zebedeus, die al twee echtscheidingen achter de rug had, woonde op een appartementje boven de bureaus van zijn broodheer. Dat hij nu naast Marleen zat, vond iedereen normaal: die twee hadden van bij hun eerste ontmoeting, nu zowat drie maand geleden, uitstekend met elkaar kunnen opschieten. Hanna streelde lusteloos over haar knieën. Een plof en het oorverdovend breken van glas deden haar opkijken. De nieuwe kelner had een schenkblad vol glazen bier en frisdrank laten vallen. Twee dames waren opgesprongen en staarden verwezen naar hun kletsnatte jurken. De kelner wilde hun een vaatdoek aanreiken, maar de dames snauwden hem af. De jongeman bloosde en keek zeer ongelukkig naar madame Olivia. Hanna sloeg hem een poosje gade: de jongeman was groot en had kort krulhaar, zijn ogen waren blauw en er zat een vreemd kuiltje in zijn kin, lange haren kroesden uit zijn openstaand wit hemd... Hij was geen lid van de tennisklub. Waarschijnlijk was hij een jobstudent zoals madame Olivia er om de veertien dagen een versleet. Op dat ogenblik werd de uitslag van de tombola omgeroepen. Frank Zebedeus won een bikini. Twee mannequins kwamen voor hem dansen. De een droeg een witte en de ander een blauwe bikini. De trainer mocht kiezen en vervolgens zijn prijs losgespen en afstropen. Dat ging natuurlijk met heel wat onnozele trammelant gepaard. Vanzelfsprekend werd de bikini aan Marleen geschonken. Toen een wat oudere man met een kippeborst opsprong en zich op zijn beurt begon te ontkleden, zei Marleen: ‘Hanna, liefje, zou je niet gaan slapen? Je moet morgen om tien uur matchen...’

Opgelucht stond Hanna op. Een beetje trager dan normaal liep ze naar de

nooduitgang. Geen mens keek nog naar de klown, die op dat ogenblik zijn broek liet zakken. De hilari-

Robin Hannelore, De zwaanridder

(12)

teit was als bij toverslag verdwenen. Hanna van Dormael was een zeldzaam mooi meisje, en ze wist het.

4.

Toen Vital Raveschot drie jaar geleden het Withof verkocht, keken de mensen van Eekhout raar op. Bijna zijn hele leven had hij als een patriarch op het herengoed geresideerd. Nogal wat bedenkelijke vermoedens werden geopperd, tot iemand meende te weten dat de oude baas enkele flatgebouwen had laten optrekken op Tenerife. Wat niemand wist, was dat Vital een van de voornaamste aandeelhouders van AIDA was en dat meneer Alexander - dat wist die zelf niet eens - in feite maar als stroman fungeerde. Sedertdien had Vital zijn intrek genomen bij zijn zoon Jonathan, direkteur van ASRA (Asfalt-Raveschot) en gehuwd met de rijkste erfdochter van Eekhout. Bij zijn huwelijk in 1950 had Jonathan op een boogscheut van het Withof een villa laten bouwen, die tot vóór de komst van meneer Alexander als het nec plus ultra van de streek had gegolden. Die zaterdag, in de vooravond, zaten Vital, Jonathan en zijn vrouw, Yvonne, op het volledig bezette terras van ‘De Koningskaars’

naar de achtste finales van ‘De gouden Denappel’, ereprijs ASRA, te kijken. Min of meer toevallig waren de jongste telgen van het geslacht Raveschot gelijktijdig in het strijdperk getreden: Isabeau, vijfentwintig jaar, speelde tegen Hanna van Dormael;

en Michael, tweeëntwintig jaar, moest het uitvechten tegen een zekere Peter Willemsen. Terwijl iedereen de schoonheden op het B-terrein gadesloeg, waren de ogen van Vital strak op het A-terrein gericht. Met zijn achtentachtig jaar zag de patriarch van Wolverlei er nog bijzonder fluks uit. Iedereen wist dat Michaël zijn oogappel was. Michaël zelf wist dat ook, en daarom spande hij zich dubbel in: zijn grootvader kwam slechts uiterst zelden naar een tennispartij kijken. Het wilde echter niet vlotten nu. In de reeksen daarstraks had hij, zoals

Robin Hannelore, De zwaanridder

(13)

bijna altijd, probleemloos gewonnen. En ook voor wat deze partij betrof, had hij een walk-over verwacht. Hij had er ten stelligste op gerekend, dat hij nog een flink gedeelte van de partij tussen zijn zuster en dat knappe blondje zou kunnen

aanschouwen. Zijn tegenstander echter had een genadeloze opslag en een feilloze backhand. Naarmate Michaël onzekerder en zenuwachtiger werd, stapelde hij de fouten op. Enkele malen reeds was de referee hem met dubieuze beslissingen tegemoet gekomen, maar het mocht niet baten: na nog geen halfuur spel verloor Michaël, die ten slotte toch als C15/2 geklasseerd stond, de eerste set met vier games tegen zes.

Toen ze zich op de bank wat zaten droog te wrijven, zei een supporter vanachter de afrastering: ‘Nu begrijp ik waarom ze jou een B-klassement gegeven hebben, Peter.

Je bent dubbel zo sterk als verleden jaar.’

De aangesprokene haalde de schouders op en slurpte wat cola uit een plastic bekertje. ‘Misschien wel,’ gaf hij toe.

‘Heb jij een B-klassement?’ vroeg Michaël verbaasd.

‘Ja,’ gaf de ander toe.

‘Dan moeten ze je diskwalificeren,’ zei Michaël koud, terwijl hij opstond.

‘B-spelers zijn hier niet toegelaten.’ Hij liep met opgestoken racket naar de referee en vertelde wat hij vernomen had.

De scheidsrechter kwam dadelijk van zijn podium, ging op nadere informatie uit bij Peter Willemsen... en riep Michaël Raveschot uit tot overwinnaar.

Toen de spelers het terrein wilden verlaten, stond eensklaps Vital Raveschot voor hen. ‘Wat is er aan de hand?’ wilde hij weten. Hij blies de as van zijn sigaar en keek zijn kleinzoon onderzoekend aan.

‘Meneer hier heeft zich onrechtmatig laten inschrijven,’ zei Michaël ongemakkelijk

‘Hij is een B-speler.’

‘Wat wil dat zeggen?’

Michaël pulkte aan de kleefband op het handvat van zijn racket. ‘In de tennissport bestaat er een soort van grading list: wij hebben slechts enkele A-spelers, een aantal B-spelers,

Robin Hannelore, De zwaanridder

(14)

een gradatie in de C15-klasse en een rangorde voor wat het C30-niveau betreft. Dat is om te voorkomen dat kampioenen hun tijd zouden verliezen met knoeiers, enfin:

om min of meer evenwaardige tegenstrevers met elkaar te kunnen konfronteren en gelijkopgaande partijen te verkrijgen.’

‘Ben jij een knoeier?’ vroeg Vital scherp.

‘Ik denk het niet,’ stamelde Michaël.

‘Speel dan je partij uit!’ beval de patriarch. Hij liep langzaam terug naar het terras.

De rook verraadde dat hij heftiger dan anders aan zijn sigaar trok.

Met lood in de benen gehoorzaamde Michaël. Op Wolverlei had niemand - en zeker geen Raveschot - het ooit aangedurfd een publiek bevel van Vital in de wind te slaan.

Peter Willemsen had alleen maar raar opgekeken toen zijn opponent eensklaps zo gedwee werd. Hem interesseerde uitsluitend ‘De gouden Denappel’. Binnen het kwartier maakte hij de karwei verder af. Zijn lobs, volleys en smashes maakten Michaël Raveschot gewoon belachelijk.

