• No results found

Robin Hannelore, Voyeur · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Robin Hannelore, Voyeur · dbnl"

Copied!
129
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Robin Hannelore

bron

Robin Hannelore, Voyeur. Brito, Antwerpen 1970

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/hann001voye01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

Aan Jan Berghmans, Piet van Roemburg en de andere pioniers van Brito.

Robin Hannelore, Voyeur

(3)

Nihil

De direkteur drukt driemaal op de klakson. Dat beduidt dat voor vandaag ook over de avondleergang een kruis mag gezet worden en dat de ouwe Pernod de poort moet sluiten. Dat beduidt dat Pernod ‘Of Human Bondage’ van W. Somerset Maugham met een zucht dichtklapt en toch weer opent om nogmaals die mooie zin te lezen:

‘Het was de arm van een Saksische godin, maar geen onsterfelijke had die verrukkelijke, gewone natuurlijkheid en Philip dacht aan een tuin met dierbare bloemen, die in de harten van alle mensen bloeiden, de stokroos en de rode en de witte roos, die York en Lancaster heetten en aan Juffertje in 't groen en Duizendschoon en Kamperfoelie en Porseleinbloem.’

En terwijl Pernod naar de poort sloft, denkt hij aan het lichaam van Sally Athelny, vergelijkt hij haar met Emily Wilkinson, Mildred Rogers en Norah Nesbit. Vertederd denkt hij aan Norahs goedheid en met een beetje spijt stelt hij vast dat ze het toch finaal moet afleggen tegen Sally's probleemloze, lichamelijke gulheid, en ook wel tegen haar frisheid, haar schoonheid. Bijna instinktief begint hij te manken (zoals Philip met zijn horrelvoet).

Dit is de wereld van de ouwe Pernod en in elk boek personifieert hij zich opnieuw met de held: in elk boek komt hij in een ander milieu terecht, beleeft hij een ander leven, een nieuwe droom; in elk boek ontmoet hij andere vrouwen, idealiseert hij hen, slaapt hij met hen... Gelukkige Pernod die duizend levens heeft geleid, alle geknipt naar zijn patroon

Robin Hannelore, Voyeur

(4)

door de fantasie van de grootste kunstenaars.

Buiten de rustige wijk, waar het gebouwenkompleks van de school ligt, roezemoest het avondleven van het stadje. In de verte vechten als bloedlichaampjes de lichtmassa's van witte en rode buislampen langs de straten. De ouwe Pernod ziet het niet eens, hij streelt de arm van Sally. Straks gaat hij met haar zwemmen en wandelen door de hopvelden en later, bij de heggen met hun rijpende zwarte bessen... De scharnieren van de poort piepen langgerekt, hij mag morgen niet vergeten dat ze wat olie nodig hebben. ‘Zij scheen de geuren van het vers gemaaide hooi en de smaak van de hop en de frisheid van het jonge gras met zich mee te dragen’. De ouwe Pernod neemt de sleutelbos uit zijn zak. Het zachte rinkelen, het knarsen, het sleepvoeten over het beton. En zeggen dat hij hier ooit bang is geweest, dat hij op zijn ronde langs de toiletten ooit moest denken aan het geslachte varken dat opengespalkt op de ladder hing in de gang, vroeger bij hen thuis op de boerderij, en aan de beklemmende angst die hij voelde als hij 's avonds langs daar naar boven, naar bed moest. ‘Je bent als melk en honing’. In de scheikundeklas brandt het licht nog, gek dat de direkteur dat niet heeft opgemerkt: dat moet reeds de hele avond branden, want tijdens de

avondkursussen (uitsluitend voor talen) heeft niemand daar iets te maken. Nu, die kale leraar in de scheikunde is werkelijk slordig: altijd slingert er papier rond in zijn klaslokaal, nooit veegt hij het bord af, zijn lessenaar zit vol poedervegen en het afwassen van gebruikte stolpen of bokalen laat hij over aan de kuisvrouwen... ‘Kuise vrouwen’, zeg-

Robin Hannelore, Voyeur

(5)

gen de leerlingen, alsof ze niet zien dat die ene, die toch ongehuwd is, met een dikke buik rondloopt. ‘En zij gaf alles wat ze te geven had, omdat haar hart weldadig was’.

De leerlingen noemen de kale scheikundeleraar Pietje de Dood, omdat hij steeds in een apotekersjas rondloopt. Tegen de ouwe Pernod zegt Pietje de Dood zelfs geen goedendag. Pernod trekt het zich echter niet aan: Vieze giftmenger, denkt hij, schijtkundig ingenieur, bah.

Als hij de deur van het scheikundelokaal opent, omnevelt hem een afschuwelijke gasstank. Natuurlijk heeft Pietje de Dood moedwillig vergeten de gaskraan dicht te draaien: zo kan hij morgenvroeg het lokaal spuien en meteen een lesuur verkwanselen.

Dat zal hem tegenvallen.

In de gang haalt Pernod diep adem, dan rept hij zich hinkend naar het kraantje onderaan de gasbrander. Nu de ramen opengooien. Hijgend leunt hij over het kozijn naar buiten. ‘Zij had de huid die Rubens schilderde, ongelooflijk blond en doorzichtig en aan de ene zijde zaten gouden haartjes’. In de ruiten van de gebouwen langs de andere kant van het speelplein trekt de maan gekke grimassen. Zij gaf zich zwijgend over. Haar lichaam was stevig en sterk’.

Traag strompelt Pernod terug de estrade op. Vanachter de lessenaar kijkt hij even in de klas: hij verstijft. Dat is niet mogelijk. Hij deinst terug, wankelt naar het raam...

Tussen de tafeltjes, in het midden van het lokaal, ligt een meisje, ligt... Sally Athelny.

Een dofgroene jurk, lange lichtbruine haren. Pernod hinkt naar haar toe. ‘Sally’, zegt hij zacht, ‘hier is Philip’. Hij knielt bij haar neer en kijkt in ekstase naar haar

Robin Hannelore, Voyeur

(6)

geloken ogen, haar licht geopende mond. ‘Ben je ziek, Sally? Ik ben dokter, dat weet je, ik zal je genezen’. Hij licht even haar hoofd op en strijkt over de vochtige haren.

‘Lig je hier goed, Sally, hier tussen de heggen? Ach, ik heb zo naar je verlangd. Ik voel me dikwijls eenzaam, weet je. Voor een ouwe man blijft er niet veel over: geen groet, geen lach, geen brief, geen schouderklopje, geen hand. Ouwe mannen moeten zichzelf beliegen, moeten zichzelf jong dromen en praten met droomfiguren... Weet je wat dat betekent Sally, als drie mannen rond een tafel zitten waarop een kaartspel ligt en ik bij hen ga zitten en als niemand dan over een spelletje rept? Weet je wat het betekent als ik aan een bar ga staan onder mannen van mijn slag en graag meepraat en als de man naast mij zegt: Geef die en die een glas van mij... en met zijn vinger naar iedereen wijst behalve naar mij? Weet je wat zoiets betekent? En dan spreek ik niet over de vrouwen, ouwe wijven zelfs, die lachen, stiekem, om mijn attenties; niet over mijn broer, die nooit thuis is als ik aanbel; niet over die vent van de wasserij die steeds belooft te komen maar nooit omziet; niet over de direkteur die mij bevelen geeft met zijn klakson; niet over de kuisvrouwen die lachen met de rommeligheid van mijn vrijgezellenkamertje; niet over de onderpastoor-bibliotekaris die mij elk mooi boek weigert met voorwendsels die zijn wantrouwen camoufleren; niet over de kleine Melchi, die mijn vriendje was, en die ze verboden hebben nog naar me toe te komen; niet over de leerlingen hier die mij de cowboy noemen, zogezegd omdat ik uitsluitend cowboyverhalen lees; niet over die conduitestaat van de

Robin Hannelore, Voyeur

(7)

direkteur waarop staat dat ik hier de brave zonderling uithang en dat ik meer en meer begin te lijden aan bibliomanie, iets wat ik niet begrijp, en... geen verdere

symptomen... nihil...’

De ouwe Pernod legt voorzichtig zijn hoofd op haar borsten, hij voelt zich een beetje duizelig en beroesd... Ver weg hoort hij iets kloppen, hetzelfde ijle geluid dat je onder het wateroppervlak in het kanaal hoort, het stampen van een verre boot. ‘We gaan zwemmen, Sally, in het kanaal... Jij in je groene badpak, ik met het zwembroekje van mijn broer. Ik zal plusriet afrukken langs de kant en de dazen en muggen op je lichaam verjagen: zelf geef ik niet om een beet, ik vind dat jeuken prettig. En later, achter de dijk, laten we ons van de berm rollen, tot beneden in de heide, tussen de brem, en dan zal ik je iets moois vertellen... Je wilt weten wat? Ach, ik ken zoveel mooie verhaaltjes. Ken je dat van de libellen? Er waren eens twee libellen, een groene en een blauwe, die woonden in een elzestruik. Het waren spotjuffertjes van jewelste.

Zo vermaakten ze zich op de kap van de bruine soortgenoten, die dezelfde kleur hadden als de vieze hooiwagenspinnen en die op vriendschappelijke voet leefden met de vreselijke watertorren. Kwamen daar twee knapen naar de elzestruik, zij hadden lucifersdoosjes in hun handen. Hier heb je er twee mooie, zei de kleinste bewonderend. De waterjuffers, de groene en de blauwe, spreidden hun vleugels open van koketterie. Maar wat was dat? De doosjes werden boven hen opengeschoven en, knip, met een stuk elzeblad verdwenen ze in een donkere gevangenis. Daar heb je er

Robin Hannelore, Voyeur

(8)

nog, fluisterde een begerige stem. Och laat die maar, zei de andere knaap, het zijn er maar bruine, die zijn niet mooi...’

Traag glijden Pernods handen langs de dijen van het meisje. Haar kleed is zacht als de onderkant van een elzeblad, haar knieën zijn zacht als de pel van een appel.

De zachte haartjes aan de binnenzijde van haar scheenbenen doen zijn handen beven.

