‘Alles op zijn tijd, meester,’ zei hij. ‘Mijn bijzonderste taak nu is ervoor te zorgen
dat het kruispunt zo snel mogelijk ontruimd wordt...’
De brandweer had het vuur nu blijkbaar onder kontrole. De zwartgeblakerde muren
doemden uit de rook op. Toen ik me weer tot Deirdre wendde, schrok ik: ze zag
doodsbleek. ‘Voel je je niet wel?’ vroeg ik bezorgd.
‘Ik wist niet dat er zulke schoften bestonden!’ stootte ze uit. ‘Wat voor een
eigendunk heeft die kerel!’
‘Hij zal je voortaan wel met rust laten,’ zei ik. ‘Met het getuigenis van meester
Cravillon gaan de mensen van het gerecht niet lachen... Dat kost Lix van Bourgonie
op zijn minst een jaar gevangenis, daar ben ik zeker van.’
Ze klappertandde hoorbaar. ‘Ik ga binnen. Zaterdag is de opening van taverne
“Kroatië”...’
‘Mag ik je komen ophalen?’ vroeg ik hoopvol.
‘Ik rijd mee met onze Ingel en Linda,’ zei ze. ‘We zien elkaar daar wel.
Afgesproken?’
‘Ja!’ haastte ik me. Dolblij met deze aanmoediging bleef ik nog een moment naar
de achter haar dichtgevallen poort kijken. Tot de middag bleef ik rondhangen op het
kruispunt. Pas toen de kommandant van de brandweer me toevertrouwd had dat er
op zijn minst vier brandhaarden waren en dat er dus kwaad opzet in het spel was,
beschouwde ik mijn taak als beëindigd. Lix van Bourgonie had zijn spel uiterst sluw
willen spelen: hij had er rekening mee gehouden dat de diverse brandhaarden zouden
ontdekt worden, en daarom had hij gealludeerd op een wraakaktie van de
omwonenden... Met een bijna sadistisch genoegen schreef ik mijn verslag. Ik wist
dat ik voor het laatst gewag maakte van ‘De Weerwolf 2000’.
35.
Die zaterdagavond regende en waaide het zonder ophouden. Er zaten diepe putten
in de kiezelweg die naar ‘Kroatië’ leidde, en het gele slijk spatte tot op de voorruit
van mijn wagentje. Wat ik gevreesd had, werd bewaarheid: er stonden slechts enkele
wagens op het voorerf van de vroegere hoeve. In Kranendonk gunden zeker de
middenstanders elkaar geen kans. Het waren lone wolves die elkaar het liefst
verscheurden. Er waren geen twintig mensen binnen. Wijnvlekje en Davy ontvingen
mij hartelijk: ze weten de geringe opkomst aan het slechte weder én aan het feit dat
in de parochiezaal een toneelspel opgevoerd werd. Mijn journalistieke ijver was
al dermate afgezwakt dat ik dit niet eens wist. Veel te laat ontdekte ik dat ik geen
geschenk bij me had. Om dat goed te maken begon ik omstandig foto's te nemen van
het smaakvolle Oudkempense interieur. En ergens was ik de hemel dankbaar dat hij
mij de gelegenheid bood de fouten die ik begaan had bij de opening van ‘De Weerwolf
2000’, enigszins te kompenseren. Tevreden over mezelf stond ik de gloed van de
haard in mijn glas rode wijn te bewonderen toen Deirdre binnenkwam. Uit haar
zenuwachtig gedrag maakte ik op dat er alweer wat schortte. Het duurde oneindig
lang voordat ze zich wat afzonderde om een hertsvaren en een vaasje met orchideeën
te bewonderen. ‘Je ziet er een beetje... moe uit,’ zei ik voorzichtig.