Toen Michaël op het terras bij zijn familie kwam zitten, knikte zijn grootvader goedkeurend. ‘Onthoud de naam van die valsspeler,’ zei hij. ‘Jouw tijd komt nog wel.’

Michaël knikte. Zijn ogen volgden Hanna van Dormael. Ze was ongelooflijk lenig.

Bij haar service gooide ze de bal een tikkeltje te ver naar voren. Dat moest hij haar absoluut toch eens vertellen. Als ze in bed even goed was als op het tennisveld, viel er met haar beslist iets te beleven. Als... Michaël grijnsde. Als Isabeau op het tennisveld zo goed was als in bed, zou ze nu niet zo een modderfiguur slaan. Sedert ze antikonceptiepillen innam, was ze opvallend mollig geworden. Hij begreep niet dat vader en moeder dat niet zagen. Of zagen ze het wel en deden ze of hun neus bloedde? ‘Wat drinkt meneer?’ vroeg Joël Branders, stijf als een lakei. Michaël keek naar zijn grootvader en zag dat die knipoogde. ‘Een whisky met cola,’ zei hij gerustgesteld. Hij keek de kelner na. Joël en hij waren vroeger goede maatjes geweest.

Ze hadden in de gemeentelijke jongensschool in dezelfde

Robin Hannelore, De zwaanridder

(15)

klas gezeten, en ook in het Scheppersinstituut te Herentals... twee jaar tenminste...

Joël was zoveel slimmer dan hij, en deed zoveel meer zijn best, en werd ook thuis zoveel korter gehouden. Toen Joël naar het Hoger Instituut van de Kempen in Geel begon te fietsen, waren ze al geen vrienden meer. Michaël werkte toen reeds een jaar in het bureau van zijn vader, en hij had vanzelfsprekend vrienden van zijn stand gekregen.

5.

Evarist Braerens was de laatste pachter van Wolverlei. Als kakenestje van het gezin dat destijds in opdracht van Edmond Raveschot de ontginning van de heide begonnen was, bracht hij zijn prille jeugd door op de Goorhoeve. Zijn vlegeljaren beleefde hij in Diepdal, waar zijn vader in de melkfabriek werkte en zijn broers en zusters hun brood verdienden in de diverse diamantslijperijtjes. Omdat hij niet deugde voor het pietluttige werk aan de slijpmolen, keerde hij op achttienjarige leeftijd, toen zijn moeder gestorven was aan leverkanker en zijn vader was ingetrokken bij zijn oudste zuster, terug naar Wolverlei. Vital Raveschot maakte hem tot voorman in de

boomkwekerij en liet hem een keuterij bouwen. Jarenlang werkte Evarist zich krom voor een onbeduidend loon. Toen Vital uiteindelijk de boomkwekerij opgaf, liet hij Evarist voor de opruiming ervan zorgen. In de gouden jaren die volgden mocht Evarist de braakliggende gronden rond het Withof bewerken. Hij legde er aspergebedden aan, plantte er kriekebomen en kerstbomen, teelde er aardbeien, prinsessenboontjes en augurken, hield er een vijftal koeien op na, en kippen, en konijnen... Pas toen hij veertig jaar werd, achtte hij zijn tijd gekomen om in het huwelijk te treden. Hij vond in Eekhout een dertigjarige weduwe die kinderloos gebleven was en die eigenlijk niet meer wist van welk hout pijlen te maken. Drie jaar duurde het voordat hun huwelijk

Robin Hannelore, De zwaanridder

(16)

gezegend werd met een kind, een zoon: Joël. Evarist wilde er een landbouwer van maken, een gezonde Kempense boer, maar zijn vrouw droomde totaal andere dingen.

Gelukkig was Joël een bijzonder pienter kereltje, zodat de onderwijzers en de leraars erop aandrongen dat hij zou verderstuderen. Elk jaar opnieuw moest Evarist vermurwd worden. Ze hadden het ook niet gemakkelijk: elk jaar moest de pacht betaald worden;

én er moest een vast bedrag in de spaarpot, want als meneer Vital stierf, zou de keuterij zeker en vast verkocht worden. Toen Joël zijn studies voor technisch ingenieur aangevat had, kwam dan de opdonder: meneer Vital verkocht het Withof samen met tien hektare grond aan meneer Alexander van AIDA. Evarist zag zijn hele levenswerk in rook opgaan. Hij trok naar Vital Raveschot en smeekte hem om tenminste het aspergeveld aan hem te laten, maar er hielp geen soebatten. De keuterij met de tuin erachter mocht hij blijven pachten of... kopen, indien hij dat wilde: vier miljoen frank was de prijs. Evarist dacht dat hij in de grond zonk: na een leven van keihard labeur had hij niet eens één miljoen frank vergaard. Gelukkig was Zwaanridder er: hij bood Evarist de gelegenheid om aan de andere kant van de heiduinen opnieuw te beginnen met de ontginning. En nu, na drie jaar zwoegen, oogstte Evarist daar - meer dan een kilometer van huis - zijn asperges en augurken, en melkte hij daar zijn koeien. Gerda, zijn vrouw, bad elke dag een rozenhoedje opdat Zwaanridder honderd jaar zou worden, en elke maand ontstak ze met dezelfde intentie een kaars bij het Mariabeeld in het kapelletje van Wolverlei.

Die zondagnamiddag hoorde je de dennen afschilferen van de warmte. Op het terras van ‘De Koningskaars’ kropen de toeschouwers in de schaduw van de parasols.

Het zweet liep de tennisspelers en -speelsters tappelings over de wangen. Joël Braerens werkte als een automaat: bestellingen opnemen. naar de tapkast lopen, serveren, geld ontvangen... en steeds weer knikken, en glimlachen en zich verontschuldigen.

Alhoewel niemand het merkte, volgde hij tersluiks toch de

Robin Hannelore, De zwaanridder

(17)

match op het B-terrein: daar speelden Hanna van Dormael en een gymnastieklerares uit Lier de finale voor dames. De tennissters waren aan elkaar gewaagd, zodat elke set wel een eeuwigheid scheen te duren. Omdat Joël in zijn leven eigenlijk vooralsnog niets anders gedaan had dan gestudeerd en gewerkt, had hij nooit naar meisjes omgekeken. Totaal onnodig wreef zijn moeder hem trouwens geregeld onder de neus dat studeren en vrijen niet te kombineren vielen. Die Hanna van Dormael was zo een mooi meisje dat het abnormaal zou geweest zijn, mocht ze hem onverschillig hebben gelaten. Joël was er nochtans diep van doordrongen dat hij iemand als zij wel nooit zou kunnen krijgen, en daarom spiegelde hij zich ook niets voor. Toen ze uiteindelijk dan toch won, dronk hij van pure geestdrift een glas bier uit, dat hij eerlijkheidshalve aan de kassa betaalde van zijn drinkgeld. De aandacht van de mensen op het terras was nu volledig toegespitst op de finale voor heren. ‘Vraag aan Hanna eens wat ze wil drinken, garçon,’ zei Frank Zebedeus.

‘Ja zeker, meneer,’ haastte Joël zich te zeggen. Hij keek om zich heen, maar kon de winnares nergens ontdekken. Hij liep naar binnen en vroeg aan madame Olivia of ze juffrouw Van Dormael gezien had.

De bazin trok zwaar aan haar sigaret en keek veelbetekenend naar de kleedkamers.

‘Ze drinkt grenadine.’

Joël duwde de deur die naar de kleedkamers leidde open en bleef perplex staan:

Hanna van Dormael en Michaël Raveschot stonden in een hartstochtelijke omhelzing verenigd in het midden van de gang. Toen ze hem gewaarwerden, lieten ze elkaar los. ‘Wat is er?’ snauwde Michaël.

