• No results found

Goorbergen, eertijds een beloftevol socioloog, die al tien jaar met een camera en een aantekenboekje rondliep en die zijn hele

jeugd verprutst had als nieuwtjesjager en -scharrelaar. Het was zover gekomen dat

iedereen dacht dat hij van Nigtevegt kwam... en dat hij in veler ogen het toonbeeld

van de moderne niksnut en niksnakser was. Enfin, ik kende die Dries van Holen niet,

maar ik kende wèl mijzelf... Dit was voor mij slechts een proefjaar. Ik was er volop

mee bezig de stiel te leren. Aan het einde van het jaar zou ik solliciteren naar een

volwaardig redakteurschap... Voor het eerst ervoer ik mijn leven als boeiend. Zag

zij dat dan niet? Neen, ze zag alleen maar dat ik meer geld naar de kroegen droeg

dan ik verdiende; én ze hoorde dat er van mij kwaadgesproken werd: ik was veel te

braaf, veel te goedgelovig, veel te lobbesachtig voor het journalisten werk én zeker

voor het journaille... Zwaar verongelijkt zei ik dat ik dan maar een lening zou aangaan

bij een bank. ‘Doe maar!’ zei ze. ‘Bergaf gaat alles gemakkelijk. Maar je zult later

niet kunnen zeggen dat ik je niet poogde tegen te houden toen je naar de dieperik

ging!’ Omdat ik er toch nogal tegen opzag mijn financiële nood te openbaren aan de

dorpsgenoten die de oudere bankinstellingen runden, trok ik naar het filiaal van Ira

Bergeman. Wellicht was ik een van haar eerste klanten, want ze onthaalde mij op

cognac en koekjes. Het bleek dat zij op de doordeweekse dagen helemaal alleen op

de eerste verdieping boven de bank woonde. Toen ik haar met een benepen hart

voorstelde 's avonds dan af en toe eens naar ‘De Leeuw’ af te zakken, bekende ze

dat ze een vriend had, een Hollandse zakenman, die geregeld langskwam. Doch

misschien kon zij er Wijnand - zo heette de Hollander - toe overhalen eens mee naar

dat café te gaan. Omdat ik een beetje aan mijn lieve centen dacht, hield ik verder

mijn mond. In liefdeszaken was ik altijd een duts geweest, en dat zou zo wel blijven.

Half juli, op een dinsdagavond, hoorde ik aan de tapkast in ‘De Leeuw’ iets zieligs

vertellen... Toen de pastoor die ochtend na de eucharistieviering naar huis wilde

gaan, zag hij van achteren in de kerk een klein meisje zitten. Het kind zat daar hologig

in het niets te staren. Het bleek Vroni Ramoudt, het achtjarige dochtertje van Jocelyn

Siborgs te zijn. Haar moeder was de dag voordien ‘De Weerwolf 2000’ gaan

schoonmaken, en ze was niet naar huis weergekeerd, 's avonds niet, 's nachts niet,

en ook die ochtend niet... De pastoor was met het meisje naar ‘De Weerwolf 2000’

gestapt. Daar stonden ze voor een gesloten deur. Alle rolluiken waren neergelaten.

Ten einde raad had hij het kind naar het bejaardentehuis gebracht, waar twee oude

nonnetjes er zich over ontfermd hadden.

Wilde gissingen deden de ronde... Jocelyn was de laatste tijd wel meer in het

gezelschap van wildvreemde mannen gezien. Wellicht was ze met een van hen

opgetrokken. Waarom ze dan haar dochtertje zo maar had achtergelaten? Ja... Heet

bloed, nietwaar? Tussen haar en de direkteur van de supermarkt was er immers ook

wat geweest... Waarom, denk je, had Udo Ramoudt, haar man, die roofoverval op

die diamanthandelaar gepleegd? Omdat hij haar slippertjes beu was, natuurlijk. En

hij had die centen vandoen om ergens, waarschijnlijk in Amerika, een nieuw leven

te beginnen... Of haakten de radertjes toch anders in elkaar? Was het niet mogelijk

dat ze een seintje gekregen had van haar man, en dat ze - om zo weinig mogelijk

argwaan te wekken - zonder haar dochtertje vertrokken was? Ze zou haar kind wel

spoedig laten nakomen...

's Anderendaags liep ik de politiekommissaris op het lijf. Zoals steeds zag hij eruit

alsof hij naar een defilé moest. Nog voordat ik iets gevraagd had, zei hij uitermate

vriendelijk dat de pers inderdaad recht op informatie had. Hij had Lix van Bourgonie

verhoord... De herbergier had ‘De Weerwolf 2000’ verlaten om vijf uur in de ochtend.

