• No results found

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen · dbnl"

Copied!
114
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Robin Hannelore

bron

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen. Uitgeverij de Roerdomp, Brecht / Antwerpen 1990

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/hann001schi01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

‘God is de eenzaamheid van de mensen.’

Jean -Paul Sarte, ‘Le diable et le Bon Dieu’

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

(3)

[I]

Onder de okeren kroonlijst tel ik negen verlaten zwaluwnesten. Het is eind september, de huiszwaluwen zijn op weg naar het zuiden. De smeedijzeren poort piept. Het voortuintje staat vol buksboompjes. De geur doet denken aan verstorven wierook, verschaald wijwater, beduimelde missalen, bidstoelen met een strooien zitting...

Palmboompjes, zeggen de mensen. Palmtakjes hebben hen eeuwenlang gevrijwaard tegen blikseminslag en ander noodweer. Palm hoort bij een pastorie. ‘Hier is de sleutel,’ zegt Rachel. ‘Je kent de weg. Mijn soep staat te koken op het gasfornuis...’

Ik kijk haar na terwijl zij de straat oversteekt. Ze mankt. Ze had ooit

kinderverlamming, meen ik mij te herinneren. Ik ken inderdaad de weg. Ik ben hier nog geweest. Driemaal. Schandalig weinig. De eerste maal bij de verhuizing, nu bijna twee jaar geleden. De tweede maal de zondag nadien, na de inhuldiging. En de derde maal toen moeder gestorven was, dit jaar, in januari... Die ochtend werd ik in de fauteuil naast haar ziekbed wakker, doch zij bleef slapen. Het regende, en ik reed recht naar Ykele, als een Zombie.

De sleutel is lang, hij doet me aan die van Sint-Pieter denken. In de hall ruikt het naar duf geworden spullen. Het veel te hoge plafond schilfert af. De stilte is kil en schimmelig. De deuren staan open. Op de tafel in de spreekkamer staat een sigarenkistje. Er ligt een kapotte bril in. Het harde licht uit het raam valt op een landschap waarover een nacht van vernis en stof is neergezegen. In de huiskamer is de somberheid tastbaar. Er hangen twee reprodukties naar Jeroen Bosch en één naar de Jonge of Helse Brueghel. De boeken zitten in kasten met geel en paars matglas ervoor. Op de tafel staat een schaal met grillige pronkappels erin. Het zware bureau is tot op een meter van het raam geschoven. Moeders foto staat juist achter de groene sousmain. De foto van mijn huisgezin leunt tegen het brievenbakje. Ik ga bij het raam staan. Een wildekastanje, een rode beuk en een hemelboom hebben hun verstikkend gigantisme mogen uitleven. Links zijn de ijven, de bomen des doods, uit hun haag gegroeid; hun matrode bessen zijn onnatuurlijk groot. Rechts staan misvormde tuja's, bomen des levens, in slow motion met elkaar te vechten. Enkele reusachtige hazelaars verbergen de muur van het magazijn dat de tuin aan de achterzijde afbakent. Het gras is lang en dor. Martien is geen tuinman; hij is een geroepene, een gedrevene. Hij is verslaafd aan de schoonheid, aan God.

Besluiteloos ga ik op de stoel voor het bureau zitten, zijn stoel. Eén voor één trek ik de laden uit. Links vind ik een massa balpennen,

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

(4)

kleurpotloden, elastiekjes, knikkers, gommen, kastanjes... En een schoolagenda... Ik neem het cahier en sla het open. Martiens laatste lesrooster staat erin. Monkelend overloop ik de tema's: geloven nu, God in ons, God in de anderen, liefde, eredienst...

Tot aan de herfstvakantie is alles keurig ingevuld. Geen spoor van slordigheid of nonchalance. Nochtans wist hij toen al geruime tijd dat hij vanaf Allerheiligen pastoor van Ykele zou zijn. Gedachteloos laat ik de volgende bladen aan mijn duim

ontglippen... De weken vliegen voorbij, de maanden... In de bovenste lade rechts ligt een boek in folioformaat. Het is in karton gebonden. ‘REGISTER’ staat erop. Een geboorten-, sterf- of trouwregister? Beschroomd schuif ik de lade weer toe. In de lade eronder ligt ‘Apologia pro Vita sua’ van ... Kardinaal Newman... De

nieuwsgierigheid haalt de bovenhand. Ik neem het register uit de bovenste lade. Het papier is vergeeld, ruikt naar peper en snuiftabak. Ten minste één derde van de bladen is er slordig uitgeknipt. En dan is daar... het kleine sierlijke handschrift van Martien... Opgewonden sla ik de bladen om. Mijn broer hield er een echt dagboek op na. Hier moét ik de oplossing vinden. Ik haal diep adem en begin te lezen...

Zondag 3 mei 1987

Vanavond speelde ik patience. Het wilde maar niet lukken. De fles bordeaux, een Château Pape-Clément van 1975, was leeg toen ik ontdekte dat schoppenaas niet in het spel zat. Wellicht gebruikte Rachel de kaart om één van de talloze dingen die hier loszitten, wat te verstevigen. Ik nam een joker en tekende er met een viltstift een hartvormig blad op. Doch weer speelde ik mij in een impasse. En eensklaps begonnen de figuren op de kaarten mij te intrigeren. Wie had ze ooit verzonnen? Hoe waren ze naar hun huidige vorm gegroeid? Wie stelden ze voor? Wat symbolizeerden ze?

Ik stond op en liep naar de boekenkast waarin mijn zelden of nooit gebruikte encyclopedie prijkt. Kaartspel... Verbijsterd ontdekte ik dat op mijn tekenwerk vroeger in Engeland de doodstraf stond. In dat land bestond in illo tempore inderdaad een drastische manier om belasting op speelkaarten te innen: de fabrikanten van kaarten moesten de schoppenaas van elk spel kopen van de regering. Wie deze kaart zelf vervaardigde, speelde met zijn leven. Dat ondervond in 1805 tot zijn schade en schande ene Richard Hardy... Toen ik het klamme volumen weer op zijn plaats stak, viel mijn blik op mijn laatste

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

(5)

schoolagenda. Er is amper een halfjaar verstreken en het heimwee is al onverdraaglijk.

Hoe goed was het in Lier. Hoe beroezend gezellig was het 's avonds op mijn kamer.

Hoe prettig was het in de leraarskamer. ‘Ykele is het aards paradijs,’ zei de bisschop.

‘Een pastoor met boerenbloed in de aderen voelt zich in Ykele beslist in de hemel,’

zei de deken. Ja, Monseigneur. Ja, Zeereerwaarde Heer. Had ik maar met mijn voorganger kunnen spreken... Een griezelige irrealis. Pastoor Benedikt Coppé werkte hier aan dit bureau drieëntwintig jaar aan de ‘De Geschiedenis van Ykele’. Toen zijn levenswerk voltooid was, verleden jaar omtrent deze tijd, stierf hij aan een hartaanval.

Pas vandaag vernam ik dat mijn benoeming hier fel gecontesteerd werd. Er werden petities ingediend bij de deken, de bisschop, én zelfs bij de aartsbisschop. De inwoners van Ykele wilden als zielenherder een dorpsgenoot... Louis Briers, de onderpastoor van... Wildeborne. Pas nadat de deken ermee gedreigd had dat ze helemaal geen pastoor meer zouden krijgen, staakten zij hun petitionnement. Nu begrijp ik ook waarom ik hier geen vaste voet krijg. Overal stuit ik op achterdocht en

onverschilligheid. Pastoor Benedikt Coppé hield het hier drieëntwintig jaar uit... al schrijvend. Waarom zou ik mijn lot niet van mij afschrijven? Als het op papier staat, kan ik het misschien begrijpen en me ermee verzoenen.

Morgenochtend rijd ik naar Wildeborne, naar mijn moeder. Ik zal haar vertellen hoe paradijsachtig en hemels het hier is. Moeders zijn alleen maar gelukkig als ze in de waan verkeren dat het hun kinderen goed gaat.

Vrijdag 8 mei 1987

Vanochtend was ik alleen bij de eucharistieviering. In het begin van het jaar werden de laatste twee nonnetjes van de vroegere meisjesschool weer naar het moederklooster geroepen. En mijn twee andere habitués, die ik voor mezelf tot Pieter en Pauwel Alzheimer heb omgedoopt, zullen ziek zijn, vermoed ik. Zelfs aan de jaargetijden van hun ouders en grootouders vegen de meesten hier hun voeten. O, ja, ze betalen ervoor; ze staan erop dat alles keurig vermeld wordt in ‘Kerk en Leven’, waarvan de laatste bladzijde hun parochieblad is. Dus zei ik ‘Ite missa est!’ tot de spoken.

Na de mis klom ik naar de toren. Daar zijn eeuwen vermolmd. Het is

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

(6)

er wit van de drek en de beschimmelde braakballen van de kerkuilen. Er liggen karkassen van duiven en kauwen. Door het raampje boven het gedeeltelijk weggeroeste torenuurwerk keek ik naar het dorp, wellicht het laatste bijna

ongeschonden en dus échte dorp in de Kempen. Met een beetje verbeelding zie je nog het sterrebos: straalsgewijze vertrekken de wegen bij de kerk, het middelpunt, dat misschien ooit een Wodanseik was. Ook de kerkpaden zijn er nog, de wegen van het paradijs, het web van God. Gelukkig weten de toeristen niet hoe mooi dit gebied tussen de Akelbeek en het Akelbeekje is. Ongelukkig genoeg weten ook de inwoners van Ykele het niet.

Deze namiddag wandelde ik naar Vroonland, het grootste gehucht van het dorp.

