rusthuis ontzettend ongerust waren. Ze waren zelfs al op bedevaart geweest naar
Onze-Lieve-Vrouw van Lovenhoek. De oorzaak van hun ellende was Véronique
Cardoen. Iemand had hun ingefluisterd dat de aanstaande voorzitster van het
O.C.M.W. het destijds in haar privé-club ‘Het Zwanenmeer’ niet al te nauw genomen
had met... de zeden. Ze zou toen zowat als de hoer van Babylon gegolden hebben.
En nu, in haar wapenwinkel, zou zij de oude klanten nog warm houden. Vooral op
Antoon Hazen waren de nonnetjes gebeten: hij had immers in de voorbije jaren bij
herhaling Henk Torremans afgeschilderd als een halve Stalin, en nu had hij ermee
ingestemd dat ze iemand uit... de rode-lampjes-buurt als bazin kregen. Véronique
Cardoen trouwens was ook niet bijster gelukkig. Zij had er jaren van gedroomd
schepen van kultuur en sport te worden. Discomuziek en schietsport waren haar
hobby's... Haar wereld was min of meer ingestort op de dag dat Wimjan Bonnarens,
met een goedendag achter zijn rug, haar kwam vragen of ze wilde abdiceren voor
haar neef... ‘Bouw-op-Boudewijn’ Kiebooms. Zij had mooi jammeren dat zij van
armoede, ouderdom en nood geen kaas gegeten had: Wimjan toonde zijn goedendag,
en daarmee was de kous af. Er werd ook gefluisterd dat er in de Blauwe rangen nog
anderen waren die morden: zij hadden zich te pletter gewerkt om hun voeten onder
een tafeltje welbereid te kunnen steken, en nu had Wimjan de Roden zodanig laten
schransen... dat er nog enkel kruimels overbleven. De senator echter trok zich van
al die ontevredenheid geen bal aan: als een ware held trok hij in het spoor van zijn
brakken en trakkers door bos en heide; en alles wat in het wild leefde, schoot hij aan
flarden. Mocht ik het geld gehad hebben, dan had ik een wit paard voor hem gekocht.
Dan had hij kunnen jagen in één trek van Kranendonk tot in Geel.
In die dagen werd mij Lucas Laenen getipt als ‘Figuur van de Week’. Het was al
langer geweten dat dikke zakenlieden van heinde en verre afkwamen op de eenden
die in ‘De Horlepijp’ op de spijskaart prijkten. Al vaker hadden de mensen zich
afgevraagd vanwaar die malse eenden toch kwamen. Restauranthouder Willem
Vervloet had het antwoord daarop altijd in het vage gelaten. En nu was het eensklaps
mondgemeen dat Lucas Laenen, een oude visstroper, de leverancier was. Op de plaats
waar een immens riool al de vuilnis van Kranendonk in de Nete loosde, troepten al
jaren de wilde en verwilderde eenden van de streek samen om zich te goed te doen
aan alle denkbaar afval. En 's nachts sliepen ze daar, in dichte drommen, om bij het
krieken van de dag dadelijk weer hun manna te kunnen opslobberen. En dan dook
Lucas Laenen op... Telkens dreef hij er vier of vijf in een oude fuik. Hij doodde ze
ter plekke, maakte ze thuis schoon, en leverde ze dan in een jutezak af aan de
achterdeur van ‘De Horlepijp’. Ook de hazen, reeën en bossnippen die in het restaurant
versneden en bereid werden, waren van hem afkomstig. Lucas Laenen was er fier
op dat ik hem de laatste stroper van de Kempen noemde, doch Willem Vervloet van
‘De Horlepijp’ had wel een losprijs op mijn hoofd kunnen zetten.
De dag vóór het huwelijk belde Wijnvlekje mij op... Of ik de volgende dag naar
het avondfeest in de parochiezaal wilde komen? Ik was van harte uitgenodigd.
‘Komt die invitatie niet wat laat?’ vroeg ik droog.
‘Ja,’ zei ze. ‘Ik zou je niet gevraagd hebben, maar anderen drongen erop aan.’
Lap! Mijn oren tintelden alweer. ‘Deirdre?’ raadde ik.
‘Neen,’ zei ze. ‘Davy.’
‘Je zei... anderen...’
‘En Ingel.’
‘Ingel?’
‘Ja... Ik begrijp het ook niet.’ Ze blies even in de hoorn. ‘Naar het schijnt, wend
jij alle mogelijke middelen aan om Deirdre te versieren... Laat haar in 's hemelsnaam
toch met rust! Ze is nog een kind... Zie je dat niet?’
‘Ik dacht dat ze zo oud als jij was.’
‘Ze heeft nog nooit gevrijd.’
‘En dan?’
‘Jij bent te oud voor haar! Jij hebt al alles doorgemaakt. Weet je dat ze jou in het
dorp... de grote verleider noemen?’
Daar had je het weer! Er werd blijkbaar over mij meer geroddeld dan over Wimjan
Bonnarens en Boudewijn Kiebooms samen. ‘En hoe noemen ze... jou dan?’
Even bleef het stil. ‘Vertel nu niet dat het in deze tijd oneerbaar is zwanger te
geraken voordat je gehuwd bent!’ zei ze verontwaardigd.
‘Neen. Maar het geeft mij nog altijd geen aanleiding tot een hoerastemming, als
je dat maar weet.’
‘Rot op!’ riep ze, waarna ze de verbinding verbrak.
Mensen toch... Ik had nooit een vlieg kwaad gedaan, was een geboren jaknikker,
was als scholier én leerling én student altijd de stilste van de bende geweest, had in
mijn jeugd zelfs nooit kattekwaad uitgehaald, had als leraar nooit tijd gehad voor
kroegbezoek en meisjes... en toch noemden ze me de grote gelijkhebber, de grote
dronkaard, de grote verleider... Het was om de muren op te lopen! Waarom
projekteerden de mensen toch zo graag hun eigen minder fraaie verzuchtingen op
het blazoen van de anderen? Zolang ik
aan mijn herbarium, mijn insektenverzameling, mijn jeugdpoëzie, mijn talenstudie,
In document
Robin Hannelore, Op een wit paard naar Geel · dbnl
(pagina 123-126)