Haar voeten zijn koud... Op zijn knieën kruipt hij tot achter haar voeten die hij nu met volle handen begint te masseren. ‘Je hebt koude voeten, Sally. Het is hier tussen de heggen toch niet zó koud? Ik heb ook dikwijls koude voeten, weet je. Toen ik klein was, nam vader me dikwijls mee naar het dorp. Hij ging dan in de cafés zitten praten en kaarten en zuipen, en ik moest dan op zijn fiets letten. In de zomer vond ik het prettig, maar in de winter was het afschuwelijk. Ik mocht niet in het café komen, ik moest buiten steeds bij die fiets blijven. En als een andere klant dan aan vader zei dat het onmenselijk was, dan werd hij woedend en dan vocht hij en dan reden we weer naar een ander café, ik vooraan op de buis. En 's nachts reden we naar huis, naar de afgelegen boerderij in het gehucht, en dan vielen we soms in een greppel, en dan moest ik de fiets weer rechtzetten. Weet je dat er ook aan het grootste geduld een grens is, Sally? Weet je dat ik soms met mijn hoofd tegen de muur van het café bonkte, dat ik eens mijn voeten waste met sneeuw omdat de meester op school gezegd had dat ze het daar warm van kregen?’

Met ingehouden adem volgt de ouwe Pernod de stevige welvingen der benen, over de kleine heuveltop-

Robin Hannelore, Voyeur

(9)

pen der knieën, tot waar ze verwazigen in de avond van de onderjurk, tot waar ze doodlopen in de nacht onder het kleed. Zachtbruin als het buntgras van de zomerheide, heilig als de schoonheid zelf. Een huivering waait uit in Pernods rug, het kwijl van de begeerte vloeit uit zijn rechtermondhoek. Pernod heeft nog nooit zijn droom gezien... ‘Sally’, smeekt hij, ‘Sally, mag ik je dan eindelijk zien? Weet je dat ik bijna vijfenzestig ben, dat ik nooit een vrouwenlichaam zag? Zoiets mocht niet bestaan, dat er mensen zijn die niets krijgen, die uitsluitend aangewezen zijn op de droom...

Eens, ik was nog geen vijftien, betastte ik Elza, het buurmeisje. Ze was mooi gevormd en we plukten samen aardbeien voor haar ouders. Ik voelde hoe mooi ze wel zijn moest onder het vuile zomerkleedje dat ze droeg. Ze zei het echter tegen haar ouders, dat ik mijn poten niet kon thuishouden, en die vertelden het aan moeder. Met een boonstaak sloeg ze mijn arm over. Het is vijftig jaar geleden en je merkt het nog, kijk, je merkt het nog. Mijn moeder was een lelijk wijf, ze wauwelde de hele dag en ze kamde zich nooit, ze waste zich zelden, en dan nog met groene zeep, ze stonk ernaar... Maar jij ruikt heerlijk, Sally, jij ruikt naar het gele stuifmeel van de wilgekatjes, naar de lelietjes-van-dalen, en ergens ook naar oude beukenootjes...

Mijn moeder was sterk, ze kon jongleren met een zak zetmeel, ze doodde geiten en konijnen, ze rooide aardappelen... Maar jij bent zwak, Sally, jij bent broos, jij hebt zulke fijne handen, zulke teer opgewelde borstjes. Mag ik je borstjes zien, Sally, mag ik je borstjes strelen, even maar...’

Robin Hannelore, Voyeur

(10)

De oude Pernod schuift bevend de schouderbandjes van haar jurk en bustehouder tot in de vouwen van haar armen, en dan, met dezelfde spanning waarmede hij zes jaar geleden dat pakje - een kerstgeschenk van de kleine Melchi - opende, trekt hij behoedzaam de kledingstukken over het wonder dat hem zo fascineert. ‘Als de donkerpaarse dopjes van jonge asperges die uit de buik van het bed breken’, fluistert hij verrukt, en hij weet niet uit welk boek hij citeert: het kan ook best van hemzelf zijn... Het idee maakt hem gelukkig, doet hem weer denken aan die tijd van grond, wind, zon en processies, toen zij als kinderen nog om het meest asperges wilden ontdekken en dabben. Hij tast, streelt, kust, ruikt, likt... Ach, ouwe Pernod, je moest vijftig jaar wachten om eindelijk te kunnen doen wat de natuur in je vraagt, om eindelijk te kunnen weten wat het betekent: zichzelf te mogen vergeten. Hij zuigt bang, en een ogenblik is hij weer het busselkind dat voor een nieuw oneindig leven staat met duizend mogelijkheden: toevalligheden, omstandigheden: alles afhangend van één woord soms, van één gebaar, van één vriend of één vijand, van één zenuw, één mikrobe, één ogenblik onoplettendheid.

Zijn handen zijn nu geen handen meer, ze zijn de klauwen van het dier dat gehoorzaamt aan de roep van het oerbloed, dat in zichzelf verzinkt, zich samenbalt in een kern, een droom, die radeloos een voedingsbodem zoekt om te kunnen kiemen, te kunnen worden, te kunnen bestendigen: zichzelf en, in zichzelf, het leven en de kracht, en de vreugde en de pijn, en de onwetendheid, de hulpeloosheid... Een

Robin Hannelore, Voyeur

(11)

god zijn, een schepper, en de vader van een schepper, en de grootvader, en in de duisternis verdwijnen, maar zeker zijn van de bestendiging, ergens nog meeleven in de droom. En de voedingsbodem van de droom moet telkens weer de vrouw zijn, de schoonheid, de mens die zich leent, zich offert, zich overgeeft aan de kracht en deze dan in stand houdt. God neen, dat beseft Pernod niet, hij groeit ver boven dat besef uit, tot in de obsessie... Hij monstert de billen niet, hij scheurt het blauw satijnen broekje aan flarden, hij vergeet hemel en hel, is van donder en bliksem en lééft... En als het meisje gilt, zich brakend afwendt, scheurt hij open in een vulkaan, alles verwoestend, braak leggend, en zaaiend dan een nieuw begin.

De droom is weg en de ouwe Pernod zit op zijn knieen tussen de klastafeltjes. Het meisje is weer bewusteloos. Buiten piept een vleermuis of een rat, het wekt hem uit de verzadigde gelatenheid. Vlug schikt hij de kleren van het meisje, dan neemt hij een bokaaltje van de lessenaar dat hij reinigt in de gootsteen en met zuiver water vult. Hij knielt bij het meisje, licht haar hoofd op en wil haar te drinken geven, maar het water siepelt uit haar mondhoeken weg. Bedroefd staat hij daarna naar haar te kijken. Hoe zou ze heten? Sally... Ach, neen. Je hebt haar verkracht, Pernod, je hebt afschuwelijk misbruik gemaakt van haar weerloosheid. Het is laf een weerloze te overweldigen; het is beestachtig een bewusteloze te schenden. Je hebt niet het recht te nemen wat het leven je niet geven wil. Het is een walgelijke misdaad, Pernod, die kun je nooit meer ongedaan maken.

Robin Hannelore, Voyeur

(12)

Maar het meisje wilde zelfmoord plegen, dat is duidelijk, ik heb haar gered... Nu zal ze zeker niet meer willen leven, Pernod...

Suffend trekt de ouwe zijn stofjas uit, vouwt hem op, steekt hem onder het hoofd van het meisje. Op het bord staat geschreven: natronloog = de oplossing van natriumhydroxyde; bijtende soda. In de wandkast, achteraan in het lokaal werd, tussen vele andere etiketten, een papierstrookje op het glas geplakt met het woordje arsenicum erop. Achter dat strookje staat een bokaal met een fijn wit poeder erin.

Voor het raam staat Pernod even naar de eigenaardige gele vlekken op de speelplaats te kijken: de maan is rond en hier schudt ze rechthoeken en driehoeken uit haar mouw. Hij sluit zorgvuldig de ramen. Als hij over de estrade gaat, draait hij de gaskraan weer open. In de deuropening, die toegang geeft tot de gang, blijft hij weifelend staan. Tenslotte duwt hij de deur resoluut dicht en baant hij zich tussen de tafeltjes en de stoelen een weg tot bij het meisje. Het gas suist en sist bijwijlen, alsof die gekke wereld beduiden wil: Nu moet je zwijgen, Pernod, nu mag je het meisje en ook jezelf niet meer storen, nu is het ernst, nu moet je zwijgen... Je hebt gekozen, Pernod, het meisje was jou ter wille, nu ben jij haar ter wille en meteen boet je jezelf uit... Hoe oud zou het meisje zijn? Achttien? Is wel erg jong om het leven reeds een halt toe te roepen. Bij jou liggen de zaken anders, jij bent oud, bijna een halve eeuw ouder. Nu, misschien had je best ook een einde aan dat ellendige leven van jou gemaakt toen je achttien

Robin Hannelore, Voyeur

(13)

was, toen je reeds besluiten kon nemen. Maar dan had je nooit dit uur meegemaakt, dan zou je nooit de schoonheid bezeten hebben. Was een halve eeuw ellende dit moment waard? Misschien wel, ja, misschien wel: een ogenblik ben je een god geweest, een heerser: een gever en een nemer, een schepper... Misschien stond heel je leven in het teken van dit uur, hebben die gekke manestralen het voor je uitgetekend.

En toch, als je het bedenkt: het had zó anders kunnen zijn, als Elza het niet tegen haar ouders gezegd had, als de direkteur soms eens een grapje had verteld, als die kuisvrouw met haar dikke buik..., als het vandaag geen volle maan geweest was en...

als dat meisje niet zo verdomd veel had geleken op Sally.

Het gas suist en tranen druppen uit Pernods ogen, over zijn wangen even talmend, op zijn handen. Nu hebben die handen, de vroegere sperballons die het versperringsnet optrokken tussen hem en de mensen, geen zin meer. Hun doelloze hulpeloosheid heeft geen zin meer, geen reden hebben ze nog om hulpeloos en doelloos te zijn.

Geluidloos schreiend knielt Pernod weer bij het meisje, gaat hij op haar liggen. Zijn tranen lekken in haar hals. Ik heb altijd medelijden met mezelf gehad, denkt hij, niets kan zo vreselijk zijn als medelijden hebben met zichzelf: dan is er niets meer waaraan je jezelf nog kunt optrekken, dan bestaat er geen houvast meer. En als zelfmedelijden een wellust wordt, dan is de mens het laagst gevallen. Dan zijn er geen dingen meer als trots en ijdelheid en zelfgenoegzaamheid die obstinaat en verblind in een hiernamaals doen geloven, neen dan is de

Robin Hannelore, Voyeur

(14)

dood het toppunt van wellust...