‘Meneer Zebedeus vraagt wat de juffrouw wil drinken,’ zei Joël kalm.

‘Niks!’ bauwde Michaël.

‘Grenadine,’ zei Hanna zacht. Ze veegde het zweet van haar voorhoofd en duwde de deur van een kleedkamer open.

‘Dank je,’ mompelde Joël, terwijl hij zich omdraaide. Over Michaël Raveschot had hij zijn eigen mening, en die was niet

Robin Hannelore, De zwaanridder

(18)

mals. Hij hoedde er zich echter wel voor die uitte spreken. Jaren geleden reeds had hij zichzelf gezworen het ooit zover te schoppen dat zijn ouders niet langer afhankelijk waren van de Raveschots. Nog een jaar studeren, een jaartje militaire dienst, en dan...

Ja, wat dan? Toch zeker niet in dienst treden bij Jonathan Raveschot zoals de meeste jongelui van Wolverlei. Madame Olivia knipoogde naar hem. Ze was voorzeker niet ontevreden over zijn prestaties. Maar het was warm, verdomd warm. Hoe heerlijk zou het geweest zijn, indien hij nu - met de benen in het Lavendelven - met Zwaanridder had kunnen zitten te keuvelen. De mensen van Wolverlei wisten niet half wat voor een merkwaardige vent Zwaanridder wel was. Nu, misschien was Joël ook wel de enige aan wie Zwaanridder ooit had toevertrouwd dat hij er zeker van was, dat hij van de grote graalridder Parcifal afstamde. De zoon van Parcifal, Lohengrin, werd in een bootje, dat voortgesleept werd door een zwaan, naar de oevers van de Schelde gebracht, opdat hij de onschuld van Elza van Brabant, ten onrechte beschuldigd van de moord op haar broertje, zou bewijzen; daarom werd hij de zwaanridder genoemd...

Robin Hannelore, De zwaanridder

(19)

Hoofdstuk II

1.

Ondanks het onvoorstelbaar mooie weer werd het een zwarte maandag voor Zwaanridder. In de ochtend vond hij een brief in de bus, die bewaarheidde wat hij vermoed had: ‘Beste Stiefvader,

Reeds een kwarteeuw moeten wij dulden dat jij ons erfgoed verbalemondt. Alle mensen spreken er schande over. Bij herhaling hebben wij gepoogd je tot inzicht te brengen. Wij hadden beter moeten weten! We hadden je niet mogen ontzien en dadelijk een advokaat moeten raadplegen. Ten einde raad hebben wij dat nu gedaan.

Meester R. Bogaert uit Borgerhout antwoordde letterlijk het volgende: “Geesteszieken van wie men oordeelt dat zij een gevaar vormen voor zichzelf of voor anderen, kunnen ofwel in een instelling worden opgenomen ofwel ten huize worden afgezonderd. De plaatsing in een inrichting kan worden gevraagd door het kollege van burgemeester en schepenen. Iedere belanghebbende, zoals de buren, de ouders of een familielid, moet, om de opneming van een geesteszieke te verkrijgen, de burgemeester

toestemming daartoe vragen. Artikel 510 van het Burgerlijk Wetboek luidt als volgt:

Naar de aard van zijn ziekte en de staat van zijn vermogen, kan de familieraad beslissen dat de onbekwaamverklaarde in zijn woning verpleegd zal worden of dat hij in een krankzinnigengesticht zal worden geplaatst.”

Omdat wij geen onmensen zijn, beste stiefvader, vragen we je nogmaals - en dit voor de laatste maal! - met aandrang dat je een oudemannenhuis - het mag luxueus zijn, wij betalen - zou uitkiezen, waar je tot je laatste levensdagen onbezorgd kunt te gast zijn. Zoals het nu is, kan het niet langer. Mocht moeder kunnen zien wat jij sedert haar dood van de Goorhoeve gemaakt hebt, zou ze zich omkeren in haar graf.

Robin Hannelore, De zwaanridder

(20)

Je bezorgde stiefkinderen, Tristan en Katrien.’

Zwaanridder grimlachte. Toen hij met Anneleen huwde, was Tristan zeven jaar oud en Katrien vijf. Tot aan hun huwelijk had hij zich ingespannen om een echte vader voor hen te zijn: hij had hen naar school gebracht en weer opgehaald, had hen getroost en geholpen bij hun huistaken, had hen leren zwemmen, was met hen gaan wandelen, had hun de mooiste verhalen verteld, had gepoogd hun liefde tot de natuur en hun evenmensen bij te brengen... Ooit had hij hen uit een brandend dennenbos gered. Na Anneleens dood hadden ze jaren niets meer van zich laten horen. Hun kinderen had hij sedertdien niet meer gezien. Pas toen de ekonomische recessie voelbaar werd, begonnen de brieven te komen: aanvankelijk liflaffend en flemend, dan vol holle gevoelens, vervolgens suggerend, vragend, bedelend en smekend, uiteindelijk gebiedend, terechtwijzend, dreigend... Vaak had hij gedacht: als ze hun kinderen eens naar hier zonden; misschien is er één onder hen, die uit het goede hout gesneden is, die belangstelling heeft voor de natuur, die beseft dat hij maar een schakel is tussen het voorgeslacht en zijn nakomelingschap...

Even voor de middag trok Zwaanridder naar de villa van de Raveschots. Hij trof er zijn zwager aan op het bordes. Vital stond op het punt te vertrekken naar Tenerife, voor een week. Zwijgend overhandigde Zwaanridder hem de brief. De patriarch hield de brief bijna op armlengte van zijn ogen terwijl hij las. ‘Dat moest ervan komen,’

gromde hij.

‘Waarvan?’ vroeg Zwaanridder.

‘Jij houdt Anneleens kinderen van hun rechtmatig bezit af.’

Zwaanridder schudde heftig het hoofd. ‘Jij weet wat er in het testament staat.’

‘Anneleen rekende op jouw gezond verstand.’

‘Is wat ik doe niet gezond?’

Vital bracht een sissend geluid voort, ‘Je had hun tenminste die heidegrond allang kunnen afstaan. De hele Goorhoeve is al die jaren een dood kapitaal geweest.’

Robin Hannelore, De zwaanridder

(21)

‘Zonder mij was alles nu verkaveld. Overal zouden villa's staan.’

‘Tweegezinswoningen,’ verbeterde Vital. ‘Er is daar een woonwijk gepland.’

‘Een woonwijk?’ echode Zwaanridder. ‘Het gewestelijk plan...’

‘Verleden week nog hoorde ik de gemeentesekretaris zeggen dat de I.O.K. dadelijk bereid is Wolverlei aan gene zijde van de heiduinen te verkavelen. Op het gewestelijk plan is dat gedeelte trouwens gearceerd, wat betekent dat er een alternatieve

bestemming kan aan gegeven worden.’

Zwaanridder keek zijn zwager scherp aan. Hij nam hem de brief weer af en vouwde hem zorgvuldig dicht. ‘Zit jij hier voor iets tussen?’

Vital haalde de schouders op. ‘Ik heb wel wat anders te doen. Maar Jonathan zou ginder natuurlijk graag wegen aanleggen. Na de vakantie kan ASRA niet opnieuw aan de slag. Er is een nijpend tekort aan werkgelegenheid. Het betekent dat

verschillende mensen van Eekhout moeten gaan stempelen.’

‘Heeft Jonathan er dan wat mee te maken?’

Vital snoof. ‘Dat weet ik niet.’

‘Ik weet genoeg,’ zei Zwaanridder, terwijl hij zich omdraaide.