Jocelyn had een sleutel. Gewoonlijk begon ze om halfnegen aan de schoonmaak.

Waarschijnlijk was dat nu ook gebeurd, want het was in de taverne kraakzindelijk.

Eén slordigheidje had ze begaan: ze had een halve fles whisky met een gevuld glas

ernaast op een tafeltje laten staan. Dat was alles. En dat was helemaal niet ongewoon,

want ze mocht gerust tijdens het werk een opkikkertje gebruiken.

‘En hebben de buren haar gezien?’ wilde ik weten.

De kommissaris knikte. ‘Reina Guldentops zag haar in de voormiddag de ruiten

zemen.’

‘Heeft niemand anders haar opgemerkt?’

‘Niet dat ik weet. Nogal wat mensen zijn met vakantie, weet je...’ Hij zuchtte diep.

‘Het zijn altijd dezelfden die moeten werken.’

‘Heb je al een opsporingsbericht opgesteld?’

De kommissaris stak ostentatief de handen op. ‘Hola! Hola! Jocelyn Siborgs is

een volwassen vrouw. Ze kan best enkele dagen op avontuur zijn. Zonder haar

dochtertje wisten we niet eens dat ze verdwenen was... Een verdwijning is geen

strafbaar feit. Als ik nu de opsporingsdienst alarmeer en Jocelyn komt straks thuis,

dan ben ik in de klos... Dan zegt iedereen dat ik mij bemoei met zaken die mij niet

aangaan.’

‘Heeft Jocelyn dan geen familieleden die de verantwoordelijkheid voor zulk een

bericht op zich kunnen nemen?’

‘Niet dat ik weet. Haar ouders zijn dood, en ze was enig kind.’ ‘De familie Ramoudt

is toch groot genoeg...’

‘Zwijg me over die mensen!’ zei de kommissaris eensklaps verontwaardigd. ‘Die

hebben mij lang genoeg voor schut gezet.’ Zijn zelfzekerheid en schwung maakten

indruk op mij. ‘Dan zal ik ook maar een afwachtende houding aannemen,’ zei ik.

De kommissaris lachte. ‘Een bericht in “De Brabander” over haar verdwijning

zou bij Jocelyn in een verkeerd keelgat kunnen schieten. Jij zult haar ook wel kennen...

Een poeslieverige vrouw, maar ze kan feeksig uit de hoek komen.’ Hij klopte me

vertrouwelijk op de schouder. ‘Als je in kopijnood zit, mag je me altijd weten wonen.

In deze tijd mag je als “Figuur van de Week” ook wel eens een ondergewaardeerde

politieman nemen. Wat denk je?’ ‘Een goed idee!’ zei ik tot afscheid.

Naarmate de dagen verstreken, werden de geruchten over wat met Jocelyn gebeurd

was, navranter. Zij zou in de macht van een pooier geraakt zijn, die haar had

meegelokt naar Amsterdam of Hamburg. Zij zou in het Spaanse Calpe gezien zijn

met een oude vent. Iemand had haar ingefluisterd dat hij haar man in Cherbourg of

Brest of Marseille of Cannes gezien had, en zij zou onverwijld naar hier of daar of

ginder of overal vertrokken zijn. Iemand had haar langs de Nete zien lopen... Was

het niet mogelijk dat ze zwanger was van een van die yuppies die ‘De Weerwolf

2000’ frekwenteerden? De domste streek van mijn leven haalde ik de zaterdag na

haar verdwijning uit... Toen koos ik Vroni Ramoudt tot ‘Figuur van de Week’. Het

kind schreide hartverscheurend en kon amper een woord gezegd krijgen. Maar wat

heeft een journalist meer nodig dan een traan en een woord? Feitelijk was haar foto

sprekend genoeg, doch in onvervalste boulevardstijl schreef ik er een patetische

oproep tot twee... harteloze en liefdeloze ouders bij, exponenten van een dekadente

epoque. Alhoewel hij geschrapt had dat Jocelyn schoonmaakster in ‘De Weerwolf

2000’ was en dat ze daar voor het laatst gezien was, telefoneerde Arnout Koleman

ditmaal zélf... om me geluk te wensen. Subliem was het kwalitatieve woord dat hij

gebruikte. Voor zo'n artikel zou ik... in een ander land een prijs gekregen hebben.

Dat was nogal wat anders dan het cowboy-verhaal dat ik geschreven had over die

jonge cafélopers...

13.