• No results found

middernacht nog altijd stond uit te kijken naar Freija Wijnakker en Davy de Ram, kwam senator Bonnarens, omstuwd door zijn ferventste aanhangers, het lokaal binnen

‘Wimjan met zijn harem en zijn witte eunuchen,’ zei naast mij een jongeman, in wie

ik de organist van het kerkkoor meende te herkennen. Zodra de senator mij ontdekt

had, schoot hij met uitgestoken armen op mij toe. ‘Jou had ik juist nodig!’ riep hij.

‘Wat drink je?’ ‘Een duvel,’ mompelde ik.

Joviaal legde hij zijn zware arm in mijn nek. ‘Als ik je op onze lijst mag plaatsen,’

fluisterde hij in mijn oor, ‘dan maak ik van jou de nieuwe schepen van kultuur... Of

verkies je ruimtelijke ordening?’

‘Ik... ken niets van politiek,’ stamelde ik overrompeld. Ik greep naar mijn duvel

als naar een reddingsboei.

De senator begon te hinniken. ‘Daar hoef je toch niets van politiek voor te kennen!

Kultuur... Wat stelt dat voor in Kranendonk? En ruimtelijke ordening... Of luim jij

misschien op onderwijs?’ Bij die laatste woorden keek hij zeer ernstig.

Ik dacht aan mijn vader en schudde het hoofd. ‘Als kandidaat-gemeenteraadslid

kan ik niet over dorpspolitiek schrijven... zeker niet objektief, en dat wordt nu precies

van mij verlangd. Waarom vraag je het hem niet?’ Ik wees naar de jongeman van

het kerkkoor.

‘Dat is een japneus!’ siste de senator. Hij was zichtbaar boos. ‘Rijd in godsnaam

Wimjan niet tegen zijn kar,’ fezelde Filibert Pintens, de reisbureauhouder, me in het

oor. ‘Hij krààkt je, weet je...’

‘Jaja...’ stotterde ik.

‘Laurens wordt zeker lid van de partij!’ riep Filibert in de richting van de senator.

‘Nietwaar, Laurens?’

‘Euh... ja,’ stemde ik toe.

Twee minuten later had ik een voorlopige partijkaart van de Blauwen, én was ik

driehonderd frank armer. Toen ik met stille trom wilde verdwijnen, liep ik op

Wijnvlekje, Davy, Deirdre, Mario en Ingel. Ze waren naar de ‘Hot Cockles’ geweest,

en wilden nog een afzakkertje gebruiken. Wijnvlekje en Davy zagen er eerder bedrukt

uit. ‘Kom, ik geef een rondje!’ zei Davy, terwijl hij me bij de schouder greep. ‘Ik

zal hetzelfde bestellen!’ riep hij de anderen na, toen die naar de dansvloer liepen.

‘Ingel slaagde met onderscheiding,’ zei hij. ‘We hebben dat gevierd.’ ‘En Mario?’

‘Die is nu industrieel elektronicus. Hij heeft werk gevonden in de chocoladefabriek

waar zijn vader werkt.’

‘En hoe staan de zaken... met jou nu?’

Hij dronk zijn biertje in één teug leeg. ‘Slecht... Enfin, het kon beter. Freija is

zwanger...’ Hij lachte een beetje schaapachtig.

Op dat ogenblik was ik blij dat ik zoveel gedronken had. De pijn werd versmacht

door de roes. En ik klampte me vast aan de hoop dat ik kon terugvallen op Ira, Ira

met haar Hollander, hemelse Ira, tweedehandse Ira... Ik dronk ook mijn glas leeg en

ik liet het weer vullen. ‘Proficiat,’ zei ik.

‘Ben je alweer dronken?’ teemde Deirdre Guldentops achter mijn rug.

Ik had mijn bier zo over haar koperen ragebol kunnen kappen. ‘Rood spook!’

foeterde ik, waarna ik naar buiten liep. Ik zag de groene tentakels van ‘De Weerwolf

2000’ over de huizen slierten. Waar zou Ira nu zijn? Tijdens het weekend was ze

thuis. Maar waar woonde ze? Waggelend droeg ik mijn loodzwaar hoofd naar huis.

Daar liep ik de witte aronskelk in de hall omver. Mijn moeder verscheen op de trap.

‘Schaam je!’ zei ze. ‘Je bent helemaal aan lager wal geraakt...’ Dies irae. ‘Die Ochsen

zittern,’ deklameerde ik, ‘so oft eine neue Wahrheit an das Licht kommt!’