Het is gek, maar hij staat nu weer bij de fiets van zijn vader, in de koude, en binnen in het café zegt iemand oorverdovend luid: ‘Ik heb nog nooit drie apen gegooid, dat heb ik nog nooit...’.

Het is een stralende zomermorgen. Op de speelplaats poogt Pietje de Dood zijn leerlingen zo ver mogelijk van het scheikundelokaal verwijderd te houden. De leerlingen moeten de gruwelijke beschuldigingen van die hysterische vrouw niet horen, familiegeheimen zijn niet voor jeugdige oren bestemd. En wat de direkteur vertelt aan de heren van het parket, dat Pernod een halve eeuw geleden zijn ouders doodsloeg met een moker, is ook iets dat niet te ver mag dragen door de geopende ramen...

Enfin, het is hier heerlijk op de speelplaats in de morgenzon. Deze voormiddag zal er van lesgeven wel geen sprake meer zijn. Vergenoegd steekt Pietje de Dood zijn handen in de zakken van zijn openhangende apotekersjas. In de verte hoort hij een klakson. Door de tralies van de gesloten poort ziet hij een rodekruisauto staan.

Pietje de Dood wenkt naar een leerling. Met de ouwe Pernod hebben ze hier niet veel verloren.

Robin Hannelore, Voyeur

(15)

Voyeur

Ik heb het raam geopend, mijn handen liggen op de arduinen dorpel. Als ik over de geribde rand streel, blijven tussen mijn armen de klamme afdrukken: sporen van mijn paniek in de hitte. De koelte van de raamdrempel is mijn houvast, de donkere zegen wordt bij elke aanraking een ogenblik door mijn bloed uitgedragen: een regenboog door mijn radeloosheid, een kortsluiting tussen de eeuwige rust van de materie en mijn gejaagdheid die beurtelings onrust, angst, verwarring, ongeloof en verbijstering wordt.

Of ik asjeblieft de pomp nog eens wilde aanzetten? Ze stond bovenaan de trap, het zwangere vrouwtje van drie hoog, in dat matgroene kleed met dat valluikje ervoor.

En ze lachte vriendelijk, als altijd. Ik opende mijn mond, ik wilde antwoorden, maar ik zei niets. Stel je voor: ik kon niets zeggen. Ik wist niet... ik dacht: je bent in de schouwburg, je gaat naar het toilet, achter je rug staan ze beleefd te drummen, je kunt niet pissen: nu moet je aan iets simpels denken, een futiliteit: het heeft pas geregend, ik fiets over een veldweg langs een weide met koeien erin, de zon mengt de geuren... Ik keek naar haar benen, die kiezen steeds zo behoedzaam en zo berekend hun tred. Ze zal een mooi kindje hebben, dacht ik: ze zal er trots op zijn. Maar het lukte niet, ik kon mezelf niet verschalken, ik kon niet vriendelijk goeiendag zeggen, en: Hoe gaat het vandaag, mevrouw?

Haar grote bruine ogen wachtten op mijn sympatie. In mijn borst draaiden de letters waanzinnig rond

Robin Hannelore, Voyeur

(16)

hun kernen. Ik werd er me van bewust dat ik naar haar knieën keek, en hoger, als een voyeur. De kernreaktie uitte zich in een stupide lach, ik draaide me om, ik holde de trappen af, naar de kelder. Als een blinde sukkelde ik over de in het water gelegde stenen, eindelijk duwde ik de groene knop in die de pomp startte. Ik sluit het raam.

De schaamte maakt me ziek. Wat zal het vrouwtje aan haar man vertellen? Dat ik zo vreemd naar haar benen gluurde, dat ze bang voor me is...

En vanmorgen was er de postbode met zijn aangetekende brief. Ik tekende, ik zei:

Dank je, maar er kwam geen geluid uit mijn mond. Ik artikuleerde wanhopig, maar mijn lippen sidderden alleen maar, mijn tong bleef onuitstaanbaar tegen mijn bovenste tandholte aangedrukt. In een radeloze opwelling wilde ik de postbode op de schouder kloppen, hij week echter voor mijn bange hand: hij verstaat de taal der handen niet, hij is maar een gewone postbode, daarom ook hechtte ik er weinig belang aan. Je kunt niet onberispelijk zijn tegenover iedereen, vroeg of laat doe je iets plomps...

Slechts in de hypokrisie kunnen mensen met elkaar in kontakt komen. Het is normaal dat je af en toe je hypokrietenrol slecht speelt. Met het vrouwtje van drie hoog viel ik echter nooit tevoren uit mijn rol, ik was tevreden over mezelf: jegens haar had ik me steeds konsekwent gedragen. Tussen ons was er de zoete emotie van

wij-begrijpen-elkaar, wij-hebben-respekt-voor-elkaar, de-mensen-zijn-goed-voor-elkaar. Maar nu...

Ik moet zo spoedig mogelijk met mezelf overeenkomen, ik moet met mezelf iets in het reine trekken:

Robin Hannelore, Voyeur

(17)

de oorzaak van de remming opsporen, de bloedtoevoer in mijn spraakorganen... Ach, ik ben maar overgevoelig, er is geen reden voor paniek, ik heb niets onherstelbaars gedaan, ik kan mij ekskuseren: Ik voelde me onpasselijk, het spijt me.

Ja, het is donderdag. Even vooraleer de postbode mij via de huistelefoon naar beneden riep, hebben de jonge meisjes (de mooiste tweeling van de wereld woont gelijkvloers) de roodplastieken wasdraad tussen de twee kersebomen gespannen: een bonte mengeling van combinaisons, bloezen, jurkjes, broekjes, gezondheidsbanden...

bloesemt in het zonlicht. Het is een plezier naar de tweeling te kijken: altijd fikfakken ze, doen ze om het zotst. Vivi en Lili, jullie zijn geen kinderen meer! roept de kleine dikke mama dan. Kindewen, roept ze, want ze kan de r niet uitspreken: Tegenwoowdig is het allemaal zwiewen en tieweliewen en geld vewtewen, mijnheew!

Toen ik acht jaar was, heb ik dit ook gehad: stom zijn, lam van binnen; mijn moeder heeft het me verteld, meermaals. Goed nadenken nu, kalm, op alle knoppen duwen, tot het licht van de herkenning aanflitst. Uit het schaarhout heb ik lichte twijgen gesneden. Het zakmes van mijn oom vliemt, in lange repels valt de schors op het grauwe papier. Heb je touwtjes? En lijm? Kijk, je moet het kruis goed uitbalanceren.

In de uiteinden van de stokjes moeten gleufjes zijn om de spandraad op zijn plaats te houden. Geef me de schaar... Maak jij intussen de staart: je legt er knobbels in, enkele proppen gras, ja, met konijnepootjes gaat het ook. Geef me een stukje antraciet.

Hij tekent een grijnzende smoel op

Robin Hannelore, Voyeur

(18)

de voorkant. Op zolder haalt hij de zwartbruine bol koord waarmee hij twintig jaar voordien zelf vliegers opliet. We gaan naar het stoppelveld. Hij bevochtigt zijn vinger en steekt die in de lucht. Jij houdt hem vast: als ik ja roep, laat je hem los. Hij spurt tegen de wind in... Ja! Kwispelstaartend... Het platte gezicht van de klown grijnst in de lucht, boven mijn hoofd. Ik gier het uit, ik dans van blijdschap. Hier, speel er nu zelf mee, er zit een kilometer koord op, tot straks. Dit is mijn eerste bezit, helemaal van mij alleen: het platte gezicht van een idioot die meesmuilt in de wind, boven het dorp. De dorpsjongens zijn jaloers, ze volgen de draad die aan het zotte gezicht vastzit, ik voel hoe ze komen. Hé klown, zie je ze reeds? Ja? Hoever zie je wel? Zie je de gemeenteschool? Zit de schoolmeester erwtjes te peulen? Wil je dat graag van dichterbij zien? Je lacht, je bent gelukkig, nietwaar? Je... Klown! Slap valt de koord naar het dorp toe, de smoel dwarrelt... Neen, wil ik roepen, klown, wil ik smeken, oom, wil ik gillen, moeder, wil ik stamelen...Ik kan het niet, ik doe het maar er is niets, geen geluid; iets is er afgeknapt, iets als de koord: mijn smoel dwarrelt ver weg, is niet meer van mij...

Klown, zeg ik. Het gaat! Klown, klown, klown... Alles funktioneert normaal! Dank je. Graag, mevrouw. Goeiendag, mevrouw. Hoe gaat het ermee, mevrouw? Zo eenvoudig is dat. Er hapert niets, er heeft nooit iets gehaperd. Overwerkt ben ik, ja, zenuwziek van het werken aan die tekentafel terwijl buiten de lentezon de meisjes bruint... Zoals vorige zaterdag, toen Lili op haar buik lag en Vivi op haar

Robin Hannelore, Voyeur

(19)

rug, toen Vivi haar zusje masseerde met zonneolie, toen Lili de wenkbrauwen van haar zusje epileerde, toen ze onder elkaars oksels met zalfjes prutsten, toen ze opgewonden fluisterend van het gazon verdwenen, en veel later weerkeerden, loom en lui, in hun gebloemde badpakjes.

De telefoon rinkelt. Ik zie in de spiegel hoe ik schrik. Het is belachelijk: waarom en waarvoor zou ik bang zijn... voor wie? Tegen mijn spiegelbeeld grinnikend neem ik de horen op... Schepen Vanas telefoneert (hij heeft me verzekerd dat ik het plan van het nieuwe stadhuis zal mogen tekenen, hij heeft met me gewed voor vijfduizend frank), hij vraagt of ik klaar ben met dat plannetje voor de nieuwe toiletten in de wijkschool. Neen, mijnheer Vanas, wil ik zeggen, maar ik zorg er vandaag nog voor, wil ik zeggen, mijnheer Vanas... ik zeg niets, ik kan niet spreken, de klinkers willen niet in het rijtje met de medeklinkers, de medeklinkers grijpen niet in elkaar, de turbulente vloed van wat ik denk wil niet, kan niet gekanaliseerd worden: ik ben stom, ik verkwansel alles... Ik leg zacht de horen neer. Klown, klown, klown, alleen dat. Ik moet naar een dokter, ik moet... Luister, dokter, dat heb ik beleefd toen mijn zondagen naar spa citron smaakten, dat met die vlieger, en nog wel wat, denk ik.