‘Dat kan ik geloven,’ fluisterde ze. ‘Driemaal heeft die slijmerd me vandaag
opgebeld. De derde maal nam moeder de hoorn op, en die heeft hem eens duchtig
de waarheid gezegd...’ Ze keek me wanhopig aan. ‘Dat is geen leven meer!’
‘Wat... wist hij te vertellen?’
Ze nam een zakdoekje en hield het voor haar mond. ‘Altijd hetzelfde... Hij moest
en zou mij hebben. Ik wist nog niet half wat het leven was.’ Ze rilde zichtbaar. ‘Bah!
Ik griezel van dat gekwijl...’
‘Wilde hij je weer ergens ontmoeten?’
‘Ik mocht kiezen wanneer en waar. Alles was goed. Je moest die smeerlap horen
hijgen...’
‘Wat zei Ingel ervan?’
‘We hebben het hem niet gezegd. Anders is hij ongerust als hij maandag weer
vertrekt.’
‘Misschien is het gewoon maar een zieke... een hijger,’ poogde ik luchtig te zeggen.
‘Elke vrouw krijgt er zo vroeg of laat een aan de telefoon.’
‘Hij méént het,’ zei ze. ‘Ik ben er zeker van dat hij het méént. Ik voel het. Ergens
loert hij op mij. Ik heb geen ogenblik rust meer. Je weet niet hoe erg dat is.’
‘Dan is er maar één mogelijkheid om daar een einde aan te maken,’ zei ik.
‘Hoe?’
‘Je moét een afspraak met hem maken.’
‘Ben je gek?’
‘Neen. Ik geef meer om je dan iemand ter wereld, en ik kan het niet verdragen dat
ze je op zulke laaghartige wijze kapotmaken. We moeten die beestmens in een valstrik
lokken...’
‘Maar... je zei dat hij voor die brandstichting zeker zal veroordeeld worden...’
‘Ik twijfel eraan dat het Lix van Bourgonie is... Als jij met die hijger een afspraak
maakt... op een goeie plaats, zijn we zeker.’ ‘Ik denk er niet aan.’
‘Probeert hij weer je te versieren, Deirdre?’ vroeg eensklaps Wijnvlekje naast ons.
Ze had haar armen bazig gevouwen boven haar onthutsend dikke buik.
‘Een goede waardin stelt zulke vragen niet,’ wees ik haar terecht. Deirdre glimlachte
vaag. ‘Versieren... Wat betekent dat eigenlijk?’ ‘Verleiden tot seksuele gemeenschap,’
zei Wijnvlekje rad.
‘Dan heeft Laurens mij nog nooit willen versieren,’ zei Deirdre ernstig.
‘Nu hoor je het, moeial!’ schertste ik.
‘Als hij er niet op gebrand is jou te versieren, ken ik er niets meer van,’ hield
Wijnvlekje vol.
‘Kom nou, Freija!’ repliceerde Deirdre bijna smekend. Ze zag er echt afgetobd
uit.
Ik liep naar de tapkast en nam een glas rode wijn van het dienblad. ‘Drink dit
eens,’ zei ik. ‘Het zal je wat opkikkeren.’ Het volgende ogenblik trok Firmin
Wijnakker me aan de mouw. Hij en Davy en meester Cravillon wilden een kaartje
leggen. Of ik de vierde man wilde zijn? Ik kon toch whisten? Een beetje hulpeloos
keek ik naar Deidre, doch ze knikte. Om een onverklaarbare reden kreeg ik
krankzinnig mooie kaarten: abondance, misère, tweemaal drie azen met een maat
die de ganse hofhouding van de vierde aas had... Tersluiks volgde ik het doen en
laten van Deirdre: ze klonk met Wijnvlekje, en daarna met Ingel en Linda, en nog
wat later met Mario... ik zag haar druk fezelen met Wijnvlekjes broer, en weer voelde
ik de jaloersheid in mijn borst branden. Om middernacht zei ik dat ik genoeg verdiend
had voor die dag. Firmin, die al bij herhaling zijn ongenoegen had te kennen gegeven
over mijn absurde meeval, riep dadelijk op zijn zoon. Toen Mario mijn plaats innam,
kwamen ook de andere aanwezigen rond de kaarttafel staan. Ik nam mijn regenjas
van de kapstok bij de ingang. Nog voordat ik hem had aangetrokken, stond Deirdre
bij mij. De wijn was haar naar de wangen gestegen. ‘Ik... wil het doen,’ zei ze
aarzelend.
