• No results found

Omdat Jonathan Raveschot hun had diets gemaakt dat een openbare verkoop iets officieels was, waarbij dus niks kon verdoezeld of verdonkeremaand worden voor

In document Robin Hannelore, De zwaanridder · dbnl (pagina 122-128)

de fiskus, waren Tristan en Katrien Aendenboom eindelijk tot een akkoord gekomen:

ze zouden de Goorhoeve uit de hand verkopen. Nu het trouwens allesbehalve een

certitude was dat zij binnen afzienbare tijd rijk zouden worden door de verkaveling

van hun erfgoed, voelde geen van beiden er nog veel voor de ander uit te kopen. Via

de pers hadden ze de hoeve ter bezichtiging gesteld op zon- en feestdagen; om de

beurt zouden ze de kandidaat-kopers verwelkomen. Met halfoogst was Tristan van

dienst. 's Middags zat hij op de bank onder de noteboom een blikje sardientjes te

verorberen, toen een sjieke limousine het erf opdraaide. Een korpulente heer, een

pompeuze vrouw en twee graatmagere jongetjes stapten uit. Tristan moffelde zijn

blikje weg onder de bank en poogde er zo voornaam mogelijk uit te zien. De man

stelde zich voor als meneer Chazan, geneesheer. En... wat moest dit krot kosten?

‘Acht miljoen,’ zei Tristan zonder verpinken.

De arts floot tussen de tanden, zijn vrouw verbleekte.

‘Het is een zeer solide hoeve,’ verklaarde Tristan.

De arts wees naar de stallingen. ‘Daar kan een zwembad aangelegd worden.’

Vervolgens bleef zijn hand hangen boven de schuur. ‘Dat lijkt me een geschikte

plaats voor een tennisterrein.’ Hij opende de armen. ‘En hier kunnen we barbecues

houden... Wat denk je, Anita?’

‘Ik wil een moderne hoeve,’ zei de vrouw ontstemd. ‘Ik ben niet van zins mij te

laten uitlachen. Madame Orban heeft ook eens een half jaar in zulke doening gezeten.

Ze rook naar de koeien, en iedereen noemde haar de boerin...’

‘Het spreekt vanzelf dat we het krot met de grond gelijkmaken,’ zei de arts.

‘Papa, ginder zijn ze met motors aan het crossen!’ riep één van de magere jongetjes,

terwijl hij naar het omgewoelde domein achter de schuur wees.

‘Doen ze dat daar geregeld?’ vroeg de vrouw verschrikt.

‘Ja,’ zei Tristan, alhoewel het de eerste maal was dat hij het zag. Hij vond de

bezoekers eensklaps onuitstaanbaar.

‘We gaan elders zien,’ besliste de vrouw.

Toen ze weg waren, haalde Tristan opgelucht adem. Plotseling zag hij een konijntje

op het erf komen. Hij liep er vertederd glimlachend naartoe. Het beestje bleef argeloos

zitten. Hij naderde met ingehouden adem. En toen zag hij met ontzetting dat de ogen

gedeeltelijk uit het kopje gezworen waren. Hij bukte zich en wilde het konijntje

pakken, maar het schoot als de bliksem onder zijn handen weg en verdween tussen

de rabarberplanten langs het gootgat. Wat zou Zwaanridder in een dergelijke situatie

gedaan hebben? Niets wellicht... ‘De bunzing, de hermelijn, de wezel en de vos

moeten ook leven,’ zou hij weemoedig schuddekoppend gezegd hebben. Eigenlijk

was het jammer dat Zwaanridder zo verdomd ouderwets was geweest. Maar

...ouderwets: wat betekende dat in feite? Konservatief, traditioneel, rechtlijnig,

vasthoudend aan de weinige konstanten die een eeuwenoude beschaving intakt gelaten

had... En was wat men modern noemde niet telkens weer een uitwas, een waterscheut...