Luister ...ach, bah. Twee gevlekte kroppers strijken neer op de balustrade van het balkon. De doffer begint hartstochtelijk te roekoeën, het duivinnetje trippelt preuts en instemmend knikkend voor hem uit. Nu pikken ze in hun opstaande pluimen, de bekken grijpen in elkaar alsof er iets van de ene vogel in de andere moet geschud wor-

Robin Hannelore, Voyeur

(20)

den... Het duivinnetje duikt ineen en de doffer bespringt het schuddestaartend. Met de staart over de balustrade slepend schieten ze van elkaar weg, dwaas klapwiekend vliegen ze op... Straks zijn het kapucientjes, nonnetjes, pauwstaarten, smirrels:

honderd van die sierduifjes heeft de dikke vader van het gelijkvloers gekweekt in het miniatuurburchtje dat hij tegen de tuinmuur ineengeknutseld heeft.

Luister, dokter... Er waren twee parende honden, een grote en en kleine, en het scherpe scheel van een konservenblikje: Jonne wierp het, het zwalpte, en ze jankten verschrikkelijk... En Jonne kronkelde van het lachen. 's Avonds kwamen de

gendarmes, en een man die zei dat de Duitse scheper dood was, én de ouders van Jonne, én Jonne die zei dat ik het gedaan had... dat hij het gezien had. Moeder zei dat ik het moest opbiechten, dat er niets zou gebeuren, dat wij familiaal verzekerd waren. Ik wilde neen schreeuwen, en: Leugenaar! Lafaard, je hebt het zelf gedaan!

Maar er kwam niets, helemaal niets, alleen heftig schuddekoppen, tranen van onmacht.

Iedereen was ontstemd, ik had geen stem om de waarheid te vertellen. Jonne triomfeerde, Jonne die nu ergens verifikateur is, en die hopelijk reeds lang vergeten is hoe gemakkelijk het is, een stomme een verdraaide waarheid in de schoenen te schuiven. Luister, dokter... Verdomme, ik kan mij niet koncentreren: die erotische festiviteiten van pauwstaartjes op het balkon... Mocht ik het raam openzetten, dan kwamen ze op mijn tekentafel paren... Dat kweekt en kweekt, je wordt er zot van.

Zot, zeg ik, zot, zeg ik. Ach, ik ben overspannen, ik beeld me maar wat in. Op school waren mijn eksa-

Robin Hannelore, Voyeur

(21)

mens af, als de vragen gedikteerd waren. Het is juist, maar er kan heus nog wel wat bij, zei de leraar, je moet het inkleden, uitleggen, verklaren; je doet het veel te bondig, alles in vogelvlucht, in vogelperspektief. Ook toen al haatte ik het bijkomstige, het overbodige, het omslachtige. Waarom woorden misbruiken? Ik heb nooit vrienden gehad. Ik ben te kort van stof. Laat hem staan, je loopt in je ongeluk, zei de moeder van mijn eerste en laatste meisje, de hele zondag zit hij hier te zitten, hij is een droogstoppel, een kniezer... Ben ik misschien architekt geworden om mezelf er telkens weer van te overtuigen dat de kortste afstand tussen twee punten een rechte lijn is? Is de kortste afstand tussen twee mensen niet één gebaar, en tussen twee opinies: één woord? De mensen willen, eisen het overbodige, de grote sier, praal en bluf... Is dat misschien het leven: tijd, plaats, ruimte enzovoort bezoedelen en verknoeien? Ik heb het uitgelegd. Hoe dikwijls heb ik het niet uitgelegd aan kennissen en kollega's: dat van de nieuwe tijd van lucht en licht en lijnen, van stilte en glimlach, van wuiven, van spelen en dromen en strelen...

Ze trakteerden me op een glas bier en moesten naar huis, want hun vrouw was ziek, of hun kind, of ze kregen bezoek... Soms dacht ik dan: ik zal voortaan te moe zijn om nog een woord te zeggen, ik zal elk woord in mijn mond te nutteloos voelen:

het heeft geen zin, ze begrijpen het niet, nooit. Misschien als ik nog eens een heel belangrijk iemand ontmoet, misschien zal ik dan nog eens de moed en de wilskracht vinden om ernstig te praten, om mijn opinie in de weegschaal te gooien en te verdedigen. Zo werd

Robin Hannelore, Voyeur

(22)

ik allengs in elk gezelschap de woordenloos passieve, de man die luistert en het zijne denkt, de klankbodem, het stille water... Zo zetten woorden zich soms in me vast, sedimenten in mijn hart, versteende letters, machteloze pijnvloeken in mijn bloed...

Luister dokter, dat is het, dat moet het zijn: ik heb de grens overschreden, de grens die er aan alle dingen is, dus ook aan dit ding: het zwijgen, als alles in je binnenste het woord eist, als alles dreigt kapot te springen ...Zelfdiscipline uit hoogmoed, zelfmoord van het genie: ze zijn het niet waard, geen jota; ik weet het, ik alleen, maar ik zeg het niet, ik vertik het. Luister, dokter, dat moet het zijn: de natuur wreekt zich genadeloos, de natuur is onbarmhartig, onverbiddelijk. De natuur is God. Ik heb de zwijgmuur doorbroken, ik word met stomheid geslagen. De nagels worden van mijn vingers gerukt, ik weiger te spreken; ik word geradbraakt, ik verraad niets; gloeiende priemen zoeken mijn ogen, ik wil niet spreken, ik wil niet blind zijn... ik kan niet spreken, ik ben stom... Luister, dokter, ik ben overspannen, ik ben ziek, ik moet naar een psychiater. Ik heb dat in de film gezien: de schok der herkenning, de zelfterapie...

In het pensionaat gaat de bel voor de speeltijd van kwart na tien. De meisjes komen uit de klassen gestoven, hun lichtblauwe bloesjes wriemelen tussen de bloesems van de kersebomen. Ze spurten naar de toiletten, de deuren bonzen toe, de grendeltjes piepen. Van hieruit kan je juist boven de deuren kijken, het is bijna onmogelijk niet boven die deuren te kijken... Aanvankelijk was het wel grappig, nu is het

Robin Hannelore, Voyeur

(23)

een ergernis geworden, een kwelling. Ik dwing me ertoe in de spiegel te kijken, in de platte stomme smoel van een klown. Ik ben geen loerder, ik ben een architekt die té hard werkt, een kunstenaar die te veel nadenkt. Ik moet zoeken naar wat mij met stomheid heeft geslagen, naar de hindernis die alles in mij onuitsprekelijk maakt...

Luister, dokter, ik denk te veel na over banaliteiten, ik vergeet te leven, ik durf mijn leven niet aansnijden, niet gebruiken, omdat ik zo bang ben. Ik ben bang voor alles:

voor de pater die mij vroeger uithoorde op zijn kamer omdat ik met mijn handen in de broekzakken liep, voor de grote zonden waarvan ik mezelf overtuigd heb dat ze niet bestaan, voor het buurmeisje dat ik timide uitnodigde om naar mijn platen te komen luisteren en dat mij uitlachte, voor dat kermisdrolletje dat na tien minuten vroeg hoe het nu eigenlijk met me gesteld was, voor alles wat ik heb meegemaakt...

en wat ik nog niet heb meegemaakt, en voor de dood... Luister, dokter, jarenlang heb ik me zodanig volgepropt met weerzin voor alles wat ik beleefde, voor alles wat ik zag en las, dat ik niet meer bang hoef te zijn op mijn sterfbed, dat ik niets meer hoef te berouwen, niets: geen enkel jaar wil ik terug beleven, geen enkele gebeurtenis wil ik opnieuw meemaken, ik ben blij dat het amen en uit is. Over vijftig jaar zullen er geen dieren meer zijn op de wereld, ze worden uitgemoord, levend gevild, want mevrouw wil geen syntetisch bont en mijnheer koopt graag iets duurs, iets waaraan pijn vastzit, bloed, en gehuil. Ik zal geen zonen hebben die kunnen doodgeschoten worden, ik zal geen dochters hebben die kunnen verkracht wor-

Robin Hannelore, Voyeur

(24)

den, ik zal alleen mezelf hebben, zonder achterdenken, met pijn die ik alleen te verwerken heb... Is dit de vreselijkste vorm van egoïsme, dokter? Is dit lafheid? Ik test mezelf naar de graad van mijn moed op dit ogenblik: wat zou ik doen indien ik na een overrompeling door de vijand voor de keuze kommunist = leven of katoliek

= dood kwam te staan? Zou ik verrader of martelaar zijn? En gesteld dat ik geen verrader kan zijn, zou ik dan huichelen? En gesteld dat ik geen martelaar kan zijn, zou mijn trots het dan willen zijn? Ik heb geen moed meer, dokter, ik zou niet kiezen, ik zou ondergaan: Doe maar, het interesseert me niet, ik dacht dat ik daar boven stond, nu geloof ik dat ik er ver onder sta, dat ik zelfs niet meer bekwaam ben om gewoon met de anderen mee te spelen... Luister, dokter, en 's avonds... Als je hier staat te werken, dan zeg je soms wat tegen jezelf: kleine vertederende dingen; je fluit altijd hetzelfde, tot je er tranen van in je ogen krijgt; je neuriet als een klein jankend hondje; je legt de onbestemde weemoed van de eenzaamheid rond je mond en in je ogen, als je jezelf in de spiegel aankijkt... Je kunt van hieruit het familieleven volgen in de flatgebouwen achter de tuin, als in een bioskoop: de man die zijn vrouw streelt, de vrouw die de draperies vergeet dicht te trekken omdat ze in beslag genomen wordt door haar spiegelbeeld, de zoete intimiteiten, de brutaliteiten soms. En je leeft mee, je vergeet te werken, je leeft het leven der anderen, met dit erbij: onvoldaanheid of medelijden, machteloosheid of woede... Je koopt tenslotte een dure verrekijker, en de sprakeloosheid wordt immens,

Robin Hannelore, Voyeur

(25)

de eenzaamheid wordt geniepigheid, de nieuwsgierigheid wordt schuldgevoel...

