• No results found

Inmiddels was ook de pamflettenoorlog uitgebroken. De esbattementen werden voorzichtig ingezet door de Katolieken, die meenden hun beleid te moeten verdedigen

Een schimpschrift van de Liberalen in regelrechte hit-and-run-stijl liet van hun betoog

geen spaander heel. Zeer kurieus was dat de Liberalen ook begonnen te

schoolmeesteren: ze hadden een aantal taalfouten ontdekt in de oratio pro domo van

de Katolieken... en naar hun mening kón noch mócht zoiets. Dat hun schotschrift

ook bulkte van taalfouten, hadden ze niet gemerkt. Het illustreerde overduidelijk dat

de bijbelse spreuk van de splinter en de balk alweer lang vergeten was. En van toen

af volgden de scheldkanonnades van de Blauwen elkaar in razend snel tempo op. Ze

mepten en schopten erop los, lukraak. Ze dwongen de brievenbestellers ertoe

honderden kilo's papier te versjouwen, van brievenbus tot brievenbus, tot op de meest

afgelegen plaatsen. De andere partijen, die in vergelijking met de Blauwen straatarm

waren, deden alles per pedes apostolorum: ze verdeelden het dorp in negentien

sektoren en elke avond gingen ze met pakken propagandageschriften onder de arm

op pad. Natuurlijk waren er die het spel unfair speelden: zij deden hun ronde laat in

de nacht, lichtten uit de brievenbussen wat anderen daar even voordien gedeponeerd

hadden, en kwamen beladen als ezels met hun stook-materiaal thuis. Vooral de

pamfletten met persoonlijke afrekeningen erin vonden gretige lezers: leedvermaak

is een maar al te menselijke drijfveer.

Half september nam ik als ‘Figuur van de Week’ Ernest Gobin, een postbode die

een beetje stotterde. Toen al had de man acht kilo uitgezweet. ‘Je hoort soms sterke

verhalen over wat sommige kiezers op de stembiljetten durven schrijven,’ zei hij.

‘Wel, neem van mij aan dat de grofste en schunnigste verwensingen van de postbodes

komen. Het is geen leven meer. Ik houd dat geen drie weken meer vol.’ Drie dagen

later hoorde ik vertellen dat hij in het ziekenhuis lag: hij was bij hoogdringendheid

geopereerd van een beklemde breuk. Hij wees mij de weg naar mijn volgende ‘Figuur

van de Week’: Arthur Schelfhout. Elke ochtend namelijk stond Arthur trappelend

van ongeduld op de postbode te wachten. Niet dat hij zo Blauw gezind was,

integendeel: Arthur was een Zwarte. Doch hij las de pamfletten als de afleveringen

van een feuilleton. En hij had de vervolgverhalen van een halve eeuw

verkiezingsperikelen in Kranendonk laten bundelen in een sociale werkplaats. Op

de schoorsteenmantel in zijn huiskamer, tussen twee opgepoetste kardoeshulzen,

prijkten acht goudkleurige banden, waarin Kranendonk op zijn smalst was bijgezet.

‘De bloemlezing van dit verkiezingsjaar gaat veruit de mooiste worden,’ voorspelde

hij mij. ‘Het spel werd nog

nooit zo smerig gespeeld.’ Van Arthur Schelfhout trok ik naar de pastoor. Pastoor

Fransen ontving mij onverholen wantrouwig. Zonder mij een stoel aan te bieden of

aan te wijzen ging hij aan zijn bureau zitten en begon hij te spelen met de veelkleurige

lintjes die in een groot, opengeslagen boek als bladwijzers fungeerden. Door het

raam achter zijn rug zochten mijn ogen vergeefs naar de buksen, ijven en notebomen

die de pastorietuin vroeger zo mysterieus maakten. ‘Wat wil je?’ vroeg hij, bijna

vijandig.

‘Euh... Wat verwacht jij van de gemeenteraadsverkiezingen?’

Hij trok een misnoegd gezicht. ‘Waarom poog jij onze mensen toch zo...

bespottelijk voor te stellen in “De Brabander”?’