Op Vroonland ligt het genadeoord ‘Onze-Lieve-Vrouw van het Blauwgrasland’, door iedereen in de streek kortweg Blauwland genoemd. Blauwland is mijn grootste konkurrent. Daar heb ik niets te vertellen... Dat werd mij al vaak aan het verstand gebracht. Hoe minder de Ykelenaars naar de kerk komen, hoe meer ze naar Blauwland lopen. Ik begrijp die overdreven devotie voor Onze-Lieve-Vrouw niet. Terwijl de kerk werkelijk verkrot, lijkt Blauwland wel de Hof van Eden. Bij toerbeurt zorgen bijna alle families van het dorp ervoor dat alles er kraaknet blijft. En als ik iets vraag, doet iedereen alsof zijn neus bloedt... Tot mijn verbazing zat er slechts één man te bidden: Gorre Verlaat, aan een paternoster nog wel. Ik ging naast hem op de

blauwgelakte bank zitten. Voor het Mariabeeld brandde zoals steeds een heel regiment kaarsen: witte, blauwe, gele en rode; alle kaarshouders waren bezet. Nog meer dan ooit leek Onze-Lieve-Vrouw mij van gips te zijn. Gorre Verlaat moest niezen. Hij veegde omstandig zijn neus en handen schoon, en borg zijn paternoster op. Ik dacht eraan dat ik hem in de parochiezaal ooit ‘Boerenpsalm’ van Felix Timmermans hoorde voordragen, helemaal van buiten, een onwaarschijnlijke performance. Hij vertelde me die avond dat hij oude humaniora gedaan had, tot in de poësis. Hij zit helemaal alleen te boeren op Almende, de grootste hoeve op Vroonland, de meest vervallene ook.

‘Voel jij je hier ook zo goed?’ vroeg Gorre eensklaps.

‘Ik dacht dat jij niet wist wat eerst te doen op je hoeve,’ zei ik voorzichtig.

Hij snufte even verdrietig. ‘Dat is ook zo. Maar... k ben eraan verslaafd naar hier te komen. Het lijkt wel of hier bomen staan die een soort van roesgeur verspreiden.’

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

(7)

Ik snoof even, ostentatief. ‘Ik weet niet wat je bedoelt.’

‘En zeggen dat de ondergang van Almende hier begonnen is,’ zei hij. ‘De mensen weten het niet eens meer. Weet jij het?’

‘Neen,’ antwoordde ik.

Hij haalde misnoegd de neus op. ‘Tot in 1929 behoorde Blauwland tot Almende.

Mijn grootvader, Gorre Verlaat, de grootste boer van Ykele, had echter een zuster en een broer. Oudtante Laura was non: haar kon hij uitkopen, tegen een schandalige woekerprijs weliswaar. De nonnen bouwden met dat geld een kapel met fluwelen kussens op de bidstoelen. Oudoom Bertil was al even vroom. Aan werken had hij geen boodschap. Aan vrouwen had hij een broertje dood. De godganse dag liep hij te bidden voor de zondige mensheid. In 1929 ging hij op bedevaart naar Fatima, in Portugal. Ook hij moet daar een verschijning gehad hebben. Hij kwam weer thuis met de dwanggedachte dat hij in Ykele een genadeoord moest oprichten. Na veel palavers bedong hij dat zijn erfdeel het Blauwgrasland tot aan de Akelbeek zou zijn, plus gratis kost en inwoon op Almende tot aan zijn dood. Van toen af aan was hij elke dag op stap om zijn grote droom te verwezelijken. Hij predikte, bedelde, bad...

Hij gaf het goede voorbeeld. Hij spiegelde metselaars, schrijnwerkers, schilders, boomkwekers, bloemenhandelaars... voor dat zij hun zieleheil op Blauwland konden verwerven. De Ykelenaars beschouwden hem al spoedig als een heilige. Sint-Bertil noemden ze hem. Hij stierf in 1950. Een jaar voor zijn dood had hij Blauwland bij openbaar testament aan de gemeente Ykele geschonken.’ Hij knikte als iemand die pijn aan de halswervels heeft.

En toch ben je eraan verslaafd naar hier te komen,’ zei ik ietwat sarkastisch.

‘Hier komen de mensen,’ zei hij. ‘Thuis kan ik alleen met de dieren praten.’ Hij keek me eigenaardig aan. ‘Maar jij moet toch ook weten wat eenzaamheid is?’

Wat kon ik anders doen dan knikken?

‘Ik vernam van Rachel Melis dat je een verwoed kaartspeler bent,’ zei hij. ‘Waarom kom je vanavond niet naar “De Nachtegaal”? Daar whisten wij elke vrijdagavond.’

‘De mensen zouden nogal roddelen!’ liet ik mij ontvallen.

Hij schudde het hoofd. ‘Ik geloof het niet. Ik denk dat de mensen er eerder blij om zouden zijn. Hun schuldgevoel zou erdoor gemilderd worden.’

‘Hun schuldgevoel?’ echode ik verbaasd.

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

(8)

‘Er zijn er nogal wat die medelijden met je hebben,’ zei hij.

Ik heb al veel beleefd, doch zo vernederd heb ik mij nog nooit gevoeld.

Zaterdag 9 mei 1987

Gisteravond leek Ykele wel uitgestorven. Ik hoorde de memel knagen. De oude angst was daar weer, de angst voor sluipmoordenaars en spoken, de onredelijke angst voor overweldiging, pijn, dood... Ik stond op het punt naar Wildeborne te vluchten, naar de sterke vrouw die mijn moeder is, weg van de uiterst kleine mogelijkheid dat iemand van de parochie in stervens- en zielenood op mij een beroep zou doen, toen het voorstel van Gorre Verlaat me weer te binnen schoot. ‘De Nachtegaal’ is een oude herberg aan de oostkant van de kerk, op een boogscheut van het kerkhof. In de sombere zaal erachter, vroeger een schuur, houden de Ykelenaars hun rouwmalen.

Alhoewel er slechts twee fietsen tegen de voorgevel stonden, draalde ik toch geruime tijd voordat ik de deur opende. De geuren van soep, bier en tabak sloegen mij me in het gelaat. De gelagzaal stamt beslist nog uit de vorige eeuw. Aan de tafel die het dichtst bij de hoge tapkast stond, zaten vier mannen te kaarten... ‘Daar hebben wij onze vijfde man,’ zei Dorus Taelman, de dikke herbergier. Hij ging wat dichter bij een toestel zitten, dat ik meende te herkennen als een zuurstofapparaat.

‘Jullie zijn met z'n vieren,’ protesteerde ik.

‘Elke goede whistpartij telt ook een pisser,’ wierp Nard Bluekens, de schoenmaker op. ‘Sedert de kleermaker dood is, moeten we telkens het spel onderbreken als iemand naar achteren moet.’

De kleermaker... Twee maanden geleden zei ik in de lijkrede dat hij nooit een voet buiten de deur gezet had, dat hij had verzaakt aan alle wereldse vermaken... De vijftig mensen die hier met de omschrijving ‘van de kleermaker’ door het leven moeten, zullen zich nogal verkneukeld hebben. Zoiets zou Louis Briers nooit overkomen zijn:

hij tenminste kent die van de brouwer, die van de kuiper, die van de wagenmaker, die van de maalder en die van de smid... uit elkaar. ‘Ik kom gewoon maar eens kijken,’

zei ik. ‘Doet gerust voort.’ Ik ging achter Janis Goormans staan, die als wielrenner ooit een been verloor. Omdat hij al dadelijk drie azen kreeg, verdween ik uit de belangstelling. Het volgende uur was ik getuige van vragen

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

(9)

en passen, abondance en misère, gewin en verlies, glorie en nederlaag... Allengs echter vielen er meer toeschouwers binnen, die ik herkende als vereenzaamde zielen, paria's, overlevingstypes... Klokslag middernacht kwam Lena Taelman uit de keuken met een stapel borden. ‘De soep is klaar,’ zei ze. Een paar minuten later zat ook ik een bord dikke lentesoep op te lepelen, met een snede roggebrood in de andere hand.

Donderdag 14 mei 1987

Toen ik deze voormiddag in de pastorie liep te brevieren, werd er gebeld. Ik liet een ongewoon meisje binnen. Ze stelde zich voor als Veva Lorrain. Ik moest de groeten hebben van Gabriël Bartels, professor in de biologie te Leuven. Die kende ik toch?

Natuurlijk kende ik hem, in het Klein Seminarie van Hoogstraten was hij mijn beste vriend. Wel professor Bartels was haar promotor. Zij werkte aan een doctoraalscriptie over dagvlinders. ‘Mij werd hier een gebied gesignaleerd, dat uitermate rijk aan dagvlinders zou zijn,’ zei ze. ‘Blauwland... Nu wilde ik je vragen bij de eigenaar van dat gebied een goed woordje voor mij te doen...’

‘Blauwland is een gemeentelijke bedevaartplaats,’ zei ik. ‘Het staat je vrij daar te bidden of vlinders te observeren.’

‘Ken je de aangelanden?’

‘Alleen Gorre Verlaat zou je daar in de buurt wat kunnen verbieden, maar hij is er de man niet naar om iemand ook maar een strobreed in de weg te leggen.’

‘Er moet daar een dras zijn dat op oude kaarten vermeld staat als “De oude Kluis”’, zei ze. ‘Het staat er vol melkeppe en wilde peen...’

‘Dat moet dan langs de Akelbeek liggen,’ raadde ik.

Toen ze vertrokken was, hing er in de spreekkamer een geur van hyacinten. Ik had Gabriël Bartels in geen twintig jaar nog gezien. Hoe wist hij dat ik hier pastoor was?

Dat raadsel dreef me deze namiddag naar Blauwland... Op Blauwland is de achtste statie van de kruisweg op een boogscheut van de Akelbeek. Ik ging op een bankje staan en speurde de omgeving af. In het zuidelijke dras zag ik Veva Lorrain bezig.

Helemaal in de ban van haar figuur begon ik door bramen, netels, schermbloemigen en distels te waden. Een fazant vloog kwekkend en kakelend op. Het meisje had me gezien en kwam op me toe. Ze droeg een spijkerbroek en laarzen. Haar

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

(10)

lange zwarte haren waren nat van het zweet. ‘Ongelofelijk!’ begroette ze me.