Tenslotte raak je verslaafd aan het leven der anderen, je wordt een beeld dat in de kamer der anderen staat, stom. Dat is het! Natuurlijk is het dat: ik moet onder de mensen leven, niet in een schouwburg: ik moet zelf genot zoeken, ik mag mij niet verlustigen in het genot van een ander... Mijn geest wordt verzadigd, maar mijn lichaam blijft niet tevreden. Mijn geest schept woorden, mijn lichaam weigert ze met mijn stem te verven of te boetseren...

Luister, dokter, ik heb vannacht gedroomd, ik voelde me als een ree even vooraleer ze wordt neergeschoten, ik dacht: God, als er aan dit alles een einde komt, wel dan zal het nu zijn... Ik liep door een stad, al mijn gebouwen stonden er, maar ik was niet gelukkig, ik was angstig opgewonden... Toen zag ik de schaduwen van duizend vogels op de weg, op de gevels. Ik keek omhoog: duizend vliegende bommen die pas waren stilgevallen, krioelden boven de stad. Eensklaps gilde mijn moeder: Ga voor het raam weg! Ga voor het raam weg! Ik vroeg: Waarom? En ik glimlachte overmoedig. Toen haalden ze haar onder het puin vandaan en ze vroegen: Is dat je moeder? Hun handen waren vol bloed, en zij was mijn moeder niet, zij was een verpletterde vrouw... Ik wou lachen en zeggen: Dit is een vergissing, dit is wellicht de moeder van Toontje: die heeft een lelijke moeder... Maar ik kon het niet, ik kon niet spreken: alles stonk zo, en er waren mensen die schreiden. Dat is het natuurlijk:

ik ben nog niet van de ontzetting bekomen, de onmacht van dat laatste gevoel moet uit mij weg-

Robin Hannelore, Voyeur

(26)

ebben, de verlamming die mij belette het noodlot van mij af te wenden en weg te liegen moet verdampen... De telefoon rinkelt... Het heeft geen zin de horen op te nemen om mezelf nogmaals te bewijzen dat ik inderdaad stom ben. Ik ben hier niet, ik wandel door de dennenbossen, ik loop in een wijde kring om de matras waarop god-weet-wie gestorven is aan god-weet-wat en die door de familieleden verloren gelegd is. Weer rinkelt de telefoon... Mens toch, ik ben hier niet, ik zit op het strand mijn dagboek te lezen: Sedert ik ontdekt heb dat mijn woede op een dronken chauffeur die een ongeval veroorzaakt, in één ogenblik kan omslaan in diep medelijden omdat die chauffeur een horrelvoet heeft, heb ik een hekel aan konsekwentie. Ik val van het ene uiterste in het andere. Ik slaag er wel nooit in normaal te worden: ik benijd de anderen, ik haat ze of ik heb medelijden met hen... De telefoon rinkelt voor de derde maal... De trillingen rimpelen door mijn bloed, vormen een branding in mijn hart. Wat kunnen mij de mensen schelen? De verontwaardiging van de anderen laat mij koud, ik heb mezelf gestaald, gepantserd: ik kan me alle verwensingen ter wereld laten welgevallen zonder te repliceren, ja dat kan ik... De telefoon... Ik neem de horen op: Mijnheer, hoort u me? Mijnheer, komt u? Naar boven. Vlug, mijnheer, asjeblieft!

Dit is een stem in nood, in angst, dit is de hijgende stem van het mevrouwtje. Ik hoef niet méér te weten, ik storm naar boven, ik stoot de deur open: het mevrouwtje ligt op een sofa bij het raam. Verontschuldig me, mijnheer, pijnhuivert ze, ik heb niemand... mijn man is op zijn ronde, kunt u me mis-

Robin Hannelore, Voyeur

(27)

schien... En dan zijn er de stuipen in haar rug, en ze huilt dat ze gauw naar het moederhuis moet, naar de dokter. Moeder, jammert ze. Ik hoef niets te zeggen, ik neem haar op. Kijk, hoe sterk ik ben, mevrouwtje, ik heb aan kogelstoten gedaan, aan diskuswerpen, speerwerpen - ik ben landskampioen geweest van de juniors. Ze heeft haar arm om mijn hals, ze bijt in mijn revers... Het zijn maar drie trappen, de deur van de garage staat open. Ik leg haar op de motorkap van mijn wagen, dan open ik de portieren. Kom nu, stil maar, de deken vouw ik op, leg er je hoofd op, bijt op je tanden, het duurt niet lang meer. Vivi en Lili hebben de zware poort reeds

opgetrokken, ze gooien bonjourtjes door de achterruit. Als ik een scherpe hoek neem, gilt het mevrouwtje; op de steenweg krijg ik de tranen in mijn ogen, ik wil niemand pijn doen. Tweemaal word ik opgehouden door tegenliggers. Schorriemorrie, verdomme, dat ze leren rijden, dat ze leren denken aan het leven van de anderen! Ik moet stoppen voor een tram, oud vehikel, voorhistorische absurditeit. Het mevrouwtje laat een langgerekte, schorre schreeuw en zegt aldoor: Nu niet, nog niet... Jo, roept ze, Joke! Stil maar, mevrouwtje, zeg ik, we zijn er... Aan de hoofdingang staan twee zusters met een rolstoel: iemand moet hen gewaarschuwd hebben (de tweeling misschien) of wachten ze op iemand anders? Ik stop zacht, ik spring uit de wagen, ik open het portier: er ligt een grauw wezentje tussen de opgetrokken benen van het mevrouwtje... Een zuster kruipt in de wagen, de andere holt weg. Alles komt in orde, hoor, alles komt in orde, zeg ik dwaas, het is een mooi kindje, daar is

Robin Hannelore, Voyeur

(28)

de dokter reeds, zeg ik, zeg ik. Ik huiver, er zijn vreemde tranen in mijn ogen... Ik sta onder een wilde kastanje met rosrode bloesems. Een verpleegster komt naar me toe, ze zegt dat de wagen gereinigd is. Is alles in orde met het kind, juffrouw? vraag ik. O ja, zegt ze, bent u de vader? Neen, haast ik me, ik ben maar een buurman... een kennis.

Ik laat de wagen buiten staan, de deur staat open. Als ik zacht de trap opga, zegt een meisjesstem: Hij is een voorname heer, en altijd zo behulpzaam... Ja, antwoordt een vrouwenstem, het schijnt dat hij een bewoemd awchitekt is.

Robin Hannelore, Voyeur

(29)

De witte vogels

Mama is naar de markt geweest, ze heeft een kartonnen doosje meegebracht: daar zijn gaatjes in, en overal waar ze gaat, hoor je piep, piep. Dit zijn haantjes, zegt ze, niet om dood te jakkeren.

Oom Jolle lacht, want mama laat de haantjes los: een geel, een zwart en een roestrood. Nu danst oom Jolle van blijdschap, hij danst voor de haantjes. Het zwartje rent hem tussen de benen, hij trapt erop. Het schreeuwt en ligt te stuiptrekken. Mama tiert: Wat doe je, Jolle? Idioot! Oom Jolle holt weg. Waarom gaat mama ook altijd zo tekeer tegen hem? Ze weet toch dat hij bang is, dat hij nooit opzettelijk iets kwaads doet. Voor veertien dagen heeft hij de paasbloemen voor mij afgeplukt, toen is hij eerst 's avonds teruggekomen.

Ik neem het zwartje in mijn handen en streel het. Het is nog warm en het klopt stil, misschien gaat het niet dood. Mama heeft een sinaasappelkist genomen, daar legt ze krantepapier in. Ze neemt papa's oude bureaulamp, plaatst die daarin en knipt het licht aan. Ik leg het gekneusde haantje onder de lampekap. Pak de andere ook, Amouri, zegt mama. Ik jaag ze in het gras, daar struikelen ze en kan ik ze grijpen.

Als ik ze in de bak plaats, drummen ze rond het zwartje en beginnen slaperig te piepen. Mama geeft mij een pak havermout en een klein plastieken schoteltje. Jij moet voor ze zorgen, zegt ze.

Ik treuzel even, dan ga ik de tuin in. In het oude kippenhok, dat vooraan in het bos staat, vind ik oom Jolle. Hij zit achter de schuttingen op enkele oude

Robin Hannelore, Voyeur

(30)

jutezakken. Zijn grote ogen kijken mij slaafs aan. Kom, zeg ik, en ik neem zijn hand.

Schoorvoetend gaat hij mee. Ik laat hem havermout onder de lampekap strooien, het drinken geef ik zelf.

's Avonds vertelt mama alles weer aan papa. Ze is woedend en zegt dat Jolle een leegloper is, dat hij een beroep moet leren. Alle doofstommen werken, zegt ze, waarom hij niet? Hij lummelt de hele dag rond met Amouri en leert de jongen niets dan pummelstreken. Papa zegt dat hij eens zal uitkijken naar een snijmachine en dat hij hem zal leren diamantsnijden.

Het zwartje mankt. De haantjes lopen tegen de bermen van het tuinpad en pikken in de zoden. In de zonneschijn rennen ze soms razendsnel achter een vlieg of een wesp aan. Het zwartje kan in die wedloopjes niet volgen, luid piepend blijft het bij oom Jolle, die altijd ergens een oog in het zeil houdt. Als hij er niet is, komt het zwartje met een piepende vraag de trappen op tot in de veranda bij mama, die zegt dat het behekst is. Oom Jolle zoekt in het bos mierennesten, hij steekt ze met een stok open en de eitjes doet hij in een lucifersdoosje: dat zijn snoepjes voor het zwartje. De roestbruine is de grootste en de sterkste, hij pikt soms het zwartje. Dan stampvoet oom Jolle van woede en maakt hij geweldig misbaar. Arme oom Jolle, die het altijd opneemt voor de zwaksten en die zelf zo weinig vermag.

We zijn naar de slager geweest. De mensen keken ons na: voor zijn verjaardag heeft oom Jolle van mama een blauwe jas gekregen met gouden knopen.