Ik lachte schaapachtig. ‘Het zijn geen heiligen. De mensen lezen trouwens niet

graag hagiografieën.’

‘Wat was je met mij van zins?’

‘Ik wilde je gewoon polsen omtrent jouw... verwachtingen.’

‘Ik maak geen onderscheid tussen mijn parochianen.’ Hij begon met de vingernagels

op zijn bureau te tokkelen. ‘Je zou me wel kunnen helpen...’

‘Hoe?’

Nu tokkelde hij met zijn kneukels. ‘De winter staat voor de deur. Onze kerk is

veel te groot geworden voor het slinkend aantal praktizerende gelovigen. Het is zonde

van de stookolie. Ik zou een scheidingsmuur in de kerk willen optrekken... Doch

zoiets kost geld. Je zou, via de krant, de mensen kunnen sensibilizeren...’ Ik schudde

ongelovig het hoofd. ‘Maar... waarom wil je de kerk mordicus warm stoken? Denk

je dat God er wat om geeft dat het warm of koud is? En de gelovigen mogen toch

wel een versterving doen...’

‘Ja! Begin er alweer maar mee te lachen!’ zei hij woedend. ‘Met die kereltjes van

jouw generatie is er geen land te bezeilen.’ Hij hief de ogen ten hemel. ‘God, waar

gaan we toch naartoe? Jullie hebben voor niks nog ontzag. En dan die losbandige

zeden...’ Zijn ogen bliksemden.

‘Je overdrijft schromelijk,’ protesteerde ik. ‘Mijn generatie biedt maar een flauwe

afglans van wat door de jouwe in de jaren zestig ten tonele gevoerd werd.’

‘Ja! Word nu nog onbeschoft ook!’ riep hij verontwaardigd.

Ik stond op. Het had geen zin met een dienaar Gods te bakkeleien over generaties.

Mijn ogen vielen op het portret van een klown aan de muur. Het was een schilderij

van Remy de Pillecijn, die ik nog gekend had. Remy konterfeitte dolaards, dompelaars,

bohemers... wezens in wie hij zijn melancholie projekteerde en vereeuwigde. Ze

waren de antipoden van de volmaakte God.

23.

De reprimande van pastoor Fransen bleef langer nawerken dan ik voor mogelijk had

gehouden. Ik zat nu eenmaal met een bizar geweten. Wat had ik vooralsnog van mijn

journalistieke loopbaan terechtgebracht? Ik had de vuile was buitengehangen. Ik had

geprobeerd mij te verlustigen in én op te trekken aan de gebreken en de ellende van

anderen. Ik poogde andere mensen op een wit paard naar Geel te voeren, terwijl ik

zelf op zo'n knol zat te gloriëren. In feite was ik niet beter dan Wimjan Bonnarens

en tutti quanti. Ik verdiende immers ook mijn centen op de kap van anderen, tot

meerdere eer en glorie van mezelf. Wilde ik ooit met mezelf in het reine komen, dan

moest ik drastisch van koers veranderen...

Een eerste kans om het roer te wenden kreeg ik de zaterdag nadien. Omstreeks

negen uur in de avond was alles in en rond ‘De Weerwolf 2000’ in opschudding.

Enkele vroege vertrekkers hadden ontdekt dat de banden van hun wagen doorkorven

waren. Een kleine rondgang bracht aan het licht dat... alle auto's van de discofielen

lekke banden hadden. Konsternatie alom. Wie had dat gedaan? Was het een vervolg

van de wraakaktie van de vorige zondag? Of had misschien iemand van dat onnozele

boerendorp het gewaagd hen op die lage manier onder de neus te wrijven dat zij

ongewenst waren? Enfin, niemand zou het ooit weten, alhoewel ik persoonlijk Gino

Hanselaar verdacht. Omdat het eerste alternatief niet meer na te trekken was, moest

het tweede maar kloppen... Gewapend met messen en andere scherpe voorwerpen

trok het gespuis op strafexpeditie... Elke wagen die op dat uur nog buitenstond, moest

het ontgelden. De schoelies trokken zelfs tot in Muisdonk om hun woede te koelen.