‘Ik ben ook een buitenmens, zei ik.

Ze knikte. ‘Ik bedoel... Dit gebied.’ Ze wees naar de oever van de beek. ‘Zie je die essen? Ze zijn beslist tweehonderd jaar oud.’ ‘Ze wees in de richting van Almende.

‘Ginder staan er enkele die als het ware versteend zijn. Er is daar ook een plas met reusachtige zoetwatermosselen erin. Ik begrijp het niet...’

Verbaasd monsterde ik de kolossale stammen van de essen. Ze waren begroeid met schimmels en er zaten wangedrochtelijke holten in. ‘Vreemd,’ zei ik.

‘Kun je niet natrekken wat hier vroeger was? vroeg ze.

Ik dacht aan het werk van mijn voorganger en zei: ‘Misschien...’

‘Ik begrijp het niet,’ herhaalde ze. ‘Ik zag al tientallen eksemplaren van de Papilio machaon. Elders in de Kempen is die soort zo goed als uitgestorven. En hier komt zelfs de eerste generatie bijna massaal voor... Ik heb er één gevangen. Kijk maar.’

Ze toonde me een geperforeerd plastic zakje met een prachtige geelzwarte vlinder erin. De ondervleugels waren versierd met blauwe en rode vlekken, en er zaten staarten aan.

‘Dat is de koninginnenpage,’ zei ik.

‘Of de zwaluwstaart,’ beaamde ze. ‘Zulk groot eksemplaar heb ik nog nooit gezien.’

Ze streek het haar van het voorhoofd en ging een stap achteruit.

‘Wij worden op onze beurt ook geobserveerd,’ zei ze.

Ik draaide me om. Er stonden mensen op het bankje bij de achtste statie én ook op dat bij de zevende statie. ‘Ik geloof dat ik iets verkeerds gedaan heb,’ mompelde ik.

‘Je bent een vrij mens,’ zei ze.

‘Pastoors zijn nooit vrij,’ wees ik haar terecht.

In ‘De Geschiedenis van Ykele’ van Benedikt Coppé vond ik zojuist dat tussen de essen aan de Akelbeek ooit een lazerij stond. In het midden van de vorige eeuw woonde in dat gebouw Christiaen Woutergheerts, een kluizenaar, die de wondertekens van Christus had en die als een wonderdoener bekend stond.

Aan de burgemeester van Miereik, waarvan Ykele een deelgemeente is, vroeg ik al bij herhaling of er dan helemaal geen belangstelling bestond voor het manuskript van mijn voorganger. De man dacht waarschijnlijk dat ik hem de zwartepiet wilde toespelen, want hij begon telkens te leuteren over een heemkundige kring die

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

(11)

spoedig zou opgericht worden en die zich met dergelijke problemen zou bezighouden.

Zaterdag 16 mei 1987

Gisteravond ging ik weer naar de ‘Nachtegaal’. Ik beleefde het dat Dorus Taelman in ademnood geraakte en zijn zuurstofapparaat moest gebruiken. De herbergier is een halve eeuw diamantslijper geweest en lijdt aan de stoflongziekte. Het betekende dat ik moest invallen... Verschrikkelijk. In al mijn zenuwachtigheid zorgde ik ervoor dat Gorre Verlaat in een open misère met grote gaten slaagde. Nard Bluekens maakte mij uit voor rotte vis. En Janis Goormans vroeg nijdig, doch allicht argeloos, of ik niet te veel met vrouwvolk in mijn hoofd zat. Ik was blij toen het middernacht was en Lena Taelman kwam aandragen met een pan bloedworst en een kom appelmoes.

Na het eten stond ik op. Tot ieders misnoegen volgde Gorre Verlaat mijn voorbeeld.

‘Ik krijg in de vroege ochtend een veekoopman over de vloer,’ zei hij. ‘Die vent is een leperd. Hij rekent erop dat ik nog beneveld ben. Ditmaal zal hij van een koude kermis thuiskomen.’ Toen we samen in de maannacht stonden, vroeg hij onbeschaamd of ik geen geestrijke drank in huis had. Vijf minuten later zat hij in de pastorie met een stevige borrel cognac in de hand.

‘Vandaag word ik vierenveertig jaar,’ zei hij.

‘Dan zijn wij bijna even oud.’ vertrouwde ik hem toe.

Hij dronk: zijn glas in één teug leeg en schonk het zelf weer vol.

‘Weetje dat ik ook priester wilde worden?’

Ik glimlachte. ‘Waarom werd je het dan niet?’

‘Me niet uitlachen, hoor!’ zei hij scherp. ‘Ik word door het noodlot achtervolgd.

Hebben ze je dat nog niet verteld?’

Ik schudde het hoofd. Ze hadden me nog nooit wat verteld.

Weer dronk hij zijn glas uit en weer greep hij naar de fles. ‘Ik was thuis de benjamin. Het gelukskind, zei moeder altijd. Ik mocht immers studeren. Ik zou een grote meneer worden, dokter of ingenieur. Axel, mijn oudste broer, de oogappel van vader, werd verliefd op de dochter van een ijsventer. Dat was niet naar de zin van vader. Axel trok zich daar niets van aan. Hij huwde met het meisje en begon zelf ook met ijs te venten. Het zat hem mee. En op dit ogenblik is hij de direkteur van de grootste ijsfabriek van de Kempen.’

‘Het IJscomannetje?’ vroeg ik verbaasd.

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

(12)

Hij knikte. ‘Robrecht, de tweede oudste, werd verliefd op de dochter van de smid van Miereik. Dat was ook al beneden onze stand, meende vader. Dus Robrecht pakte ook zijn boeltje. Hij werd smid; verkocht traktoren, grasmaaimachines,

dorsmachines... en bouwde in de Kempen hét imperium van de oogst- en hakselmachines uit.’

‘Verlaat en Co?’ vroeg ik.

Hij grimlachte. ‘Gabriël, mijn derde broer, wist ook al niet wat stand trouwt stand betekende. Hij trouwde met de dochter van een varkensfokker. Als ik goed ingelicht ben, werd hij schatrijk met de handel in hormoonpreparaten.’

‘Mensen!’ zei ik onthutst.

‘Dat is nog niet alles,’ vervolgde hij. ‘Mijn zuster Renilde liep weg met een knecht.

Zij begonnen in Antwerpen een groentewinkeltje. Nu doorkruisen hun verkoopwagens de hele provincie.’

‘Rosiers-Verlaat?’ vroeg ik.

Hij vulde zijn glas nogmaals. ‘Allemaal suksesverhalen, het ene al wat

overrompelender dan het andere. Allemaal Verlaats, keikoppen. Grimmig wachtte vader op de terugkeer van een verloren zoon. Hij had beter moeten weten. Hij zou ze allemaal onterven, de eerlozen, de liefdelozen, de... Hij stierf van opgekropte woede. En ik, het gelukskind, de grote meneer, de dokter of ingenieur of priester - ja, ja! - ik mocht in zijn voetsporen treden. Zeventien jaar was ik.’

‘Gods wegen...’ mompelde ik domweg.

‘Wie geen binnenwegen of omwegen neemt, is een gek!’ stoof hij op. ‘Zolang moeder leefde, lieten ze me met rust, de rijkaards. Ik mocht rustig werken als een paard én een meisje naar onze stand uitzoeken én moeder nog een aantal gelukkige jaren bezorgen met twee schatten van kleinkinderen...’

‘Ik wist niet dat jij gehuwd was...’ zei ik onthutst.

‘Ik geloof niet dat er op de wereld nog één pastoor bestaat die zo weinig afweet van zijn parochianen als jij,’ smaalde hij. Weer dronk hij zijn glas leeg. ‘Mijn vrouw...

was Marjon Godschalk, een onderwijzeres uit Miereik. Zes jaar geleden ging zij terug bij haar ouders wonen. Ze nam Wouter en Sandrien mee...’

‘Waarom?’ waagde ik te vragen.

Met twee handen klemde hij de fles vast. ‘Acht jaar geleden stierf moeder. En toen eisten mijn broers en mijn zuster hun erfdeel op. Er werd een afbetalingskontrakt opgesteld, maar dat bleek al spoedig onhoudbaar... Je weet toch wat het woord melkkwota betekent?

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

(13)

Marjon wilde Almende verkopen. Ik echter liep naar de notaris, en naar de banken, en naar de mensen van wie ik dacht dat zij vrienden waren... Ach, ik ben ook een Verlaat.’ Hij zette de fles aan zijn mond...

‘Zie je Marjon nog weleens?’ vroeg ik.

‘Ze is hertrouwd,’ momplde hij, met een uitgetreden pater.’ Hij lachte afschuwelijk.

‘Jij gelooft niet dat ik ooit een idealist was, nietwaar? Je had mij vroeger moeten horen speechen. Alle jonge landbouwers van de streek hingen aan mijn lippen...’

‘Waarom zoek je geen andere vrouw?’ vroeg ik.

‘Wie wil nu een kloddeman als ik?’ repliceerde hij.

Om drie uur hielp ik hem de straat op. Hij was krimineel. Hij liet me achter met een probleem én met een idee. Hoe kan ik hem helpen? Kan ik zijn rijke broers en zuster niet vermurwen? Denken zij dan helemaal nooit terug aan Ykele, het paradijs van hun jeugd? Weten zij dat de kerk waarin zij gedoopt werden, staat te verkrotten?

Kunnen zij niet helpen om de heilige Rita, patrones van het dorp, weer een volwaardig onderkomen te geven? De heilige Rita wordt aanbeden om onmogelijke zaken gedaan te krijgen. In vroegere tijden zakten de ratés naar hier af, de hopeloos verliefden, de wanhopige stumperds, de radelozen... Heilige Rita, help me.

Dinsdag 26 mei 1987

Even na de middag belde Veva Lorrain aan. Ze was opgewonden. ‘Ik denk dat ik een espaarlemoervlinder gezien heb,’ zei ze. ‘En dat kan niet: die is hier voor het laatst in 1921 gesignaleerd...’

