Bonnarens en zijn witte en zwarte eunuchen, beweerde hij. Abnormaal was dat zeker
niet: Herwig Roosen wilde met zijn medewerkers van de laatste zes jaar het werk
voortzetten, waarin nu pas schot begon te komen. En hij wist maar al te goed dat hij
als stroman-burgemeester van een Blauw-Oranje koalitie niet meer zou zijn dan de
dorpsidioot.
Ook van de Groenen was er nieuws. Zij waren ermee bezig bedankbrieven in de
brievenbussen te steken. Daarin spraken ze de hoop uit dat Wimjan Bonnarens over
zes jaar alle bossen nog niet zou verwoest hebben, alle heiduinen nog niet zou
geëffend hebben, én overal nog geen golflinks zou hebben laten aanleggen. Over zes
jaar immers zouden zij graag van Groot-Kranendonk een model-gemeente helpen
maken, waar het goed om te leven was voor mensen, dieren en planten...
28.
In die dagen leken alle kandidaat-gemeenteraadsleden en O.C.M.W.-mandatarissen
onderhevig aan koortsachtige aandoeningen. Niemand vertrouwde iemand.
Werkwoorden als benaderen, spioneren, omkopen, overlopen, verraden... werden
plotseling onthutsend courant gebruikt. Vooral de spionitis vierde hoogtij. Wie zat
in geldnood en was dus gemakkelijk te verleiden? Op wie kon chantage gepleegd
worden? Wie nam het niet al te nauw met een gegeven woord? Wie was malkontent?
Of ambitieus? Of geldzuchtig? Of lichtgelovig? Of jaloers? Er werden spionnen
uitgezet. Dag en nacht volgden zij het doen en laten van sommige al dan niet
vermeende zwakkelingen. De onzinnigste geruchten deden de ronde... Wimjan
Bonnarens zou aan deze een huis beloofd hebben, aan die een auto, aan gene een
mooie job, aan nog een andere een pak geld... De sfeer in het dorp was totaal verpest.
Mensen van diverse partijen draaiden elkaar ostentatief de rug toe. Alle zonden Israëls
werden op de rug van de anderen geschoven. Wie het waagde een oproep tot
verzoening of rustig overleg te doen, riskeerde een pak slaag. Op woensdag bereikten
de Katolieken en de Socialisten eindelijk een overeenkomst: Lionel Vanrutten en
Henk Torremans zouden de twee voornaamste
schepenplaatsen toegewezen krijgen en Boudewijn Kiebooms, wiens tante Véronique
zijn weg naar de gemeenteraad versperde, zou voorzitter van het O.C.M.W. worden;
Eliane Goukens, die eerste opvolgster was, zou gemeenteraadslid worden. Verder
marchandeerden de Roden nog over alles wat naar geld rook. Hun eisen werden
noodgedwongen ingewilligd. Met hun overgrote minderheid van drie mandaten op
negentien namen ze inderdaad een machtspositie in. Er werd geklonken op de
overeenkomst. Iedereen haalde opgelucht adem. Een nieuw tijdperk was aangebroken.
De grootse plannen zouden eindelijk verwezenlijkt worden. Er werd gezworen dat
de beide partijen de volgende zes jaar eendrachtig aan één zeel zouden trekken.
Boudewijn Kiebooms, met zijn peperkoeken hart, pinkte warempel enkele tranen
weg. Lionel Vanrutten drukte burgemeester Roosen ontroerd tegen de borst. Het heil
van Kranendonk was eens te meer verzekerd. Henk Torremans beloofde Raf Minne,
die met zijn bloempotjes tijdens de verkiezingscampagne enorme afstanden had
afgelegd, dat hij gratis zijn schoenen mocht komen laten lappen. Welgemutst waren
ze allemaal. 's Anderendaags om acht uur in de avond zouden ze weer samenkomen
in het gemeentehuis om de officiële dokumenten te handtekenen, waarna die naar
de gouverneur konden gezonden worden. ‘Kunnen die nu niet opgesteld worden?’
vroeg Henk Torremans. ‘We zijn hier nu toch samen. En we hebben de tijd...’
‘Ik denk dat we beter wachten tot morgen,’ antwoordde Herwig Roosen. ‘Alles is
nu immers toch in kannen en kruiken...’
