jeugd verprutst had als nieuwtjesjager en -scharrelaar. Het was zover gekomen dat
iedereen dacht dat hij van Nigtevegt kwam... en dat hij in veler ogen het toonbeeld
van de moderne niksnut en niksnakser was. Enfin, ik kende die Dries van Holen niet,
maar ik kende wèl mijzelf... Dit was voor mij slechts een proefjaar. Ik was er volop
mee bezig de stiel te leren. Aan het einde van het jaar zou ik solliciteren naar een
volwaardig redakteurschap... Voor het eerst ervoer ik mijn leven als boeiend. Zag
zij dat dan niet? Neen, ze zag alleen maar dat ik meer geld naar de kroegen droeg
dan ik verdiende; én ze hoorde dat er van mij kwaadgesproken werd: ik was veel te
braaf, veel te goedgelovig, veel te lobbesachtig voor het journalisten werk én zeker
voor het journaille... Zwaar verongelijkt zei ik dat ik dan maar een lening zou aangaan
bij een bank. ‘Doe maar!’ zei ze. ‘Bergaf gaat alles gemakkelijk. Maar je zult later
niet kunnen zeggen dat ik je niet poogde tegen te houden toen je naar de dieperik
ging!’ Omdat ik er toch nogal tegen opzag mijn financiële nood te openbaren aan de
dorpsgenoten die de oudere bankinstellingen runden, trok ik naar het filiaal van Ira
Bergeman. Wellicht was ik een van haar eerste klanten, want ze onthaalde mij op
cognac en koekjes. Het bleek dat zij op de doordeweekse dagen helemaal alleen op
de eerste verdieping boven de bank woonde. Toen ik haar met een benepen hart
voorstelde 's avonds dan af en toe eens naar ‘De Leeuw’ af te zakken, bekende ze
dat ze een vriend had, een Hollandse zakenman, die geregeld langskwam. Doch
misschien kon zij er Wijnand - zo heette de Hollander - toe overhalen eens mee naar
dat café te gaan. Omdat ik een beetje aan mijn lieve centen dacht, hield ik verder
mijn mond. In liefdeszaken was ik altijd een duts geweest, en dat zou zo wel blijven.
Half juli, op een dinsdagavond, hoorde ik aan de tapkast in ‘De Leeuw’ iets zieligs
vertellen... Toen de pastoor die ochtend na de eucharistieviering naar huis wilde
gaan, zag hij van achteren in de kerk een klein meisje zitten. Het kind zat daar hologig
in het niets te staren. Het bleek Vroni Ramoudt, het achtjarige dochtertje van Jocelyn
Siborgs te zijn. Haar moeder was de dag voordien ‘De Weerwolf 2000’ gaan
schoonmaken, en ze was niet naar huis weergekeerd, 's avonds niet, 's nachts niet,
en ook die ochtend niet... De pastoor was met het meisje naar ‘De Weerwolf 2000’
gestapt. Daar stonden ze voor een gesloten deur. Alle rolluiken waren neergelaten.
Ten einde raad had hij het kind naar het bejaardentehuis gebracht, waar twee oude
nonnetjes er zich over ontfermd hadden.
Wilde gissingen deden de ronde... Jocelyn was de laatste tijd wel meer in het
gezelschap van wildvreemde mannen gezien. Wellicht was ze met een van hen
opgetrokken. Waarom ze dan haar dochtertje zo maar had achtergelaten? Ja... Heet
bloed, nietwaar? Tussen haar en de direkteur van de supermarkt was er immers ook
wat geweest... Waarom, denk je, had Udo Ramoudt, haar man, die roofoverval op
die diamanthandelaar gepleegd? Omdat hij haar slippertjes beu was, natuurlijk. En
hij had die centen vandoen om ergens, waarschijnlijk in Amerika, een nieuw leven
te beginnen... Of haakten de radertjes toch anders in elkaar? Was het niet mogelijk
dat ze een seintje gekregen had van haar man, en dat ze - om zo weinig mogelijk
argwaan te wekken - zonder haar dochtertje vertrokken was? Ze zou haar kind wel
spoedig laten nakomen...
's Anderendaags liep ik de politiekommissaris op het lijf. Zoals steeds zag hij eruit
alsof hij naar een defilé moest. Nog voordat ik iets gevraagd had, zei hij uitermate
vriendelijk dat de pers inderdaad recht op informatie had. Hij had Lix van Bourgonie
verhoord... De herbergier had ‘De Weerwolf 2000’ verlaten om vijf uur in de ochtend.