‘Prachtig!’ zei ik. ‘Kom binnen.’

Ze schudde het hoofd. ‘Je kunt me een grote dienst bewijzen...’

‘Hoe?’ vroeg ik.

‘Stel me eens voor aan de eigenaar van Almende,’ smeekte ze. ‘Ik ben

opzienbarende dingen aan het ontdekken... Graag zou ik daar ongestoord door de beemden willen lopen.’

Een ogenblik stond ik perplex. Het leek wel of ze door God gezonden was. ‘Waar staat je wagen?’ vroeg ik.

‘Ik ben met de bus gekomen,’ zei ze.

Een minuut later zat ze naast mij in mijn Lada. Ze rook naar drab en hooi.

Toen we het voorerf van Almende opreden, zette Veva grote ogen.

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

(14)

De hoeve is inderdaad nog steeds imposant: zowel het woonhuis als de schuur staan haaksgewijs op de stallingen; oude gele wilgen oversluieren een kuil die ooit een deel van de gracht was. Ik stopte bij de gekantelde hoefstal. Ik was bang vast te rijden in de modder langs de enorme mestvaalt. De geuren van de gevorkte vlier, de noteboom, de aardbeiboom, de hortensia's en de pioenen maakten de stank nog afschuwelijker. De glorie van weleer leek mij een ver vermoeden. Tot mijn stomme verbazing kwam Gorre op zijn paasbest gekleed uit het woonhuis. ‘Wel, wie we daar hebben!’ riep hij van ver. ‘De pastoor! En nog wel in het gezelschap van een engel...’

Ik merkte dadelijk dat hij weer te diep in het glas gekeken had. Het bleek dat hij naar een begrafenis in Miereik geweest was. Toen ik hem Veva voorgesteld had en het doel van onze komst verklapt had, werd hij één en al galanterie. Hij wilde ons een kop koffie aanbieden, mèt cognac nog wel. Ik zei dat ik geen tijd had, wat natuurlijk een leugen was. Ik beschouwde echter mijn rol van koppelaar als uitgespeeld.

Verleden week schreef ik een bedelbrief aan de broers en de zuster van Gorre Verlaat. Van de landbouwmachinebouwer en de groenteventster kreeg ik geen antwoord. De ijscoman zond mij een kattebelletje met de vraag of de kerkfabriek dan failliet was. Alsof hij niet weet dat de kerkfabriek van Ykele nooit enig vermogen bezeten heeft... O ja... Mocht ik een tombola inrichten, dan was hij bereid een serieuze prijs te schenken: het lichaamsgewicht van de winnaar in roomijs. De

varkensfokker-hormoonzwendelaar was de enige die zijn goed hart wilde tonen: hij schonk een nieuwe torenhaan. Hij had nogal wat klanten in de buurt, zie je. Tijdens de oorlog hadden de Duitsers de oude haan samen met de klokken meegenomen. En vrienden hadden hem ooit uitgelachen om het vergulde wereldbolletje dat sedertdien op de torenspits zat. Zojuist heb ik hem een dankbetuiging geschreven.

Donderdag 4 juni 1987

Wat een dag! Vanochtend kwam een kunstsmid uit Turnhout hier aan met een pas gesmede torenhaan. Toen hij en zijn twee medehelpers op het kerkplein stonden te beredderen wie wat ging doen, werden ze aangeklampt door Vinus Gils. Vinus, die elke dag een krat trappist moet kunnen ledigen, beweerde dat hij ooit torenbou-

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

(15)

wer geweest was en dat het ongeluk bracht een haan zo maar op de spits te plaatsen.

Een traditie mocht niet met de voeten getreden worden. En de traditie wilde dat zo'n haan eerst door het dorp gekruid werd én aan de mensen getoond werd. Dus zou hij eens gauw voor een kruiwagen zorgen... De hele dag trok Vinus met zijn nieuwe vrienden en de torenhaan door het dorp. En overal kregen ze wat, meestal trappist vanzelfsprekend. Om vijf uur moesten de Turnhoutenaars Vinus naar huis kruien.

De haan zetten ze hier af. Morgen komen ze weer.

Vrijdag 5 juni 1987

Vanochtend was er weer geen mens in de kerk. Waar is de tijd dat de mensen nog geloofden wat God aan Margaretha Maria Alacoque beloofd heeft, namelijk dat iedereen die negen eerste vrijdagen te kommunie gaat de genade van de

eindvolharding zal ontvangen? Toen ik zat te ontbijten (brood met spekvet en rammenas met zout: de lievelingskost van mijn moeder), ging de telefoon. Het was mijn broer. Hij meldde mij dat moeder een attaque gekregen had. Tegen

honderdtwintig per uur reed ik naar Wildeborne. Moeder zat aan de tafel... brood met rammenas te eten. Steven zat bij haar. Ik vroeg of hij gek geworden was. Dat bleek niet het geval te zijn... Om zes uur was moeder wakker geworden. Haar rechterarm was verlamd, én de rechterhelft van haar aangezicht. Telefoneren kon ze niet. Ze was tot bij de buren gesukkeld. Die hadden de dokter en mijn broer opgebeld.

De dokter had haar een injektie toegediend. En langzaam was de beroerte geweken.

‘Ze moet bij ons komen inwonen,’ zei Steven.

‘Ik denk er niet aan,’ zei moeder.

‘Dan moeten we om beurten hier komen slapen,’ zei Steven.

‘Ik weet niet of... ik dat wel mag,’ zei ik.

‘Nonsens!’ riep Steven. ‘Wie doet er in deze tijd 's nachts nog een beroep op een pastoor?’

‘Er leven nog godvruchtige mensen, weet je?’ opperde ik zwakjes.

‘Martien mag zijn parochianen nooit in de steek laten,’ besliste moeder.

‘Misschien kunnen we een familiale helpster inhuren,’ suggereerde ik.

‘Niks van!’ sneed moeder mij de pas af. ‘Voorlopig kan ik het alleen

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

(16)

nog wel rooien.’

Ik bleef de ganse dag bij moeder. Vanavond maakte ik een omweg langs Bentrode.

Voor het eerst besefte ik dat ook mijn broer het niet gemakkelijk heeft. Zijn drie kinderen doen hogere studies. En Laura, zijn vrouw, sukkelt van de ene overspanning in de andere depressie. Hoe hij met zijn wedde van onderwijzer in het sanatorium daar kan rondkomen, is mij een raadsel. Ik wilde dat ik hem kon helpen... Steven, naar wie ik altijd zo opkeek, aan wie ik nooit wat durfde vragen, voor wie ik thuis immer moest wijken... Vader verongelukte in het jaar dat ik mijn eerste kommunie en Steven zijn plechtige kommunie deed. Steven was vaders oogappel, ik was maar een moederskindje. Steven was zoveel knapper dan ik, doch het geld om hem geneeskunde te laten studeren was er niet.

Pinksteren 7 juni 1987

Eenenzeventig hosties heb ik uitgereikt, en dat in een parochie van meer dan tweeduizend zielen. Mijn voorstel om nog eens een processie te houden werd enkele weken geleden door de voorzitter van de kerkfabriek honend weggewuifd. Een tijdje speelde ik met de idee de schoolkinderen op te trommelen, doch mijn blinde vriend Jan Gerlach, die moet rondkomen met wat hij krijgt voor zijn deeltijds kosterschap aangevuld met een klein invaliditeitspensioen, praatte mij die verzuchting uit het hoofd.

Even voor de middag kwam Gorre Verlaat langs. Het leek wel of hij zo uit de etalage van een kledingswinkel gestapt was. Hij was broodnuchter, en weigerde zelfs een glaasje cognac. ‘Er gebeuren mirakelen op Blauwland én op Almende,’ zei hij.

‘Er dwalen daar vlinders rond die geen mens nog kent: het groot spikkeldikkopje, en de kleine heivlinder, en de heremiet, en de boszandoog, en de veenluzernevlinder...

Ongelofelijk!’

‘Ik wist niet dat jij iets van vlinders kende,’ meesmuilde ik. ‘De meeste boeren spreken er met afschuw over. Uit de vlindereitjes groeien rupsen, en die zijn vraatzuchtig...’ Ik knipoogde even.

‘Veva Lorrain is een mooie jongedame, nietwaar? En ze kan blijkbaar goed lesgeven.’

Hij haalde diep adem. ‘Ja, nietwaar? Ze is de mooiste vrouw die ik ooit zag. En ze heeft een gouden hart. Weet je dat zij ervan droomt naar Columbia te gaan? Ze wil daar meewerken aan een ontwikke-

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

(17)

lingsprojekt...’

‘Dat is minder goed nieuws,’ liet ik mij ontvallen.

‘Hoe bedoel je?’ vroeg hij.

‘Wel, ik dacht dat jij en zij... Dat jullie misschien...’

‘Ik zou dadelijk meegaan naar Columbia!’ haastte hij zich. ‘In september wordt Almende verkocht.’

‘Dan heb je gekapituleerd...’ zei ik pijnlijk verrast.

‘Ja,’ zei hij. ‘De een of andere zot heeft mijn broers en zuster een brief geschreven.

Ik zou ermee bezig zijn Almende definitief te gronde te richten én mezelf erbij. We zijn bijeengekomen bij mijn zuster en hebben alles uitgepraat. Veva gaf me de raad niet langer te gaan dwarsliggen.’

‘En wat ga je dan doen?’ wilde ik weten.

Hij keek mij hulpeloos aan. ‘Ik weet het nog niet... Dat hangt van Veva af.’

‘Zijn jullie verloofd?’

Hij werd nog hulpelozer. ‘Neen. Maar...’

‘Maar wat?’

‘Ik kwam je vragen of jij... Veva eens wilde polsen. Jij kent haar...’

‘Amper!’ stamelde ik onthutst. ‘Ik weet niet eens vanwaar ze is...’