's Anderendaags liep in Kranendonk alles pas voorgoed in het honderd. Het was

een zomerdag uit duizend en van heinde en verre kwamen moeders en vaders met

hun telgen naar de kermisattrakties op het dorpsplein afgezakt. Er stonden twee

draaimolens, autoscooters, een reuzenrad, een cake-walk, een schietkraam, twee

speelgoedkramen, een snoepkraam, een oliebollenkraam en een frietkraam... De

misère begon aan het schietkraam, toen enkele nozems met de windbuksen op de

veelkleurige lampen van een

draaimolen begonnen te schieten. Verontwaardigde vaders stormden op de schoelies

af en er ontstond een verschrikkelijk handgemeen. De vier politiemannen - tijdens

de kermisdagen wèl van dienst, om het verkeer te regelen - kwamen de vaders te

hulp, doch dat bleek het sein te zijn voor het crapuul van ‘De Weerwolf 2000’... De

politiemannen werden bont en blauw geslagen. Er ontstond een paniek, waarbij

enkele kinderen onder de voet raakten. De moeders sloegen met hun kinderen op de

vlucht, de vaders trokken zich terug tot op een veilige afstand. De kramers moesten

met lede ogen aanschouwen hoe hun uitstalkasten geplunderd werden. De uitbaters

van de attrakties werden ertoe gedwongen hun tuigen gratis ter beschikking te stellen

van het janhagel. Al wat breekbaar was, werd aan diggelen geklopt. In alle huiskamers

rond het dorpsplein werd naar de rijkswacht gebeld, doch geen combi daagde op. De

politiekommissaris bleek bij familieleden op bezoek te zijn... Meer dan een halfuur

duurde de terreur. Toen geraakte een van de mallemolens oververhit en ontstond er

kortsluiting. Het licht floepte uit, de muziek verstomde, alles viel stil... De pret was

gedaan, het canaille droop af. Een uur later, toen de kermis weer draaide alsof er

niets gebeurd was, volgde dan een waarachtige raid van de rijkswacht: elke

toegangsweg naar het dorpsplein werd geblokkeerd, alle (totaal onschuldige)

adolescenten werden ruw aangepakt en gefouilleerd... Er ontstond een nieuwe paniek.

Vele vingers wezen naar ‘De Weerwolf 2000’, doch die werden door de drieste

ordehandhavers weggewuifd. Zelfs de verklaringen en aanwijzingen van de

politieagenten werden afgewimpeld... Vanuit de gelagzaal van ‘De Leeuw’ had ik

het spektakel gevolgd. Richard en meester Cravillon stonden naast mij. Toen alles

gebeurd was, zei ik: ‘We hadden de Jonker moeten verwittigen...’ Meester Cravillon

schudde het hoofd. ‘Dan waren er doden gevallen.’

‘Wij moeten een burgerwacht samenstellen,’ meende Richard. ‘Dan vallen er ook

doden,’ repliceerde de meester. ‘Wij moeten een volwassen gemeentebestuur kiezen:

dat is àlles.’ ‘Wat bedoel je met... volwassen?’ wilde ik weten.

De meester snoof. ‘Wel... intelligent, capabel, dapper, wilskrachtig...’

‘Dan moeten we gaan rekruteren onder de Hottentotten,’ smaalde Richard. ‘Een

intelligent, capabel, dapper en wilskrachtig inwoner van Kranendonk stelt zich geen

kandidaat voor de gemeenteraadsverkiezing! Hij weet immers wat voor gesjachel,

gesjoemel, fopperij en vodderij hem te wachten staan...’

‘Dat is oneerlijk!’ wierp ik op. ‘Kranendonk telt heus wèl valabele mensen. Maar ze

moeten aangesproken worden, een kans krijgen, zich gesteund weten... Niemand

vindt het prettig weggestemd te worden, gezichtsverlies te lijden, met de vinger

gewezen te worden...’

‘Hoe komt het dat jij daarjuist geen foto's genomen hebt?’ vroeg Richard eensklaps

bits. ‘Een krant is er om de mensen met hun neus op dergelijke wantoestanden te

drukken. Of niet soms?’ ‘Ik kan het ook niet helpen dat ze... dergelijke

wanordelijkheden bij “De Brabander” beschouwen als kermisruzies,’ zei ik

ongemakkelijk. ‘Als ik de waarheid schrijf, heet het dat ik de draagwijdte van

incidentjes opvijzel en dat ik de goegemeente verontrust... Wat ik schrijf, moet door

een dikke filter. In dit geval zou dat betekenen dat ik de waarheid verdraai of

verdoezel. Dus schrijf ik beter niets.’

Richard liep met grote stappen naar de tapkast en schonk zichzelf een duvel in.