Robin Hannelore, Voyeur

(31)

Nooit heb ik hem zo trots en gelukkig gezien als vandaag.

Thuis staat mama over de tuinmuur, in het bos te kijken. De ekster heeft het zwartje meegenomen, zegt ze. Oom Jolle leest de woorden van haar lippen, hij wordt krijtwit en schudt het hoofd. Ik hoorde eensklaps iets piepen en de ekster vloog met het zwartje over de muur het bos in. Dat zegt mama. Ik kijk haar wantrouwig aan: spreekt ze de waarheid wel? Oom Jolle rent echter reeds door de garage, langs de gevel, en zo de straat op. Ik spurt hem na. Hij springt over de sloot en loopt het bos in. In het hoge gras zoeken wij vergeefs. Vijftig meter verder krijsen eksters. Oom Jolle loopt ernaartoe en begint wild tegen een den te schoppen. Boven in de kruin steekt het grote eksternest.

Jolle, houd daarmee op! roept mama vanuit de tuin. Amouri, zeg dat hij op zijn jas let!

Eindelijk kan ik oom Jolle bedaren, maar de ganse dag kijkt hij afwezig, en ik moet ditmaal eten geven aan de twee andere haantjes: ze interesseren hem niet, waarschijnlijk omdat ze hem niet nodig hebben. 's Anderendaags, als ik onder de glazen luifel aardappelen zit te schillen, hoor ik in het bos iemand hakken. Ik let er niet verder op, maar plots volgt er een geweldig gekraak en beginnen eksters afschuwelijk te krijsen. Ik ga op de stoel staan om over de muur te kunnen kijken.

Als een woesteling staat oom Jolle in de kruin van een gevelde den te trappelen.

Naast de stam ligt de bijl. Mama heeft het ook gehoord, ze staat naast mij. Nu is het genoeg, sist ze, hij moet hier weg! Daar krijgen we de gendarmes

Robin Hannelore, Voyeur

(32)

voor...

Ik begin te huilen. Eigenlijk hoef ik niet te huilen. Papa laat oom Jolle nooit gaan, hij heeft het aan grootmoeder beloofd en hij houdt van oom Jolle.

Achter de boomgaard hebben wij een stuk bos. Er is een oud lustprieeltje waar de bakjes van het koolmeesje en het roodstaartje hangen. De merel heeft haar nest op het valluik van het kippenhok. Zolang ik mij herinner is dit het domein van oom Jolle en van mij geweest. Vroeger stonden er vele kladden boterbloemen in het bos. Ze vloeiden als het ware van de grote terp bladgrond die een vorige eigenaar van de villa ooit eens in het midden van het bos heeft bijeengescharreld. Sedert enkele jaren echter hebben de brandnetels zich van dit strategische punt meester gemaakt en ieder jaar moorden ze met hun guerrillaoorlogen de boterbloemen meer en meer uit. Het is bijna niet anders mogelijk of ze moeten ook in de winter ondergronds als

sluipmoordenaars te werk gegaan zijn, want dit jaar gulpen er nog alleen brandnetels uit de terp, en dit tot felle ergernis van oom Jolle. Meermaals trekt hij met een spade het bos in en steekt hij de brandnetels kapot, de versmachte en verminkte

goudranonkeltjes daarentegen beschermt hij voor zoveel het nog baten kan. Hij moet echter bezwijken voor de overmacht, en elke dag wordt hij er zenuwachtiger en nijdiger om.

Vandaag is hij weer aanstonds na het ontbijt het bos ingetrokken met een spade en een hark op de schouder. De hele voormiddag blijft hij daar. Ik moet alleen de boodschappen doen, alleen de tafel dek-

Robin Hannelore, Voyeur

(33)

ken... Juist op het ogenblik dat mama zegt: Amouri, ga oom Jolle roepen! wordt er gebeld. Als papa, die net van zijn bureau op de verdieping naar beneden komt, de deur opent, staat daar voor ons een radeloze buurman die hees van schrik zegt dat het bos brandt. Papa, de buurman en ik snellen door de keuken de tuin in. Jammerend komt mama achterna. Zwarte rookwolken hangen tussen de fruitbomen, een vreselijk knetteren springt op uit de geur van brandend hars. Papa maakt rechtsomkeer: Ik bel de brandweer op! schreeuwt hij. Een verzengende hitte waait rood langs onze gezichten. Als we van onze verbijstering bekomen zijn, krioelt het rond ons van dorpelingen die gewapend met allerlei tuigen het vuur omsingelen. De

brandweerlieden slaan het tenslotte dood in een hoek. Stinkende smook walmt tussen de verkoolde stammen. Het is onwezenlijk: de mensen praten gedempt. Hoog boven de dode ruimte kwinkeliert een leeuwerik alsof hij al het leven in zich draagt dat het vuur hier benomen heeft.

Jolle heeft het gedaan, zeggen de mensen. Jolle heeft onkruid willen opstoken.

Opeens begrijp ik alles, de hele tragedie, waarvan die mensen geen benul hebben.

Waar is Jolle? vragen ze.

Ik weet waar hij is, maar ik vertik het iets te verklappen. Als ik er zeker van ben dat niemand op mij let, sluip ik het kippenhok in. Achter de beschotten op zijn jutezakken zit oom Jolle zwart bestoven, het angstzweet biggelt op zijn voorhoofd.

De netels zijn weg, zeg ik. Er is geen enkele netel meer. Weldra zullen er niets dan boterbloemen groeien.

Robin Hannelore, Voyeur

(34)

Buiten hoor ik de schelle stem van mama die zegt: Hij moet hier weg! Hij is zot!

Waarom moeten wij ons voor hem opofferen? Hij heeft nóg broers en zusters, die hebben evenveel verplichtingen als jij. Natuurlijk zullen ze het zelf aan jou niet komen voorstellen. We zitten nu met hem opgescheept vanaf onze trouwdag, dat is bijna dertien jaar... Sedert vorige maand is hij eenentwintig, hij moet hier weg! Papa zegt niets, hij laat mama uitrazen; hij heeft altijd veel geduld met haar, met iedereen trouwens.

Gelukkig maar dat oom Jolle die boze woorden van mama niet horen kan. Ja, hoe is het nu eigenlijk, als je niets kunt horen of zeggen? Dan moet je des te beter zien en voelen, wellicht heb je dan heel vlug iemands bedoelingen door. Ik denk dat oom Jolle mama's kuiperijen tegen hem dieper aanvoelt dan zij ook maar zou durven vermoeden.

Oom Jolle zit nu iedere dag acht uur bij papa boven. Papa is diamantair: hij geeft werk uit en bovendien is hij diamantklover. In een hoek van zijn bureau, vlak tegen het raam, staat de snijmachine; daar zit oom Jolle nu.

Jolle doet het goed, zegt papa iedere avond tot mama, hij verdient schoon geld.

Mama is tevreden en ze is ook veel liever voor oom Jolle geworden. Hij is zijn kost waard, heeft ze tegen de buurvrouw gezegd.

's Avonds doen wij de boodschappen, daarna wandelen we nog wat tot het voor mij bedtijd is. Sedert een paar weken zijn ze bezig met het bouwen van een bungalow, schuin tegenover ons huis, op een

Robin Hannelore, Voyeur

(35)

stuk barre heide. Daar drentelen we nogal veel rond. Iedere dag gaan we na hoeveel hoger de muren opgerezen zijn. Vandaag zijn de werklieden er nog: ze steken de mei. Boven in het gebint prijkt de kruin van een jonge den. De metselaars

verbroederen met de timmerlieden: ze zuipen bier uit flesjes en vloeken van de pret.

Zeg, Jolle, roepen ze, heb je geen dorst? Ze reiken hem reeds een flesje aan. Ik heb ook dorst, maar ze zeggen dat snaken van mijn leeftijd nog niet mogen drinken. Oom Jolle drinkt, net als de werklieden: met grote teugen, terwijl zijn adamsappel beweegt.

Met de bovenkant van de hand veegt hij het schuim van zijn lippen. Hij krijgt ook een sigaartje en hij puft als een gammel treintje, tot groot jolijt van de bende. Na het vierde flesje begint oom Jolle te waggelen. Hij merkt het niet dat ze met hem de draak steken, hij denkt dat iedereen zijn vriend is en het goed met hem meent. Hij laat mij ook eens proeven en als ik een vieze snuit trek, lacht hij zich een bult. Een oude metselaar vraagt hem te dansen, en terwijl de anderen zingen en in de handen klappen, zwieren ze samen rond.

Een buurmeisje brengt nog een bak bier. Ze zeggen tegen oom Jolle dat zij zijn lief is. Ze knipogen tegen het meisje, en zij geeft oom Jolle een zoen. Als ze weer wegfietst, kijkt hij haar gelukzalig na. Het meisje heet Marianne en mama zegt van haar dat zij een zotte geit is.

Met schele ogen heb ik gezien wat een paar jonge timmerlieden bekokstoofd hebben: ze hebben in een bierflesje gepist, en nu solferen ze het op aan oom Jolle.

Radeloos wil ik hem diets maken wat er ge-

Robin Hannelore, Voyeur

(36)

beurd is, maar hij lacht, hij schudt van het lachen.

Drinken, Jolle! roepen de mannen en ze drinken ook. Schreiend loop ik naar huis.

Mama begint direkt te mopperen en te weeklagen, papa zegt niets: hij trekt zijn jas aan en gaat naar buiten. Het deemstert reeds en ik moet naar bed.

Een hele tijd later hoor ik de zachte, vermanende stem van papa. Ik ga naar het raam en kijk langs de gevel: papa houdt een brakende oom Jolle overeind. Binnen, in de hall, breekt er een geweldig kabaal los: mama begint aan haar scheldrepertorium.

Zatlap! hoor ik haar roepen. Af en toe klinkt mijn naam boven haar bezweringen uit.

Daarna hoor ik stommelen op de trap. Een mateloos medelijden welt in mij op.

Waarom zijn sommige mensen zo goedgelovig, zo weerloos? Waarom worden altijd dezelfden vernederd? Ik ben niet gelukkig. Houd ik dan niet van mama? Toch wel, maar dat is het niet...