Daarop trokken de Socialisten naar ‘Bij Roos’ om hun sukses te vieren. De
Katolieken togen naar de feestzaal van ‘De Leeuw’ voor een zoveelste pijnlijke
vergadering. De Katolieken waren inderdaad niet zo gedisciplineerd als de socialisten,
bij wie het aantal door een kandidaat behaalde stemmen zijn plaats bepaalde in de
hiërarchie van de beschikbare mandaten. Bij de Katolieken speelde ook de anciënniteit
en de al dan niet eerlijk bedongen beloften een rol... Wonder boven wonder krabden
de Katolieke verkozenen elkaar de ogen niet uit. De vier pretendenten voor de twee
resterende schepenplaatsen legden zich neer bij het Salomonische voorstel van
raadsheer Thierry Toussaint: elk van hen zou gedurende drie jaar een schepenambt
bekleden. Dezelfde avond nog kon ik dus aan de redaktie van de krant doorseinen
dat alles in Kranendonk beklonken was. Dat was een primeur, en ik was daar bijzonder
fier op.
's Anderendaags sliep ik dan ook uit. Ik hoefde niets meer te doen dan 's avonds
enkele foto's te nemen. Daarna mochten ze gedurende zes jaar zoveel kloothannesen
en klootvis verkopen als ze wilden, ik zou er mij geen lor meer van aantrekken. Toen
ik even na de
middag in ‘De Leeuw’ een koffie zat te drinken, zei Richard: ‘Dat is nu al zeker de
tiende keer dat Wimjan Bonnarens hier voorbijrijdt. En ook Antoon Hazen en Filibert
Pintens snorren hier voorbij alsof zij niets anders te doen hebben. Er is toch geen
rally voor politici aan de gang zeker?’
‘Ik denk dat zij een put aan het dempen zijn,’ grijnsde ik, ‘maar het kalf is
verdronken.’
Richard schonk zich likkebaardend een trappist in. ‘Het moet inderdaad erg zijn
voor iemand als Wimjan, die zich ten slotte een zoon van Napoleon waant. Eigenlijk
heb ik wat medelijden met hem. En zeg nu eerlijk: Boudewijn Kiebooms is toch geen
man om voorzitter van het O.C.M.W. te zijn. Als hij in het rusthuis aankomt, vluchten
de nonnetjes de bomen in. De mensen denken toch geen ogenblik na als ze stemmen...’
‘Het systeem deugt van geen kanten,’ meende ik. ‘Je moet eens naar een
gemeenteraadszitting gaan... De oppositie mag met sublieme voorstellen voor de
pinnen komen: zonder pardon worden die weggewuifd en weggestemd. Bepaald
griezelig is het als de oppositie een kandidaat voor een vakante betrekking voordraagt:
dat mag een genie zijn, gekozen wordt hij nooit. Liever een klootschieter of kniesoor
uit eigen rangen dan zo iemand. Vooral als het jonge mensen betreft, is het vaak
zielig.’
Om acht uur trok ik dus met mijn fototoestel naar het gemeentehuis. Alle Katolieken
waren present. De brief aan de gouverneur lag in drievoud op het bureau van de
burgemeester. Ernaast stond een koeler met een fles champagne erin. Het dienblad
met de omgekeerde glazen erop prijkte op het raamkozijn. De stemming was feestelijk.
Om halfnegen vroeg Filip van Goor zich luidop af of de Roden al wel thuis waren
van hun escapade van de voorbije nacht. Burgemeester Roosen lachte zenuwachtig.
Kwart voor negen vertelde Raf Minne dat hij tijdens zijn verkiezingscampagne
argeloos binnengelopen was in een achterhuis waar wel tien mensen aan het banken
waren. Stomverbaasd had iedereen toegekeken toen hij zijn bloempotje op het
bankmatje zette. Daarna had hij moeten lopen voor zijn leven... Ik was de enige die
erom moest lachen. De anderen werden van minuut tot minuut zenuwachtiger. Om
negen uur besloot de burgemeester naar ‘Bij Roos’ te telefoneren... Hij vroeg en
kreeg Lionel Vanrutten aan de lijn. Ik zag hem verbleken. Het werd doodstil in het
bureau, zodat we gemakkelijk het gesprek konden volgen. ‘Boudewijn Kiebooms
heeft ons afgeschoten,’ zei de Rode Goeroe. ‘Wij hadden geen andere keuze... Ofwel
liep Boudewijn over, en dan zaten wij allemaal in de oppositie; ofwel volgden wij
hem... Bedenk echter wèl dat wij het onderste uit de kan geëist en
kregen hebben: drie schepenplaatsen én drie zetels in het O.C.M.W... Bovendien
weigerden wij Wimjan Bonnarens als burgemeester te aanvaarden... Die vent moet
echter door een dolle hond gebeten zijn, want hij was het met al onze voorstellen
eens. Ik geloof dat we hem zelfs nog een miljoen frank hadden mogen vragen...’
‘En Véronique Cardoen?’ vroeg Herwig Roosen schor.
‘Die wordt... voorzitster van het O.C.M.W.! Zij ruimt de plaats voor Boudewijn,
die schepen van sport en kultuur wordt.’