‘Morgen zeg ik mijn abonnement op “De Brabander” op!’ zei hij. ‘Liever geen krant

dan die liflafferij.’ ‘Geef ons ook nog een biertje!’ riep meester Cravillon. ‘Om terug

te komen op de gemeenteraadsverkiezingen... Ik vind dat het hoog tijd wordt dat ze

de kiesplicht afschaffen. Die waanzin heeft nu lang genoeg geduurd. Kiesrecht?

Akkoord! Dat moet. Iedere Belg is gelijk voor de wet. Kiesplicht? Neen! Het is een

beknotterij van de individuele vrijheid; het is dwang, geestelijke tirannie; het is een

aantasting van het kiesrecht, een instandhouding van een feodale greep op de massa.

In Kranendonk trekt tachtig procent van de inwoners zich geen bal aan van

dorpspolitiek, laat staan van politiek. De mensen weten amper hoe het systeem werkt.

Dus vier vijfden van de bevolking vormen een vlottende massa, die kan beïnvloed

én gemanipuleerd worden door valse voorwendsels, vieze beloften, scheve profijtjes,

dubieuze afspraakjes... én allerhande afdreigingen. Veruit de meesten trouwens

stemmen voor een familielid... Dus komt het er in de eerste plaats op aan een lijst

samen te stellen waarop de grootste families vertegenwoordigd zijn. En in elke familie

is wel iemand te vinden die zich laat verleiden door geld of voordelen in natura. Het

komt er bijgevolg op neer dat de rijkste, de sluwste, de korruptste, de brutaalste én

de meest schaamteloze aan het langste eind trekt...’

Ik was de tirade van meester Cravillon beu, en daarom zei ik: ‘Ik ga aan het

snoepkraam een zak kokinjes kopen.’ ‘Wat?’ vroeg Richard.

‘Babbelaars!’ antwoordde ik.

15.

's Anderendaags kende Kranendonk een ware invasie van politie. Wie dacht dat dit

optreden een gevolg was van de rellen van de dag voordien en van het smeulende

ongenoegen omtrent ‘De Weerwolf 2000’, kwam bedrogen uit. De kommissaris in

hoogst eigen persoon vertelde mij dat Udo Ramoudt in het dorp zou opgemerkt zijn.

De prokureur des Konings had een anonieme tip gekregen van iemand uit het dorp.

En als dat geen fake of canard was, zou de moordenaar wel eens spoedig opgespoord

kunnen worden. In de vooravond ging ik aanbellen bij Ira Bergeman. Alhoewel ik

de ogen van menige kermisganger in mijn rug voelde branden, dreven de onrust en

begeerte mij ertoe de dorpsgeest te tarten. Ira had blijkbaar iemand anders verwacht,

want ze schrok zichtbaar toen ik voor haar stond. Allesbehalve entoesiast liet ze me

binnen. De tafel stond gedekt voor twee personen. ‘Komt Wijnand Vanneste op

bezoek?’ vroeg ik mistroostig. ‘Ja,’ antwoordde ze ongemakkelijk.

‘Ga je hem vertellen dat je verleden donderdag met mij naar bed ging?’

‘Neen. Dat zijn mijn zaken.’

‘Ik had mij voorgesteld dat wij... zo... min of meer met elkaar verloofd waren.’

‘Kom nou!’ zei ze. ‘We kennen elkaar amper.’

‘Het was toch mooi... die nacht.’

‘Zeker! Maar we waren eenzaam, en een beetje dronken, en ik was ontgoocheld

omdat Wijnand niet gekomen was.’

‘Ik ben iemand anders,’ zei ik traag. Het leek wel of ik een worgpeer gegeten had.

‘We hebben elkaar niets beloofd, Laurens.’

Ik schuddekopte. ‘Jij zou toch stilaan moeten gaan beseffen hoe weinig woorden

betekenen.’

‘Trek het je niet aan!’ zei ze met aandrang.

Ik voelde haar medelijden, en ik sloeg ervoor op de vlucht. Buiten liep ik op de

Hollander. Hij droeg een zomerhoedje en een zonnebril. Op zijn valiesje zat een

sticker met een blauwe smurf erop. ‘Dag!’ zei ik, doch hij antwoordde niet.

‘Klootjavaan!’ foeterde ik hem na. Omdat alles en iedereen me konden gestolen

worden, liep ik binnen ‘Bij Roos’, het bolwerk van de Socialisten. Had ik het maar

niet gedaan! Er was een zuippartij zonder weerga aan de gang. De Socialisten immers

hadden er een partijvergadering gehouden, mét poll: daarop was beslist de