Oom Jolle is sterk veranderd. Hij krijgt van mama nu geregeld een mooie som zakgeld: dat besteedt hij aan sigaretten, snoepgoed, maar voornamelijk aan

kosmetische middeltjes en reukwerk. Hij wil niet meer in een vuile stofjas rondlopen, iedere morgen poetst hij zijn schoenen, en dagelijks verprutst hij een vol uur met het verzorgen van zijn tanden en het pommaderen van zijn haar.

's Avonds wil hij met mij steeds maar voorbij het huis van de buurman wandelen.

Als hij Marianne, die hete nuf, te zien krijgt, doet hij nog zotter dan een stoeiende pauw. Al de buren hebben het door, en oom Jolles idylle is de attraktie van de straat.

Robin Hannelore, Voyeur

(37)

Marianne voelt zich vreselijk gestreeld in haar ijdelheid en ze moedigt haar vereerder aan door te glimlachen en te wuiven.

Als mama het te weten komt, is ze razend kwaad; ze zegt dat daar moeilijkheden van komen. Ditmaal kijkt papa haar hulpeloos aan. Ik hoor iets verwijtends in zijn stem, wanneer hij zegt dat Jolle nu eenentwintig is en dat hij niet onder kuratele staat.

De buren reageren eigenaardig: ze sympatiseren met oom Jolle, en er zit niets kwaadaardigs in, als ze zeggen dat ieder zijn pleziertje mag hebben. Ze is een hoer!

zegt mama, en dan somt ze de vrijers op die Marianne reeds gehad heeft.

Van zulke dingen begrijp ik de draagwijdte niet, toch ben ik op mijn beurt bang:

ik heb oom Jolle nooit iets weten doen dat niet op een teleurstelling of een vernedering uitliep. Ik wil er hem niets over zeggen, hij zou kunnen denken dat ik jaloers ben omdat ik zijn vriendschap nu voor een deel moet derven. Maar dat de buren zo aan zijn vel zitten, ergert mij toch. Een doofstomme vormt een speciaal geval: iedereen put zich uit om hem met gebarentaal iets aan het verstand te brengen. Onder de buren lijkt het wel een wedijver om het best met hem te kunnen konverseren. Iedereen waant zich de intelligentste en de neerbuigendste en niemand denkt eraan dat doofstommen liefst gewoon normaal worden bejegend: ze lezen immers de woorden van iemands lippen en zullen altijd pogen door artikulatie en een minimum aan gebaren hun gevoelens kenbaar te maken. Ik kan veruit het best met oom Jolle praten, en ik geloof dat ik hem ook wel het best begrijp.

Robin Hannelore, Voyeur

(38)

Ik weet dat de ontgoocheling weer ergens op de loer ligt en daarom vraag ik aan mama of ze enkele jonge eendjes wil meebrengen van de markt. Dit is dan mijn afleidingsmaneuver en misschien ook wel een redplank die ik voor de gebeurlijkheid nu reeds te water laat. Ik meen te zien dat mama mij begrepen heeft Het maakt me gelukkig, dat ze diep in haar hart toch ook om oom Jolle geeft. Die vrijdag dan brengt ze een kartonnen doos mee met twee eendjes erin. Ik storm naar boven om oom Jolle te roepen. Hij komt mee, maar ergens heb ik de indruk dat hij het veeleer doet uit vriendelijkheid dan uit nieuwsgierigheid. Dat zet een domper op mijn entoesiasme.

Mama laat een eendje op de tafel lopen, als een weerlicht schiet het weg en met een schreeuw buitelt het op de vloer. Het krabbelt echter op en vlucht onder de buffetkast. Die noemen we Buitel, zeg ik, vanavond graven we een vijvertje in de tuin.

Oom Jolle streelt me over het hoofd, dan gaat hij terug naar boven. De eendjes laten hem koud. Welke volwassene speelt er nu nog met eendjes? Ook mama staat als aan de grond genageld. Ik besef pijnlijk dat ik mijn speelmakker verloren heb, voortaan zal oom Jolle tegenover mij wel dezelfde laatdunkendheid aan de dag leggen als andere volwassenen.

's Avonds echter helpt hij me bij het graven van het vijvertje in de tuin. We spannen zware plastiek in de kuil en dan beginnen we met water te dragen. De eendjes spartelen in het water en poren met hun knalgele bekken over het plastiek. Oom Jolle lacht, hij lacht omdat ik pret heb, omdat ik geluk-

Robin Hannelore, Voyeur

(39)

kig ben. Misschien lacht hij ook omdat het zondag kermis is in het dorp; hij doet niets liever dan met de autootjes rijden en gipsen steeltjes stuk schieten aan het schietkraam. Dat ik daar niet eerder aan gedacht heb... Aanstaande zondag zal ik zeker weten of er iets in onze verhouding veranderd is.

Onze tuin is een wereld in miniatuur: met nuttige wezens en planten, maar tevens met rovers en onkruid. Wij hebben kippegaas rond het vijvertje geplaatst en van een oude graanbak hebben we een hok voor de eendjes gemaakt.

's Zaterdags hoeft oom Jolle niet te werken en reeds zeer vroeg wekt hij mij. We ontbijten en gaan, met onze laatste boterham in de hand, de tuin in. In de ren zit nog slechts één eendje, het kleinste. Buitel is nergens te bespeuren. We doorzoeken de ganse tuin en tenslotte vind ik Buitel diep in de frambozestruiken, dood. Het kopje is weggebeten, alleen de gele flarden van de bek hangen nog aan enkele nekpezen.

Het lijfje is bloedeloos stram en koud, het dons is besmeurd. Oom Jolle staat al even versteld als ik. Ik heb de tijd niet gekregen om mij te hechten aan de eendjes, daarom zet ik mij over dit verlies vrij vlug heen. Anders is het gesteld met oom Jolle: hij voelt de onrechtvaardigheid, hij begrijpt de wreedheid van de natuur niet. Zijns inziens roept zoiets om wraak: aan de weerlozen mag niemand zich ongestraft kunnen vergrijpen! Iedere vierkante meter in de tuin speurt hij af. Hij weet dat er ergens een pijp moet zijn waarlangs de wezel komt en gaat. Maar er zijn zovele holletjes... Met een spade steekt

Robin Hannelore, Voyeur

(40)

hij ze kapot. Mollen en veldmuizen moeten het ontgelden. Hij kookt water op het gasvuur en giet het met een van haat vertrokken gezicht in de grootste gaten onder de muur die onze tuin van het bos scheidt. Laat in de namiddag houdt hij voldaan op. Zijn wraak is voltrokken.

Ik verwacht nu dat hij zich over het andere eendje zal ontfermen, omdat het zo eenzaam is en zo hulpeloos, maar hij kijkt er niet eens naar om. Zeer omslachtig maakt hij zijn toilet en, vooraleer iemand het doorheeft, is hij weg, het dorp in, zonder mij. Mama mort en zegt dat ik hem moet gaan zoeken, maar papa antwoordt dat Jolle zijn ontspanning ook mag hebben en dat hij die mag nemen waar en wanneer hij dat wil. Als ik naar bed moet, is oom Jolle nog steeds niet thuis. Ik slaap in met een naar voorgevoel. Ik droom van wezels en ratten en van een drollige kobold zonder hoofd want oom Jolle heeft het met de spade afgestoken.

Mama heeft mij geroepen: het is zondag en ik moet naar de kerk. Vanaf de trap hoor ik hoe mama en papa ruziën. Mama heeft de nieuwe portefeuille van oom Jolle in haar handen, en ze zegt dat hij meer dan duizend frank verspild heeft. Papa drinkt zijn koffie en zwijgt als hij mij ziet.

Hij was niet dronken, zegt mama, hij heeft zelfs helemaal geen bier gedronken, maar je moet zijn kostuum zien. Hij heeft met die slet op de heide gezeten, zij heeft hem al zijn centen afgetroggeld.

De autootjes hebben gisteravond gereden, antwoordt papa, je weet dat hij zo graag in de autootjes zit:

Robin Hannelore, Voyeur

(41)

daar zal hij zijn kostuum wel verfomfaaid hebben.

Voor duizend frank kan hij een hele week rondtoeren, zegt mama schamper, ik weet wel beter. Als een echte reu is hij die teef nagelopen tot op de heide... Je moet zwijgen! zegt papa nijdig. Amouri is niet doofstom.

Mama begint te schreien. Ik krijg een broodje met ham en een boterkoek, en dan moet ik naar de kerk. Oom Jolle zal nu niet naast mij zitten. Misschien gaat hij voortaan ook niet meer naar de mis, zoals mama en papa. Papa heeft nooit tijd en mama wordt altijd duizelig. Ik ben benieuwd hoe oom Jolle zich zal rechtvaardigen.

Moeten doofstommen eigenlijk wel naar de mis gaan? Ze zitten heel hun leven bijna als in een kerk: ze kunnen niet spreken, en alles rondom hen is muisstil.

Wanneer ik thuiskom, is de strijd blijkbaar gestreden, want oom Jolle zit met gezwollen oogranden aan tafel en mama besproeit buiten haar geraniums. Papa zal wel weer boven zitten. Oom Jolles hemd ziet er verfomfaaid uit en zijn handen beven.

Ik lok hem mee naar het eendje dat niet eens door een vlieg zou kunnen benaderd worden, omdat we de bak voorzien hebben van een zwaar valluik. Nu wil ik op mijn beurt het fijne van de gebeurtenissen te weten komen. Ik vraag hem of hij gister reeds met de autootjes gereden heeft. Hij schudt het hoofd, hij legt mij uit dat hij gedanst heeft. Voor de rest ben ik nog te jong. Hij belooft dat wij straks naar de kermis gaan, hij en ik. Dit vooruitzicht stemt mij niet bijzonder verheugd: voortaan zal hij mij wel begeleiden als een oom die zijn neefje enkele pret-

Robin Hannelore, Voyeur

(42)

jes gunt.

Wij brokkelen de broodresten in een schoteltje pap en amuseren ons verder met het eendje.

Na het middagmaal gaan wij naar de kermis en het gebeurt zoals ik mezelf voorspeld had: oom Jolle volgt mij zoals een klokhen haar kuikentje. Ik merk dat hij met zijn karabijn opzettelijk naast de gipsen steeltjes schiet, om mij te laten triomferen.