‘Geef die kinderen waar ze recht op hebben, Theo!’ riep Vital gebiedend.

Zwaanridder bleef staan. Hij herkende de oude potentaat weer. ‘Tristan is tweeënvijftig jaar en Katrien vijftig,’ hoonde hij.

‘Precies daarom. Ze worden oud zonder dat ze met hun wettelijk erfdeel wat konden uitrichten.’

‘Zijn ze niet rijk genoeg?’

‘In deze tijd is niemand rijk genoeg. De koffiebranderij van Tristan staat trouwens in het staatsblad.’

‘Wat wil dat zeggen?’

‘Dat hij zo goed als failliet is.’

‘En Katrien?’

Robin Hannelore, De zwaanridder

(22)

‘Die is er al even beroerd aan toe.’

‘Haar man was toch diamanthandelaar?’

‘Hij is met zijn hele bezit naar Amerika vertrokken. Zo maar, op een goeie dag, zonder naar haar om te kijken.’

‘En hun kinderen?’

‘Katriens dochters zijn gehuwd met leraars. Tristans zoon is bij zijn vader in de zaak.’ De patriarch viste een zoetigheid op uit zijn broekzak en stak ze in zijn mond.

‘Begrijp je nu waarom ze zo haken naar hun erfgoed?’

Zwaanridder haalde de schouders op en liep de oprijlaan af. Minachtend keek hij naar de tulpeboom, de trompetboom, de ceder en de cipres op het gazon: ze waren als Vital, ze hoorden hier niet thuis. Anneleen was helemaal anders geweest, veel eerlijker ook. Toen hij op de weg kwam, hoorde hij een geweerschot, en nog een...

De hovaardige zot van het Withof zou toch zeker weer niet op kleiduiven aan het schieten zijn?

2.

Die maandagmiddag stond meneer Alexander met een aperitiefje in de hand naar de onbeweeglijke vlag van AIDA te kijken, toen er plotseling geschoten werd, tweemaal.

Pas toen het scheurend geluid van de hagel in de rozeboompjes naast en achter hem uitgestorven was, besefte hij dat zijn leven op het spel stond. Hij liet zijn glas madeira vallen, bukte zich en spurtte naar binnen. Aan de stomverbaasde meid die juist de tafel gedekt had, vroeg hij hijgend:

‘Heb je dat gehoord?’

‘Wat, meneer?’ Ze keek hem met haar hondeogen slaafs aan. ‘Niets!’ baste hij.

Hij liep naar het raam en keek naar de straat. Daar ging alleen die oude gek van de Goorhoeve voorbij. Die was waarschijnlijk potdoof, want hij liep naar zijn klompen te kijken. Op dat ogenblik begon de telefoon te rinkelen. Meneer Alexander haalde diep adem en begaf zich naar zijn bureau. Het was Picavet, zijn onderdirekteur.

Robin Hannelore, De zwaanridder

(23)

‘Heb je de radio aanstaan?’ vroeg hij.

‘Neen. Waarom?’ Meneer Alexander drukte de hoorn stevig tegen zijn oor om het bibberen van zijn hand tegen te gaan. ‘Bereid je maar voor op het ergste...’ Picavet zweeg dramatisch.

‘Verdomme... waarop?’ barstte meneer Alexander los.

Picavet haalde hoorbaar adem. ‘Op de gewestelijke zender loopt 's maandags een programma dat “Rara” heet: radikale radio of zo iets. De luisteraars mogen telefonisch hun beklag maken over de een of andere wantoestand, en de man in de studio treedt op als een soort van ombudsman.’

‘Ja... En dan?’ drong meneer Alexander kregelig aan.

‘Er zijn al zes klanten van AIDA aan het woord geweest... Een echte kettingreaktie.’

‘Welke branche?’

‘Arts. De een of andere sul uit Turnhout heeft zijn schilderijen laten schatten door een professor in de kunstgeschiedenis, en die vent taxeerde de kunstwerken op minder dan één tiende van de betaalde prijs.’

‘Wie was de schilder?’

‘Leo van Steenkiste.’

Meneer Alexander herademde. Leo van Steenkiste was de grijze eminentie van de door AIDA uit de grond gestampte ‘Nieuwe Vlaamse School’. Als Leo van Steenkiste stierf, zouden zijn tableaus duizelingwekkend in waarde stijgen. En Leo was oud... ‘Heb jij niet naar die ombudsman getelefoneerd?’ vroeg meneer Alexander scherp. ‘Je had die man toch aan het verstand kunnen brengen wat wij verstaan onder... spekulatieve beleggingswaarde? Voor wat Leo van Steenkiste betreft, moeten die domkoppen toch gemakkelijk te overtuigen zijn?’

‘Ik heb het gedaan,’ zei Picavet.

‘En?’

‘Ik kon geen verbinding krijgen. Heel Vlaanderen hangt blijkbaar aan de telefoon.’

‘Godverdomme, ook dat nog!’ ketterde meneer Alexander.

Robin Hannelore, De zwaanridder

(24)

‘Blijf telefoneren! Je moet die klootzakken aan het verstand brengen wat voor een kei Leo van Steenkiste is... Ze kennen bij de B.R.T. van schilderkunst geen barst!’

‘Er zijn ook al luisteraars... euh... klanten die informeerden naar de waarde van het werk van Stella Miegel, Robrecht Vial en Simon Notermans,’ wierp Picavet bangetjes op.

Meneer Alexander vloekte weer. ‘Enfin, Picavet, het zijn jouw zaken! Nu kun je eindelijk eens bewijzen wat je écht waard bent.’

‘Cypriaan Rombouts is de manager van de afdeling Arts,’ protesteerde Picavet zwakjes.

‘En waar hangt die kerel uit?’

‘Hij zit ergens in een restaurant klanten te lijmen. Euh... waarom luister je zelf niet even naar het programma? Ik denk dat het nog steeds loopt...’

Meneer Alexander was een beroerte nabij. ‘Ik moet naar de politie bellen! Ze hebben zoëven op mij geschoten!’

Het bleef een ogenblik stil aan de andere kant van de lijn. ‘Wie?’ vroeg Picavet bibberachtig.

Meneer Alexander knarsetandde. ‘Een psychopaat natuurlijk!’ ‘Misschien een klant die zich... gedupeerd voelt?’ suggereerde Picavet voorzichtig.

‘Hoe kan dat nu?’ stoof meneer Alexander op.

Weer bleef het aan de andere kant van de lijn een poosje stil. ‘Die politiemannen gaan een onderzoek instellen,’ zei Picavet traag.

‘Dat zullen ze ook moeten!’

‘En ze zullen de journalisten inlichten...’

‘En dan?’

Picavet zat waarschijnlijk ook te zweten als een paard, want zijn stem klonk ongelooflijk futloos: ‘Dan krijgt AIDA weer negatieve publiciteit.’

‘Maar mijn brave Picavet, besef je dan niet dat mijn leven op het spel staat? Hier werd een moordaanslag gepleegd!’ Meneer Alexander dacht aan zijn vrouw en zijn kinderen, die 's ochtends naar zee vertrokken waren. ‘Ik ben niet alleen

Robin Hannelore, De zwaanridder

(25)

direkteur, maar ook huisvader, weet je!’

‘Is het niet mogelijk dat... een stroper... een haas zag in jouw tuin?’ liet Picavet zich behoedzaam ontvallen. ‘Er zijn veel werklozen in de Kempen... en een extra portie vlees is altijd welkom.’