een uitloper die gedoemd was toch weer af te sterven, óf die moest gesnoeid worden

indien men althans wilde voorkomen dat er een degeneratie ontstond? Tristan was

nooit een diepzinnig type geweest, en dus was hij blij dat een ander stelletje bezoekers

een eind maakte aan zijn tobberij. Het was een paar dat niet ver van de derde leeftijd

kon verwijderd zijn, maar dat ogenschijnlijk vertwijfelde pogingen ondernam om

dat te verdoezelen. De man stelde zich voor als Gaspard Loncke, raadsheer bij het

arbeidsgerecht. Toen Tristan de prijs genoemd had, werd de vent eensklaps spinnijdig.

lie Kempenaars zijn de grootste joden van België!’ vloog hij uit. ‘Tijdens de oorlog

waren jullie de grootste woekeraars, en nu zijn jullie de grootste sjacheraars!’

‘Wij zullen tijdens de oorlog ook wel de meeste joden verborgen hebben zeker?’

repliceerde Tristan geamuseerd.

‘Kan er van die prijs echt niets af?’ hengelde de vrouw stroef.

‘Neen!’

‘Ik zal Arnulf Veenhuizen eens inlichten over jouw praktijken!’ dreigde de

raadsheer. ‘Hij is een persoonlijke vriend van mij.’

‘En wie is die meneer Veenhuizen dan wel?’ wilde Tristan weten.

‘De vroegere prokureur-generaal!’

‘Ken ik niet,’ zei Tristan.

‘Je zult hem nog leren kennen!’

‘Luister,’ zei Tristan kalm, ‘ik zal aan de huidige prokureur-generaal eens schrijven

wat ik hier met jou beleefd heb. Goed?’ Hij draaide zich om en liep met de handen

in de zakken naar achteren. Het duurde nog geruime tijd voordat hij de motor van

de zware Mercedes weer hoorde aanslaan. Toen keerde hij grijnzend op zijn stappen

terug. Zwaanridder zou zo eveneens gereageerd hebben, dacht hij. Hij was helemaal

niet ontevreden over zichzelf. In volgorde kreeg hij die namiddag nog een geneesheer,

een diamanthandelaar, nog een geneesheer, een apoteker, en nogmaals een geneesheer

op bezoek. Hij moest de krankzinnigste plannen aanhoren. Allemaal echter deinsden

ze terug voor de hoge prijs. Alleen de laatste geneesheer liet horen dat hij de volgende

week zou terugkeren, met een architekt. Toen Tristan in de vooravond aanstalten

maakte om weer naar huis te keren, stond er plotseling een mooi jong paartje voor

hem. Het gelaat van de jongeman kwam hem vaag bekend voor. ‘Komen jullie de

hoeve bezichtigen?’ vroeg hij moe.

‘Neen, we liepen maar eens langs,’ zei de jongeman glimlachend. ‘Wordt de

Goorhoeve echt verkocht?’

‘Ik denk het wel,’ antwoordde Tristan. Plotseling

de hij zich waar hij de jongen nog gezien had. ‘Ik zag je op de begrafenis... Jij hield

veel van Zwaanridder, nietwaar?’ De jongeman knikte, en keek van hem weg.

‘Ik ook,’ zei het meisje. ‘Wij kwamen hier elke zondag met hem babbelen.’

‘Is het echt nodig dat jullie de hoeve verkopen?’ vroeg de jongen weemoedig.

‘Echt nodig...’ Tristan haalde de schouders op en zuchtte.

‘Ik heb een zuster, weet je. Het is dikwijls gemakkelijker overeen te komen met

tien mensen dan met één...’

‘Je kunt de hoeve toch ook verhuren?’ suggereerde de jongeman.

‘Misschien wel,’ weifelde Tristan. ‘Zouden jullie ze willen huren?’ Hij knipoogde

en lachte hartelijk.

Het meisje keek de jongen vol verwachting aan.

‘Later... misschien,’ reageerde de jongeman.