‘En wat gaan de nonnetjes daarvan zeggen?’
Lionel mekkerde even. ‘Die kunnen voor mijn part de pot op!’
‘En wie wordt dan voorgedragen als burgemeester?’
‘Filibert Pintens, de ondervoorzitter van de Duivenliefhebbersbond. En Robert
Flabat wordt schepen van ruimtelijke ordening.’
‘Ik ben er zeker van dat Boudewijn Kiebooms niet eens een definitie van kultuur
kan geven én dat Robert Flabat geen mos van muur kan onderscheiden,’ zei Herwig
Roosen bitter.
De Rode Goeroe mekkerde weer. ‘Dat hoeft toch niet! Die funkties... Dat is toch
allemaal pro forma!’
De burgemeester snufte even. ‘Je doet of alles al definitief geregeld is...’
‘Dat is ook zó! De brief aan de gouverneur zit in de bus.’
Herwig Roosen slikte enkele malen. ‘Vind je dat niet... smerig?’ ‘Smerig?
Waarom?’
‘Hadden wij geen afspraak gemaakt?’
Lionel mekkerde als een geit die voor het eerst naar de bok mocht. ‘Jij zou nu
stilaan toch al mogen gaan weten wat politiek is! Mondelinge afspraken tellen niet!’
‘En een gegeven woord?’
‘Telt niet. Verba volant, scripta manent!’
‘Ik dacht dat wij door de jaren vrienden geworden waren,’ zei de burgemeester
gesmoord.
‘Maak er nu asjeblieft geen drama van, eh!’ riep Lionel.
‘Neen,’ zei de burgemeester, terwijl hij de hoorn inlegde.
Ik ontdekte dat ik al even ontzet was als de anderen. Als de drempel van de
schaamte al zover overschreden was, lag alles voor de hand, ook de hel. De dieren
hadden beslist meer eergevoel. ‘Het is allemaal een kwestie van ontwikkeling,’
verbrak ik de stilte. ‘Met onderontwikkelden onderhandel je niet op een beschaafd
niveau. Ook niet met schoften. Dat zijn levenswetten... Met een kleurenblinde
redetwist je niet over kleuren. En een gier kun je er niet van overtuigen een kreng te
eerbiedigen. Dat zijn dan weer natuurwetten...’ Omdat niemand op mijn
gevoelsontlading inging, zweeg ik ten slotte ook maar... en droop ik ook af. Alleen
een paar duvels
konden mijn ontreddering en mishagen verdrijven... In ‘De Leeuw’ trof ik tot mijn
ontsteltenis Antoon Hazen aan. ‘Wat voor kwakkels heb jij vandaag losgelaten in
“De Brabander”?’ riep de leepoog spottend. Hij hinnikte als een manegepaard.
Uit de bijval die hij oogstte, konkludeerde ik dat hij al enkele rondjes gegeven
had. ‘Ben jij niet een... klein beetje verlegen?’ vroeg ik, met nauwelijks bedwongen
toorn in de stem.
‘Waarom zou ik... verlegen zijn?’ grijnsde hij.
‘Je hebt Kranendonk versjacherd aan de Roden!’
‘En wat zouden de Katolieken gedaan hebben?’
‘Bepaalde toegevingen, dat is waar... Doch ze zouden de meerderheid in het
schepenkollege én in het O.C.M.W. gewaarborgd hebben. Jullie zouden zelfs je ziel
aan de duivel verkopen...’
‘Ja, jongen, dat is het politiek spel... Zo gaat dat!’
‘Oh ja? En wat gaan de mensen daarvan zeggen?’
‘Van dat politiek spel?’
‘Ja.’
‘Ze zullen zeggen dat wij het goed gespeeld hebben.’ Hij schudde met de rug, als
een eend die een druppel water gewaarwerd.
‘Ik zal in ieder geval de waarheid schrijven,’ zei ik.
Ditmaal brieste hij als een paard. ‘Jij mag schrijven wat je wilt! De mensen lachen
daar eens mee!’
‘Ik denk dat je, politiek gezien, zelfmoord gepleegd hebt.’
‘Ach, kom! Over zes jaar zijn de mensen alles alweer vergeten.’ Hij wendde zich
tot Richard. ‘Geef die jongen iets van mij. Een schrijver is iemand die je moet steunen,
zeg ik altijd.’
Ik was echter tegen het hoongelach van de omstanders niet opgewassen. ‘Dank
je!’ zei ik. Ik draaide me om en liep naar buiten. Antoon Hazen had gelijk: het was
een spel. En wie het ernstig nam, was een idioot.
29.
In document
Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel · dbnl
(pagina 112-116)