Meneer Alexander stikte bijna. Wat veroorloofde die Picavet zich? Zat die misschien nu al te vlassen op zijn baan? ‘Maak dat je begint te telefoneren, nietsnut!’

brieste hij, terwijl hij de hoorn ingooide. Het was onvoorstelbaar wat die

ondergeschikten zich tegenwoordig allemaal aanmatigden! Picavet, die hij dan toch uit de goot had opgeraapt, was dus ook een gluiperige streber. Maar misschien had hij in zekere mate gelijk... Meneer Alexander had Valeer Pittoors uitgenodigd voor een weekend op het Withof. Als die pennelikker vernam dat hier een maniak met een geweer rondliep, zou hij de invitatie weleens kunnen afslaan.

‘Het eten staat op tafel, meneer,’ zei de meid achter zijn rug. Meneer Alexander draaide zich om en volgde haar naar de huiskamer. De geuren van aspergesoep en rosbief deden hem eensklaps kokhalzen. ‘Ik heb geen honger,’ mompelde hij, terwijl hij naar buiten liep. De buurjongen! flitste het plotseling door zijn hoofd. De buurjongen heeft de ganse voormiddag gewerkt op het golfterrein. Hij moet die schoten gehoord hebben... Maar waarom is hij dan niet komen vragen wat er gaande was? Meneer Alexander keek op zijn horloge. Het was halfeen. De buurjongen werkte slechts tot twaalf uur. De schoten waren op de middag of even erna gevallen... Ik moet twee lijfwachten hebben, dacht hij. Ik zal ze zelf wel betalen. Ze hoeven dat in Toronto niet te weten.

3.

Op ‘De Papenbergen’ bekleedde de kampeerwagen van de Van Dormaels de voornaamste plaats: onder de eeuwenoude linde. Die dinsdagvoormiddag had Hanna tennisles gekregen

Robin Hannelore, De zwaanridder

(26)

van Frank Zebedeus. Na de les waren de tennisleraar en Marleen naar Kasterlee vertrokken om er te dineren. Hanna had, tot hun zichtbare opluchting, gezegd dat ze wel wat zou eten in ‘De Koningskaars’. Op de middag was ze aan madame Olivia gaan vragen of ze de kelner om halftwee met een paar loempia's naar de caravan wilde zenden. Sedert Michaël Raveschot de jongeman in de kleedkamers zo afgesnauwd had, was ze zich hevig voor Joël gaan interesseren. Plotseling had ze beseft dat Michaël een pretentieuze blufkaak was. De verdere toenaderingspogingen van de jonge Raveschot had ze dan ook zonder meer afgewimpeld. Toen madame Olivia haar wat later bovendien vertelde wie Joël feitelijk was en waarom hij zich kwam uitsloven in ‘De Koningskaars’, was ze wild beginnen te dromen. Haar ouders hadden haar steeds wijsgemaakt dat ze kon krijgen wie ze wilde. Vooralsnog echter had ze nooit iemand echt gewild: mannen leken op elkaar, het was hen althans allemaal om hetzelfde te doen. Alhoewel het snikheet was, lag ze op haar opklapbed een romannetje te lezen, toen Joël aanklopte. Ze schikte haar blauwe bikini even en riep: ‘Binnen!’

Joël rukte de deur open en kwam binnen. Hij droeg een groot bord met twee in groengele kerriesaus zwemmende loempia's erop. ‘Waar mag ik het zetten?’ vroeg hij, terwijl hij verlegen van haar wegkeek.

Hanna richtte zich op en wees naar de uittrektafel. ‘Kan jij niet tennissen, Joël?’

vroeg ze glimlachend.

Joël zette het bord neer en veegde zijn hand af aan zijn glimmende zwarte pantalon.

‘Neen, juffrouw,’ zei hij ongemakkelijk.

‘Doe je dan niet aan sport?’

Joël zuchtte. ‘Ik heb wat aan hardlopen gedaan, maar ik vind de tijd niet meer om te trainen.’ Hij plaatste een stap achteruit. ‘Ik wilde je nog feliciteren met je

overwinning van verleden zondag, juffrouw...’

‘Ik heet Hanna! En als ik jou nu eens leerde tennissen?’

Joël glimlachte weemoedig. ‘Ik zou niet weten wanneer...’

Robin Hannelore, De zwaanridder

(27)

‘Ach kom, je kunt toch altijd een beetje tijd maken!’

‘Alleen 's zondags in de voormiddag... En dan ga ik naar de hoogmis, en doe ik boodschappen voor Zwaanridder.’

‘Je kunt beslist een uurtje vrijmaken vóór de hoogmis,’ drong Hanna aan.

Joël haalde de schouders op. ‘Ik heb geen racket... Ik heb niets!’

‘Ik heb vier rackets,’ wuifde Hanna zijn opwerpingen weg.

‘Ik heb alles...’

‘Madame Olivia zou dat zeker niet goedkeuren. Ik ben niet aangesloten bij de klub, en ik ben bij haar in dienst.’

‘Ik regel dat wel, Joël!’ zei Hanna geestdriftig.

Joël schudde het hoofd. ‘Het spijt me. Ik moet té hard werken om mijn geld zo maar weer uit te geven...’

‘Het zou je geen frank kosten!’

‘En Michaël Raveschot zou er niet mee in zijn schik zijn.’

‘Michaël Raveschot kan me gestolen worden!’

Joël grinnikte wrang. ‘Op Wolverlei krijgen de Raveschots wie en wat ze willen.

Dat is altijd zo geweest en dat zal zo nog lang blijven.’

‘Michaël Raveschot krijgt mij niet,’ zei Hanna gedecideerd. Joël ging achteruit tot in de deuropening. ‘Ik dacht dat ik verleden zondag wat anders zag. Maar dat zijn mijn zaken niet...’

‘Ik wil dat het jouw zaken wèl zijn,’ zei Hanna bijna smekend.

Joël wreef zwaar over zijn mond, alsof hij er zich van wilde vergewissen dat hij niet droomde. ‘Luister,’ zei hij hees, ‘je bent een mooi meisje, het mooiste meisje dat ik ken... maar ik heb ook de mooiste moeder en de mooiste vader van de wereld...

Eén woord van de Raveschots kan hen op dit ogenblik nog altijd tot de ongelukkigste mensen van de wereld maken. Ik heb vooralsnog één doel in mijn leven gehad: die afhankelijkheid tenietdoen... Over twee jaar kan ik dat, nu kan ik niets.’

‘Dat is bespottelijk!’ zei Hanna verontwaardigd. ‘Wat heeft

Robin Hannelore, De zwaanridder

(28)

Michaël Raveschot ermee te maken... dat jij en ik met elkaar... goed kunnen opschieten?’

Joël lachte bitter. ‘Van kindsbeen af heeft Michaël gewild wat ik had. Geen surrogaat, ook al was dat tienmaal meer waard, neen: hetzelfde! Zijn genoegen lag erin dat ik het kwijt was. Mocht er tussen jou en mij wat meer groeien, dan zou hij toch zolang intrigeren totdat hij je inpalmde of totdat ik me moest terugtrekken. Ik heb nu twee goede vakantiejobs... Met het geld dat ik deze vakantie verdien, kan ik mijn laatste schooljaar uitdoen. Op de minste wenk van de Raveschots vlieg ik zowel bij madame Olivia als bij meneer Alexander aan de deur. Ik wil eerst en vooral mezelf en ook jou deze ellende besparen. Je bent achttien jaar... Wel, in de wereld zijn er veel jongens die het waard zijn dat je naar hen zoekt... of dat je op hen wacht.’

Als Hanna dan al sympatie voor Joël gevoelde, dan wist ze nu dat ze verliefd was.

Nooit had een jongeman zo ernstig met haar gepraat, nooit had ze zich zo volwassen gevoeld. ‘Kunnen we dan toekomende zondag eens geen uurtje gaan wandelen?’

drong ze aan.

‘Ze zouden ons zien.’