‘Wanneer?’ vroeg Tristan met gefronste wenkbrauwen.

‘Binnenkort!’ zei het meisje gedecideerd.

In de wagen op weg naar huis besloot Tristan over dit voorstel met zijn zuster te

praten. Wij zijn ontheemden, dacht hij, voorgoed. De Kempen gaven ons nochtans

het mooiste dat we hebben: herinneringen. Waarom zouden we de Kempen niet één

ding teruggeven: de hoop op een levenswaardige toekomst? Die twee jonge mensen

zullen Wolverlei misschien een nieuwe ziel geven... Vijf minuten later betrapte hij

er zichzelf op dat hij zat te fluiten. Dat was in geen jaren nog gebeurd...

2.

's Maandags na halfoogst vertrok meneer Alexander. Gedurende een ganse week had

hij gepoogd telefonisch door te dringen tot de hoofdzetel in Toronto om te vragen

wat hem nu te doen stond, maar tevergeefs: ofwel staakten ze in Toronto, ofwel

waren ze met vakantie. In Holland,

land, Monaco en Guernsey hadden ze hem gewoon afgescheept: daar hadden ze het

bevel gekregen elk kontakt met België te mijden als de pest. Die morgen nog stond

er op de frontpagina van ‘Het Nieuws van de Dag’ een alarmerend berichtje:

‘ANTWERPS GERECHT ZOEKT GEDUPEERDE BELEGGERS. Naar verluidt

zouden talrijke gedupeerde beleggers van de naar alle waarschijnlijkheid frauduleus

bankroet gegane beleggingsfirma AIDA met zetel te Antwerpen aarzelen om zich

bij het gerecht kenbaar te maken. Zij zouden namelijk vrezen dat hun dossier wordt

doorgespeeld naar het Ministerie van Financiën, meer bepaald: naar de belastingen.

Bij het gerecht te Antwerpen kon echter worden vernomen dat dergelijke dossiers

niet automatisch naar het Ministerie van Financiën worden doorgestuurd. Ieder geval

wordt afzonderlijk onderzocht en alleen de prokureur-generaal te Brussel kan

toestemming tot doorsturing verlenen.’ Dat was het dus! Er waren nog geen officiële

klachten ingediend... en daarom had het gerecht hem vooralsnog ongemoeid gelaten.

Of liepen de rechercheurs misschien alle hotels aan zee af? Enfin, meneer Alexanders

besluit om te vertrekken stond al langer vast, om het juist te zeggen: van de vrijdag

voordien. Toen waren de lijfwachten hem komen opzoeken in zijn bureau. ‘Wij

hebben een andere en beter betaalde job gevonden,’ zei de oudste lijfwacht. ‘We

willen dat je ons betaalt, nu.’

‘Jongens, jongens,’ zei meneer Alexander, met een verveeld gezicht, ‘moet je mij

daarmee nu komen embarrasseren en embêteren! Zie je niet dat ik tot over mijn oren

in het werk zit!’ Hij wees ostentatief naar een stapeltje folders, dat hij had meegebracht

uit Guernsey.

‘Betalen duurt maar één minuut,’ zei de jongste lijfwacht.

‘Jongens, jongens,’ zei meneer Alexander, alsof hij tegen schoolkinderen sprak,

‘ik heb hier geen geld. Dat snap je toch?’

‘Waar heb je dan wel geld?’ vroeg de oudste lijfwacht brutaal.

‘In de kluis van mijn bureau in Antwerpen, natuurlijk!’ Meneer Alexander lachte

hartelijk om zoveel domme onwetendheid.

De jongste lijfwacht toverde eensklaps een pistool te voorschijn. ‘Jij denkt zeker

dat wij niet kunnen lezen, uilskuiken?’ blafte hij onbeschoft.

Meneer Alexander kromp ineen. Wat een barbaarsheid! dacht hij geschokt.

‘Jongens, jongens,’ riep hij uit, ‘ik moet toch mijn beklag niet maken bij jullie

superieuren?’