‘Ze woont in Antwerpen.’

‘Hoe vaak is ze op Almende geweest?’

‘Ze komt elke dag, behalve 's zondags.’

‘En wekte ze de indruk dat je... een kans maakt?’

‘Nooit is iemand zo lief tegen mij geweest!’

‘Ja... maar... Hoe oud is ze?’

‘Vierentwintig.’

‘En ze is niet verloofd?’

‘Dat kàn toch niet!’

Nu werd ik echt kregelig. ‘Wat voor een boer ben jij nu! Van een vrouw als Veva Lorrain droomt iedere vent. Zo'n vrouw krijgt iedere dag een huwelijksaanzoek... en niet van een bemiddelaar, reken maar!’

‘Doe mij dat genoegen,’ smeekte hij.

Ik dacht aan die totaal verkeerd uitgevallen brief aan zijn broers en zuster, en slikte mijn ergernis in. ‘Eigenlijk verdient een labbekak als jij het niet dat ik ook maar iets voor hem doe,’ zei ik. ‘Maar ik zal het proberen... schriftelijk. Geef me haar adres.’

‘Charlottalaan,’ zei hij. ‘Het nummer staat in het telefoonboek.’

‘En als ze antwoordt zoals ik denk dat ze zal doen?’

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

(18)

‘Dan pleeg ik zelfmoord.’

‘Ben je gek?’

‘Ik heb hier genoeg in de weg gelopen.’

Ik weet dat hij niet in het wilde weg praat. Hij is een Verlaat. Daarom heb ik zojuist mijn brief geschreven. Heilige Rita, sta me bij!

Donderdag 11 juni 1987

Natuurlijk werd mijn schietgebed niet verhoord. Deze voormiddag belde Veva Lorrain aan. Gisteravond, bij haar thuiskomst, had ze mijn brief ontdekt in haar brievenbus...

en nu kwam ze mij om uitleg vragen. Om tijd te winnen vroeg ik of zij een kop koffie lustte. Toen ik de termoskan opende, zei ze: ‘Weet je dat ik op het punt sta alle biologen van het land te verbluffen?’

‘Op Blauwland is altijd wat ongewoons aan de gang geweest,’ mompelde ik.

‘Wat bedoel je?’ vroeg ze.

‘Wel... Misschien heeft Onze-Lieve-Vrouw er inderdaad iets mee te maken.’

‘Een speling van de natuur of van het lot is nog geen mirakel,’ zei ze.

‘Neen,’ gaf ik toe, terwijl ik verlegen in mijn koffie roerde.

‘Heb ik door mijn gedrag Gorres hoofd op hol gebracht?’

Ik moest tweemaal slikken. ‘Hij dweept met je. Gorre is uiterst timide, denk ik.

Hij is ...verliefd.’

Ze keek somber in haar koffie. ‘Dan blijf ik best weg op Almende.’

‘Waarom? Zeg hem toch gewoon dat je niet vrij bent.’

‘Ik ben niet vrij...’

‘Voilà! Dat zal hij wel begrijpen.’

Ze wreef even langs haar neus. ‘Ik heb al meer dan een jaar een verhouding met...

iemand.’

‘Een gehuwde man?’

Ze knikte. ‘Professor Bartels is toch een vriend van je?’

Ik lachte binnensmonds, schamper. ‘Ik zag hem voor het laatst op een reünie van onze retorika, twintig jaar geleden. Is hij niet wat te oud voor je?’

‘Gorre Verlaat is even oud,’ zei ze.

‘Maar hij is vrij...’

‘Gescheiden.’

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

(19)

‘Dus vrij.’

Ze stond op. ‘Hij is mijn type niet. Bijlange niet. Neem me niet kwalijk...’

‘Ik begrijp het,’ zei ik. ‘Hij zal wanhopig zijn...’

‘Dat ben ik ook al vaak geweest,’ zei ze.

Ik snufte even. ‘Dat kan ik me voorstellen... Ik hoop dat ik je nog weleens ontmoet op Blauwland.’

‘Dat zal wel,’ zei ze

En nu zit ik hier met iets dat ik niet wil weten én iets dat ik liever niet wist.

Gabriël Bartels en Gorre Verlaat. Professor en boer. Overvloed en gebrek. Wie zorgde ervoor dat hun pad het mijne kruiste? De een misbruikte me, de ander wilde me gebruiken. Hoe onrechtvaardig kan de voorzienigheid zijn! Ben ik dan alleen maar een medium? Tel ik dan helemaal niet mee? Was Gabriël Bartels ooit een échte vriend? Ik betwijfel het. Hij was knap, verstandig en sportief. Ik was zijn aanbidder, zijn bewonderaar, zijn supporter... Kan er vriendschap bestaan tussen een koning en zijn lakei? Hij stopte me soms een vijg toe, een karamel, een verboden boek. Ik maakte zijn Griekse en Latijnse tema's, loste zijn wiskundevraagstukken op, schreef zijn strafwerk, liet hem aan tafel de beste brokken kiezen... Nooit zag ik hem tijdens de vakantie, dan zat hij in Spanje of Italië of Zwitserland. En wat ben ik voor Gorre Verlaat? De konservator van de kerk en de pastorie? De schlemiel van het dorp? De butler van God? De kommissionair van de duivel?

Zaterdag 13 juni 1987

Daarjuist deed ik iets dat ik al veel eerder had moeten doen, maar dat mij in dit voorhistorische dorp weleens mijn nek zou kunnen kosten... Al acht maanden zit ik elke zaterdagavond op de parochianen te wachten die geen vrede kunnen nemen met een generale absolutie. Meestal zijn dat hardhorige ouden van dagen wier geloof is blijven stilstaan bij Vaticanum II. Vandaag waren er twee biechtelingen: de gezusters Vandiest, onvoorstelbare semmelaarsters. Zij biechtten niet, zij roddelden. Ter penitentie legde ik hen op... nooit meer te biecht te gaan. ‘God heeft een afkeer van vuile was!’ zei ik woedend. Zij verlieten de kerk alsof de duivel hen op de hielen zat... Eigenlijk begrijp ik mezelf niet: ik ben de laatste dagen zo

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

(20)

kittelorig, zo impulsief, zo onverdraagzaam, zo hardvochtig ook... Ach, je zou voor minder... Gisteravond, toen ik naar een klassieke western op de B.B.C. zat te kijken, ging de bel.

Ik liet Gorre Verlaat binnen. Hij lachte beaat. Lena van ‘De Nachtegaal’ had hem een schotel varkensribbetjes meegegeven. ‘Ik heb nu geen honger,’ zei ik. ‘Ik zal ze morgen opeten.’

‘Veva is gisteren en vandaag niet in Ykele geweest,’ zei hij.

Ik aarzelde. Ik wilde hem niet ongelukkig maken. ‘Gisteren is ze hier geweest, even maar.’

‘En?’

‘Ga even zitten,’ stelde ik voor. ‘Een cognac?’

‘Ik weet het al,’ zei hij.

Ik ging weer in mijn fauteuil zitten. ‘Ze is al verloofd.’

‘Dat kan toch niet! Waarom was ze dan zo lief tegen mij?’

Ik schrok van zijn stem. De tranen vloeiden langs zijn neus. Ik moest hem troosten, maar hoe? ‘Ze is lieftallig van aard. Het is fout uit zoiets konklusies te trekken.

Begrijp dat toch!’

‘Ik word door het noodlot achtervolgd,’ steunde hij.

‘Kom nu!’ poogde ik hem op te monteren. ‘Probeer het eens via een

huwelijksbureau... Ik ben ervan overtuigd dat je dan door de vrouwen achtervolgd wordt!’

‘Ik ben verliefd op haar,’ snotterde hij, ‘begrijp dat dan toch, asjeblieft!’

‘Met mijn begrip kom je geen stap verder,’ hoonde ik. ‘Verman je toch!’ Ik had het nooit kunnen verdragen dat een volwassen mens schreide. ‘Of denk je soms dat ik niet weet wat eenzaamheid is?’

‘Jij bent een geestelijke...’ snikte hij.

‘En dus zit ik bij God op de schoot? Bedoel je dat?’ Ik was woedend.

‘Elke avond zit ik hier godverlaten op iemand te wachten... terwijl mijn moeder...

moederzielalleen op mij zit te wachten. Wachten op niemand is een verschrikkelijk nutteloze bezigheid.’

‘Dat is waar,’ huiverde hij.

‘Kun je niet in dienst treden bij een broer van je of bij je zuster? Die hebben toch jobs genoeg?’

‘Voorlopig heb ik nog meer dan de handen volop Almende,’ zei hij.

‘Wie werkt, doet geen dwaasheden,’ liet ik mij ontvallen.

‘Ik heb mijn bidprentje al geschreven,’ zei hij.

Ik stond op. ‘Ga slapen, Gorre! Zet Veva Lorrain uit je hoofd. En laat dat zelfmedelijden en die zelfkwelling varen.’

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

(21)

Hij knikte verscheidene malen.

Zaterdag 20 juni 1987

Deze namiddag was ik te gast op een barbecue bij mevrouw Gilissen. Maddy Gilissen, tachtig jaar maar nog zeer kranig, weduwe van een vroegere handelaar in koloniale waren, woont in een villa op het bosrijke gehucht Hertgank. Er was veel rijk volk dat ik niet kende, en ze stelde mij - pastoor Willems noemt ze mij - aan iedereen voor. En telkens gaf ze ook mijn gironummer op, met de woorden: ‘In de kerk van Ykele wiebelen al de stoelen. Laat ons allemaal een vloersteentje bijdragen.’ Zelf heeft zij beloofd dat ze bij haar dood een aanzienlijk bedrag aan de kerk zal nalaten.