‘Wie?’

‘Om het even wie. Jij valt dadelijk op, en mij kent iedereen hier.’

‘Er moeten toch... verborgen plekjes zijn, waar we eens rustig kunnen praten...’

‘Alleen op het domein van de Goorhoeve is het nog rustig, en daar woont Zwaanridder, de mens die ik het laatst van al wil ontgoochelen.’

‘Ontgoochel je die man als je daar met mij wat rondloopt?’

Een paar vrouwen wandelden voorbij en keken Joël nieuwsgierig aan. ‘Misschien niet,’ zei hij aarzelend, terwijl hij een voet op het geribbelde aluminium opstapje zette.

‘Ik kom zondag tegen elf uur naar de Goorhoeve,’ zei ze kategorisch.

Hij keek haar een ogenblik radeloos aan. ‘Ik wil het niet!’

Robin Hannelore, De zwaanridder

(29)

zei hij toen resoluut. Hij sprong op het gras en repte zich weg.

Hanna ging tot in de deuropening staan en keek hem na. Ze had al vaak met jongens te doen gehad, maar nog nooit met een man, met iemand die wist wat hij wilde en die niet zo maar onvoorwaardelijk met haar wilde vrijen. Met iemand als Joël zou ze kunnen dwepen, bij zo iemand zou ze zich veilig voelen. Dromerig slenterde ze weer naar binnen. De loempia's waren koud geworden. Misschien waren er kinderen aan het spelen, die er trek in hadden... Ze nam het bord en liep ennee naar buiten.

4.

Jonathan Raveschot begon de laatste tijd zichtbaar van zijn pluimen te verliezen: hij werd zienderogen kaler en zijn gelaat werd met de dag schrompeliger. Voor de buitenstaanders weet hij deze uiterlijke tekens van verval aan een slepende maagkwaal en ook wel aan zijn tweeënzestig jaar; zijn vader en Eugenie, zijn vrouw, wisten echter wel beter... De zaken gingen slecht. Meer dan tien jaar geleden reeds had Vital aan zijn zoon voorspeld dat de magere jaren voor ASRA nakend waren: toen al zaten de Kempen bijna helemaal onder asfalt, en alleen aan dat woord bijna viel nog wat te verdienen... Vital had erop aangedrongen dat zijn zoon het stelselmatig over een andere boeg zou beginnen te gooien: plantsoen- en parkaanleg bijvoorbeeld, maar Jonathan had die raad in de wind geslagen. Tot overmaat van ramp hadden er na de gemeenteraadsverkiezingen van verleden jaar nogal wat politieke verschuivingen plaatsgegrepen in de omliggende gemeenten en zelfs in Eekhout, waardoor onder de prijs werkende konkurrenten, die vroeger aan bak nul moesten schaften, plotseling het schaarse werk onder zijn neus kwamen wegkapen. Hoe erg het in feite met ASRA gesteld was, wisten enkel hij en zijn boekhouder. Eén mogelijkheid om di-

Robin Hannelore, De zwaanridder

(30)

rekt na de vakantieweken weer aan de slag te kunnen gaan was er nog: het domein van de Goorhoeve, waarvoor de verkavelingsplannen reeds jaren in de onderste lade van zijn bureau lagen. Als het van Tristan en Katrien Aendenboom afhing, was er geen enkel probleem. Integendeel! Er moest bij hoogdringendheid iets op gevonden worden om Zwaanridder tot andere gedachten te brengen. Maar die vent was een steenezel, erger nog. In geen jaren meer had Jonathan met hem nog een woord gesproken. Zwaanridder was de schande van de familie.

De verkaveling van de gronden achter de Goorhoeve zou voor ASRA ten minste een half jaar werk betekenen, tijd genoeg om de zaak langzaam uit te rangeren en met een batig saldo failliet te gaan... Jonathan wist inderdaad maar al te goed hoe laat het was. Elke dag verlieten ratten het zinkende schip, en hij was niet van zins zich te spiegelen aan de een of andere denkbeeldige held van een kapitein. Al wat hij bezat aan immobiliën, stond op naam van zijn vrouw. En wat zijn vader betrof:

die had al zijn geld geïnvesteerd in AIDA, op Wolverlei bezat hij nog enkel het hoevetje van Evarist Braerens. Jonathan was altijd een man van weinig behoeften geweest, een werker én een doordrijver. Dat was echter niet het geval met zijn vrouw en zijn kinderen: Eugenie en Isabeau waren in het begin van de week alweer naar Gran Canaria vertrokken, en Michaël toerde van 's middags tot een gat in de nacht rond in de Porsche die hij van zijn grootvader gekregen had. Een heilige was Jonathan nu precies ook niet, hij had één dure passie: madame Olivia. Twaalf jaar geleden, toen de vetoogjes nog op de soep zwommen, had hij haar leren kennen. Na een suksesvolle openbare aanbesteding in Antwerpen had hij - volgens afspraak - een volksvertegenwoordiger, die tegelijkertijd schepen van de stad was, en een attaché bij het departement van openbare werken getroffen in een obskure gelegenheid in de buurt van Schilde. Alles had hem die dag zo meegezeten dat hij - totaal tegen zijn gewoonte in - te diep in het glas keek,

Robin Hannelore, De zwaanridder

(31)

zo diep dat hij niet meer in staat was zijn wagen te besturen. Hij bleef er slapen, bij juffrouw Olivia, die van toen af aan zijn maîtresse werd en zirn madame Olivia liet noemen. Tien jaar lang betrok ze een appartement in Antwerpen, luxueus en knus.

En telkens als Jonathan naar zijn boekhouder moest, bracht hij een gedeelte van de dag bij haar door. Twee jaar geleden ten slotte, toen iedereen in de Kempen eensklaps begon te tennissen, had hij de kantine van ‘De Papenbergen’ laten uitbouwen tot ‘De Koningskaars’ en haar naar hier gehaald. Daarmee had hij twee vliegen in één klap geslagen: hij hoefde niet langer het schandalig dure appartement in Antwerpen te bekostigen, én hij had iemand die er op zeer kundige wijze mee bezig was zijn toekomstige zaak uit te bouwen. Jonathan Raveschot droomde er inderdaad van ‘De Papenbergen’ uit te bouwen tot een uniek tenniscentrum met overdekte terreinen, stortbaden, een bar, een restaurant, logeerkamers... Die woensdagmiddag zat hij in

‘De Koningskaars’ een pizza met zeevruchten te eten, toen zijn zoon tegenover Hanna van Dormael op het terras plaatsnam. Vanachter een bak met kaktussen, die voor het raam stond, sloeg hij het paar peinzend gade. ‘Hebben zij met elkaar te doen?’ vroeg hij aan madame Olivia, die met een glas whisky in de hand bij hem kwam zitten.

Madame Olivia stak een sigaret op, inhaleerde diep, en zei:

‘Ik denk het niet. Ik geloof dat de druiven te hoog hangen.’

‘Wat bedoel je?’

‘Ze heeft een goed oogje op mijn kelner.’

‘Op die zoon van Evarist Braerens?’

Madame Olivia knikte. ‘Ze heeft geen slechte smaak. Die jongen heeft handen aan zijn lijf staan, én hij ziet klaar.’

Jonathan humde eens weemoedig. Op dat ogenblik zag hij Joël Braerens het terras opstappen. Hanna van Dormael stond op en trad hem tegemoet. Ze zei wat, maar de jongeman haalde alleen maar de schouders op en liep verder. Hij moest langs het tafeltje waar Michaël zat, zodat deze de kans kreeg verraderlijk zijn been uit te steken.