In de autootjes laat hij mij sturen en hij doet onnatuurlijk entoesiast, telkens als ik een botsing veroorzaak. Van zijn laatste geld, hij heeft van papa heimelijk een briefje gekregen, koopt hij aan een kraam een badmintonstelletje voor mij. Nu is hij blut en met enig leedvermaak denk ik eraan dat hij vanavond noodgedwongen zal moeten thuisblijven.

Ik vergis me echter, want na het avondmaal kleedt hij zich weer om onder de vermanende blikken van mama. Hij gebaart dat mama niet ongerust hoeft te zijn: hij gaat maar eens wandelen, hij heeft trouwens geen geld meer om te verteren. Papa geeft hem geld. Zie wat je ermee doet, Jolle! berispt hij en hij vloekt goedaardig.

Oom Jolle is gelukkig, hij weet dat alles vergeven is. In de grond heeft hij eigenlijk iets van een hond: je mag hem trappen en uitschelden, een kleine blijk van goedheid zorgt ervoor dat hij weer met zijn staart kwispelt. Er zijn ogenblikken waarop ik hem om deze kruiperigheid haat.

Toen hij eenentwintig werd, heeft oom Jolle van papa een gouden ring gekregen met zijn initialen erin. Als wij 's maandags ontbijten, valt mij de witte

Robin Hannelore, Voyeur

(43)

rand om zijn vinger op. Ik vraag hem of hij zijn ring verloren heeft. Hij is

verbouwereerd en begint onhandig komedie te spelen. Hij is de ring gisteravond op de kermis kwijtgeraakt, hij zal wel eens gaan zoeken, hij meent te weten waar ongeveer.

Mama en papa bekijken elkaar: zij weten wel waar. Ik denk dat ik het ook weet.

Ik rijd naar haar thuis, zegt mama, ik moet het weten. Het is gemeen volk, waarschuwt papa, je weet nooit wat je aan die mensen hebt.

Mama lacht kort en nijdig, zij is voor geen klein gerucht vervaard. Na het ontbijt springt ze op haar fiets, terwijl een bange oom Jolle en een hoofdschuddende papa naar boven gaan, naar het bureau. Ik klim naar de zolder en speel een partijtje biljart met mezelf. Onder mij hoor ik papa zeer ernstig praten. Ik versta zijn woorden niet, maar uit de toon kan ik opmaken dat papa spreekt als onder mannen, over iets gewichtigs. Vroeger placht hij oom Jolle te behandelen als iets teers dat je moet beschermen en soms verbergen als er gevaar dreigt. Nu is papa net een biechtvader die goede raad geeft van op afstand.

Als ik weer naar beneden wil, ontmoet ik mama op de overloop. Ze hijgt en kijkt me niet eens aan. Ik ga haar na. Ze rukt de deur van papa's bureau open, en gooit iets voor oom Jolles voeten... de ring. De smerige geit! sist ze. Dan begint ze van machteloze razernij te schreien. Wat is er gebeurd? Marianne heeft gezegd dat wij oom Jolle uitbuiten, dat wij het op zijn geld gemunt hebben. Want hij heeft toch ook zijn part gehad van grootmoeders centen, nietwaar?

Robin Hannelore, Voyeur

(44)

En grootmoeder was rijk, dat zegt iedereen. Maar het is andersom! roept mama. Zij heeft het op zijn geld gemunt! Ze kan geen behoorlijke vrijer meer krijgen en nu neemt ze de eerste de beste!

Jolle is de eerste de beste niet, zegt papa bedaard.

Begrijp het dan toch! huilt mama. Die snol wil met hem trouwen. En indien haar dat niet lukt, zal ze hem zó alles ontfutselen.

Daar zit oom Jolle op te kijken, je zou hem zo door elkaar schudden. Hij is futloos en bang, hij is als een hen die bij de minste verraderlijke beweging verlamd in elkaar duikt. Hij laat die arme papa alles in zijn plaats verduren. Maar papa kan uit zijn slof schieten, hij kan met de vuist op het tafelblad bonken en definitieve beslissingen nemen. Hoe papa en oom Jolle broers kunnen zijn is mij een raadsel. Of is oom Jolle misschien bevreesd voor die eeuwige onheilspellende stilte rond hem? Vinden de woelende krachten van het leven in hem geen enkele vulkaan om los te barsten?

De brem bloeit en de jonge eekhoorntjes worden opgeleid door de oude. Dit jaar moet ik maar alleen meikevers en vlinders vangen, zelfs mijn veelkleurigste knikkers kunnen oom Jolle niet meer in de ban van hun diepte brengen. Hij gaat niet meer naar Marianne, hij treurt. Hij doet mij een beetje denken aan de reisduif die in haar opstaande pluimen gedoken al twee dagen op de nok van ons huis zit en die ik met geen keitjes ter wereld kan verjagen.

Mama voelt dat ze iets moet goedmaken en ze koopt prachtige boeken voor oom Jolle. Hij leest zo graag,

Robin Hannelore, Voyeur

(45)

hij leeft mee met de helden en gaat tenonder met hen. Nu: niets daarvan. Na enkele bladzijden gelezen te hebben legt hij het boek lusteloos ergens neer. Vroeger zou zoiets nooit waar geweest zijn: zelfs de kleinste prul die hij in zijn bezit kreeg, droeg oom Jolle naar zijn kamer. Op glimmende voorwerpen was hij preuts als een ekster.

Kreeg hij een prentbriefkaart, hij moffelde ze aanstonds weg; zelfs medicijnen zette hij niet in de huisapoteek: ze moesten naar het Jollemuseum, zoals mama zijn kamer meermaals geërgerd noemde.

Sedert jaren maakt oom Jolle 's zaterdags de perkjes en paden rond het huis schoon.

Hij harkt, keert, en wee hem die het waagt de eerstvolgende uren een voet in het schoongemaakte te zetten... En inderdaad, oom Jolle mag werkelijk trots op zijn arbeid zijn: niemand in de buurt kan zo kunstzinnig met tuingereedschap omgaan als hij. Maar nu hapert er iets, want wat hij begint kan hij niet voltooien. Ik moet vegen, hij staat afkeurend toe te kijken. Ik vraag waarom hij het dan zelf niet doet.

Moe, artikuleert hij.

Mama heeft het ook opgemerkt, ze zegt tegen papa dat Jolle er bleek uitziet en dat hij dadelijk moe is. Papa telefoneert naar de dokter. Oom Jolle protesteert: hij is niet ziek, ik moet ook leren harken en keren, en wie kan mij dat beter leren dan hij?

Ondanks zijn verontwaardiging komt de dokter. Die kan niet tot een diagnose komen, hij vraagt nochtans of papa met oom Jolle bij hem thuis wil komen voor een grondig onderzoek. Oom Jolle triomfeert, hij gebaart dat hij gezond is als een vis en dat het alle-

Robin Hannelore, Voyeur

(46)

maal geld verspild is. We zullen zien, zegt papa en hij bekijkt oom Jolle eigenaardig.

Nu valt mij voor het eerst op dat oom Jolle een ietwat gelige kleur heeft, en uit zijn zenuwachtig gedrag maak ik op dat hij ongerust is.

Als papa en oom Jolle van de dokter terugkomen, zijn ze beiden opgeruimd. Ze hebben in een café een goed pintje gedronken en twee partijtjes biljart gespeeld. Oom Jolle heeft ze beide gewonnen. Die schalkaard van een papa! Hij doet alsof hij oom Jolle liet winnen, maar in feite speelt oom Jolle driemaal beter dan hij. Zoals oom Jolle de laatste tijd veranderd is, verbaast het mij alleen dat hij, grootmoedig als hij is, papa niet heeft laten winnen...

Even later begrijp ik er helemaal niets meer van: ik betrap papa erop dat hij weent, zo zonder misbaar zoals papa's wenen, terwijl hij tegen mama zegt dat er in het buisje slechts zoveel bloed en wel zoveel wit vocht was. Papa moet er wel heel zeker van zijn dat ik het woord leukemie niet begrijp, want hij spreekt het duidelijk uit... Het verbijstert mij, dan wervelt een wilde smart in mij rond. Oom Jolle is dus veroordeeld.

Hij zal niet sterven als een doofstomme op straat terwijl hij een verkeerde kant uitkijkt, zoals ik zo dikwijls gevreesd heb. Hij zal ook niet sterven door vermetelheid bij de verdediging van het goede, niet als een arme maar heldhaftige doofstomme ridder.

Hij moet sterven aan een ziekte waarvoor ze geen remedie hebben. Hij heeft zoveel voor iedereen willen doen, maar voor hem doen ze niets. Ze kunnen niets doen, zelfs niet in zijn uiterste beroep op het meest essentiële, het leven. Het is

Robin Hannelore, Voyeur

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hier werd een moordaanslag gepleegd!’ Meneer Alexander dacht aan zijn vrouw en zijn kinderen, die 's ochtends naar zee vertrokken waren.. ‘Ik ben

Nog enkele weken had Liber 's nachts doodgevroren meerkoeten, waterhoenders, eenden en zelfs een blauwe reiger kunnen buitmaken, maar ook dergelijke prooien - als ze er tenminste

giftslangetjes en doodshoofden eveneens uit mijn leven te bannen.’ Vooraan in de tuin, half verborgen achter enkele vlierstruiken en knoestige seringeboompjes, stond het

Hannes keek naar pater Willem, die zijn loden schijf liet vallen, het zand van zijn handen wreef en naderbij kwam. ‘De hoofdredakteur van “De Morgenster” acht zijn krant te

‘Ik zie alleen maar dat er alweer onnodig ellende wordt aangericht door mensen die nooit genoeg geld hebben en die zelfs over lijken gaan om nog wat meer binnen te rijven.’. Ze

Niet omdat ik ze zo slecht vind - mijn oud-leraar Paul Hardy had het op zich genomen als een soort van filter te fungeren - maar omdat ik de Robin Hannelore van toen een rare

Ik herinner mij ook de geur die Dominique altijd met zich meedroeg; lavendel moet het geweest zijn, en dat in een tijd dat de meeste meisjes niet eens wisten wat parfum was.. Ik

Tussen de witte meidoorn en de Gelderse roos Verschijnt de gebrilde kop van de postbode Die zweet en klinkt wat graag mee proost Dat zijn er al twee naar de Kempense mode Een