Ze wil echter verast worden, en Ykele heeft nog altijd geen columbarium... Van haar krijg ik geregeld enkele flessen wijn, met namen en jaartallen erop die zelfs een kenner doen duizelen. In de vooravond reed ik naar huis. Ik voelde mij een beetje beneveld. Ik wachtte een kwartier op eventuele biechtelingen. Toen gaf ik er de brui aan. Ik besloot een frisse kop te gaan zoeken op Blauwland. Vanop de asfaltweg reeds hoorde ik de biddende stemmen gonzen... Bitter overdacht ik dat ik de zaterdagavondmis had moeten schrappen omdat er geen mens naartoe kwam.

Schoorvoetend betrad ik het genadeoord. Zeker twintig mensen zaten er op de bidbanken, en de voorbidder was GorreVerlaat. Ze keken nauwelijks op toen ik me bij hen voegde. Er lag iets gejaagds, iets patetisch in de wijze waarop Gorre de Droeve Mysteries afdreunde. Ook nu waren de kaarshouders alle bezet. Er stond een soort van paaskaars bij... Ik was er zeker van dat ze van Gorre kwam. Wellicht wilde hij zijn noodlot bezweren, wilde hij Onze-Lieve-Vrouw vermurwen... Het kwam mij voor dat het grote gipsen beeld nostalgisch glimlachte.

Voorspreekster bij God, ja; verbeteraarster van God, neen. Blijde Mysteries, Glorierijke Mysteries... Waarom zegden de mensen niet eenvoudig wat ze op het hart hadden? De Litanie van Onze-Lieve-Vrouw... Waarom al die loftuitingen? Mocht ze kunnen spreken, dan had ze misschien gevraagd: ‘Gorre, zijn je koeien gemolken?’

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

(22)

Woensdag 24 juni 1987

Vanmiddag kwam Vinus Gils hier aan, helemaal buiten adem. ‘Geef me eens gauw een trappist, meneer pastoor!’ riep hij.

‘Hoe weet jij dat ik trappist in huis heb?’ vroeg ik verbouwereerd.

‘Van de biersteker,’ antwoordde hij rad. ‘Die zei me dat jij hem nu ook met de klandizie begunstigd had.’

Tegen mijn zin liep ik naar de kelder. ‘Ik ga hier geen gewoonte van maken,’ zei ik, terwijl ik hem een glas inschonk.

Hij dronk gulzig, en loosde een zalige zucht. ‘Dit is nu écht uit het pastoorsvaatje,’

prees hij. ‘Apropos, ik denk dat Gorre Verlaat je diensten nodig heeft...’

Ik voelde dat ik bleek werd. ‘Waarom?’

‘Hij wilde helemaal alleen zijn stier in een beestenwagen stouwen. Het dier nam hem een paar maal op de horens... Gelukkig waren Leander Simons en Hubert Steen daar in de buurt sloten aan het uitdiepen en schoonmaken. Met een riek en een spade konden ze de stier tot betere gevoelens brengen.’

Een minuut later was ik al op weg naar Almende. De ziekenwagen en de dokter waren al ter plaatse, de rijkswachters ook. Gorre lag op een brancard te kreunen. Hij wenkte mij. De omstaanders weken.

‘Ik deed het voor mijn kinderen,’ fluisterde hij. ‘Onze-Lieve-Vrouw weet het.’

Toen sloot hij de ogen.

‘Is het erg?’ vroeg ik aan dokter Lenaerts.

Hij haalde de schouders op. ‘Op het eerste gezicht niet.’

Bij de weide met de stier stond veel volk. De gemeentewerklieden vertelden voor de zoveelste maal hoe ze Gorre te hulp waren gesneld. De stier was groot en zwart.

Hij snoof, en gooide met de poten zand en gras langs zijn flanken. Er droop bloed uit zijn schoften. ‘Zo'n woest beest zouden ze moeten afmaken,’ zei een vrouw. ‘Stel je voor dat hij uitbreekt en op Blauwland aankomt...’

Ik had genoeg gezien en gehoord. De hele namiddag piekerde ik over Gorres woorden. Had hij zich door die stier écht willen laten doden? Had hij een levensverzekering waarbij hij zijn kinderen als begunstigden had aangewezen?

Maandag 29 juni 1987

Ik had me voorgenomen vandaag naar Antwerpen te rijden, naar

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

(23)

het ziekenhuis. Elke maandag bezoek ik mijn zieke parochianen. Om halfnegen vanochtend ging de bel. Een heer die ik niet kende, stond voor de deur. Achter hem glom een dure Mercedes. De man stelde zich voor als Axel Verlaat, ijsfabrikant. Een ogenblik popelde mijn hart. Ik meende dat ‘Het IJscomannetje’ zich bedacht had, dat de rijkaard over de brug zou komen met een aanzienlijke dotatie...

‘Kom toch binnen!’ zei ik vriendelijk. ‘Mag ik je iets te drinken aanbieden?’

Hij bleef in de deuropening van de spreekkamer staan. ‘Mijn jongste broer is dood,’ zei hij. ‘Gregoor Verlaat.’

Ik voelde het bloed uit mijn gelaat wegtrekken. ‘Dat kan toch niet!’

‘Waarom niet?’ vroeg hij onbeschaamd. ‘Alle mensen sterven...’

‘Hij was toch niet ernstig verwond!’ wierp ik op.

‘Neen!’ smaalde de ijsfabrikant. ‘Hij moet bijna een halve kilo barbituraten geslikt hebben.’

Ik was de wanhoop nabij. ‘Hoe kwam hij in het bezit van dat spul?’

‘Gestolen,’ zei de ijsfabrikant. ‘Maar wees gerust: dàt komt niemand te weten. Ik heb mijn relaties.’

‘Maar... Waarom?’ stotterde ik.

De ijsfabrikant snoof. ‘Die stier moet hem aan het hoofd geraakt hebben. Wij zouden Gregoor graag zaterdag laten begraven. Is dat mogelijk?’

Ik knikte wezenloos. Ik kon niet meer zeggen. De ijsfabrikant had alles al in de diepvries gestopt. Het was niet mijn taak om hem iets aan te wrijven, om hem van liefdeloosheid en blindheid en zelfzucht te betichten. Hij hoefde zijn handen zelfs niet in onschuld te wassen. Hij had met zijn jongste broer al jàren niets meer te maken.

‘Misschien kon hij de aanstaande verkoop van Almende niet verwerken,’ mompelde ik.

De ijsfabrikant maakte aanstalten om te vertrekken. ‘Hij drong er zelf op aan. De situatie was al jaren onhoudbaar. Naar het schijnt, deed hij de laatste tijd niets meer dan drinken en bidden. Een heilige dronkaard of een dronken heilige kan in zijn eentje geen boerderij runnen.’

‘Ben je niet wat te hardvochtig?’ vroeg ik mismoedig.

De ijsfabrikant snoof weer. ‘Ik heb het gemaakt in het leven. Akkoord? Dat deed ik niet met koppen, wrokken, kniezen, zuipen en bidden. Neem dat maar van mij aan!’ Hij sloeg met de hand naar iets dat er niet was. ‘Zo heeft iedereen zijn verhaal...

Enfin, bezorg hem een mooie begrafenis. De mooiste. Je hoeft op geen kosten te

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

(24)

zien...’ Bij de deur draaide hij zich weer om. ‘Komen er uit het orgel van Ykele nog altijd zulke jankerige tonen?’

‘Er was nooit geld om het te laten stemmen,’ zei ik.

‘Laat het stemmen op mijn kosten!’ zei hij tot afscheid.

Deze namiddag ging ik naar Blauwland, met een kaars die ik tien jaar geleden meebracht uit Lourdes. Ik bad er voor de ziel van Gorre Verlaat, de boer die in het paradijs kapotging aan eenzaamheid en liefde, de dompelaar die van God nooit een eerlijke kans kreeg. En ik voelde me schuldig. Hij was de eerste parochiaan die mij écht nodig had en ik zag het niet. En nu ga ik een brief schrijven aan Veva Lorrain.

Aan iemand moet ik de waarheid kunnen vertellen. Zij mag weten wat zij - in al haar onschuld - hier heeft aangericht.

Zaterdag 4 juli 1987

Vandaag hebben we Gorre Verlaat begraven. De kerk was te klein. Toen de mensen ten offer gingen, speelde een trompettist van het Filharmonisch Orkest van Vlaanderen een Russisch volkslied. De hele kerk zat of liep te snotteren. Ik had het ook moeilijk.

In mijn homilie liet ik de immer voortploegende boer van J.W.F. Weremeus Buning en de ploeger zonder schuren van Adriaan Roland Holst opdraven, doch ik raakte hopeloos verward in mijn vergelijkingen. Telken weer dacht ik iets verkeerds te suggereren, en dus vluchtte ik voortijdig weg van de kansel en zijn

verantwoordelijkheid.

Nooit voordien zag Ykele zulke voorname, ingetogen, diep rouwende lieden als de broers en de zuster van Gorre Verlaat. Hypokrisie maakt de naakte werkelijkheid des te schrijnender. Ik had driehonderd eenentwintig hosties nodig. De kommunieritus is verworden tot een zoveelste defilé. Op het kerkhof zag ik dat de ijsfabrikant de koster en de misdienaartjes wat toestopte. Ik hoop dat het geen fooi was, Jan Gerlach kan het best gebruiken. Alhoewel ik haar niet zag in de kerk noch op het kerkhof, was Veva Lorrain toch in Ykele. Om twee uur deze namiddag belde ze aan. Een grijs mantelpakje bezorgde haar iets damesachtigs. ‘Mag ik binnenkomen?’ vroeg ze. Het leek wel of ze op het punt stond in tranen uit te barsten.

‘Heb je al gegeten?’ vroeg ik, terwijl ik haar voorging. ‘Er is nog soep.’

‘Ik heb geen honger,’ zei ze. Ze ging zitten. ‘Deed hij het echt om

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

(25)

mijnentwille?’

Ik plaatste twee tassén op tafel en nam de termoskan. ‘Wie zal het zeggen? Ik geloof dat hij al jaren op de rand van de afgrond liep. Indien jij hier niet gekomen was, zou toch iemand anders hem uit zijn evenwicht gebracht hebben.’