Joël struikelde en viel

Robin Hannelore, De zwaanridder

(32)

languit tussen enkele leegstaande klapstoelen. Hij sprong echter dadelijk op. En nog voordat Michaël het kon uitschateren, kreeg hij zo een klinkende oorveeg dat hij steun moest zoeken op het stoeltje naast hem. Joël stapte gewoon naar binnen en liep naar de kapstok waaraan zijn wit jasje hing. Toen hij zich omdraaide, zag hij Jonathan zitten. Hij grimaste verlegen. Buiten hield Hanna de woedende Michaël in bedwang.

‘Bravo!’ zei Jonathan, terwijl hij het bord met de pizza van zich afschoof. ‘Kom eens even bij mij zitten.’

Joël ging schoorvoetend zitten.

‘Wat drink je?’ vroeg Jonathan.

‘Een pils.’ Joël wilde weer opstaan, maar madame Olivia was hem voor.

Jonathan stak een sigaartje op en hoestte even. ‘Jij komt nogal veel bij Zwaanridder, nietwaar?’

‘Ja.’

‘Ik heb vaak horen vertellen dat jij een verstandige kerel bent,’ zei Jonathan diplomatisch. ‘Wat is jouw mening over de woningnood in de Kempen?’

‘Ik geloof niet dat er woningnood is in de Kempen,’ zei Joël voorzichtig.

‘En je ouders dan?’

‘Zij hebben geen eigen woning. Dat is wat anders dan gebrek aan beschikbare woonruimte.’

‘Neem van mij aan dat er nog heel wat jonge mensen zijn, die verlangend zitten uit te kijken naar een eigen huisje in een mooie wijk,’ zei Jonathan autoritair. ‘Veel meer dan je zou kunnen vermoeden.’

‘Het is mogelijk,’ gaf Joël skeptisch toe.

‘Aan gene kant van de heiduinen is een villawijk,’ vervolgde Jonathan. ‘Vind je ook niet dat er aan deze kant ruimte te over is voor een... sociale woonwijk?’

Joël haalde diep adem. ‘In de Kempen zijn al zoveel natuurgebieden prijsgegeven.’

‘Waar denk jij later te gaan wonen?’

‘Zo dicht mogelijk bij mijn werk. En aangezien er hier in de

Robin Hannelore, De zwaanridder

(33)

buurt voor mij waarschijnlijk geen werk is, zal dat wel elders zijn. Ik zou niet graag mijn hele leven forenzen...’

Jonathan voelde zich misnoegd. ‘Dat een oude gek als Zwaanridder zo iets niet begrijpt, kan ik verstaan,’ zei hij, ‘maar dat iemand als jij zijn zolen veegt aan een zo belangrijk projekt, gaat er bij mij niet in.’

‘Ik veeg daar mijn zolen niet aan,’ verdedigde Joël zich. ‘Ik weet ook wel dat jij daar graag wegen zou aanleggen en wat dat voor jouw werknemers uit Eekhout betekent, maar ik wil verder zien dan mijn neus lang is... Ik geloof niet dat wij het recht hebben om ten bate van de werkverschaffing de natuur uit te roeien. Onze nakomelingen zouden het ons nooit vergeven.’

Jonathan lachte schamper. ‘Ik dacht dat jij volwassen was. Ik heb me zwaar vergist.’

Hij kon het jongmens eensklaps niet meer horen of zien.

5.

De volgende dagen leek het wel of de Kempen lagen te gullen in de zon. De linden en de acacia's dropen van de honing, en de vogels waren ongewoon stil.

Toen Joël die zondagvoormiddag het erf van de Goorhoeve op fietste, met een propvolle boodschappentas op de bagagedrager, zat Hanna van Dormael er onder de noteboom te praten met Zwaanridder. Hij kreeg een rode kop en keek angstig naar zijn oude vriend. Zwaanridder echter was duidelijk in zijn schik met het mooie bezoek, want zijn ogen straalden. ‘Naar het schijnt, heb jij de juffrouw beloofd dat je met haar naar de heituters zou gaan kijken,’ zei hij monkelend.

‘De... wat?’ stotterde Joël.

‘De wulpen,’ verduidelijkte Zwaanridder, terwijl hij de boodschappentas in ontvangst nam. ‘Rep je maar wat, want het is al elf uur.’

Robin Hannelore, De zwaanridder

(34)

‘Komaan dan,’ zei Joël kregelig. Met grote stappen begon hij in de richting van de heiduinen te lopen.

‘Hee, wacht wat!’ riep Hanna. Ze liep tot ze op gelijke hoogte was met hem en nam hem nonchalant bij de arm. ‘Frank Zebedeus vloekte nogal.’

‘Waarom?’ vroeg hij nors.

‘Ik moet elke dag vier uur trainen.’

Hij voelde haar dij tegen de zijne en rook de zeep waarmee ze zich gewassen had.

Langzaam ebde zijn korzeligheid weg. ‘Waar ben je gisteren met Michaël Raveschot naartoe geweest?’ vroeg hij zacht.

‘Naar de “Goldfinger”,’ zei ze. ‘Ik kon de liflafferij van Marleen en Frank niet meer verdragen. Maar er is niets gebeurd, hoor!’ Ze bleef even staan, schopte één van haar schoentjes uit, en stak er haar voet weer in. ‘Hij heeft het wel geprobeerd.’

‘Wat heeft hij geprobeerd?’

Ze gooide haar lange zijdeachtige blonde haren naar achteren en lachte

binnensmonds... ‘Ja... Wat proberen de jongens bij de meisjes? Ben jij misschien nog nooit met een meisje uitgegaan?’

‘Niet om wat te proberen,’ antwoordde Joël wrang. Hij voelde dat hij Michaël werkelijk begon te haten.

‘Ik wilde...’ zei Hanna, en toen zette ze het eensklaps op een lopen. Ze verdween in een bijna uitgebloeid bremveld dat naar de top van een heiduin klom.

Wat verder vloog een wulp op, hij stootte schrille alarmkreten uit. ‘Hela!’ riep Joël. ‘Dat is nu een... heituter! Hij nestelt daarboven ergens in het zand.’ Omdat Hanna geen teken van leven gaf, begon hij door de brem te pagaaien. Hij trok een brede stille streep door het concert van de sprinkhanen. ‘Zeg, ik heb mijn beste broek aan!’ mopperde hij. Hij was op een kleine open plek gekomen en klopte het chlorofyl van zijn broekspijpen. Toen hij zich weer oprichtte, zag hij haar: naakt.

Robin Hannelore, De zwaanridder

(35)

‘Waarom doe je nu zo iets?’ vroeg hij geschrokken, terwijl hij van haar wegkeek.

Hanna kwam langzaam op hem toe. ‘Ben ik niet mooi?’ vroeg ze zacht.

‘Natuurlijk ben je mooi,’ zei hij moeilijk, ‘maar je hoeft daar niet te pas en te onpas mee uit te pakken. Veronderstel dat ik iemand anders was...’

‘Ja... Wat dan?’

‘Dan was je op stel en sprong verkracht.’

‘Jij kunt me niet verkrachten.’ Ze kwam nog dichterbij. ‘Besef je dan niet dat ik van je houd?’

‘Je bent achttien jaar, Hanna. Op die leeftijd weet niemand wat echte liefde is.

Wat je nu doet, is goedkoop: je vergooit je...’

Ze drukte zich tegen hem aan. ‘Wil je dan dat ik het bij Michaël Raveschot doe?’

‘God, neen!’ Joël wist niet waar hij het had. Hij dacht aan zijn ouders, aan Zwaanridder, aan het doel dat hij zich in zijn leven gesteld had... Anderzijds begreep hij dat dit zijn laatste kans was bij Hanna: als hij haar nu van zich afstootte, zou ze zich dodelijk vernederd voelen en gooide ze zich beslist in de armen van Michaël Raveschot. ‘Ik houd van je,’ zei hij hees, ‘maar ik zou graag hebben dat we elkaar eerst beter leerden kennen... Je weet amper wie ik ben.’

