ontdekt. Bovendien waren drie stembussen niet of slecht verzegeld. Er was gesjoemeld
met een aantal volmachten... Als ze geen gehoor vonden bij de Bestendige Deputatie,
zouden ze hun protest aanhangig maken voor de Raad van State... Hetzelfde liedje
van altijd en overal dus. Het liedje van de slechte verliezers. Zelfs negentien
gediplomeerde dompteurs of dompteuses konden een dinosaurus als Kranendonk
niet temmen. Zeker niet met reklamaties.
27.
's Anderendaags werd Kranendonk wat trager wakker dan anders. Wie had de
verkiezingen gewonnen? Eigenlijk niemand. De Oranje-Rode koalitie had de voorbije
zes jaar ook moeten af reken en met een negenkoppige oppositie. Wat zou er dan
veranderen? Waarschijnlijk niets. Waarom waren die verkiezingen dan nodig geweest?
Zo maar, voor de eventualiteit. Alleen de caféhouders hadden er een stevige cent aan
verdiend, de anderen hielden er een morele of reële kater aan over. Ik had echter de
avond voordien uitsluitend water gedronken, zodat ik mij kiplekker voelde. Toen ik
die ochtend naar Kouwenberg reed om ook daar poolshoogte te gaan nemen, stopte
ik voor de kettingwinkel van Reina Guldentops.
Het kruispunt lag bezaaid met karton en papier. De Franne liep er rond met een
gepunte wandelstok. Doordat het nogal winderig was, moest hij de gekste
bokkesprongen uithalen om het papier aan de spiets te kunnen rijgen. ‘Een
vermageringskuur aan het ondergaan, Franne?’ riep ik bij het uitstappen.
‘Ja, lach er maar mee!’ brieste de frituuruitbater. ‘De bandieten van “De Weerwolf
2000” hebben vannacht alles weer geplunderd. Achter mijn rug haalden ze mijn
kartonnetjes weg. En mijn papier rolden ze af van hier naar Lovenhoek. Mijn
plastieken vorkjes strooiden ze uit boven de rioolrooster...’ Hij leunde zwaar op zijn
wandelstok. ‘Het zit me tot hier, Laurens!’ Hij bracht een hand aan zijn bovenlip.
‘Maar jij verdient al bij al nog wat aan dat rapaille,’ zei ik, met het ernstigste gelaat
van de wereld.
‘Jongen! De helft van die kerels betaalt niet!’ riep hij verongelijkt uit. ‘En als ik
iets zeg, dreigen ze ermee mijn hoofd in het frietvet te steken.’ Hij keek even schichtig
in het rond. ‘Maar jij mag het weten... In de nacht van vrijdag op zaterdag deed er
een zijn gevoeg in één van mijn frietpotten. Wel...’ Hij keek even bangelijk achter
zich. ‘De frieten die ik hun gisteravond te eten gaf, waren daarin gebakken. Reken
maar!’ Omdat ik kokhalsde, voegde hij eraan toe: ‘De serieuze mensen gaf ik
natuurlijk een ander baksel. Dat begrijp je wel.’
Terwijl ik in mijn binnenste zwoer dat ik nooit nog frieten van de Franne zou eten,
zei ik: ‘Enfin, je bent bijna van dat gespuis verlost. Het nieuwe gemeentebestuur
treedt begin januari in funktie. En vermits elke partij plechtig beloofd heeft hier
schoon schip te maken, zijn de dagen van “De Weerwolf 2000” geteld.’
‘Eerst zien en dan geloven!’ zei de Franne, waarna hij weer achter een opwaaiend
stuk papier aan holde.
In de winkel stond Reina Guldentops achter de toonbank. Het kwam me voor dat ze
mij achterdochtig aankeek. ‘Een doosje pepermuntjes,’ stotterde ik.
‘Heb ik niet,’ zei ze. ‘Maar kwam je echt daarvoor?
‘Ja. Het doosje dat in mijn wagen staat, is leeg,’ viel ik uit de lucht. ‘Waarvoor
zou ik anders komen?’ Mijn oog viel op het rek met rookwaren. ‘Geef me maar een
doosje sigaartjes.’
‘Ben je niet wat te oud voor onze Deirdre?’ vroeg ze, terwijl ze een willekeurig
doosje uit het rek nam. ‘Ze is nog maar tweeëntwintig jaar, én ze is de goedheid zelf.
Jij hebt al heel wat watertjes doorzwommen...’
Ik betaalde, met hoogrode kop. Het schoot me te binnen dat Reina's man ooit met
een jonge stoeipoes was gaan pierewaaien - dat althans vertelden de mensen - en
nooit meer was weergekeerd. Hij zou nu aan de kost komen als palingtrekker in
Holland... Ik beet echter op mijn tong. Eén onvertogen woord, en ik had er voorgoed
gelegen. Toen ik duizelig van verlegenheid, schaamte en woede in mijn wagentje
wilde stappen, hoorde ik mijn naam roepen. Deirdre stond aan de gevel, buiten het
gezichtsveld van haar moeder. Ze wenkte. Met lood in de schoenen liep ik op haar
toe. ‘Wat is er?’ Ze zag bleek en bibberde. ‘Dit stak vanochtend in de brievenbus.’
Ze duwde me een briefomslag in de handen, waarop in koeien van letters haar
voornaam geschreven stond.
Er zat een bierviltje in. Ik herkende het geschrift. Dezelfde hand had ook het vorige
viltje vol geklad... ‘Liefste Deirdre, ik verlang zo naar je. Wel tienmaal achter elkaar
zou ik je kunnen verrukken. Kom je nu zaterdag om middernacht eindelijk naar de
“Hot Cockles”? Ik weet met mezelf geen blijf. Tot dan!’
Ik snufte enkele malen zenuwachtig. ‘Jouw moeder denkt toch niet dat ik die
viezigheid geschreven heb?’ vroeg ik verontwaardigd.
‘Moeder heeft dit niet gezien,’ zei ze.
‘En Ingel?’
‘Die is vanochtend vroeg naar Duitsland vertrokken.’
Ik reikte haar de omslag en het viltje terug aan. ‘Je moet ermee naar de politie
gaan, Deirdre!’
‘Ik ga me niet belachelijk maken!’
‘Die kerel is een maniak.’
‘Denk je dat het iemand van Kranendonk is?’ vroeg ze angstig. ‘Ik weet het niet.
Er zijn hier de laatste jaren zoveel mensen komen wonen die ik amper of helemaal
niet ken... Na dat eerste briefje dacht ik dat je een stille aanbidder had, een verlegen
kluns. Dat telefoongesprek echter duidde al op het tegendeel. En dit lijkt geschreven
te zijn door een gevaarlijke seksbink... Als je hem niet
In document
Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel · dbnl
(pagina 108-111)