Ze begon te schreien. De tranen biggelden op de pommade op haar wangen. ‘Ik richt niets dan onheil aan,’ zei ze schor.

Het was zielig. Ik kon het niet verdragen. ‘Onzin! Jij kunt het toch niet helpen dat iemand van jou begint te dromen?’

‘Met Gabriël is er ook wat,’ snikte ze. ‘Hij telefoneerde vanochtend. Toen hij gisteravond aan tafel ging voor het souper, gooide zijn vrouw een oorbel van mij in zijn bord. Gevonden in de wagen... Ik was die oorbel al veertien dagen kwijt.’

Een ongekend leedvermaak borrelde in mij op. ‘Voor jou is dat toch geen drama?’

‘Toch wel!’ zei ze huilerig. ‘Hij zei dat hij met zijn vrouw en zijn kinderen voor een maand naar Amerika ging... op vakantie.’

‘En waarom is dat een drama voor jou?’ vroeg ik korzelig.

‘Hij had me héél wat anders beloofd!’ riep ze wanhopig.

‘Wat kan een gehuwde man met kinderen aan zijn minnares beloven?’ hoonde ik.

‘Dat hij zijn gezin in de steek laat om met haar een nieuw gezin te stichten? Professor doctor Gabriël Bartels? Laat me niet lachen!’

‘Ken jij zijn vrouw?’ bitste ze.

‘Neen,’ gaf ik toe.

‘Ze is een feeks!’

Het viel mij moeilijk kalm te blijven. ‘De vrouw van een minnaar is altijd een feeks én de man van een minnares... een bruut. Dat is het eeuwige stramien voor de...

ongeoorloofde liefde. Niemand geeft graag toe dat hij overspelig is uit genotzucht en behaagzucht.’

‘Ik kwam nu precies niet naar hier om een preek te krijgen,’ zei ze.

‘Gabriël is een nobele vent.’

‘Ach, jij kunt toch krijgen wie je wilt!’ poogde ik haar te troosten.

‘Dat denk je maar,’ zei ze gesmoord. ‘Aan wie ik wilde... haperde altijd wat. Met vier mannen had ik ooit wat te maken... De eerste was een moedersgek. Zelfs als die klaarkwam, riep hij op zijn moeder. De tweede was een geboren versierder én komediant. Het duurde een jaar voordat ik ontdekte dat hij zijn tijd onder vier meisjes verdeelde. De derde was een medestudent voor wie ik het ultieme bewijs werd dat hij homofiel was. En dan kwam Gabriël...’

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

(26)

Ik weet niet al te best meer wat er toen gebeurde. Ik kreeg verschrikkelijke

pijnscheuten in mijn oogballen. In alle hoeken van de huiskamer lagen grote snoeken op de loer, klaar om toe te schieten op elk woord dat ik nog zou spreken.

‘Voel jij je niet goed?’ vroeg Veva bezorgd.

Ik moest naar adem happen. Ik schudde het hoofd.

‘Jij zou meer omgang moeten hebben met jonge mensen,’ zei ze. ‘Dit is een ontzettend oud dorp... Eigenlijk iets voor een museum.’ Toen ze vertrokken was, bleef ik die laatste woorden rumineren. Ykele is inderdaad een oud dorp. De jonge mensen gaan er weg. Er is geen industrie, geen bioskoop, geen discobar... Er zijn alleen enkele oude cafés, een fanfare, een zangkoor, een schuttersgilde, een bond van gepensioneerden, een duivenliefhebbersbond, een voetbalklub... De schaarse inwijkelingen zijn meestal vroegere uitgewekenen die in de gouden jaren zestig ergens rijk werden en die nu in het paradijs van hun jeugd komen sterven. Heilige Rita, patrones van de hopeloze zaken, doe mij in de zin van mijn taak hier geloven...

Het kan toch niet zijn dat ik alleen maar de assistent-inkazuifel van de

begrafenisondernemer en de folkloristische Manitoe in de huwelijksvideofilms ben?

Zondag 12 juli 1987

Er heerst grote opschudding in het dorp. Vandaag geraakte bekend dat het bestuur van de fusiegemeente Miereik besloten heeft een waterzuiveringsinstallatie te bouwen in... Ykele. In Ykele zelf bestaat er weliswaar geen waterverontreinigingsprobleem, maar het gebied ‘De oude Kluis’ aan de Akelbeek is nu eenmaal het laagst gelegen punt in de fusiegemeente. ‘Dat betekent dat het op Blauwland binnenkort vreselijk zal stinken,’ zei Rachel Melis, ‘en dat willen wij niet... Jij bent de man die daartegen zou moeten protesteren.’

Dat schoot bij mij in een verkeerd keelgat. ‘Op Blauwland word ik ternauwernood getolereerd,’ foeterde ik. ‘En nu zou ik mij als de beschermheer moeten opwerpen!

Bovendien: ik ben geen ekoloog, geen bioloog, geen botanicus én ook geen archeoloog. Bij die lui moet je aankloppen! “De oude Kluis” is wellicht de

waardevolste plek van het dorp... En Blauwland heeft daar niets mee te maken!’ Het is best mogelijk dat ik me met die uitlatingen op water er brood

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

(27)

gezet heb voor enkele dagen. Enfin, dan treed ik maar in de voetsporen van Ambroos Camps, één van mijn illustere voorgangers. In ‘De Geschiedenis van Ykele’ staat een hoogst merkwaardig stukje over hem. Ambroos Camps was hier pastoor in de jaren twintig. De mensen noemden hem een heksenmeester. Hij ontmaskerde elke heks, dreef duivels uit, overlas zieke mensen en dieren en... voorspelde de toekomst.

Bovendien was zijn persoonlijke bijbel ‘De Geneesheer der Armen’ van Doctor Beauvillard. Ambroos Camps echter had een meid die door velen... een heks genoemd werd. Ze schoot hazen, viste palingen, en deinse er zelfs niet voor terug 's nachts op strooptocht te gaan. Ze kon koken als niet één. Alle kerkelijke dignitarissen moeten dat geweten hebben, want nooit kreeg Ykele zoveel met purper omhangen lieden op bezoek. Maar o wee als pastoor Camps tegen haar kar reed! Dan mokte ze ten minste drie dagen, dan kreeg de man uitsluitend water en brood voorgezet... Een wild verhaal?

Mogelijk. Maar dan een uit de tijd dat de pastoors er nog een meid konden op nahouden en dat ze geen beroep moesten doen op een papegaai om niet eenzaam te zijn.

Woensdag 22 juli 1987

Gisteravond belde Steven mij op. Moeder had weer aan attaque gekregen. Of ik bij haar niet kon komen waken tijdens de nacht? Zijn vrouw zat weer diep in de put en hij durfde haar niet alleen te laten. Ogenschijnlijk was moeder nog de oude, ze kon alleen maar moeilijker praten. Ik zou in de aangrenzende kamer slapen, in een oud bed. Op die plaats, in dat bed, was ik waarschijnlijk verwekt en had zij mij gebaard.

Op die plaats, in dat bed, had mijn vader gelegen toen hij van die acht meter hoge stelling gevallen was. Ik herinnerde me nog het bloed onder het bed, en de geur, en het embêtante medelijden van de familieleden en buren die hem nog een kruisje kwamen geven. Wellicht daarom bleef ik de hele nacht buiten zitten, op een tuinbank aan de openstaande achterdeur. Ik keek naar de kabbalistische tekens die de

vleermuizen tussen de bomen schreven, hoorde het zinnelijke snuffelen van de egels, rook de seringen en de violieren... en dacht aan Veva Lorrain. God was zo ver, bestond uit ontelbare en onmeetbare en voor het grootste gedeelte onzichtbare stippellijntjes in de lucht, had ons in het bestaan geworpen met een vage intuïtieve gnosis... Zijn enige echte boodschap

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

(28)

heette liefde, liefde van iedereen voor allen en alles... met een grote restriktie weliswaar voor zijn rooms-katolieke priesters. Waar was mijn zekerheid gebleven?

Mijn overtuging? De heerlijke geheimzinnige stem die mij riep? De roes van het ideaal? De extaze van de meditatie en het gebed? Had het materialisme dat allemaal aangetast, besmet, verdrongen en doen wegkwijnen? Of werd alles inderdaad gekonditioneerd door een grillige, onvatbare, vaak duivelse tijdsgeest? Was ik gedoemd om op vierenveertigjarige leeftijd een overlevingstype te zijn? Voor het eerst was ik er mij diep van bewust dat ik tijdens mijn pastoorschap in Ykele stilaan ongelukkig geworden was. Er was niets meer waar ik nog naar uitkeek, niets meer waar ik nog op hoopte... Eigenlijk kon ik even goed dood zijn. Als mijn moeder er niet was, zou zelfs geen mens bij mijn dood stilstaan. Om vier uur, toen ik het toch koud begon te krijgen, stond moeder eensklaps in de deuropening. ‘Het wordt stilaan tijd voor de trein,’ zei ze. ‘En ik moet nog eten, en me aankleden.’

‘Welke trein?’ vroeg ik verbouwereerd.

‘Kom nu!’ zei ze. ‘Je weet best dat ik met de trein weg moet!’

‘Maar in Wildeborne komen toch geen treinen!’

‘Behandel me nu niet als een kind, Martien! Je hoeft voor mij niets te verzwijgen.’

‘En waar moet je met die trein naartoe?’

‘Dat weet jij goed genoeg! Kom, ik zal koffie zetten en spek bakken...’

Ik volgde haar naar binnen. ‘Ben jij ooit wel met de trein ergens naartoe geweest?’

‘Naar Lourdes!’

‘Je gaat me toch niet vertellen dat je nu weer naar Lourdes vertrekt! Denk toch eens na!’

‘Niet naar Lourdes. Dat weet jij goed genoeg.’