‘Zo leren we elkaar het best kennen!’ fluisterde Hanna onstuimig, terwijl ze haar handen in zijn nek legde.

Toen verloor Joël het hoofd. Het was ook zo warm, het meisje was zo goddelijk mooi, de plaats en de tijd leken wel door de goden uitgekozen... Het duurde lang voordat hij zich weer bewust werd van de woede en de vertwijfeling van de wulp, van de krankzinnigheid van de sprinkhanen, van het bijtende mierezuur op zijn armen en benen, van de onbarmhartigheid van de zon. Hanna was nog mooier dan daarstraks, en poeslief, en gelukkig. ‘Heb je dat al vaak gedaan?’ vroeg hij, toen ze haar jurk weer aanhad.

‘Neen.’

Robin Hannelore, De zwaanridder

(36)

‘Hoeveel maal?’

Ze haalde de schouders op. ‘Zo iets tel je niet.’

‘Met wie?’

‘Jongens van het ateneum.’

Hij voelde zich eensklaps ongelukkig. ‘Ik stam uit een familie en een streek die de liefde als iets van het allerhoogste belang beschouwen, als iets unieks. Ik zou het erg vinden, mocht je je voortaan nog... afgeven met anderen.’

‘Dat doe ik ook niet,’ zei ze simpel, terwijl ze zijn hand nam. ‘Ik blijf je trouw...

zolang jij me trouw blijft, écht waar.’

Hij haalde diep adem en knikte. Toen ze al een tijdje op de terugweg waren, vroeg hij: ‘Gebruik jij de pil?’

Ze schudde het hoofd. ‘Neen.’

Ontzet bleef hij staan. ‘Hoe... neen?’

Hanna trok hem verder. ‘Marleen heeft er, die je ernà kunt gebruiken.’

Hij kende die dingen niet, maar het stelde hem gerust. Gelukkig was Zwaanridder nergens te bespeuren, zodat ze ongehinderd naar de asfaltweg konden lopen. Toen ze met een eenvoudige handdruk afscheid namen, zei hij: ‘Laat in godsnaam niets merken aan madame Olivia. Een kelner die haar klanten opvrijt, zet ze voorzeker onmiddellijk aan de deur.’ Hij keek haar na tot ze bij een kromming van de weg achter de elzen verdwenen was. Pas bij zijn thuiskomst drong het tot hem door dat hij zijn fiets op het erf van de Goorhoeve had laten staan. Totaal tegen haar gewoonte was moeder nog niet klaar met het middagmaal. Haar ogen waren rood van het schreien. Een ogenblik vreesde hij dat ze al iets van zijn ondoordachte vrijage had opgevangen. ‘Is er iets?’ vroeg hij angstig.

‘Meneer Vital is hier geweest,’ zei ze.

Joël trok grote ogen. ‘Ik dacht dat die op Tenerife zat.’

Zijn moeder knikte en snufte. ‘Hij keerde eerder dan gepland terug.’

‘En dan?’

Robin Hannelore, De zwaanridder

(37)

Ze begon weer te schreien. ‘Het huis wordt publiek verkocht.’

‘Waarom publiek?’

‘Wij hebben de vier miljoen niet, die hij vraagt.’

‘Dit krot is niet eens de helft waard!’ zei Joël verontwaardigd. ‘En publiek haalt het niet eens één miljoen, onthoud mijn woorden!’

‘De tuin is groot, jongen,’ zei ze schor.

Joël siste smalend. ‘Nu begin ik toch echt te geloven dat de Raveschots in de penarie zitten. De smeerlappen! Ze verdienen niet beter... Waar is vader?’

‘Die loopt buiten wat rond, denk ik. Hij is er ziek van.’

Robin Hannelore, De zwaanridder

(38)

Hoofdstuk III

1.

Toen Zwaanridder die maandagochtend buitenkwam, werd zijn aandacht getrokken door de kokmeeuwen: in de buurt van de Goortjes warrelden ze door elkaar. Benieuwd begon hij langs het hazepaadje te lopen, dat ernaartoe leidde. Er was iets gaande aan het Lavendelven: ook blauwe reigers en kraaien vlogen er heen en weer. Van ver reeds zag hij wat de vogels zo ophitste... De hele plas lag vol dode vissen. Hoe was dat mogelijk? Met lood in de benen baande Zwaanridder zich een weg door de gagel.

De ravage was kompleet. Ruisvoorns, blieken, brasems, karpers, zeelten, baarzen, snoeken en groene kikkers dreven met de buik naarboven op het water... Vergiftigd!

Dat leed geen twijfel. Tegen de oever lagen twee lege plastic zakken. Zwaanridder waadde erheen. Op elke zak stond slechts één woord gedrukt: ‘fertilizer’. Diep onder de indruk ging Zwaanridder zitten. Met tranen in de ogen volgde hij de doodsstrijd van een driedoornig stekelbaarsje. Wie deed nu zo iets? Tristan? Of Katrien? Ze wisten dat het Lavendelven steeds zijn trots geweest was... Hier had hij hen leren zwemmen. Hier hadden ze uren op hun buik liggen te kijken naar de ronde zonnedauw, het blaasjeskruid, de schaatsenrijders, de waterspinnen, de libellen... Hier had hij hun verteld over de dappere zwaanridder Lohengrin. Neen, Tristan en Katrien waren tot zulke lage daad niet in staat. Maar wie dan wel? Vital zat op Tenerife. Jonathan, met zijn riolerings- en asfalteringszucht, wist ternauwernood dat het Lavendelven bestond. Moeizaam stond hij weer op. Met iemand toch moest hij hierover kunnen praten. Joël was op dit ogenblik aan het werken bij meneer Alexander. Er zat niets anders op... Als een robot slofte hij door het drasland, over de heiduinen. De wulpen gingen als waanzinnig tekeer. Ook in de villawijk koos hij

Robin Hannelore, De zwaanridder

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Nog enkele weken had Liber 's nachts doodgevroren meerkoeten, waterhoenders, eenden en zelfs een blauwe reiger kunnen buitmaken, maar ook dergelijke prooien - als ze er tenminste

giftslangetjes en doodshoofden eveneens uit mijn leven te bannen.’ Vooraan in de tuin, half verborgen achter enkele vlierstruiken en knoestige seringeboompjes, stond het

Hannes keek naar pater Willem, die zijn loden schijf liet vallen, het zand van zijn handen wreef en naderbij kwam. ‘De hoofdredakteur van “De Morgenster” acht zijn krant te

‘Ik zie alleen maar dat er alweer onnodig ellende wordt aangericht door mensen die nooit genoeg geld hebben en die zelfs over lijken gaan om nog wat meer binnen te rijven.’. Ze

Niet omdat ik ze zo slecht vind - mijn oud-leraar Paul Hardy had het op zich genomen als een soort van filter te fungeren - maar omdat ik de Robin Hannelore van toen een rare

Ik herinner mij ook de geur die Dominique altijd met zich meedroeg; lavendel moet het geweest zijn, en dat in een tijd dat de meeste meisjes niet eens wisten wat parfum was.. Ik

Tussen de witte meidoorn en de Gelderse roos Verschijnt de gebrilde kop van de postbode Die zweet en klinkt wat graag mee proost Dat zijn er al twee naar de Kempense mode Een

Dan ga ik naar mijn warm huis, mijn vrouw, mijn boek, mijn fles wijn. Het is niet gemakkelijk in één wambuis schoppenboer en dichter