‘Wat?’ vroeg ik stupide.
Ze veegde verveeld de krullen van haar voorhoofd. ‘Wat dacht je? Ik wil een
afspraak maken met... die hijger, maar dan moet ik er absoluut zeker van zijn dat mij
niets kan overkomen...’
‘Mooi zo!’ zei ik. ‘Je bent al bijna zo dapper als de Keltische koningsdochter wier
naam je draagt. Nomen est omen.’
‘Wat moet ik zeggen... als hij me weer opbelt?’
Ik nam het glas wijn uit haar hand en dronk het uit. ‘Zeg hem dat je absoluut wilt
dat hij ermee ophoudt je nog lastig te vallen... Zeg dat je hem wilt spreken, onder
vier ogen.’
Ze keek vertwijfeld naar de zoldering. ‘En dan?’
‘Zeg dat hij je ergens mag... oppikken.’
‘Ik denk er niet aan!’
‘Rustig maar... Zover laten wij het vanzelfsprekend niet komen.’
‘Waar moet hij me... oppikken?’
‘In de oprijlaan van het kasteel.’
‘Het is daar zo eenzaam én donker.’
‘Des te beter. Dan kunnen we dicht bij je blijven.’
‘Wie?’
‘Ik zal het aan de Jonker vragen, én aan Gino Hanselaar.’
‘En wanneer?’
‘Vrijdagavond, of zaterdagavond... Om tien uur.’
Ze haalde diep adem en beet vervolgens op haar onderlip. ‘Ik sta hier nu al te
daveren van schrik.’
‘Je weet dat je me kunt vertrouwen,’ zei ik.
Ze knikte.
Een minuut later zat ik in mijn wagentje. Waar ik oorspronkelijk gepland had nog
eens binnen te lopen in ‘De Leeuw’, reed ik recht naar huis. Ik was gelukkig.
Het duurde ellendig lang voordat ik wat van Deirdre hoorde. Tweemaal liep ik de
kettingwinkel binnen voor een prul, doch ik kreeg haar niet te zien. Pas de volgende
zaterdagmiddag, kwart na twaalf, belde ze me op. Ze wilde me spreken... Omdat ze
op mijn nieuwsgierige vragen niet inging, vermoedde ik dat haar moeder in de buurt
was. Dus zei ik maar dat ik haar om twee uur zou komen ophalen. Op het afgesproken
tijdstip stopte ik voor de kettingwinkel. De puinen van ‘De Weerwolf 2000’ lagen
er koolzwart bij. Niemand had een hand uitgestoken om de boel wat op te ruimen.
Deirdre kwam onmiddellijk naar buiten. Ze was ranker dan ooit. Haar gezichtje was
gespannen. ‘En?’ vroeg ik.
‘Ik heb het met moeder aan de stok gehad,’ antwoordde ze.
‘Hoe bedoel je?’
‘Ze kon er met haar hoofd niet bij dat ik... met jou... enfin, dat jij en ik... Pas toen
ik gezegd had dat je weer ging lesgeven, legde ze er zich bij neer.’
Ik kon mijn oren niet geloven. ‘Wonderbaar!’ prevelde ik, terwijl ik mijn
rechterhand even op haar voorarm legde. ‘En... heeft hij je niet meer opgebeld?’
‘Toch wel. Om elf uur...’
‘Heb je een afspraak gemaakt?’
In document
Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel · dbnl
(pagina 142-147)