Om halfvijf zaten wij te ontbijten. Toen ze haar medicijnen genomen had, sprak ze niet meer van de trein. Om zes uur zei ze dat het schoonmaakdag was en dat ik in de weg zat...

Deze voormiddag liep ik binnen bij dokter Lenaerts. ‘Je moeder is aan het dementeren, veronderstel ik,’ zei hij. ‘Als ze zoiets... absurds vertelt, mèènt ze dat écht. Praat haar naar de mond, geef haar gelijk, stem toe... Enfin, maak haar gelukkig zolang dat nog kan. Er is niets zo zielig als een diskussie met mensen die aan waanvoorstellingen lijden. Heb je nooit “Peer Gynt” van Henrik Ibsen gezien? Peer doet zijn moeder geloven dat haar bed een slee is waarin hij haar

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

(29)

naar het slot van Soria-Moria brengt...’

Vrijdag 26 juli 1987

Deze voormiddag reed ik naar Blauwland. Dank zij Maddy Gilissen heb ik nu de middelen om nieuwe vloertegels aan te kopen voor de kerk. Echte vloerders kan ik echter niet betalen. Omdat ik wist dat er tijdens de vakantie altijd wel enkele vrijwilligers op Blauwland aan het werken waren, trok ik mijn stoute schoenen aan.

Van een koude kermis gesproken! Vier mannen sprak ik aan. De ene uitvlucht was al kinderachtiger dan de andere. Ik ben hier absoluut persona non grata. De kerk is nu eenmaal iets dat in het midden staat, maar dat is dan ook alles. Ik ga er me niet langer ongelukkig om maken. Vanaf maandag begin ik zelf de al te oude, gebarsten en verzakte vloer op te breken.

Zaterdag 25 juli 1987

Vanmiddag is Veva Lorrain hier weer geweest. Ze had een puntzakje in de hand, met drie levensvormen van de koninginnenpage erin: een zwart rupsje met witte vlekjes, dat op een vogelpoepje leek; een volwassen groene rups, met rood gestippelde zwarte ringen; en een pop, blauwachtig en geel, die zich aan een plantestengel had vastgehecht door middel van een zijden gordel. Toen ze mij het osmaterium (een fel oranje orgaantje in een zakje achter de kop, dat snel wordt uitgestoken en weer ingetrokken bij gevaar) van de rups toonde, kwam juist Rachel Melis binnen. Om elke verkeerde gedachte meteen te verdringen, zei ik: ‘Nu moet je toch eens komen kijken, Rachel. Dat heb je nog nooit gezien!’

‘Neen, dat heb ik nog nooit gezien!’ bauwde ze, terwijl ze doorliep naar de keuken.

Ze trok de deur heftig dicht.

Veva knipoogde als een volleerde samenzweerster.

Ik sloot de ogen. De pijnscheuten waren er weer. De woorden die ik wilde zeggen, vlogen weg als vlinders: koningsmantels, eikepages, grote weerschijnvlinders...

‘Is er iets?’ vroeg Veva.

‘Ik ben moe,’ fluisterde ik.

‘Jij bent niet voldoende weerbaar!’ zei ze gedempt. ‘Jij moet wat

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

(30)

ontspanning zoeken... Waarom ga je niet eens mee op vlinderjacht?’

Ik zag nog meer vlinders, grote en dikke: hagehelden, grote beren, rode weeskinderen...

‘Morgen trek ik naar de Kalmthoutse Heide,’ zei ze. ‘Er ligt daar een poel bij de Keetheuvel, waar ik verleden jaar een boomvalk libellen zag vangen...’

‘Dat kàn ik toch niet doen,’ stamelde ik.

‘Waarom niet?’

‘Als iemand mij daar met jou mocht zien...’

Ze schudde het hoofd. ‘Wat voor onheil heeft de Kerk toch aangericht! Is er nu iets natuurlijkers en onschuldigers dan een man en een vrouw die door de heide lopen... op zoek naar vlinders? Laat je de Keetheuvel maar aanwijzen. Ik ben er.’ Ze nam afscheid met een ondeugend knipoogje en een guitige blik naar de gesloten keukendeur.

Ik ben een Saint-Emilion, Château Magdelaine, Cru Classé van 1975 aan het drinken. De euforie is gevaarlijk. Ik denk verboden dingen. De drank heeft een eigen diviniteit, maar ook een eigen demonie. Ik rijd morgen na de middag naar Wildeborne, naar mijn moeder. Ik ga met haar op vlinderjacht in het voorgeborchte van de hemel.

Woensdag 29 juli 1987

Verleden maandag leende ik een overall van Jan Gerlach en toog ik in de kerk met hamer en breekijzer aan het werk. Ik kon dat doen zonder schroom, want nergens duidde een inskriptie op de begraafplaats van een vroegere pastoor, donateur of donatrice. Een halve dag had ik ervoor nodig om enkele vierkante meter van de arduinstenen vloer op te breken. Onder die vloer zat een andere vloer, van gestampte aarde, leem wellicht. En daaronder stootte ik op een derde vloer... van keramiek...

Andennekeramiek. Volgens ‘De Geschiedenis van Ykele’ van Benedikt Coppé werd de kerk gedeeltelijk verwoest tijdens de godsdienstoorlogen én nogmaals tijdens de Franse Revolutie. Mijn graafwerk was een peiling van het verleden, een put in de tijd. 's Namiddags kwam Jan Gerlach mij helpen. Jan is blind, maar met zijn handen kan hij zoveel meer dan ik. En gisteren kreeg ik ook de hulp van Vinus Gils. ‘Een krat trappist per dag is niet te veel betaald,’ zei hij. Na elk geledigd flesje

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

(31)

plaatste hij de krat één meter verder, zodat het opbreken behoorlijk opschoot.

Alhoewel ik mij voorgenomen had de ondergrond zo weinig mogelijk te beroeren - op historisch en archeologisch vlak ben ik een zero - kon ik op een bepaald ogenblik toch mijn nieuwsgierigheid niet bedwingen: ik nam een troffel en legde een gedeelte van de derde vloer bloot... Groot was mijn verbazing toen ik een figuur met een mijter, een staf, een boek, een geselroede en een bijenkorf in de keramiek ontwaarde.

‘Is dat Sinterklaas?’ vroeg Vinus Gils naiëf.

‘Dat is de heilige Ambrosius!’ wees ik hem terecht. ‘Hij moet ooit de patroon van deze parochie geweest zijn...’

‘Dat kan kloppen,’ mengde Jan Gerlach zich in het gesprek. ‘De heilige Rita werd pas in 1900 heilig verklaard. Ze werd in het Italiaanse Roccaporena nabij Cascia geboren in 1381 en ze stierf in Cascia in 1457. Toen stond hier waarschijnlijk al geruime tijd een kerk.’

Ik had daar nooit over nagedacht. ‘Wie zou haar dan hier aan de mensen opgedrongen hebben?’ vroeg ik domweg.

‘Iemand die een hopeloze zaak toch nog in het reine wilde krijgen,’ zei Vinus plomp.

‘Dat kan zijn,’ meende Jan. ‘De heilige Rita zat achttien jaar opgescheept met een beest van een man. Voor iemand met aspiraties om heilig te worden was dat de absolute impasse. Toen echter werd haar man vermoord. In 1413 werd ze augustines in Cascia. Ze leefde zo boetvaardig dat ze de stigma's van de doornenkroon ontving.

‘1413 min achttien is 1395?’ zei Vinus, terwijl hij een flesje bier ontkurkte. ‘En ze werd geboren in 1381? Dan was ze hoop en al veertien jaar toen ze huwde met die bruut... Dat kind moet wat meegemaakt hebben!’

‘De persoon die haar hier als patroonheilige kon doen aanvaarden, moet zéér invloedrijk geweest zijn,’ mijmerde ik.

‘Rosanne van Ykele,’ zei Jan, met getuite lippen, en knikkend.

‘Nooit van gehoord,’ gaf ik toe.

‘Een schande!’ meende Jan. ‘Op Akeldam, de plaats waar het Akelbeekje zich afscheidt van de Akelbeek, stond vroeger een waterburcht die Prusdare heette. Daar woonde sinds mensenheugenis de gravenfamilie Van Ykele. Rosanne van Ykele was de laatste van het geslacht. Zij was gehuwd met een Limburgse graaf, doch kreeg geen kinderen. Het is best mogelijk dat zij het in het begin van deze eeuw op een koopje wilde gooien met de heilige Rita...’

Robin Hannelore, Een schild met everzwijnen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hier werd een moordaanslag gepleegd!’ Meneer Alexander dacht aan zijn vrouw en zijn kinderen, die 's ochtends naar zee vertrokken waren.. ‘Ik ben

Nog enkele weken had Liber 's nachts doodgevroren meerkoeten, waterhoenders, eenden en zelfs een blauwe reiger kunnen buitmaken, maar ook dergelijke prooien - als ze er tenminste

giftslangetjes en doodshoofden eveneens uit mijn leven te bannen.’ Vooraan in de tuin, half verborgen achter enkele vlierstruiken en knoestige seringeboompjes, stond het

Hannes keek naar pater Willem, die zijn loden schijf liet vallen, het zand van zijn handen wreef en naderbij kwam. ‘De hoofdredakteur van “De Morgenster” acht zijn krant te

Niet omdat ik ze zo slecht vind - mijn oud-leraar Paul Hardy had het op zich genomen als een soort van filter te fungeren - maar omdat ik de Robin Hannelore van toen een rare

Ik herinner mij ook de geur die Dominique altijd met zich meedroeg; lavendel moet het geweest zijn, en dat in een tijd dat de meeste meisjes niet eens wisten wat parfum was.. Ik

Tussen de witte meidoorn en de Gelderse roos Verschijnt de gebrilde kop van de postbode Die zweet en klinkt wat graag mee proost Dat zijn er al twee naar de Kempense mode Een

Dan ga ik naar mijn warm huis, mijn vrouw, mijn boek, mijn fles wijn. Het is niet gemakkelijk in één wambuis schoppenboer en dichter