Tot in de late avond reden taxi's, takelwagens en auto's van de wegenwacht heen en

weer. De verslagenheid in het dorp was kompleet. Als dat kón, was àlles mogelijk.

Verscheidene mensen belden aan bij de politiekommissaris, maar ze bleven voor een

gesloten deur staan. Anderen gingen aankloppen bij de burgemeester... Herwig

Roosen telefoneerde naar iedere ordehandhaver van de streek doch ving overal bot.

Enkelen trokken zelfs naar de Jonker, maar die nam met zijn paarden deel aan een

springconcours... Mocht Kranendonk die avond een echte volksmenner rijk geweest

zijn, dan had die ‘De Weerwolf 2000’ kunnen laten slopen. Om middernacht was

iedereen echter weer in zijn schulp gekropen, zodat de rijkswachters die toen

arriveerden, dachten dat ze voor de gek gehouden waren.

Omdat ook mijn lelijk eendje tien centimeter kleiner geworden was, kookte ik van

woede. Ik schreef een vlammend artikel, boordevol

maledikties. En ik voegde er een briefje bij waarin ik eiste dat mijn kopij integraal

zou worden opgenomen. Mocht dat niet gebeuren, dan gaf ik hic et nunc de brui aan

de journalistiek.

De volgende dinsdag stond mijn artikel... integraal in ‘De Brabander’. Ik

triomfeerde. Voor het eerst had ik het gevoel dat ik voor vol aanzien werd. Richard

van ‘De Leeuw’ wenste me zelfs geluk en bood me een duvel aan. Omdat ik werkelijk

in een euforie verkeerde, aanvaardde ik de traktatie met de glimlach. Had ik het maar

niet gedaan! Amper had ik een deugdelijke teug gedronken, toen plotseling Deirdre

Guldentops naast mij aan de tapkast stond. Haar ogen spraken boekdelen... ‘Ik moet

je spreken,’ zei ze.

‘Wat drink je?’ stelde ik voor.

Ze keek met afschuw naar mijn bier. ‘Niets.’

‘Kom.’ Ik wees naar het tafeltje dat het verst van de tapkast verwijderd stond.

‘Is dat één van jouw flauwe grappen?’ vroeg ze, terwijl ze een onbeschreven

briefomslag naar me toe schoof.

Verbouwereerd opende ik de enveloppe. Er zat een bierviltje in. Het handschrift

was onbeholpen... ‘Deirdre, kom je vandaag naar Lovenhoek? Om negen uur verwacht

ik je in de danstent. Veel liefs.’ Ik haalde de schouders op. ‘Denk jij nu écht dat dit

van mij komt?’ ‘Van wie anders?’

‘Ja... maar...’ zei ik kwasi verontwaardigd. ‘Hoe kan ik weten hoeveel jongelui er

een goed oogje op jou hebben?’

‘Niemand!’ zei ze.

‘En ik dan?’

‘Jij telt niet mee.’

‘Elk mooi meisje heeft ook... stille aanbidders, jongens die zelfs verlegen het hoofd

afwenden als ze een koe of een paard zien.’

‘Daar heb ik nooit wat van gemerkt.’

‘En wat ga je nu doen?’

‘Wat bedoel je?’

‘Ga je op dat voorstel in?’

‘Ben je gek?’

‘Ga jij... gaan jullie andere jaren niet naar de kermis in Lovenhoek? Alle jongeren

uit de streek treffen elkaar daar vandaag toch? Het is de laatste kermisdag van het

jaar...’

‘Onze Ingel is soldaat in Duitsland. Wijnvlekje en Davy zitten in Amerika. En

Mario werkt in ploegen, hij heeft vanavond dienst.’ Ze haalde de neus op. ‘Het zijn

allemaal geen leraars of journalisten.’

‘Mag ik je vanavond vergezellen?’ polste ik voorzichtig.