Jocelyn had een sleutel. Gewoonlijk begon ze om halfnegen aan de schoonmaak.
Waarschijnlijk was dat nu ook gebeurd, want het was in de taverne kraakzindelijk.
Eén slordigheidje had ze begaan: ze had een halve fles whisky met een gevuld glas
ernaast op een tafeltje laten staan. Dat was alles. En dat was helemaal niet ongewoon,
want ze mocht gerust tijdens het werk een opkikkertje gebruiken.
‘En hebben de buren haar gezien?’ wilde ik weten.
De kommissaris knikte. ‘Reina Guldentops zag haar in de voormiddag de ruiten
zemen.’
‘Heeft niemand anders haar opgemerkt?’
‘Niet dat ik weet. Nogal wat mensen zijn met vakantie, weet je...’ Hij zuchtte diep.
‘Het zijn altijd dezelfden die moeten werken.’
‘Heb je al een opsporingsbericht opgesteld?’
De kommissaris stak ostentatief de handen op. ‘Hola! Hola! Jocelyn Siborgs is
een volwassen vrouw. Ze kan best enkele dagen op avontuur zijn. Zonder haar
dochtertje wisten we niet eens dat ze verdwenen was... Een verdwijning is geen
strafbaar feit. Als ik nu de opsporingsdienst alarmeer en Jocelyn komt straks thuis,
dan ben ik in de klos... Dan zegt iedereen dat ik mij bemoei met zaken die mij niet
aangaan.’
‘Heeft Jocelyn dan geen familieleden die de verantwoordelijkheid voor zulk een
bericht op zich kunnen nemen?’
‘Niet dat ik weet. Haar ouders zijn dood, en ze was enig kind.’ ‘De familie Ramoudt
is toch groot genoeg...’
‘Zwijg me over die mensen!’ zei de kommissaris eensklaps verontwaardigd. ‘Die
hebben mij lang genoeg voor schut gezet.’ Zijn zelfzekerheid en schwung maakten
indruk op mij. ‘Dan zal ik ook maar een afwachtende houding aannemen,’ zei ik.
De kommissaris lachte. ‘Een bericht in “De Brabander” over haar verdwijning
zou bij Jocelyn in een verkeerd keelgat kunnen schieten. Jij zult haar ook wel kennen...
Een poeslieverige vrouw, maar ze kan feeksig uit de hoek komen.’ Hij klopte me
vertrouwelijk op de schouder. ‘Als je in kopijnood zit, mag je me altijd weten wonen.
In deze tijd mag je als “Figuur van de Week” ook wel eens een ondergewaardeerde
politieman nemen. Wat denk je?’ ‘Een goed idee!’ zei ik tot afscheid.
Naarmate de dagen verstreken, werden de geruchten over wat met Jocelyn gebeurd
was, navranter. Zij zou in de macht van een pooier geraakt zijn, die haar had
meegelokt naar Amsterdam of Hamburg. Zij zou in het Spaanse Calpe gezien zijn
met een oude vent. Iemand had haar ingefluisterd dat hij haar man in Cherbourg of
Brest of Marseille of Cannes gezien had, en zij zou onverwijld naar hier of daar of
ginder of overal vertrokken zijn. Iemand had haar langs de Nete zien lopen... Was
het niet mogelijk dat ze zwanger was van een van die yuppies die ‘De Weerwolf
2000’ frekwenteerden? De domste streek van mijn leven haalde ik de zaterdag na
haar verdwijning uit... Toen koos ik Vroni Ramoudt tot ‘Figuur van de Week’. Het
kind schreide hartverscheurend en kon amper een woord gezegd krijgen. Maar wat
heeft een journalist meer nodig dan een traan en een woord? Feitelijk was haar foto
sprekend genoeg, doch in onvervalste boulevardstijl schreef ik er een patetische
oproep tot twee... harteloze en liefdeloze ouders bij, exponenten van een dekadente
epoque. Alhoewel hij geschrapt had dat Jocelyn schoonmaakster in ‘De Weerwolf
2000’ was en dat ze daar voor het laatst gezien was, telefoneerde Arnout Koleman
ditmaal zélf... om me geluk te wensen. Subliem was het kwalitatieve woord dat hij
gebruikte. Voor zo'n artikel zou ik... in een ander land een prijs gekregen hebben.
Dat was nogal wat anders dan het cowboy-verhaal dat ik geschreven had over die
jonge cafélopers...
13.
In document
Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel · dbnl
(pagina 45-48)