‘Snap jij dan niet dat wij onze eigen superieuren zijn, paljas?’ gromde de oudste

lijfwacht. ‘Kom op met dat geld!’ ‘Maar ik heb geen geld!’ tierde meneer Alexander,

buiten zichzelf van verontwaardiging.

‘Dan gooien we jou ook bij de mieren!’ besliste de jongste lijfwacht.

‘Bij... de mieren?’ stootte meneer Alexander uit.

‘Ja... zoals we dat deden met die oude gek van de Goorhoeve!’

Meneer Alexander werd eensklaps gedwee als een lammetje.

‘Hebben jullie... die oude vent... vermoord?’ huiverde hij.

‘Vermoord is een groot woord,’ zei de oudste lijfwacht, met een boosaardige grijns

op het gelaat. ‘Hij kon alleen maar niet tegen onze klappen.’

‘Mag ik met een cheque betalen?’ vroeg meneer Alexander klappertandend.

‘Waarom niet?’ zei de oudste lijfwacht.

‘Ben je gek?’ stoof de jongste lijfwacht op.

‘Neen, ’antwoordde de oudste lijfwacht. ‘Als die cheque niet gedekt is, gooien we

hem of zijn vrouw of zijn kinderen bij de mieren. Dat zal hij toch wel beseffen,

nietwaar?’

Meneer Alexander krabbelde in zeven haasten een cheque... die natuurlijk niet

gedekt was. Het was toen vrijdagnamiddag, en dus wist hij dat hij nog respijt had tot

maandag. Dezelfde dag nog reed hij naar zee om zijn vrouw en zijn kinderen op te

halen. Hij toonde zijn vrouw de massa dreigbrieven. Ze was het er dadelijk mee eens

dat hij zou uitwijken.

Zij zou op het Withof blijven, haar zouden ze wel ongemoeid laten... Terwijl zijn

vrouw en zijn kinderen plechtig toekeken, streek meneer Alexander die

maandagochtend de vlag. Er heerste een gewijde stilte en er rolden twee tranen over

zijn wangen, toen hij de vlag losknoopte, opvouwde en teatraal overreikte aan zijn

vrouw. Op dat ogenblik speet het hem hartgrondig dat de Thailandse meisjes de week

voordien opgehaald waren door hun koppelbaas, een Parijzenaar die in Brussel zijn

domicilie had maar in Antwerpen woonde. Bij deze roerende plechtigheid had hun

aanwezigheid voor nog meer cachet kunnen zorgen. Een ogenblik verdroot het hem

zelfs dat hij de mensen van de B.R.T. niet op de hoogte had gebracht. Van zulke

loyauteit, zulke heldhaftige trouw aan de vlag en de idealen zouden ze in Toronto

nogal opgekeken hebben! Ook het afscheid van zijn vrouw en zijn kinderen was

meer dan pakkend. Wat voor een beeldverhaal hadden de magazines daarvan kunnen

ophangen! Op weg naar de luchthaven van Zaventem zag hij voor zijn geest de

gemiste kansen: frontpagina's met zijn hartverscheurend schreiende en wuivende

vrouw en kinderen erop, en daarboven hijzelf heroïsch optornend tegen het noodlot...

Meneer Alexander kreeg warempel tranen in de ogen. Hij was alleen maar keihard

in de ogen van de buitenwereld, hij moest ten slotte toch zijn imago van

topfunktionaris verzorgen. Op voortdurend jankende romantici waren ze bij AIDA

nooit gesteld geweest. In Guernsey zouden ze hem beslist met open armen ontvangen.

‘Je maintiendrai,’ fluisterde meneer Alexander, en daarna piekerde hij zich suf over

wie dat vroeger nog gezegd had...

Diezelfde namiddag reeds kreeg de vrouw van meneer Alexander groot bezoek.

In document Robin Hannelore, De zwaanridder · dbnl (pagina 122-128)